452

materialistische denken, en stelde dat God niet met de ogen gezien kon worden, maar met het hart. Hij noteerde het als een dwaasheid wanneer God op een materiele manier benaderd werd buiten het hart om. Hij vocht tegen de materiele kennis die opgeblazen maakte, de bedrieglijke kennis van de dwazen. Hij maakte zo een filosofisch stelsel van rechtvaardigheid, want hij stelde dat God rechtvaardig was, waarin sommige zonden een straf waren op andere zonden, als een lange keten. Zonde veroorzaakt zonde, totdat de cirkel rond is, en de zonde ten onder gaat. 24. Dan wordt er in de bergrede het belang van het hongeren genoemd, het hongeren naar gerechtigheid. De arme is altijd weer op zoek naar de bron, terwijl de rijke denkt dat hij alles al heeft, maar tegelijkertijd meer rijkdom wil. De arme gaat rouwend door het leven omdat hij kan zien wat er mis is, terwijl de rijke niets door heeft, eet en slaapt. De rijke is gelukkig in zijn onwetendheid. Hij negeert de arme en de armoe en geeft alleen om zichzelf. Zolang hij maar hoog en droog zit, en 'na mij de zondvloed'. Hij denkt ook niet aan de komende generatie. Alles draait om het ego, zo ook in de kerk. 25. Het leven is ijdelheid volgens Augustinus. De arme ziet hoe iedereen slaaf is tot de zonde, hij ziet de ketenen, hoe een ieder slaaf is van de boze geesten, en hij rouwt, terwijl de rijke plezier maakt. Maar dit plezier is slechts tijdelijk. Het is maar een droom en op een moment moet ook de rijke wakker worden. 26. Augustinus waarschuwde voor de ijdele glorie van de rijken. Augustinus was een filosoof, geen farizeeër. Hij stelde dat een mens grotere rechtvaardigheid moest hebben dan de farizeeërs. Hij sprak over het grote verschil tussen de zogenaamde 'rechtvaardigheid' van de farizeeërs, en de grotere rechtvaardigheid. 452 27. Augustinus nam de stad in door de wildernis, liet het mengen, opdat er een pad terug was tot de wildernis. En die wildernis is de wildernis van Betelgeuse West, wat helemaal doorloopt tot het Oan gebied, oftewel het gebied van de paradijselijke slaap. 28. Augustinus liet zien dat er dieren waren in gehenna die leefden zonder pijn. Hij gebruikte hiervoor het voorbeeld van salamanders die in vuur leefden. Ook stelde hij dat het mogelijk was in vuur door te leven met pijn. Hij liet de verschillende vormen van het leven in gehenna zien. We kunnen hierbij ook denken aan Shadrach, Meshach en Abednego die in de vurige oven werden geworpen en geen pijn hadden en niet verminkt werden en gewoon doorleefden, terwijl zij die hen in het vuur hadden geworpen verslonden werden door de vlammen omdat ze het zeven maal heter hadden gemaakt. 29. Hij noemt de diamant die niet door vuur bewerkt kan worden, en ook niet door ijzer. Augustinus liet de dualiteit zien van alle dingen. Er waren altijd weer uitzonderingen op de regel, het had altijd verborgen bodems. Hij draaide elke steen om. 30. Hij stelt verder dat God dingen doet die verder gaan dan het waarneembare, verder dan de zintuigelijke ervaring. God doet dan ook het onmogelijke. Niets van wat hij stelt is verder iets noodzakelijks volgens hem. Er is altijd meer. Hij geeft ook toe dat dingen weer kunnen veranderen. Volgens hem kunnen wetten ineens veranderen, en ook de natuurwetten van het heelal, om menselijke overleveringen en tradities te doorbreken. De natuur valt volgens Augustinus niet in een hokje te zetten. Er zijn natuurverschijnselen waar de mens geen weet van heeft. 31. Augustinus stelde dat er een heilige natuur was die planeten kon stilzetten, rivieren kon laten omkeren en sterren uit hun banen kan laten gaan.

453 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication