212

hoofdstuk 46 Rachel – de waterlelie van de reformatie – haar betekenis en waarom Jakob haar liefhad En hij zeide tot hen : Is het vrede met hem ? En zij zeiden : ja, en zie, Rachel, zijn dochter komt daar aan met de schapen. Genesis 29:6, vert. Calvijn Bij psalm 60 verteld Calvijn dat de psalmist de troon had beklommen en had overwonnen, maar de aandacht niet op zichzelf richtte, maar op de hemel. Het is namelijk altijd een groot gevaar als wij een overwinning behalen dat we dan met onszelf gaan lopen pronken en in hoogmoed vallen. Er moet daarom zelfverloochening zijn om tot de hogere principes van de hemel te komen, en daar de mens op te richten en niet op zichzelf. Het zelf is slechts een onderdeel van een groter geheel. De psalmist wilde zo het achtergebleven deel van het volk redden, stelde Calvijn, en het volk verenigen wat toen nog in scheuring lag. De psalmist leidde het volk toen naar de orakelen en openbaringen van de hemel, stelde Calvijn, opdat ze onder hemelse leiding zouden komen. Het volk moest zo de stem van de hemel leren verstaan. Dat ging dus niet zomaar om het zelf of om een god, maar om de wetenschap van de ethiek. We hebben gezien dat de ethiek gefundeerd is in het gedenken en belijden van het kruis. Ethiek en geschiedenis gaan dus hand in hand, vullen elkaar aan, recyclen elkaar. Ethiek zonder geschiedenis is dood. Zowel het zelf als de zelfgemaakte goden moeten hieraan afsterven. Je wordt niet ineens tien keer heiliger door het woord ‘God’ te noemen. Noem het alleen als het genoemd moet worden. Het vindt plaats in een zekere context, een zekere wetenschap. Het is een natuurverschijnsel. Zomaar te pas en te onpas het woord ‘God’ noemen is een vorm van ijdel gebruik, een zonde tegen het derde gebod, en dat is het ware vloeken. Voortdurend vloeken zij dus, omdat zij van het woordje God een afgod hebben gemaakt, en het is een verslaving geworden. Calvijn wijst erop dat sommigen deze psalm een levitische psalm noemen. We moeten huiveren voordat we het woordje God durven uit te spreken, opdat we niet lichtzinnig in het zondigen tegen het derde gebod vallen. We moeten ook huiveren voordat we het woordje Jezus uitspreken. Toen mijn oma het eens had over ‘Jezus Christus’ zei mijn opa huiverend : ‘Mens, hoe durf je dat te zeggen.’ Mijn opa zat in een veel zwaardere kerk dan mijn oma. In de conformatie wordt er veel gemakkelijker en lichtzinniger met het woordje God omgegaan. Het behoort gewoon tot een zeker familie wapen of clan wapen, maar het heeft weinig inhoud, en is vaak een overtreding van het derde gebod. Vers 5 : ‘Gij hebt hard gehandeld met uw volk’ (vert. Calvijn) Het leven is ‘diafriel’, oftewel fragiel en eenzijdig, maar daardoor plaatsmakend voor de grotere verbanden. Het leven is ‘kargomatisch’,

213 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication