577

[1] 'De gaven zullen nooit vergaard kunnen worden door ongevoeligheid' – uitspraak na zijn dood, 13 juli 2020 (shamanistische droom, medicijndroom) hoofdstuk 49 Lunteren in de jaren 20 : de morgenregen H.J. van Schuppen, Lunters predikant (1883-1969) stelde in zijn boekje 'de geopende fontein' uit 1920 : 'Eerst moet een mens een vermoeide met stof bedekte pelgrim zijn', anders kom je natuurlijk nergens. Ik ben zelf ook gegrondvest op Lunteren, omdat ik daar intern gestudeerd heb. Hij bespreekt de man van smarten die doorboord is, met doornenkroon, bespot, gehoond, met laster en smaad, met spotkleed. Maar dan is er ook een geopende fontein, voor beiden. Het geestelijk Israel mag komen tot die fontein stelt van Schuppen dan. Maar dan gaat hij het nuanceren : Voor wie is de geopende fontein ? Voor het huis van David en de inwoners van Jeruzalem. David was een beeld van de oorlogsvoerende liefde. Deze bron is dus een bron voor de strijders, zouden we kunnen stellen, als een uitleg van deze passages van H.J. van Schuppen. Ik moet dan weer denken aan de woorden van Jezus dat hij niet kwam om vrede te brengen, maar oorlog. De oorlog tegen het vlees. Aan welke kant staan we ergens ? Laten we het vlees zomaar overnemen ? Zijn we muizen of leeuwen ? Waar trekken we de streep ergens ? Bij de fontein knielen vermoeide pelgrims, stelt van Schuppen. We kunnen stellen dat zij vermoeid zijn van de strijd tegen het vlees. Het zijn vermoeide leeuwen, geen vrolijk piepende muizen. Van Schuppen stelt dat ze doodmoe zijn. En van Schuppen stelt dan heel duidelijk dat deze fontein geopend is TEGEN de zonde en de onreinheid. Deze fontein spreekt dus van oorlog en is een oorlogsfontein. Zonde betekent het afdwalen van het rechte pad en het doel missen. We kunnen ook stellen dat de zonde het onprofetische is, het antiprofetische. Hij stelt dan ook dat de put mag worden tot fontein. H.J. van Schuppen stelt dan verderop dat de lelie een beeld is van de schoonheid van de hemelse volharding, de standvastigheid van de Libanon, en dat de lelie voornamelijk in de dalen groeit. 'In het dal van ootmoed is alles tegen je en niets voor. Maar bij God is eeuwige goedertierenheid.' Van Schuppen stelt dat er in de hemel een volk zal zijn wat eeuwig zal zingen van die vrijmachtige goedertierenheid. In dat dal bekleed met nederigheid worden zij door God's oog belonkt, en pralen zij met hun schoonheid. Daar worden God's deugden verheerlijkt, en die schoonheid is die van de lelies, van de hemelse volharding. Dat is een hemelse vrijmoedigheid en spontaniteit, een hemelse stoutmoedigheid, dapperheid. Van Schoppen stelt dat alleen in de diepte hun schoonheid wordt gezien. Alle roem is uitgesloten. De schoonheid van de lelie praalt in het dal. De schoonheid van God's kinderen schittert in nederigheid en ootmoed, oftewel in de hemelse traan, en die is van de oorlogsvoerende liefde. Dit is geen vleselijke schoonheid dus, en geen vleselijk pralen.

578 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication