18

Je leest in de hele reis die Israël onderneemt, vanaf de verlossing uit Egypte tot aan de berg Sinaï, niet één keer dat er mensen omkwamen. Dat gebeurde pas daarna. Al die tijd gaf God puur om niet. • Het volk was verlost uit Egypte onder leiding van Mozes. • Vervolgens komen ze aan de andere kant van de zee en dan is het al gauw klagen (Statenvertaling: murmureren) omdat er geen brood is. Wat doet God? Hij geeft brood uit de hemel. • Dan is het even later en krijgt het volk dorst. Wat doet God? Hij geeft ze water. • Daarna komen ze bij een oase. Dan gaan ze weer klagen, vanwege het bittere water, wat niet te drinken is. Wat doet God? Hij geneest dat water. Iedere keer weer opnieuw lees je dat God gewoon puur om niet geeft. Waren het zulke goede mensen? Nee, niets menselijks was hen vreemd. Wat ze voortdurend deden, was klagen en toch zegende God hen. Men leefde gewoon uit dat wat God gaf, niet op basis van prestaties. Dan komen ze op een gegeven ogenblik bij de voet van de berg Sinaï en wat staat er dan? Dat Israël zegt (en het wordt heel vaak opgevat als een prachtige intentieverklaring van het volk Israël): “Al wat de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen!” [SV1977] Geweldige mensen, dat ze dat zeggen. Wat een gelovige mensen! Maar weet u wat het was …? Hoogmoed. Men deed die uitspraak al voordat God Zijn Woord had gesproken, men wist dus helemaal 20

19 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication