Dit is al wel eens eerder gezegd. Deze woorden zijn oud, zeer oud. Het is al in de geschiedenis. De mensheid is de streep al over gegaan, en daarom moet de mens terug. De schat ligt in de geschiedenis, maar zij is duur, zeer duur. Het kost u alles. Weet dat de sneeuw haarzelf niet als een goedkope hoer verkoopt. Gij mocht eens in de gevangenis raken waar gij door haar geteisterd wordt totdat gij al uw schulden hebt betaald. Och luistert nog naar de dienstknechten die zij heeft gezonden, en de mannen van zilver. De Nieuwe Handelingen II 19:10 Laat uw sieraad dan van binnen zijn. De stilte van een vrouw is dan haar sieraad, en zij die tranen hebben en daarbij de tranen der profeten dragen, hebben de sneeuw Gods als sieraad. Hermitaten 3:14 Laat haar Verstand uw sieraad zijn, en haar Wijsheid u omhullen. Zij heeft bliksem in haar ogen, met de sneeuw als haar mantel. 21:24-28 De Heere doet dan Zijn grenzen kennen. Ook heeft Hij zijn tijden en seizoenen en hun grenzen vastgelegd in de sneeuw. Ziet dan toe dat gij acht op Hem geve als op een lamp. Ben ik dan gekomen om u te laten verdorren ? Zeer zeker niet. Laten de dorren elkaar verdorren. Ik ben gekomen om woorden van leven te spreken, als apostel en dienstknecht des Heeren. Ziet, het zwakke is dan tot de tuin des Heeren gekomen als zaad van sterkte. Ik draag dan de wonden des Heeren in mij als schilden. 24:1-3 Zij vonden elkaar in naaktheid, toen ze alles lieten vallen, en bedekten elkaar met wat het bos voor hen losliet. Zij vochten met leeuwen en verloren hun verdriet. Zij waren koningen van de wildernis. Zij vonden het kruis in oeroude tijden, gewikkeld in sneeuw, dat wat de hemel voor hen liet vallen. De Nieuwe Openbaring 5 zegt in hoofdstuk 3 : Moeder, die tranen zijn zo duur, kostbaarder dan goud, draaien ze mijn maag om. Moeder, die lied'ren zijn zo zoet, als stille regen komen zij. Vader komt nog thuis vanavond, en de Karazuur. Mijn lieve is er weer, met sieraden van de wind en de sneeuw, komt tot allen die haar beminne. Liefde als een vuur, als de roze karazuur. Ik durf niet meer te kijken, vader komt vanavond nog thuis. Moeder staat voor 't venster. Zij staart me aan. Kan ik nu alles vergeten, nu zij het licht heeft uitgedaan. 'T is bijna nacht, ik ga slapen, of is het al weer tijd om te ontwaken. Metensia als de zon in schone velden. De Karazuur wacht stil, daar waar het altijd stil is. Vader komt gauw thuis, de regen valt al. Ik hoor de deuren van de schuur. Nu zijn ze dicht, klaar voor de nacht. Metensia, zij staat op wacht. Haar dier heeft ons meegenomen. Ik heb het echt gezien. Of zijn dit gewoon vreemde dromen. Moeder, heb jij het ook gezien. Of is ze nog niet hier. Er staat een bord voor haar op tafel, en voor de Karazuur, het vlees van hen die haar haten. De bliksem slaat steeds in. Is het uw Geest of de nieuwe morgen, voedsel voor de Karazuur. Gods engelen zijn daar, als landbouwers der hemelen. Welke planten schieten op uit de akker. Ik laat dit huis maar eens weer los, mijn haren zijn wild, moeder, de krachtige beminning, de tempel in de honingraat. Wie staat op de loer. Wie lokt ons nu, in dit heilige uur. Wie maakt woning in ons, en waar maken wij woning. Of ben ik maar alleen, tussen de distels van het veld, zonder de kleur van
411 Online Touch Home