0

PREVIEW

Ademloos vrij René Vercoutre: Van poliopatiënt tot levensgenieter (deel 1) Gerda van der Velden

Dit boek is opgedragen aan René, in liefdevolle herinnering Ademloos vrij - René Vercoutre - Van poliopatiënt tot levensgenieter (deel 1) © 2020 Gerda van der Velden 1e druk, januari 2021 Redactie: Vormgeving cover: Daniëla Postma, www.levenstekst.nl Daniëla Postma, www.levenstekst.nl Foto’s: uit privé-collectie van René Vercoutre Alle rechten zijn voorbehouden. Teksten uit deze uitgave mogen gebruikt worden – mits u de titel van dit boek als bron vermeld, samen met de naam van de auteur. Neem bij twijfel contact op met de auteur, Gerda van der Velden.

X Hoofdstuk 1 13 Augustus 1956 Het was koud en nat, te koud en te nat voor de maand augustus, en René had de wind tegen. Zijn blonde haren, vanochtend nog zorgvuldig in een scheiding gekamd, wapperden nu alle kanten op. Hij was net iets te netjes gekleed voor deze omgeving, maar ja, hij was ook geen boerenjongen en kwam eigenlijk uit Den Haag. Hoewel hij zich ellendig voelde, fietste René stug door. Hij was zojuist bij de dokter in Holten op consult geweest en wilde zo snel mogelijk terug, naar de boerderij waar hij logeerde. Au! De landweg waar hij overheen fietste, zat vol met hobbels en kuilen. Bij iedere steen die hij raakte met zijn fiets, schoot de pijn door zijn lijf. Hij moest sowieso voorzichtig zijn. Door de regen waren sommige plekken verraderlijk glad. Al een paar dagen voelde René zich grieperig. En die ochtend wilden zijn benen opeens niet meer bewegen, hij kreeg ze niet van hun plek. Het leek op kramp – en voelde tegelijk toch anders. René had de pijn verbeten en was oefeningen gaan doen. Met zijn handen had hij zijn benen opgetild en bewogen tot hij ze weer kon gebruiken. Eerst zakte hij nog wat door zijn knieën, maar dat ging al gauw daarna beter; de kracht in zijn benen kwam terug. Bij het ontbijt had hij dit aan boer Tuitert verteld, de boer bij wie hij nu al voor de derde keer in de zomervakantie mocht logeren. “Jij gaat naar de dokter,” had de boer resoluut gezegd. 5

En hij stuurde René naar de huisarts in het dorp drie kilometer verderop. Boer Tuitert was op dit moment ten slotte verantwoordelijk voor de vijftienjarige jongen. In de wachtkamer van de huisarts zat een wat oudere, stevige dame met afzakkende kousen. Ze was in het zwart gekleed en had een zuur gezicht. En ze keek nog zuurder, toen René vrijwel direct door de dokter naar binnen werd geroepen. “Het is een schande,” snoof ze. Dat zo’n snotaap vóór haar aan de beurt was! De huisarts was een man met grijze haren en een goudkleurig leesbrilletje, waar hij constant overheen keek naar zijn patiënten. Op zijn grote, bruine bureau lagen glazen injectiespuiten in een metalen bakje. Die naalden waren lang en stevig. René hoopte vurig dat ze niet nodig zouden zijn. De dokter gebruikte de injectienaalden inderdaad niet. Hij tikte met een hamertje op de knieën van René, stelde vragen en mat met een kwikthermometer zijn temperatuur. De thermometer gaf 39,8 graden aan. René had dus hoge koorts. De stethoscoop voelde koud op zijn blote borst. René kon een heftige rilling niet onderdrukken en klappertandde van de kou. “Kleed je maar weer aan,” had de arts daarna gezegd. Terwijl René daarmee bezig was, hoorde hij de dokter telefoneren. De huisarts gebruikte woorden die hij niet kende. “Wat betekent ‘paralytisch’ nou weer?” vroeg hij zich af. Toen ze afscheid namen, keek de huisarts hem zorgelijk aan, maar hij zei niet wat de jongen onder de leden had en René dorst er niet naar te vragen. “Jongeheer Vercoutre, u gaat nu eerst naar de boerderij terug en vanmiddag naar het ziekenhuis,” was zijn boodschap. Zodoende was René weer op zijn tweewieler gestapt, voor de terugtocht naar de boerderij. René vond fietsen geweldig. Een van zijn jongensdromen was het om ooit, als Nederlander van Franse origine, de Tour de France te winnen. Nu hielp de gedachte daaraan hem om vol te houden: “Een echte Tour-winnaar moet pijn kunnen verdragen.” Toch was hij blij toen de boerderij in zicht kwam. 6

Hij voelde zich uitgeput, nat en koud. De rug- en hoofdpijn verbijtend kwam hij op het erf aan, buiten adem. Boer Tuitert nam de fiets van hem over en gaf hem een snelle aai over de bol. De jongen gloeide van koorts, maar rilde alsof hij het koud had. “Ga maar snel wat spulletjes pakken voor het ziekenhuis,” bromde boer Tuitert bezorgd. Verbaasd keek René hem aan. “De dokter heeft me gebeld, en ik weet dat je naar het ziekenhuis in Deventer moet. Ik zal je opa en oma uit Deventer waarschuwen dat je daar naartoe gaat.” “Maar ik wil helemaal niet naar het ziekenhuis,” sputterde de jongen tegen. “Straks mis ik het Holtens Zomerfeest!” De oudere boer schudde zijn hoofd: “Eerst beter worden, daarna kom je hier weer terug! Ga maar wat kleren en je tandenborstel pakken. De taxi komt over een uurtje. Hup, naar boven.” En hij schoof René vriendelijk, doch beslist in de richting van zijn kamer. René wierp een boze blik naar de telefoon, maar deed toch wat hem werd gezegd. Al vroeg hij zich af waarom er een taxi was gebeld. Zijn vader had een fabriek in parfums en essences en bezat een auto, een Citroën – voor de zaak. René had dus wel vaker in een auto gereden. Maar een taxi? Dat was wel heel bijzonder. Hij keek rond in zijn kamertje boven de deel van de boerderij. Nu niet zijn kop voor de derde keer stoten aan die houten balk, flitste door hem heen; zijn hoofd voelde al pijnlijk genoeg. Snel pakte hij wat spulletjes voor het ziekenhuis. Zich stevig vasthoudend aan de leuning liep hij voorzichtig naar beneden – hij was duizelig – de steile houten trap af. In de keuken zaten de boer en boerin aan de keukentafel. René ging bij hen zitten en wilde net vragen waar Dine, hun dochter, was toen de claxon van de taxi weerklonk. “Dat is snel,” merkte boer Tuitert op. Het was een zwarte DKW3. Een Duitse auto. Drie jaar oud… uit 1953? vroeg René zichzelf af. Hoewel… zwart? Het rijden door het regenachtige platteland van Holten had de taxi een modderachtig kleurtje gegeven. De taxichauffeur keek niet blij; waarschijnlijk moest hij straks de auto eerst gaan wassen. Hij stond al in de 7

deuropening, met de tas van René in zijn hand, en gebaarde met de andere hand dat zijn passagier moest instappen. Toch nam René de tijd om boerin Janna te omhelzen. “Goed naar de dokters en de zusters luisteren, anders krijg je met de matteklopper,” dreigde ze nog. René moest lachen om het dreigement. Hoewel hij het nodige kattenkwaad had uitgehaald, had ze hem nog nooit een tik gegeven. De boerin had hem als een van haar eigen kinderen behandeld, hij voelde zich hier thuis. Méér thuis dan thuis, in Den Haag. Hij kon niet zo goed met zijn Indische stiefmoeder, Mimi, opschieten. “Ik zal gauw weer terug zijn,” mompelde hij een beetje warrig. “Helpen met de koeien, de rogge – en met het zomerfeest.” Nog steeds wilde hij liever niet vertrekken. “Ik zal mijn best doen en luisteren,” beloofde hij met schorre stem. De stevige omhelzing van de boerin deed hem pijn. Maar de moederlijke liefde die eruit sprak, had hij nodig. Zijn stiefmoeder deed niet zo aan knuffelen. 8

Daar reed hij dan, het boerenerf af, en zwaaide door het achterraampje van de taxi als afscheid. Hij vond het jammer dat hij de kinderen uit het gezin niet gedag had kunnen zeggen. In een afgezet stuk wei zag hij een kalfje grazen dat hij gisteren met boer Tuitert van de grote wei had gehaald. Al had het dier mank gelopen, de boer had het niet kunnen vangen. Toen René het weiland was opgelopen, was het kalf direct op hem toegelopen. Hij had het opgetild en naar de boerderij gedragen en het beestje had niet geprotesteerd. De taxi moest even langzaam rijden om een diepe kuil te ontwijken. Op dat moment keek het kalfje hem recht in de ogen. Alsof ze hem iets wilde zeggen. Intussen werden op de boerderij ernstige gesprekken gevoerd. Allereerst met Dine, die zeven maanden zwanger was, maar ook met de buren: René had veel met hun kinderen gespeeld. Als zij zich niet lekker voelden, moesten ze dat gelijk vertellen, drukten hun ouders hun kleintjes op het hart. Dat was heel belangrijk. De huisarts had boer Tuitert direct gebeld, nog tijdens zijn consult met René, met de mededeling dat René ernstig ziek was. Er heerste een ziekte die vooral gevaarlijk was voor jonge kinderen. “Alsjeblieft, laat onze kinderen gezond blijven,” klonk in stilte het gebed van bezorgde ouders die avond – en nog vele avonden daarna. Op zijn hoede keek René naar de twee verpleegsters die hem hadden gesommeerd om zich van zijn kleding te ontdoen. Een bad stond voor hem klaar. Normaliter vond hij dat heerlijk, maar nu schreeuwde de puber in hem om privacy. Waarschijnlijk had hij te lang getreuzeld; voor hij zich realiseerde wat er gebeurde, waren de twee hem al aan het uitkleden en zat hij in het sop. En helaas had de oudere verpleegster, type Kenau, een stevige hand van boenen. “We zullen dat boerderijluchtje van jou er weleens even afwassen,” was haar droge commentaar. Een half uurtje later was René schoon geschrobt en gekleed in een stijf gestreken ziekenhuispy jama. 9

Hij keek naar het bed. De lakens zagen er al net zo gestreken uit als zijn pyjama en leken bovendien strak van de stijfsel te staan. “Ga er maar lekker in, jongen,” sprak zuster Kenau. “We zullen goed voor je zorgen.” Het waren slechts tien stappen van de deur naar het bed. Moeizaam strompelde René erheen. Al gauw viel hij uitgeput in slaap. “Gauw beter worden… vakantie,” waren zijn laatste gedachten. Twee uur later werd hij gewekt door een magere arts met zwart stekeltjeshaar. De man droeg een bril met glazen waarvan René zich, ondanks zijn ellendigheid, afvroeg of dat borrelglaasjes waren. “Zijn die voor de jonge jenever?” vroeg hij, terwijl hij ernaar wees. De vraag was eruit voor hij er zelf erg in had. Jammer genoeg had de beste man geen greintje gevoel voor humor en sloeg zichtbaar gepikeerd de lakens van het bed open. “Geen grapjes, snotjong, doe je armen omhoog!” Zijn stem had een vreemd krakend piepje. Zwijgend gehoorzaamde René. Wat een hork, dacht hij. “Nu je rechterbeen!” commandeerde de arts. Het lukte René niet. “Linkerbeen!” luidde het volgend bevel. De benen van René bleven krachteloos liggen. “Ik kan het niet,” verklaarde René. “Au!” De naald, waarmee de bebrilde stekelarts hem stak, voelde hij helaas wel. Maar bewegen ging nog steeds niet. “Ik weet genoeg,” zei de arts en de man vertrok weer, zonder afscheid te nemen. Die zie ik liever voorlopig niet meer terug, bedacht René en legde zijn hoofd terug op het kussen. Hij had pijn, overal in zijn lijf maar vooral in zijn hoofd en rug. Geen haar op zijn hoofd overwoog om dat aan die arts te vertellen. Opeens hoorde hij bekende stemmen. Hij keek naar de deur en zag nog net de lange magere rug van die vervelende arts. De man stond te praten… over hem. René sloot zijn ogen en spitste zijn oren. De irritante piepstem was duidelijk hoorbaar. 10

“Ik wilde u laten weten dat ik enige testen bij uw kleinzoon heb gedaan. Tot mijn spijt moet ik zeggen dat zijn benen verlammingsverschijnselen vertonen. Voorlopig houden wij hem geïsoleerd en kijken hoe het verloop is. Houd u het bezoek kort!” “Opa… Oma!” riep René blij verrast uit. Zijn ogen straalden van blijdschap – en van koorts – toen zijn grootouders zijn kamer binnen schreden. Ondanks hun tengere postuur straalden ze een vriendelijk soort gezag uit. René wist dat ze beiden op sociaal en politiek gebied zeer actief waren geweest. Opa Van Ruijven had zelfs namens de SDAP als gedeputeerde in de Provinciale Staten voor Overijssel zitting genomen. Hij werkte in die tijd als leraar voor de koloniale land- en tuinbouwschool in Deventer. Oma was strijdbaar geweest voor het vrouwenkiesrecht en hielp nog altijd mensen waar ze kon. Wat was René blij dat hij hen zag. Opa wist alles en van oma hield hij zielsveel. Dolgelukkig omhelsde hij zijn oma die met haar hand over zijn haar streek. Niet in staat om zichzelf te stoppen, begon hij te huilen. “Och, jongen toch,” stamelde zijn oma. Ook zij had tranen in haar ogen. René keek op en veegde zijn tranen snel af. “Niet huilen, oma,” probeerde hij haar te troosten. “Het zal wel een heel gemene griep zijn, maar ze gaan me beter maken.” Hij overhandigde haar een nauwelijks gebruikte zakdoek, waarmee ze haar tranen droogde. “Welzeker,” sprak nu zijn opa. Zijn diepe en rustige stem kalmeerde hen allemaal. “We wilden je nog snel groeten en gaan nu naar huis zodat gij, jongmens, kunt gaan rusten en zodoende aan het herstel kunt gaan werken. Wij zullen elkaar spoedig weerzien.” Hierop omhelsde ook hij zijn kleinzoon en begeleidde zijn vrouw de kamer uit. René keek hen na en zag dat oma onvast op haar benen liep. Opa moest haar ondersteunen. Ze zou toch ook niet ziek worden, dacht René bezorgd. De emoties hadden hem uitgeput en hij viel direct weer in een diepe slaap. Die avond werd René wakker in zijn kamer, hij was alleen. “Ik moet naar de wc,” dacht hij warrig van de koorts. Maar zijn benen deden niets meer. Hij probeerde dezelfde oefeningen te doen, waarmee 11

hij die ochtend op de boerderij weer beweging in zijn benen had gekregen. Het lukte niet meer. Hij kon alles voelen, maar zijn benen lagen nu roerloos op het witte laken. De tien stappen naar dit bed waren zijn laatste geweest. In het Deventer ziekenhuis, terwijl een vijftienjarige jongen alleen in een kamer lag, sloeg een ernstig virus toe. Het raasde door zijn lichaam en verwoestte de voorhoorncellen die nodig zijn om spieren aan te sturen. De jongen werd zieker en zieker. En verzonk in ijldromen. Hij kwam terecht in de tijd dat papa vertelde dat zijn mamma dood was en niet meer terugkwam. “Mamma, mamma! Kom nou!” Wanhopig snikte de kleine peuter; hij wilde de veilige armen van zijn moeder om zich heen voelen. Zij zou hem troosten en zeggen dat hij een nare droom had en dat alles goedkwam. “Laat me niet alleen! Ik wil naar mamma toe,” huilde hij, ontroostbaar. Maar zijn moeder was al meegenomen door mannen in zwarte kleding met bleke, ernstige gezichten. Ze kwam niet meer terug. 12

De koorts ging als een storm door de hersenen van René en deed hem verward dwalen door zijn vroege jeugd. Opnieuw voelde hij de wanhoop van papa die niet goed voor hem, zijn broertje en zijn kleine babyzusje kon zorgen. Papa was een Fransman in een door Duitsers bezet Nederland. Hij had niet de medicijnen kunnen bemachtigen die zijn vrouw zouden kunnen redden. Hij sprak nog nauwelijks Nederlands. Opeens was daar Mimi, een Indische jongedame. “Dit is jullie nieuwe mamma,” vertelde pappa tegen René en broertje Tatu. “Neeeee!” schreeuwde de driejarige René uit. “Dat is mijn mamma niet! Ik wil naar mijn eigen mamma toe!” 13

In zijn ijldromen beleefde René het verdriet, de wanhoop en de onmacht uit zijn prille jeugd weer. Snikkend lag hij in bed. Mimi. De kinderen van haar echtgenoot waren alle drie mooi om te zien. Maar de kleine, tengere en ietwat schuchtere vrouw schrok van de tierende peuter. Wat ze ook probeerde, dat kind bleef zich verzetten tegen haar. Lang bleef ze niettemin haar best doen, want haar echtgenoot was gek op zijn oudste zoon. René had echter een koppig karakter en weerstond haar pogingen. Uiteindelijk richtte ze haar aandacht op Tatu en Ninon. Tatu, met zijn mooie ogen en volle wimpers, lachte Mimi toe. En Ninon was nog zo’n jonge baby. Ninon zou Mimi vanzelf als haar moeder zien. René bleef afstandelijk en zeer eigenwijs. Opeens was René in zijn ijldromen in het Amersfoortse bos. Wat was het er warm. Hij was zes jaar oud en de oorlog was voorbij. De zomer was heet; het had al een hele tijd niet geregend. Er hing een mist van stof over het land, bladeren verdorden. René speelde in het bos, dat niet al te ver van huis vandaan lag. Hij had een konijn in zijn holletje zien gaan; als hij dat zou kunnen vangen, zou papa vast blij zijn. De oorlog was afgelopen. En er was dan wel vrede – maar er was nog steeds niet al te veel eten. Misschien waren ze dan ook niet zo boos meer op hem, omdat hij van alle gebakjes een hapje had afgebeten. De gebakjes hadden er zo lekker uitgezien: hij had bedacht dat zijn snoeperij vast niet zo zou opvallen, als ze er maar allemaal hetzelfde uitzagen. Jammer genoeg klopte dat niet. Mamma Mimi had vertwijfeld geroepen: ”Wat moet ik met dit onhandelbare kind aan?” Zelfs papa was boos op hem geweest. René moest het weer goedmaken! Met zijn handjes stak hij daarom wat takjes aan die hij bij de ingang van het konijnenhol neerlegde. Het doosje lucifers dat hij daarvoor gebruikte, legde hij later dan wel terug in de keuken. Echt roken ging zijn hoopje takken niet. Wel werden de vlammen steeds groter. Geschrokken pakte de kleine René een grote tak om het vuur uit te slaan. Het tegendeel gebeurde. De vlammen namen alleen maar toe in omvang. 14

Angstig deinsde René naar achteren. Wat kon een zesjarig jongetje hieraan nog doen? Hij rende via een omweg naar huis en belde bij de voordeur aan. Zijn stiefmoeder deed verbaasd open. “Ik ben ziek, ik heb buikpijn. Ik ga naar bed!” verklaarde hij en vluchtte naar zijn slaapkamer. Vanuit zijn slaapkamerraam zag hij hoe een groot stuk bos in vlammen opging. Vlak na de oorlog waren de brandslangen niet meer in een al te beste staat. De kinderen uit zijn buurt speelden in het water dat in miezerige straaltjes uit de slangen spoot. Zo lek waren ze. Blussen lukte daarmee nauwelijks. René voelde zich toen hij dit zag gebeuren zo schuldig dat hij er echt ziek van was. Die avond belden een politieagent en een brandweerman aan op Soembastraat nummer 11. De brandweerman had nog de geur van rook om zich heen. Of René misschien iets had te maken met de bosbrand die nog niet geheel onder controle was? Dat kan niet, stelde Mimi vast. René was ziek en lag op bed. Bovenaan de trap zuchtte een zesjarig jochie, met trillende knieën van opluchting. Langzaam keerde René terug naar 1956. Hij was aan het zuchten, wilde opstaan, de zuster halen. Zijn lijf werkte niet mee, deed niets meer. Zelfs zijn armen voelden nu zo zwaar aan. Met de laatste restjes kracht riep René om hulp. De oudere zuster kwam binnen. “Ik ben zo bang. Laat me niet alleen!” smeekte hij. De koorts woekerde zich een weg door zijn lichaam; het virus verwoestte steeds meer. De verpleegster mompelde geruststellende woorden en veegde zijn roodgloeiende gezicht af met een koud washandje. Ze kon zo weinig voor hem betekenen. Er was niets te doen tegen het poliovirus. 15

Polio blijft een punt van zorg Schrijf je de naam van dit virus voluit, dan kom je uit op de medische term: ‘poliomyelitis anterior acuta’. Ook wordt polio wel ‘kinderverlamming’ genoemd omdat het virus aanvankelijk vooral jongere kinderen trof. Inmiddels zijn de gevolgen van deze ziekte niet of nauwelijks meer bekend bij de generaties die opgroeiden vanaf de jaren zestig. Dat danken we aan de vaccinaties – en met name het Salk-vaccin – die in Nederland vanaf 1957 zijn ingevoerd. Toch leven alleen al in Nederland nog zo’n 13.000 mensen die in het verleden polio hebben doorgemaakt en hiervan de gevolgen iedere dag ondervinden. Bij sommige polio-overlevenden gaat het om een sleepvoet of slappe arm, maar er zijn ook mensen met blijvende ademhalingsklachten – zoals René die volledig van kunstmatige beademing afhankelijk was. Bovendien kunnen mensen die polio overleefden tientallen jaren later alsnog last van het post-poliosyndroom krijgen: naast vermoeidheid en het slechter verdragen van kou, is er dan een teruggang in dezelfde lichamelijke functies die destijds in de acute fase waren aangedaan. Soms moeten mensen zelfs opnieuw beademd worden. Opeens blijkt hun herstel heel kwetsbaar en kan zelfs volledig teniet worden gedaan. Vermoedelijk is overbelasting hiervan de oorzaak. Over het algemeen zijn mensen met (post)polio eraan gewend geraakt om de grenzen van hun kunnen op te zoeken en/of er overheen te gaan. Bij hen is het daarom heel belangrijk dat ze goed leren omgaan met de energie die ze nog hebben: op tijd rust nemen, massages en zorgen voor voldoende warmte kunnen hen helpen te herstellen. Oefeningen en krachttrainingen daarentegen zijn voor mensen met het post-poliosyndroom juist minder geschikt. Helaas herkennen niet alle medici dit post-poliosyndroom. Daardoor krijgt een vrij grote groep polio-overlevenden niet de juiste behandeling en wordt ook op de verkeerde manier door medici benaderd. 16

Wat is polio? Polio is een infectieziekte die vaak ernstige, blijvende gevolgen kan hebben, tot de dood aan toe. De klachten variëren van griepachtige verschijnselen tot hersenvliesontsteking; dit kan gepaard gaan met zowel verlammingen als ademhalingsproblemen. Het poliovirus was al bekend bij de vroegere Egyptenaren, maar het was de Oostenrijkse arts en patholoog Karl Landsteiner die – samen met de eveneens Oostenrijkse bioloog Erwin Popper – in 1908 de besmettelijkheid van het virus wist aan te tonen. Er zijn drie typen van het virus. In alle varianten is het een redelijk stabiel virus, maar het kan slecht tegen chloor en formaline. Bij voorkeur vestigt het polio-virus zich in het maagdarmstelsel, waar het zich ook vermenigvuldigt; op die plek kan het virus in het lichaam niet al te veel schade aanrichten. Mensen kunnen zodoende besmet zijn en het polio-virus doorgeven aan anderen, zonder zelf klachten te hebben! Zodra het virus via keel of bloed in het zenuwstelsel terechtkomt, wordt het gevaarlijk en kan het zelfs de dood tot gevolg hebben. Wanneer de ziekte eenmaal heeft toegeslagen, is geen enkele behandeling meer mogelijk. De enige manier om je tegen polio te beschermen, is daarom preventief vaccineren. Heb je al polio, dan ben je daarmee te laat. Zijn er redenen om van vaccineren af te zien? Jazeker. Wanneer sprake is van verminderde afweer of allergieën, is het van groot belang om uit te zoeken of inenting wellicht beter kan worden uitgesteld, vanwege eventuele bijwerkingen. En uiteraard moeten de vaccins van goede kwaliteit zijn en in alle zorgvuldigheid worden toegediend. Lopen we tegenwoordig nog risico? Waakzaamheid is nog steeds geboden. De huidige situatie in Nederland is vergelijkbaar met 1971, toen er voor de tweede keer een uitbraak van polio was. Landelijk was de vaccinatiegraad toen 91,5 procent, nu ligt dat eveneens rond de 90 procent. Omdat het merendeel van de bevolking was ingeënt, was er destijds een vals gevoel van veiligheid. In 1978 raakten opnieuw mensen besmet, 17

in totaal 110 waarvan 80 te maken kregen met verlammingsverschijnselen. In 1992 tot 1994 maakte een vierde uitbraak bovendien voor het eerst veel oudere slachtoffers, dat wil zeggen: patiënten die ouder waren dan twintig en daardoor ook ernstigere klachten kregen. Momenteel komt polio alleen nog voor in Afghanistan, Nigeria en Pakistan. Zolang het virus echter niet volledig de wereld uit is, kunnen mensen nog altijd besmet raken, vooral in gebieden waar de vaccinatiegraad laag is. En dergelijke gebieden zijn ook in Nederland te vinden. In 1971 waren het vooral religieuze redenen die mensen weerhielden om zich in te laten enten, tegenwoordig zijn er steeds meer mensen met andere principiële bezwaren tegen vaccinatie. Met dit boek over René hoop ik mensen ervan te kunnen overtuigen dat ze niet te lichtvaardig over wel of niet inenten moeten denken. De groepsimmuniteit in ons land die door vaccinatie is ontstaan, geeft nog steeds geen garantie op individuele bescherming voor mensen die niet tegen polio zijn ingeënt. Zodoende zou je weleens méér met je leven kunnen spelen – of het leven van je kinderen – dan je nu beseft, wanneer je van vaccinatie afziet. Gerda Vercouvre (december 2020) 18

Met dank aan… Graag bedank ik in dit boek zowel het Prinses Beatrix (Spier) Fonds als het Nederlandse Rode Kruis, die het steeds weer mogelijk maken dat patiënten als René een zo normaal mogelijk leven kunnen leiden. Wanneer je gezond bent, is het je bijna niet voor te stellen hoeveel verschil het werk van dit soort stichtingen uit maakt in de levens van mensen met allerlei gezondheidsbeperkingen. Maar hopelijk ben je je daarvan na het lezen van René’s verhaal (nog meer) bewust geworden – en gaat dit soort organisaties misschien zelfs steunen, als je dat niet al deed. Het Prinses Beatrix Spierfonds Het Prinses Beatrix Fonds werd opgericht in 1956 om in Nederland de gevolgen te verlichten van de verschrikkelijke polio-epidemie, die overal ter wereld grote schade aanrichtte. Vooral kinderen werden het slachtoffer, vandaar dat het fonds aanvankelijk nog de naam Fonds ter bestrijding van Kinderverlamming droeg – al kregen ook volwassenen te maken met de gevolgen, als patiënt of als ouder van een patiënt. In 2012 werd de naam veranderd in Spier Fonds. Mede dankzij de bijdragen van dit fonds kregen patiënten als René de kans om uiteindelijk in vrijheid een ‘normaal’ leven te gaan leiden. In de jaren ‘50 en ‘60 waren de sociale voorzieningen niet te vergelijken met de huidige tijd en heeft het Prinses Beatrix Spierfonds ontzettend veel gedaan om poliopatiënten met raad en daad bij te staan. Zo werd de televisie op zaal 3A van het Zuidwal Ziekenhuis – in een tijd dat mensen thuis nog nauwelijks een televisie hadden staan! – voor René (en alle andere kinderen daar) een venster naar de wereld buiten het ziekenhuis. De televisie bood afleiding en hielp hen om even niet meer te hoeven denken aan hun ziekte. Ook zamelde het Fonds geld in, zodat het ziekenhuis in september 1958 een polio-auto in gebruik kon nemen: door de luchtvoorzieningen in de auto konden mensen met ademhalingsproblemen voortaan even weg uit het ziekenhuis. Het Fonds droeg tevens bij aan de luchtleidingen, aansluitingen en de compressor in 19

het huis van René en Akkie: zodat wonen met thuisbeademing überhaupt mogelijk werd. En het betaalde de aanpassingen voor de kunstmatige beademing in René’s eigen bus – zodat Akkie en hij vrij waren om te gaan waar ze wilden, zonder de voortdurende angst dat er plotseling niet meer genoeg lucht voor René beschikbaar zou zijn. Tegenwoordig richt het fonds zich met name op onderzoek bij spierziekten en beheert speciaal aangepaste vakantiehuizen voor mensen met een spierziekte of bewegingsstoornis. Het Nederlands Rode Kruis Allereerst wil ik mijn dank uitspreken dat ik in dit boek de artikelen uit het blad “Rode Kruis Koerier” (juli en november 1962) mocht opnemen. Deze artikelen gaan over een vakantieweek voor beademingspatiënten. Die vakantieweek was een onvoorstelbaar moedig initiatief, in een tijd dat beademingspatiënten in het ziekenhuis werden gehouden, dichtbij alle apparatuur en medici die ze wellicht nodig zouden hebben; zij kregen toen nog niet de kans om buiten het ziekenhuis een zo normaal mogelijk leven op te bouwen. Ook voor Akkie en René was deze vakantieweek zó belangrijk. En niet alleen de vakantie op zich (die onvergetelijk was, dankzij de belangeloze inzet van zovelen). Voor René werd deze week letterlijk weer een nieuwe stap terug naar een gewoon leven. Het was dus mogelijk om met een zware handicap op vakantie te gaan, zelfs als je beademd moest worden. Deze week organiseren vereiste de durf om nog onbekende wegen in te slaan en daarmee een voorbeeld te worden voor anderen. Gelukkig is het Rode Kruis nooit bang geweest om te helpen. Toen niet... en nu niet. Samen met talloze anderen wil ik graag mijn dankbaarheid hiervoor uitspreken. 20

Een korte toelichting bij de foto’s Bladzijde 8 Bij boer Tuitert op de boerderij. René houdt het kalfje vast. René had warme herinneringen aan deze “werkvakanties”. Hij voelde zich er heel gelukkig, hier kon hij zijn energie kwijt en hij voelde zich er thuis. Bladzijde 12 René met zijn biologische moeder, Theodora Vercoutre–Van Ruijven. Zij werd ook wel Dora of Do genoemd. Rechts is René te zien, links zijn broertje dat hij altijd ‘Tatu’ noemde. Bladzijde 13 Marcel Yves Lucien Vercoutre en zijn derde vrouw Mimi. (René’s vader werd twee keer weduwnaar.) Bladzijde 19 Een plaatje van de ijzeren long, waarin ook René nog een paar dagen heeft gelegen, voordat hij een poliomat kreeg (bron: Wikimedia, Pearson Scott Foresman). Bladzijde 25 Zuster van Oostende schept op: iedere dag werd de maaltijd op een wagen binnengebracht en voor ieder kind ter plaatse op een bord geschept. Bladzijde 26 Monica, het ‘ziekenhuiszusje’ van René. Bladzijde 31 Dokter Buijs aan het werk bij René. Bladzijde 36 Verslaat hier de leerling zijn schaakmeester, dokter Van Eelen? 21

Bladzijde 38 Opa en Oma Van Ruijven zitten op het dakterras van het huis vlakbij de Nedespa-fabriek (en vlakbij Den Haag Hollands Spoor). Blz. 40 Briefje (op een correspondentiekaart) van oma Van Ruijven aan René. Bladzijde 45 Zelfs al lag je in het ziekenhuis, als jarige kreeg je cadeautjes! Het leven ging door. Bladzijde 46 Voor een kind is het belangrijk om kind te kunnen zijn, dat beseften mensen ook in de jaren ‘50 al. En dus mocht het konijn toekijken of je je bordje wel netjes had leeggegeten. Bladzijde 51 Terwijl nog maar weinig mensen thuis een televisie hadden staan, kreeg het Zuidwal Ziekenhuis dankzij het Prinses BeatrixFonds de beschikking over een eigen toestel. Bladzijde 54 Tot zijn grote verrassing krijgt René in het ziekenhuis bezoek van zijn favoriete voetbalclub: ze geven hem de bal waarmee ADO in 1957 promoveerde naar de eredivisie, met hun handtekeningen erop. Bladzijde 58 Opa Bartheolemus Hermanus van Ruijven. Bladzijde 60 Brief van opa Van Ruijven aan René 22

Bladzijde 63 De poliomaat, het beademingstoestel dat René - hij werd 75 jaar - tot aan het einde van zijn leven is blijven gebruiken. Bladzijde 65 René met zuster Trees. Bladzijde 68 Monica, het ‘ziekenhuiszusje’ van René. Bladzijde 71 En dan verschijnt Akkie in gewone kleding aan het bed van René. Bladzijde 75 Zuster Akkie de Gast in uniform bij René. Bladzijde 78 De luchtflessen. Zwaar, onhandig en... onmisbaar. Bladzijde 79 Het leven is een feestje, maar je moet zelf de slingers ophangen. René en familie De Gast. Bladzijde 81 De brief die Akkie in de Kerstnacht van ‘59 aan René schreef om hem moed in te spreken. Bladzijde 83 René in diepe slaap, met de verlovingsring om zijn vinger; 1959. Bladzijde 86 Een van de vele vrolijke bezoekjes van vrienden in Rijswijk. Bladzijde 88 Een Fransman houdt van wijn. 23

Bladzijde 90 Als Mohammed niet naar de berg kan komen, dan komt de berg naar Mohammed: vele vrienden kwamen bij René langs, toen hij met Akkie in Rijswijk ging wonen. Bladzijde 91 Een trotse opa Van Ruijven en René in de tuin van de Regentesselaan in Rijswijk: het is zijn kleinzoon gelukt! René woont en leeft zelfstandig, buiten het ziekenhuis. Bladzijde 92 Uitstapje naar de Prins Bernard kazerne in Amersfoort, georganiseerd door het Nederlandse Rode Kruis. Bladzijden 93 en 94 Ook mensen met continue beademing hebben vakantie nodig. Een artikel uit het tijdschrift van het Rode Kruis. Bladzijde 95 Eindelijk kunnen René en Akkie óók samen op vakantie. Het Rode kruis zorgt voor alles, ze kunnen ontspannen en zorgeloos zijn. Bladzijde 99 Zodra René een eigen bus met luchtvoorziening had, werd ook een weerzien in Holten met de familie Tuitert haalbare kaart. Bladzijde 100 René maakte een uitstapje met vrienden naar Madurodam, dat toen nog betrekkelijk nieuw was: deze attractie werd in 1952 geopend, ter nagedachtenis van de oorlogsheld George Maduro. Bladzijde 103 In een artikel komt niet alleen René’s passie voor het schaken aan de orde, maar wordt ook uitgebreid aandacht besteed aan de wijze waarop René toch weer zelfstandig kon gaan wonen. 24

Bladzijde 108 Ah..... Paris: dankzij de bemoeienis van mevrouw Visser kon René zijn familie in Frankrijk opzoeken; zij zocht nauwkeurig uit welke voorbereidingen daarvoor moesten worden getroffen. Bladzijde 110 Line Renaud, de zangeres met wie René ook later nog contact heeft onderhouden (zie brief hiernaast). Bladzijde 112 Een van de laatste foto’s van een gezonde René op de Eerste Technische School, voordat het noodlot met de naam ‘polio’ toesloeg. 25

Bladzijde 114 Genieten in de tuin, weer in controle zijn over eigen leven. Geen patiënt meer, maar... René Vercoutre: leven, liefde, vrijheid. Bladzijde 116 René: van poliopatiënt tot levensgenieter. Overzicht op blz. 118 Op de babyfoto’s links is René 3 maanden oud; als hij (op de rechterfoto bovenaan) tussen opa en oma inloopt ongeveer 9 maanden. De foto met alpinopetje (linksonder) werd genomen in de winter van ‘43/’44. De portretfoto van zijn moeder, Theodora (Do) Vercouvre, tot slot, is net voor de oorlog gemaakt. Zij was op dat moment nog niet getrouwd. Overzicht op blz. 119 Linksboven zie je René in/aan zee. Het is 1955. René verbleef tijdelijk in het jongenshuis van het Leger des Heils in Haarlem, omdat het niet goed boterde tussen zijn stiefmoeder en hem, maar woont nu weer bij zijn familie thuis en is net begonnen aan de eerste technische school in Den Haag. Op de foto rechtsboven zie je het gezin Vercoutre in de achtertuin van hun huis in Amersfoort. Zomer 1944. Dit is een moeilijke periode voor papa Vercoutre die nog amper Nederlands spreekt. Het is oorlog, zijn vrouw is gestorven in het kraambed en laat een ontredderd gezin achter. Hij gaat dan ook op zoek naar een andere moeder voor zijn kinderen. De foto onderaan laat vermoedelijk René zien, als hij elf of twaalf jaar oud is en in Veldheim (Zeist) zit, bij professor Lievengoed. 26

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
Home


You need flash player to view this online publication