597

53. Een kind kan zich niet goed en niet lang concentreren, omdat meerdere werelden aan hem trekken. Daarom is een kind snel afgeleid. Toch is alles ongrijpbaar voor een kind, wat de kinderlijke honger is. De natuur is meedogenloos 54. De mens wacht op de regen. Hij staat op het zand van de zee, wachtende, terwijl er over hem geroddeld wordt, terwijl er vooroordelen naar zijn hoofd worden geslingerd, omdat hij niet met hen meedoet, niet zoals hen is. 55. En zo moet hij leren volharden in deze weerstand, en niet toegeven aan de verleidingen, want dan zouden zijn handen en voeten er afgehakt worden en zou hij werk moeten doen wat geen werk is. 56. Hij moet een relatie krijgen met de zee en met de zeelucht. Hij moet de baarmoeder in. Hij staat op het zand, al zo lang, totdat het modder wordt. Hij is omringd met mensen die in hele nauwe cirkeltjes lopen en denken. Hij blijft staan, ook al wordt de grond onder zijn voeten tot een moeras. 57. Hij kan niets terugzeggen, hij kan zich niet verdedigen, en kan niet wegvluchten. Dan wordt het water langzaam tot bloed, en ook het zand waarop hij staat. Er is overal bloed. Het is tot een hol geworden. 58. Het kind komt hier tot de moederborst. Het kind wordt hier opgevoed. Op alles moet het kind hongeren, opdat het de moederborst kan bereiken, de hemelse melk. Het kind is geboren. 59. De melk begint te werken in het hoofd en het hart van het kind. Het kind is nu geheel weggezakt in het hol, en verdwaald daar. Zijn moeder is de honger, en hij heeft hongerbeelden en 597 hongerdromen. Het is niet mogelijk om zomaar altijd te blijven doorhongeren en blijven wachten, want uiteindelijk valt de hongermens in de kuil door zijn zwakheid. Dan stort de mens in, en zijn tranen zijn deel, als een pasgeboren kind. 60. Als je door de hemel gevoed wil worden moet je afwachten, en veel ander voedsel afwijzen. Je moet een gelofte afleggen tot de hemelse honger. Op het breekpunt komt het nieuwe leven je tegemoet. 61. Soms zie je in dat je niet verder kan, dat alle wegen doodlopende wegen zijn, en dan moet je tot het uiterste, tot bloed, zweet en tranen, tot grote wanhoop aan toe, wachten op de hemelse weg. Alles moet je ervoor achterlaten. Alles moet je ervoor over hebben, anders leef je slechts in een leugen. 62. Alles komt op zijn tijd. Het is niet aan de mens om dat te bepalen, want de mens overziet het niet. De natuur houdt met alle meespelende factoren rekening, en daarom is de natuur de natuur. Het is meedogenloos tot het menselijke denken. 4. De zee zuivert 1. Het wapen is zoet en moet zoet zijn, om de mens te beschermen tegen overmatig gebruik van het wapen en overmatig oordeel. 2. Veelal oordeelt de mens uit gemakszucht de ander veel te zwaar. Veelal grijpt de mens ook veel te snel naar het wapen, en richt die op de symptomen en niet op de oorzaken. 3. De mens voert een strijd tegen vlees en bloed, niet tegen de vieze lucht. En het wapen van de mens is niet zoet, maar zwaar, overzwaar bitter en dramatisch. 4. De mens is niet bepaalt creatief. Altijd heeft de mens zijn woordje klaar, en het is vaak niet zoet. Nu moet het natuurlijk ook niet

598 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication