G. Maliepaard noemt dit een van de voortreffelijkste hemelse beloften, namelijk dat zij die met tranen zaaien met gejuich zullen maaien. Voor de kinderen van de hemel is de wereld doorgaans een tranendal van druk en kommer, een plaats van uitwoning van hun vaderland, en gedurig horen zij de stem der drijvers, die hen toeroepen : Bakt ons stenen, pronkt dat land der afgoderij op, stelt G. Maliepaard. Hij noemt dat zij door tijdelijke zorgen worden gekweld, en als zij willen bidden dan overvalt de wereld hen. G. Maliepaard noemt dit een proefschool en tuchtroede, maar dan worden zij getrokken tot de eeuwige hemelse liefde. De hemel zal hen verzamelen : de blinden, de lammen, de zwangeren en de barenden. Het teken van dit overblijfsel is, stelt G. Maliepaard, dat zij zullen komen met geween, en geleid worden tot heerlijke plaatsen. Het is dus die tweeledigheid die zij hebben, dat zij in relatie staan tot het kruis, maar daardoor ook hemelse gaven hebben, profetisch worden geleid. Zij lijden, en hebben ook empathie, de eeuwige liefde in hun hart. Zo zijn zij te herkennen. Zij staan dus niet te pronken, maar zij wenen, en zij prediken met tranen. Zij prediken niet voor geld of voor aanzien, niet om vele volgelingen te krijgen. Neen. Zij prediken omdat zij niet anders kunnen, omdat hier hun hart vol van is. Zij horen dus de roepstem des hemels door de roede heen. G. Maliepaard stelt dat ze komen met een doorgaand wenen, omdat er altijd stof is om te wenen. Hij noemt hier het eeuwige wenen. De kinderen van de hemel moeten altijd wenen – ja en nee. Want het wenen zal ook vrucht voortbrengen, stelt G. Maliepaard. Dan hebben we het over het bouwen van het hemelse koninkrijk, van zondag 48. Hoeveel tranen zijn er wel niet verborgen in de geschiedenis ? Deze rivieren zullen zeker losbreken. De tranen leiden uiteindelijk tot de gezonken zilvervloot. G. Maliepaard noemt de wereld dus het tranendal waar de hemelse kinderen doorheen moeten. Zij wenen omdat zij zo moeten onderliggen bij hun vijanden, stelt hij. Het vlees is gedurig meester, en hoe zij worstelen, telkens liggen zij onder, eer zij het weten. Maar zij moeten komen met geween, anders kunnen zij de beloftes niet binnengaan. Ze moeten gaan inzien hoe walgelijk de zonde is, zoals zondag 1 dat ook stelt. Ze moeten leren het aardse goed te verachten om het hemelse goed te winnen, stelt G. Maliepaard. Maar de vleselijke mens is jaloers op degenen die naar zijn mening geen stof tot wenen hebben, terwijl de mens eigenlijk zou moeten klagen over de eigen hardheid van zijn hart waardoor hij nog veel te weinig weent, noemt G. Maliepaard. Elke dag is er overvloedige stof tot wenen, al zou men maar nauwer bij het hart leven. De mens overdenkt te weinig, en zo gaat het leven van de mens in onnut voorbij. Er is weinig opmerking bij het hemelse Woord, predikaties worden zonder vrucht aangehoord, en er wordt gebeden zonder Geest, gewoon uit gewoonte, stelt G. Maliepaard. Van het wenen hebben de wereldlingen verder een afkeer. Ze hebben liever de gedachten vol met wereldse bezigheden en vermakingen, stelt G. Maliepaard. Hij
143 Online Touch Home