279

Het schip waarmee ze mij oppikte, Zij is een lied in mijn hoofd 17. In haar haar vond ik de sleutel, Zacht en teder trek ik het eruit, En dan opent zij haar ogen, Alsof de bliksem inslaat, Alsof er nooit iets verkeerd was gegaan Psalm 1 van de Bakroe in de Bilha spreekt over het gif in het paradijs wat alles omdraaide, de valse vrucht, wat valse schoonheid bracht, waardoor de mens weer terug moet gaan naar het heilige vuile, de paradijselijke grond en het vuil van de heilige geestelijke oorlog tegen het kwaad. Het zijn al die vruchten die niet op tijd zijn gegeven, dus te vroeg of te laat, die niet rijp waren of reeds bedorven, giftige vruchten, van de valse slang, en een valse boom. De eerste psalm van de Bakroe bezingt deze oorlog. Het is een amazone oorlog, een jacht op een vals lam. Het is de strijd tussen kortzichtigheid en context. Context voedt zichzelf daarmee. Het is als brandstof. Vandaar dat deze dualiteit er in de natuur moet zijn. De mens moet geen smetvrees hebben. Er moet gemengd worden. De mens moet weer vuilgemaakt worden, de baarmoeder ingaan, tot een nieuwe geboorte. De mens moet al zijn vooroordelen weggooien, al het exclusieve racisme. De mens moet de macht van het geld verbreken en weer de minste zijn, zich weer afzonderen, niet meer de populaire piet uithangen. Dat is het ware wassen, in de natuurrivier. Dit gaat verder in de eerste psalm van de Amalek, in de Bilha, waar de mens de pijl allereerst op zichzelf, zijn eigen vlees moet richten, om zo eerst te verstijven, oftewel een boom aan waterstromen te worden, om waarlijk gewassen te worden. Aan het einde van deze psalm neemt Amalek de jagende mens dan ook mee naar die rivier. Dit thema komt ook weer terug in de eerste psalm van de Thenem in de Bilha, in de 'psalm tot de zwarte heerin' : 17. U doet hen bevriezen die hun speren opheffen tegen U, oh zwarte Heerin. De mens moet eerst het ragnarok in, vertragen, verstijven, tot een boom aan waterstromen worden. Eerst zal er een ijsziekte komen, stelt deze psalm. De ijsstormen zullen komen en de ijszeeën om de wereld te overweldigen. Zij is meedogenloos naar het verleden. Dan volgt er een metaforische beschrijving van het verleden als een groot ijsvarken waartegen zij strijdt : 30b. Ik kijk toe hoe Zij Haar speer opheft tegen het grote zwarte ijsvarken. 31. Het woeste beest drijft Zij in het ijs waar het ten onder gaat. 32. Zij kan het verleden niet laten bestaan. Maar dan mengt Zij alles. 33. Het verleden is nog slechts een tent, als een huid op de achtergrond. 34. Het verleden bloedt leeg in Haar kookpot. 35. Met gemak snijdt Zij door kelen heen. Alles moet veranderen. Dit is ook één van de werken van heracles in zijn dienst tot Areta. Zijn naam betekent dienstknecht van hera, here, wat in het Hebreeuws abad-jah is. Abad-jah strijdt tegen Edom, oftewel de vleselijke Adam en zijn vleselijke vrucht in het paradijs, de vleselijke wijsheid en kennis. Het is een zucht

280 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication