543

Zij vangen alleen fragmenten op, En geven er hun eigen betekenis aan geheimenis wat hem schiep, voorgesteld als een vrouw met het witte. 117. De brug over de rivier komt nooit aan, en de brug laat hen dus nooit contact maken en vertelt hen nooit de waarheid over elkaar. Het is een te groot geheimenis. In het midden van de brug heerst altijd de mist, en de brug leidt hen altijd ergens anders naartoe. Contact tussen de twee kanten van de rivier is onmogelijk. Alles zou namelijk vastgroeien als dat zou gebeuren, alles zou dichtlopen. Daarom bedriegt de natuur, telkens weer. En dat moet ook wel, want anders wordt het te duidelijk, te omlijnt, en kan er niets meer bij, en dan zou alles verlamd raken. 118. Beide kanten van de brug zijn in oorlog en zullen vergaan. Er zou alleen leven mogelijk zijn op de brug, maar in de mist ergens in het midden van de brug daar is geen tijd en daar verlies je alles. Er zijn daar witte bloemenvelden. Je kan de ander nooit bereiken. De ander is een illusie, en die illusie ontstaat in de verte. De mens fantaseert slechts over de ander, maar daar blijft het bij, en fantasieën kunnen diep gaan. Het zijn natuur geheimenissen, voorhangsels, want het geheimenis wordt bewaakt. 119. Alles begint met de vrouw met het witte, en alles eindigt ermee. Daarin wordt de schepping van de mens gesteld, als voorhangsels. De mens werd geschapen in een bloemenveld, en de bloemen moesten een dans opvoeren, als voorhangsels om het geheimenis. De mens werd geschapen tussen vuile bloemen, aan de waterkant, en de mens verstond de boodschap niet, en mocht de boodschap ook niet verstaan, want daar was het nog geen tijd voor. Het was nog niet rijp. De mens was nog niet rijp. Dat is het scheppings geheimenis van de mens in de natuurkennis. 120. Ik schiep u in een bloem vol honing, Met een honingkroon op uw hoofd. Maar de mens moet de honing leren kennen, en het 543 121. In Mij hebt gij het antwoord, Ik ben Degene Die u leidt, Ik ben Degene Die het loon uitkeert na de belasting 122. Ik ben Die het witte draagt, Na de grote witte oorlog 123. Nu denkt u misschien : Wat is het witte ? Ik bracht het witte uit het zwarte, Ik draag het nachtzicht in mijn manden 124. Het is het geheimenis wat de nacht doet overgaan in de morgen. 125. De mens ontwaakt tussen vuile bloemen. Zo begint het leven van de mens. 126. Zij zijn van de natuur en bewaken het geheimenis. Met vuile gezichten staren zij naar de mensen. Zij zijn intens gekeerd tegen deze mensen. Zij zijn vies van deze mensen, want deze mensen zijn niet van de natuur. Ze zien hoe deze mensen hun steden bouwen, en hoe onwetend ze zijn. De vuile bloemen zijn niet onwetend, maar onverschillig. 127. En dan trekken ze de mensen de rivier in, en de mens wil naar de andere kant van de rivier. De mens wil de brug vinden, want de mens leeft aan zijn kant in een grote oorlog. De mens wil contact maken met de andere kant. Als de mens dan uiteindelijk de brug vindt, dan komt de mens in een mist waarin hij alles moet verliezen. Maar uiteindelijk leidt deze mist tot de witte bloemenvelden op de brug, een groot geheimenis. Dit is het komen tot de gelijkenissen. 128. Door het dal van de witte bloemen velden,

544 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication