467

de wildernis van het leven te overleven. Die wildernis is dus niets anders dan een onderdeel van het zelf. 75. Hij wil ergens naartoe, dus hij moet wel telkens met tegenstellingen aan komen zetten, anders komt hij niet tot de hogere samenstellingen, de hogere mengsels, die belangrijk zijn in de filosofische hormonologie van de mens om te kunnen overleven. Als hij zichzelf dan schijnbaar telkens tegenspreekt is dit juist om het te verfijnen. Voor hem staat dit gelijk aan waakzaamheid. 76. Juist door de verscheidenheid van het onderscheiden, stelt hij, en de verscheidenheid van het terugkeren naar het zelf, komt het zelf tot een hogere graad van het tonen dat het zelf een dubbelleven leidt. De waarheid komt zo dichterbij als een steeds grotere, overweldigende verscheidenheid. 77. Zijn filosofie schakelt voortdurend over van belangrijkheid tot onbelangrijkheid, om zo de prioriteiten duidelijk te houden. Hoe belangrijk is iets, en hoe onbelangrijk is iets ? Zo kan alles ook gerelativeerd worden. Het spoelt voortdurend weg van de bron en terug tot de bron om zichzelf zuiver en veilig te houden. Niet alles wat gebeurt is belangrijk, en niet alles wat gebeurt is onbelangrijk. De mens moet leren herkennen, leren waakzaam zijn. 78. Als iets vast is of wordt dan onderscheid het zich van het andere, maar kan overleven juist door dit contrast. Het vaste laat de bron zien van het object. 79. De mens moet leren onderscheid te maken tussen het abstracte en het concrete en zich altijd afvragen in hoeverre iets abstract is en in hoeverre iets concreet is. 80. Het negatieve is verbonden aan het abstracte en 467 het bewustzijn zal eenzijdige concepten ontkennen en abstract maken. Maar de positieve betekenis is de samenhang en dit is de bron van beide tegengestelden. 81. De verschillen zijn oppervlakkige, verdwijnende, momenten, maar zonder dat zou het bewustzijn niet kunnen bestaan. 82. Het realiseren van kracht is ook het verlies van realiteit. De kracht verandert namelijk door het realiseren ervan. 83. Eenheid is een moment van vervreemding. Een mens raakt in zichzelf, in zijn gedachten, verzeild en komt zo tot de vervreemding. Als het zelf gelijk wordt aan het zelf dan vervreemd het, maar tegelijkertijd strijdt het tegen de vervreemding, en wordt zo eenzijdig, zodat het daardoor nog meer vervreemd. 84. Hij stelt dat de eindeloosheid een rusteloze beweging van het zelf is waarin het iets beweert te zijn waarvan het in feite gewoon het tegengestelde is. Het zelf kan nooit zijn wat het beweert te zijn, maar is altijd het tegengestelde, en dan ook nog in een veel hogere graad dan wat het beweerde te zijn. Dat is de definitie van de eindeloosheid, dat het zelf het niet even kant en klaar in kannen en kruiken kan stoppen, want de waarheid is altijd meer, en ook nog eens tegengesteld eraan. Dat moet wel, want anders zou alles vastgelegd kunnen worden in zomaar simpele beweringen. Het woord is er dus alleen maar voor om het tegengestelde te laten zien. 85. De taal werkt altijd weer tegengesteld aan dat wat het bedoelt. Vandaar dat hij stelt dat het zien en horen weg zal vagen en het bewustzijn zal overblijven, en hem kennende is er ook natuurlijk weer een andere kant van het verhaal. Je weet nooit of je hem nou bij de kop of bij de staart hebt, en er zijn ook altijd weer uitzonderingen.

468 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication