46

46 2.2. Het NOAB-lid heeft klaagster in zijn brief van 19 januari 2018 beschuldigd van frauduleus handelen, hetgeen voor haar onacceptabel is. 3. Overwegingen van het Tuchtcollege 3.1. Het Tuchtcollege stelt vast dat tussen klaagster en het NOAB-lid geen sprake is van de verhouding opdrachtgever en opdrachtnemer (oftewel klaagster is een cliënte van het NOABlid). Daarom kan niet beoordeeld worden of het NOAB-lid heeft voldaan aan zijn zorgplicht jegens klaagster zoals omschreven in art. 1 sub a van het Reglement Tuchtrechtspraak NOAB. Het Tuchtcollege oordeelt dat de klacht wel beoordeeld kan worden aan de norm “enig handelen of nalaten dat een behoorlijk NOAB-lid niet betaamt”, zoals omschreven in art. 1 sub b van voormeld Reglement. 3.2. Het Tuchtcollege leidt uit de inhoud van de door partijen over en weer ingebrachte stukken, met name de diverse e-mailberichten, af dat er, gelijk het NOAB-lid gemotiveerd heeft aangevoerd, in voldoende mate overleg heeft plaatsgevonden tussen klaagster en het NOABlid. De stelling van klaagster dat zij in het verleden met haar toenmalige eigen accountant een bepaalde vorm van overleg had waarvan zij aannam dat die ook door het NOAB-lid en X B.V. zou worden gevolgd, komt geheel voor haar rekening en doet aan het vorenstaande niet af. 3.3. Het Tuchtcollege kan zich voorstellen dat de door het NOAB-lid aanvankelijk geuite beschuldiging van frauduleus handelen bij klaagster nogal zwaar aangezet is overgekomen. Desgevraagd heeft het NOAB-lid ter zitting uitdrukkelijk en geloofwaardig verklaard dat het niet zijn bedoeling is geweest klaagster persoonlijk te beschadigen. Hij heeft alleen duidelijk willen maken dat de zaken door klaagster anders zijn voorgesteld dan ze zijn. 3.4. De slotsom is dat de klacht ongegrond moet worden verklaard. 3.5. Ambtshalve overweging in de verhouding tussen het NOAB-lid en zijn klant X B.V. De verhouding tussen die partijen ligt weliswaar niet ter beoordeling voor. Ter zitting heeft het NOAB-lid zijn handelen inzake de controle van de BTW-aangiften toegelicht door te verklaren “we hadden misschien bedoelde grote verschillen wel eerder kunnen constateren”. Gelet op deze verklaring hecht het Tuchtcollege er aan op te merken dat het NOAB-lid bij de vaststelling van die BTW-aangiften jegens zijn klant X B.V. wellicht zorgvuldiger had moeten zijn, bijvoorbeeld door een en ander uitvoeriger met die klant te bespreken. Aldus was (door dit nalaten) wellicht sprake van verwijtbaar gedrag van het NOAB-lid jegens zijn klant X B.V. Het had op de weg van het NOAB-lid gelegen om ten behoeve van zijn klant klaagster – die heeft erkend dat de door haar gevoerde boekhouding van X B.V. diverse onvolkomenheden bevatte – op het matje te roepen. 4. De beslissing Het Tuchtcollege: 1. verklaart de klacht ongegrond; 2. bepaalt dat een samenvatting van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm openbaar wordt gemaakt door publicatie in “Activa”, het periodiek van NOAB. Noot 1. Uit de uitspraak blijkt dat derden klachten tegen NOAB-leden kunnen indienen indien zij zich door meespelen het feit dat het NOAB-lid het Tuchtcollege duidelijk heeft kunnen maken welk positief effect hij voor zijn cliënte met de gewraakte uiting meende te bereiken, te weten een door klaagster gegeven verkeerde voorstelling van zaken. Indien hij daarin niet was geslaagd, zou ik menen dat de uiting “frauduleus handelen” als onnodig grievend gekwalificeerd kan worden, hetgeen een behoorlijk NOAB-lid niet betaamt. 3. Tenslotte een kanttekening bij de ambtshalve overweging in de uitspraak (punt 3.5. van de samenvatting). Voor de lezer een vingerwijzing dat het ontbreken van goed overleg tuchtrechtelijk verwijtbaar kan zijn. De communicatie met de cliënt wordt in het tuchtrecht benadrukt! Mr. G. Lammers, oud-lid Tuchtcollege NOAB. Tuchtcollege, uitspraak 11 februari 2019, nr. TC 56/2018 (mr. W. Brouwer, prof. mr. dr. A.H.H. Bollen-Vandenboorn en G.P. Vermeulen RA) Noot: mr. G. Lammers Ontbreken van overleg met cliënt. 1. Feiten 1.1. Klager oefende met zijn broer een beroep/bedrijf uit in de rechtsvorm van een maatschap (maatschapsovereenkomst d.d. 1 april 1985). Klager stelt dat zijn gemachtigde in december 2016 de maatschap heeft opgeheven door uitschrijving in de Kamer van Koophandel. De reden hiervan was dat hij voor rechtskundige bijstand door een advocaat een bewijs van onvermogen nodig had en bovendien een uitkering wilde aanvragen. Hiervoor moest hij dan wel volgens de desbetreffende gemeente de maatschap opzeggen. 1.2. Tot de gedingstukken behoort een “Overeenkomst tot bedrijfsoverdracht” d.d. 7 februari 2017, (onder meer) inhoudende de verkoop van fosfaatrechten. Deze overeenkomst is opgesteld door de accountant van koper X, waarbij als verkoper wordt genoemd: de broer van klager, zelfstandig bevoegd om namens de maatschap Y op te treden. gedragingen van een NOAB-lid benadeeld of gegriefd gevoelen. Het Tuchtcollege beoordeelt zo’n klacht dan aan de norm “enig handelen of nalaten dat een behoorlijk NOABlid niet betaamt” (art. 1 sub b Reglement Tuchtrechtspraak). In de verhouding NOAB-lid – cliënt komt primair de zorgvuldigheidstoets aan de orde ( art. 1 sub a van voormeld Reglement). Dit neemt naar mijn mening niet weg dat in die verhouding ook de norm “enig handelen of nalaten dat een NOAB-lid niet betaamt” aan de orde kan komen. Het gaat dan om ander gedrag van het NOAB-lid jegens zijn cliënt dan – zeg maar – het vaktechnische werk. Ik denk bijv. aan situaties, waarin belangenconflicten een rol spelen. 2. In deze zaak heeft het Tuchtcollege het NOAB-lid voor wat betreft zijn schriftelijk geuite beschuldiging van frauduleus handelen vrijuit laten gaan. Eén zwaluw maakt nog geen zomer! Het NOAB-lid heeft ter zitting verklaard dat hij achteraf bezien zich ongelukkig heeft uitgedrukt met de term frauduleus handelen. Het was niet zijn bedoeling om klaagster persoonlijk te beschadigen. Naar mijn mening heeft het Tuchtcollege bij haar beslissing kennelijk laten NOAB 2. Procesverloop/De klacht 2.1. Procesverloop. De klacht bestond uit een aantal klachtonderdelen. Op de zitting zag het Tuchtcollege aanleiding om aan partijen voor te stellen een schikking te beproeven, hetgeen door partijen is aanvaard. De behandeling van de zaak is toen tot een nader tijdstip aangehouden. Partijen hebben de zaak niet kunnen schikken, waarna op 1 oktober 2018 de behandeling ter zitting is voortgezet. Voor wat betreft zijn verzoek tot schadevergoeding heeft klager kennis genomen van de mededeling van de voorzitter van het Tuchtcollege dat het Tuchtcollege niet bevoegd is om over dat verzoek te oordelen. Daartoe moet hij zich tot de civiele rechter wenden. Klager heeft vervolgens zijn klacht als volgt beperkt. 2.2. Klacht. Verkort en zakelijk weergegeven verwijt klager het NOAB-lid dat hij hem (klager) niet heeft betrokken bij de verkoop van de fosfaatrechten. Ter onderbouwing van zijn klacht stelt klager de volgende feiten. A) Op of omstreeks 7 februari 2017 was het NOAB-lid op de hoogte van het feit dat de maatschap was ontbonden. B) Het NOAB-lid, die op de beide maten een groot overwicht had, had om die reden de opbrengst voor beide maten veilig moeten stellen. Daarom had hij klager moeten inlichten over c.q. betrekken bij de verkoop van de fosfaatrechten. Hij had niet mogen volstaan met eenzijdig handelen ten gunste van zijn broer, te meer nu klager minderbegaafd is. 3. Overwegingen Tuchtcollege 3.1. Beslissend voor het honoreren van de klacht acht het Tuchtcollege het tijdstip waarop het NOAB-lid heeft kennisgenomen van het feit dat klager c.q. zijn gemachtigde de maatschap heeft uitgeschreven uit de Kamer van Koophandel. Indien dat tijdstip is gelegen vóór Activa | Nummer 4 - 2019

47 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication