465

52. Hij stelt dat de onmiddelijkheid nooit tot de waarheid komt, want het gaat om het universele. Zodra een object beweegt ontvouwt het zichzelf, worden de momenten getoond. Het laat een bepaalde context zien, het universele. Hierin is alles inbesloten. Het object ontkomt daar niet meer aan. De beweging is dus de sprekende, de onderscheidende. Ook laat het object zo alle tegenstellingen zien, en de samenstelling, in de dialectiek. In de beweging zien we het essentiële en het niet-essentiële. Het kaf groeit op met het koren. 53. De weelde van de zintuigelijke kennis ligt in de ontleding, de waarneming, de onderscheiding, en niet in de zekerheid van de onmiddelijkheid. Hij toont dus eigenlijk aan dat de mens wat stappen moet terugnemen, want de mens is gevangen in de onmiddelijkheid en kan zo niet onderscheiden waar het op aankomt. De mens wordt voortdurend bedot en bedrogen door de onmiddelijke zintuigen. De mens moet weer diepere gevoeligheid ontwikkelen, en filosofisch afrekenen met de illusie van het onmiddelijke. De mens moet dus leren om het 'nu' heen te werken. Het 'nu' temt de mens natuurlijk voor een markt. Het 'nu' probeert de mens dom te houden hiervoor. 54. Hij stelt dat er helemaal geen conflict is, maar gewoon allerlei vormen van uitdrukkingen en verbindingen, en die bedoelen niet wat ze uitdrukken. Het is een bepaalde dans, een bepaalde strategie. De mens mag namelijk het materiele, het onmiddelijke, niet aanraken. De mens wordt erdoor getest. 55. Zoals de dierenwereld moet de mens de onmiddelijke werkelijkheid ontwijken. De mens moet hierdoor een hogere gevoeligheid ontwikkelen voor de universele realiteit. De mens moet het geheimenis van de ontkenning leren begrijpen. Het is een hogere taal, want de lagere taal kan en mag het niet zeggen. 465 56. Het universum kent dit systeem, en de onderlinge delen worden er niet door aangetast. Het is een heilige, strategische onverschilligheid. Met deze sleutel zou er dus zelfs een hogere Stalin te zien zijn als men de lagere Stalin ontkent. Het is niet goed door de prisma heengekomen. Het was een prisma van onmiddelijkheid waardoor alles verdraaid werd, verborgen werd gehouden. 57. Onderscheiden is de actie van het bewustzijn. Het bewustzijn kan alleen werken door ervaring en tegenstellingen. Het is dus absoluut noodzakelijk voor de mens om door de verschillende tegenstellingen van het leven heen te gaan, anders zou de mens niet eens kunnen leven. Het object is dus altijd het bezit van het universele, van de context. 58. Het object moet dus altijd benaderd worden door het universele, en niet rechtstreeks door het onmiddelijke, want dan valt de mens in een illusie, in een valstrik. Alles is in het bezit van het hogere, van hogere leerregels en hogere principes. De mens moet deze leerregels kennen. De mens moet opgeleid worden in de filosofie, de overlevingsstrategie van het bewustzijn. De tegenstellingen komen namelijk hard op de man af. Het schept absolute chaos en diep leed. Maar de filosofie is hierin een medicijn en een gids. 59. De mens ontwikkelt zichzelf in de tegenstellingen, stelt hij. 60. Het object is volgens hem helemaal geen eenheid. Dat is slechts schijn en bedrog. Maar hij stelt ook dat het object waarheid is, en dat hij het alleen maar verkeerd interpreteert. Hij stelt dat omdat het universeel bezit is moet hij de objectieve kern van het object zien als een commune. Niet het object was foutief, maar zijn zicht erop was foutief, stelt hij. Hij stelt dan dat hij het object moet zien als het vaste, als effectief en definitief, als een contrast

466 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication