bedrogen. 8. In de jaren 1700 en 1800 ligt de mens tussen kerk en materialisme in. Hier tussendoor ligt een pad. De exodus moet zich verdiepen, dieper de wildernis in van 1700 en 1800, om zo niet net zoals Mozes overmoedig een stad te bouwen. De mens moest volhouden in het hongeren, totdat de mens aangekomen zou zijn in het Kantiaanse beloofde land. 9. Er kwam een nieuw begrip over god, want het oude begrip deugde niet. De Kantiaanse God als opperwezen had niets met een ik of jij te maken in eerste instantie, maar met de hogere natuur rede waaraan allereerst het zelf moest sterven. Uiteindelijk moest dit wel het hogere zelf zijn, maar dit was meer een abstractie, een bewustzijnsniveau en had weer niet met ik en jij te maken. De mens moest de valkuilen zien van het ik en jij. In het pseudo-kerkelijke godsbegrip was god de grote jij of hij, maar stiekum het ik, het lagere denken van de mens zelf die alles op de ander projecteert om er vervolgens zelf mee weg te rennen. 10. Het gebed is slechts symbolisch om jezelf af te stemmen op de Rede of Kantiaanse God, die dus ook al door de menselijke overleveringen en tradities heenliep, omdat ook de profeten de mens al waarschuwden dat het materialisme een waan was. 11. De eerzucht beschuldigt vervolgens de geestelijke mens van wanen, en zo worden de profeten gedood door pseudo-rationaliteit, het gemakszuchtig wegkieperen van de voorwaarden en dan het gebrek aan het begrijpen maken tot een volkomen begrip, als de eerzucht die zijn vermogen probeert te vergroten door een paar nullen achter zijn kassaldo te zetten. 12. De substantie heeft zijn waarheid in het eenvoudige, het simpele, ontdaan van alle voorwaarden, om zo onderscheid te maken wat dan 690 weer in het innerlijk wezen wordt verdelgt, en dat deze verzekering van verzekerdheid zijn bevestiging heeft in vergeetachtigheid. Dit maakt men vervolgens toegankelijk door het openbare handelen, en zo ontstaat de wet van familie en staat, een zeer vroom wezen, zeer passief en doods, en daardoor een onverschillige onwerkelijkheid. Het is een god die zich absoluut niet vies wil maken, de schone god genoemd, die de mens door valse beloftes tot misdaad aanzet, met een gespleten tong. Ze geeft de mens valse zekerheden en valse betekenissen. Alles werd verstrooid en vereenvoudigd, en daarom streden de intellectuele filosofen al sinds de oudheid hiertegen. De mens had afgedaan van het hogere systeem van de rede en betaalde er een zware prijs voor. Pas op voor de acteur en zijn masker, want die individualiteit kleeft er maar slechts heel oppervlakkig aan vast, zeer gedachteloos en inconsequent, als onwaardige toevalligheid en daardoor niet-wezenlijk. 13. Kant stelt dat hoeveel het begrip van een object ook bevat, dat de mens er toch bovenuit moet gaan om er existentie aan te verlenen. De mens die dit niet wil gebruikt volgens Kant tautologieën, oftewel zegt telkens hetzelfde in verschillende bewoordingen en voert dat in zichzelf aan als bewijs, en deze verwisselende illusie is tegen vrijwel iedere correctie bestand. Vandaar dat Schopenhauer ook stelt dat de wil moet sterven. Er valt namelijk niet te discussiëren met een redeloos mens, omdat de redeloosheid vaak een kwestie is van de wil. Wel is het dus zo dat alleen kennis de wil kan onderwerpen, maar deze kennis moet allereerst op het zelf betrokken worden. Daarom is de filosoof vaak gedoemd tot geheimhouding, en mag zichzelf vaak niet verdedigen. 14. Als we dan bidden om de uitstorting van de Kantiaanse God, dan bidden wij eigenlijk om een uitstorting van de Rede, wat in principe gewoon een afstemming is op de Rede. Wij mogen zo tot spreekbuizen van de Rede zijn en ook gelijkvormig
691 Online Touch Home