185

Het volk was teruggekeerd tot de ongerechtigheden van de Mosaische voorouders, tot de offerdienst, en wilden de stem van God niet horen. Ze liepen uiterlijkheden achterna in plaats van innerlijkheden. Het kwam tot een punt dat Jeremia niet meer voor hen mocht bidden (Jeremia 11). Jeremia was hen natuurlijk een doorn in het oog, en ze waren plannen aan het smeden tegen Jeremia, waar Jeremia niets van afwist, als een lam wat ter slachting werd geleid. Jeremia mocht niet profeteren, anders zou hij sterven door de hand van de mannen van Anatot. Maar de Heere had ook een plan tegen hen gesmeed. Jeremia was totaal afgezonderd. In hoofdstuk 16 zien we dat hij hier niet mocht trouwen. In hoofdstuk 15 werd al gezegd : 17 Ik heb niet gezeten in een kring van lachers, om uitgelaten te zijn; door uw hand was ik eenzaam neergezeten, want Gij hadt mij met gramschap vervuld. 18 Waarom is mijn pijn altoosdurend en mijn wond ongeneeslijk, en wil zij zich niet laten helen? Gij zijt mij waarlijk als een uitdrogende beek, water waarop geen staat valt te maken. In hoofdstuk 16 mocht hij ook geen huis van feest of rouw binnengaan. Er zou met dit gebied afgerekend worden. Hij mocht hier niet trouwen en ook geen kinderen krijgen, want ze zouden allemaal sterven aan een dodelijke ziekte die zou komen, en niemand zou hen begraven of over hen rouwen. Ze zouden als mest op de aardbodem zijn. Jeremia mocht geen medelijden tonen, en ze ook niet troosten. Het oordeel moest komen, want alles was al te ver gegaan. De mens moest zwaar gestrafd worden. Jeremia moest zich afzijdig houden. Hij mocht de hand van Kakia niet aanpakken. 16:8-9 Gij moogt ook geen huis van feestgelag binnentreden om bij hen te zitten en te eten en te drinken; want zo zegt de Here der heerscharen, de God van Israël: Zie, Ik doe in deze plaats voor uw ogen en in uw dagen verstommen de stem der vreugde en de stem der vrolijkheid, de stem van de bruidegom en de stem der bruid. Er werd een complot tegen Jeremia gesmeed. Jeremia predikte de boodschap van de twee wegen al, de weg ten leven en de weg ten dood. 21:8-9 Ik leg jullie de weg naar het leven en de weg naar de dood voor. Degenen die in deze stad blijven, zullen omkomen door het zwaard, door de hongersnood of door de epidemie. Maar wie eruit gaan en zich overgeven aan de Chaldeeën (Zuid-Babylon) die jullie belegeren, zullen in leven blijven en zullen hun leven als buit krijgen. Met de invasies van Babylon liep Jeremia rond met een juk op zijn nek, en riep het volk op om het juk te aanvaarden. Hij stelde dat Nebukadnezar een dienstknecht van God gezonden was. Het volk had deze tucht nodig, omdat het volk was afgedwaald : Jeremia 27 6 Nu heb Ik al deze landen in de macht van Nebukadnessar, de koning van Babel, mijn dienaar, gegeven; ja, zelfs het gedierte des velds heb Ik hem gegeven om hem dienstbaar te zijn; 7 en alle

186 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication