begrippen. Waarom nog leren als je kon geloven. Ze volgden een rode nar die nogal snel stierf en snel weer opstond, om zo niet te hoeven hongeren. Ik zag deze nar in een droom, bloedend aan het kruis, en die kwam er ook weer snel af. Van die niet mindert, die niet hongert, maakt de mens graag gebruik. Dood en leven is allemaal goed, maar graag geen honger. Dood en leven past allemaal perfect thuis in hun materialistische denkbeelden. 6. De mens wilde niet ervaren en leren kennen. De mens wilde gewoon geloven. De Rede denkt in voorwaarden, waar het zintuigelijke met het onvoorwaardelijke als absolute denkt te beginnen, stelt Immanuel Kant. Hierin raakt de Rede allereerst verstrikt, in de pseudo-realiteit, in het schijnbare. Toch is de Rede dan bepalend en niet bepaalbaar, omdat de Rede een noodzakelijkheid is en het enige werkelijke. De Rede is niet onderworpen aan het tijdelijke en materiële experimenten. Dit is dus de vrijheid van de Rede. De Rede is haar tijd ver voor, omdat zij eeuwig is. De Rede is onafhankelijk van de zintuigelijkheid, wat Immanuel Kant stelt als de definitie van vrijheid. De mens is een verschijning, maar de Rede is dat niet. De Rede is ook niet slechts begeleidend, maar op haarzelf, ook wanneer het zintuigelijke dwars tegen haar ingaat. De voorwaarde die in de Rede ligt is niet zintuigelijk, dus heeft ook geen begin, en is daarmee ook niet onderworpen aan zintuigelijke pseudo-voorwaarden en aan bepalingen in de tijd door een voorafgaande oorzaak. De voorwaarde van de Rede zweeft hierboven als een bol. Ze is hierdoor ook niet onderworpen aan chronologie, aan opeenvolging in tijd. 7. Dit is hoe Immanuel Kant de Kantiaanse God beschrijft. Daaronder ligt de woeste zee van de pseudo-voorwaarden, waar ook de Rede in was geworpen en in verstrikt was geraakt, maar zij was er nooit een deel van geweest. Het was alleen om haar op te wekken. De woeste krachten van het geloof zijn dus slechts de brandstof van de kennis. 692 Zij rangschikt en inventariseert alles en draait het tot gebruik en nut. Zoals de god El ook al de Draaier werd genoemd in de Hebreeuwse worteltekst, en in het Grieks is zij als logos de Rede in de beschrijving van god in het NT in het eerste hoofdstuk van Johannes. Ook in de Aramese grondtekst is god de Rede. 8. Aramees : In het hoofd was de Reden en de Reden was bij God en de Reden was God. Reden is mlh, en God is alah. 9. Immanuel Kant stelt dat de Rede dus zelf de voorwaarde is voor iedere handeling waarin de mens zichzelf als verschijning manifesteert. De Rede volgt dus niet de orde zoals die zich voordoet in de verschijning, stelt Immanuel Kant, wijkt niet voor materiële regels en hun voorwaarden. De Rede is dus in dat opzicht een rebel tegen de verschijningsvorm, tegen de lagere pseudo-realiteit. We kunnen stellen dat de Rede zich dus ook niet onderwerpt aan bepaalde taalregels die de mens heeft opgesteld. De Rede bepaalt zelf welke taal zij gebruikt, en wanneer en hoe, en met welke voorwaarden. 10. Als de monon (mnn, mn), oftewel de eenling, komt tot de draaier, el (Hebreeuws), dan is dat de grieks-hebreeuwse betekenis van mn-el, mnl, oftewel Immanuel, maar het heeft veel diepere Egyptische wortels, de verborgen ondergrond van de grieks-hebreeuwse filosofie. Imman, met de mnwortel loopt helemaal terug tot de dodentochten van ra door de onderwereld, waarin ra op zijn boot beschermd wordt door de mn-slang, de mehen (mhn, mn), wat de draaier betekent, en wat dus dezelfde betekenis heeft als el in de worteltekst. Juist door de mehen kon ra tochten maken door de onderwereld en sloten openmaken. Immanuel is dus de verbinding tussen de Egyptische draaier en de Israelitische draaier : mehen-el. 11. Zij die blijven waken en blijven studeren in het
693 Online Touch Home