16. Zoveel wachters, Als de wachters van de traan, Maar zij is diep in de wildernis kom nu, en doe mijn diepste verlangens ontwaken. 17. U bracht mij naar het Paradijs, in Uw Wil wil ik gaan. 18. Bij Uw geheim wil ik zijn. 19. U doet mijn voorhangsels open, tot zachte dromen. 20. U hing het in mijn haren en verzegelde mijn voorhoofd. 21. Opent uw hemelse weg, een hemels pad. Waak over onze zielen, schenk Uw woord tot een doorgang over bruggen. 22. De rust van uw beminnelijke schuilplaats, onder de putten heeft u het neergezet, wij komen tot u. Wij sluiten onze ogen, en denken aan U. Aan U, die ons leven schonk, aan u die ons opzocht in onze kerkers en putten, en leidde ons tot de diepere weg. Van onderen kwam u. Laat ons dan dichterbij komen. Het paradijselijke eiland 23. Neem ons op in Uw lieflijke hand, in Uw paradijs, waar wij in vrede kunnen leven. Genees ons, en leer ons. Dank u dat u tot ons bent gekomen. Ja, diep in uw putten zonken wij, totdat u ons nam tot de dieptes van U. 24. Op de bodem van onze putten vonden wij Uw weg. Leidt ons, neem ons mee. 25. Overstroom mij met uw gloed, een bloeiende, groeiende ochtendvloed. 26. Ik groei wanneer gij mij aanraakt. Ik bloei, wanneer gij aan mij denkt. 27. Ik kom altijd tot uw holen. Ik ben nog nooit zo diep geweest als nu, in de dieptes van uw velden, 36 28. Tot dit paradijselijke eiland, zij is de veldhemel, de Hemelse. Overstroom nu ook mij, vergeet mij niet. Laat mij binnen in U, ik ben gemaakt aan U gelijk. 29. Bescherm mij tegen de kou. Mijn hart is zo koud, ik ben als een blok hout, tot U mij kust, dan ontwaak ik tot hartelust. Dan voel ik alles in mij bloeien. 30. Tot Uw dieptes ben ik gevlucht, want de vijand zat mij achterna, nu heb ik haar gekust. Steeds zoek ik naar U, steeds droom ik over U. Vaak kan ik er niet van slapen, het maakt mij zo moe. Heel mijn leven geef ik U, waar moet ik anders naar toe. 31. Zij zitten mij op de hielen. Tot U kan ik vluchten. 32. In veiligheid kom ik, maar ik kan uw woonplaats niet vinden. Hoelang zal het nog duren. Neem mij aan, ik ben een arme, te zwak om tot U te komen, maar te sterk om door de vijand te worden weggenomen. Neem mij aan, ik ben een arme, ik kan uw woonplaats niet vinden, alles stroomt van mij weg. 33. Toe, leidt mij, breng mij terug op het pad. 34. Ik hoor Uw stem in de verte, maar gij laat Uzelf niet snel kennen. 35. Zij hebben mij bedrogen, en daarom vlucht ik tot U. Ik ben nog niet tot Uw woonplaats gekomen, maar stil en stap voor stap zal mijn droom uitkomen. 36. Hebt gij mij ooit gehoord, toen ik tot u bad. Hebt gij mij ooit gezien hoe ik naar u verlangde. Mijn hart bonsde reeds toen ik jong was in mijn hoofd, toen ik gedichten tot u zond. Gedichten van volwassen taal, maar gij hebt mij tot de wildernis gezonden. 37. Hemelse der bergen, denkt niet dat ik sterk genoeg ben de haaien te bevechten. Ik ben nog jong,
37 Online Touch Home