15

Angstig deinsde René naar achteren. Wat kon een zesjarig jongetje hieraan nog doen? Hij rende via een omweg naar huis en belde bij de voordeur aan. Zijn stiefmoeder deed verbaasd open. “Ik ben ziek, ik heb buikpijn. Ik ga naar bed!” verklaarde hij en vluchtte naar zijn slaapkamer. Vanuit zijn slaapkamerraam zag hij hoe een groot stuk bos in vlammen opging. Vlak na de oorlog waren de brandslangen niet meer in een al te beste staat. De kinderen uit zijn buurt speelden in het water dat in miezerige straaltjes uit de slangen spoot. Zo lek waren ze. Blussen lukte daarmee nauwelijks. René voelde zich toen hij dit zag gebeuren zo schuldig dat hij er echt ziek van was. Die avond belden een politieagent en een brandweerman aan op Soembastraat nummer 11. De brandweerman had nog de geur van rook om zich heen. Of René misschien iets had te maken met de bosbrand die nog niet geheel onder controle was? Dat kan niet, stelde Mimi vast. René was ziek en lag op bed. Bovenaan de trap zuchtte een zesjarig jochie, met trillende knieën van opluchting. Langzaam keerde René terug naar 1956. Hij was aan het zuchten, wilde opstaan, de zuster halen. Zijn lijf werkte niet mee, deed niets meer. Zelfs zijn armen voelden nu zo zwaar aan. Met de laatste restjes kracht riep René om hulp. De oudere zuster kwam binnen. “Ik ben zo bang. Laat me niet alleen!” smeekte hij. De koorts woekerde zich een weg door zijn lichaam; het virus verwoestte steeds meer. De verpleegster mompelde geruststellende woorden en veegde zijn roodgloeiende gezicht af met een koud washandje. Ze kon zo weinig voor hem betekenen. Er was niets te doen tegen het poliovirus. 15

16 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication