47

47 het moment waarop het NOAB-lid kennis kreeg van het concept dan wel van de definitieve “Overeenkomst tot bedrijfsoverdracht” – ergens begin februari 2017 – zou het NOAB-lid een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kunnen worden. 3.2. Het NOAB-lid heeft gemotiveerd verweer gevoerd met als kernpunten – verkort en zakelijk weergegeven – dat a) klager hem niet op de hoogte heeft gesteld van de opheffing van de maatschap en b) dat hij zich niet heeft bemoeid met de totstandkoming van de desbetreffende overeenkomst en dus niet met de verkoop van fosfaatrechten. 3.3. Het Tuchtcollege stelt vast dat klager bij de onderbouwing van zijn klacht niet verder komt dan de stelling “dat hij het niet meer weet”, gevoegd bij de blote bewering van zijn gemachtigde dat “naar het hem bijstaat hij thuis nog over documenten beschikt die zijn standpunt ondersteunen”. Het Tuchtcollege voegt daaraan toe dat de gemachtigde van klager ruim vóór februari 2017 al wist dat klager uit de maatschap zou vertrekken. Kennelijk heeft hij op dat moment geen aanleiding gevonden om het NOAB-lid van dit feit op de hoogte te stellen. 3.4. Nu naar het oordeel van het Tuchtcollege klager zijn standpunt niet aannemelijk heeft kunnen maken, dient de klacht ongegrond verklaard te worden. 4. De beslissing Het Tuchtcollege: 1. verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het verzoek tot schadevergoeding; 2. verklaart de klacht ongegrond; 3. bepaalt dat een samenvatting van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm openbaar wordt gemaakt door publicatie in “Activa”, het periodiek van NOAB. Noot De klacht is ongegrond verklaard omdat klager zijn stellingen niet aannemelijk heeft kunnen maken. In paragraaf 3.1. van de samenvatting opent het Tuchtcollege de poort naar een tuchtrechtelijk verwijt. Stel dat het NOAB-lid vóór begin februari wel de wetenschap van de uitschrijving gehad zou hebben. Ik zou dan menen dat het NOAB-lid op zijn minst klager schriftelijk had moeten uitnodigen voor het geven van nadere inlichtingen. Het nalaten hiervan impliceert naar mijn mening dat het NOAB-lid onvoldoende acht heeft geslagen op de positie/belangen van zijn cliënt, zijnde een leek en minderbegaafd. Mr. G. Lammers, oud-lid Tuchtcollege NOAB. College van Beroep, uitspraak van 5 maart 2019, nr. 01-2018 inzake hoger beroep tegen uitspraak Tuchtcollege van 28 juni 2018, nr. TC 54/2018 (mr. G.G. Vermeulen, mr. W. Doornink en prof. dr. mr. M. Pheijffer RA) Noot: mr. G. Lammers 1. De omvang van hoger beroep (art. 25 lid 4 Reglement Tuchtrechtspraak NOAB). 2. De vervaltermijn voor de indiening van een klacht (art. 5 lid 1 Reglement Tuchtrechtspraak NOAB). 1. Feiten In hoger beroep zijn de volgende feiten vastgesteld. 1.1. Op 23 december 2014 zijn de vennootschap onder firma A (v.o.f. A) en haar beide vennoten C en D (een echtpaar) in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. X tot curator. 1.2. Het NOAB-lid heeft tot 2012 de administratie van de gefailleerde(n) verzorgd, waaronder NOAB begrepen het samenstellen van de jaarrekeningen. De gefailleerde deed de primaire boekingen. Het NOAB-lid verzorgde de meer ingewikkelde boekingen en aan het einde van het jaar de boekingen in het kader van de samenstelwerkzaamheden. 1.3. In 2005 heeft de v.o.f. A het bedrijfspand met woning verkocht aan de zoon van de vennoten C en D tegen de koopsom van € 586.000. Uit de verkoopovereenkomst blijkt dat de koopschuld van de zoon is omgezet in een schuldoverneming van € 350.000, zijnde door zijn ouders verschuldigd aan een bank. Het restant van de koopschuld ad € 236.000 is omgezet in een door de v.o.f. A verstrekte geldlening aan de zoon. 1.4. Op of omstreeks 31 mei 2010 heeft de zoon € 254.832,66 aan de rechtsopvolger van de bank betaald. Dit bedrag is in de rekening-courantverhouding tussen de v.o.f. A en de zoon ten laste van de v.o.f. geboekt onder de noemer “overboeking lening”. 1.5. In de jaarstukken van 2008 is een balanstotaal te zien van € 861.248, terwijl in de jaarstukken van 2009 in de kolom vergelijkingscijfers 2008 een bedrag van € 511.248 vermeld is, oftewel een verschil van € 350.000. 2. De inleidende klacht, ingediend op 15 november 2017 In het kader van de boekhoudkundige verwerking van de afwikkeling van de verkoopsom van het bedrijfspand met woning heeft klager in zijn hoedanigheid van curator diverse klachten tegen het NOAB-lid gericht. Die klachten hadden niet alleen betrekking op de samenstelling van de jaarrekening 2010, maar ook op de vóór 2010 liggende jaren. 3. Verweer en beslissing van het Tuchtcollege 3.1. Verweer. Het NOAB-lid heeft met een beroep op art. 5 lid 1 van het Reglement Tuchtrechtspraak NOAB primair verzocht om klager in zijn klacht niet-ontvankelijk te verklaren. Het Tuchtcollege heeft dit verweer gehonoreerd door als volgt te overwegen. 3.2. Beslissing Tuchtcollege. 3.2.1. Toegespitst op de klacht kunnen op grond van art. 5 van het Reglement Tuchtrechtspraak in beginsel slechts ter beoordeling aan het Tuchtcollege worden voorgelegd die klachtonderdelen die zien op door klager gesteld handelen of nalaten dat zich afgespeeld na 15 november 2011, te weten de datum van ontvangst van het klaagschrift bij NOAB op 15 november 2017 minus de klachttermijn van zes jaar. 3.2.2. Het NOAB-lid heeft gesteld dat louter de samenstelling van de jaarrekening 2010 binnen de van toepassing zijnde absolute klachttermijn van zes jaar valt. Klager heeft dit niet dan wel onvoldoende weersproken. Het Tuchtcollege heeft geen aanleiding gevonden het NOAB-lid niet te volgen in zijn opvatting. Dit leidt tot de conclusie dat alle overige door klager aangevoerde klachtonderdelen reeds vanwege overschrijding van de klachttermijn van zes jaar niet inhoudelijk kunnen worden behandeld. 3.2.3. Vervolgens heeft het Tuchtcollege getoetst of de klacht over de samenstelling van de jaarrekening 2010 nog wel valt binnen de (tevens geldende) relatieve klachttermijn van drie jaar en zo ja, in volle omvang in behandeling kan worden genomen. Het Tuchtcollege komt tot het oordeel dat deze klacht niet tijdig binnen de relatieve klachttermijn van drie jaar is ingediend. Daarvoor zijn de volgende omstandigheden bepalend geacht. De jaarstukken 2010 zijn reeds eind 2011 afgerond. Bij de bespreking daarvan met de vennoten zijn ook de schuldovername en de boeking daarvan aan de orde geweest. Klager (in de persoon van de v.o.f. A) c.q. diens rechtsopvolger mr. X als curator in het faillissement is aldus beduidend meer dan drie jaar op de hoogte van de wijze waarop een en ander in de boeken bij de v.o.f. A is geboekt. De omstandigheid dat mr. X bij zijn nader onderzoek pas vanaf 17 februari 2015 heeft kennisgenomen van een en ander doet hieraan niet af, nu hij als curator de rechten en verlichtingen van de v.o.f. voortzet na het faillissement van de v.o.f. sinds december 2014. 3.2.4. Op grond van het voorgaande heeft het Tuchtcollege klager in zijn volledige klacht nietontvankelijk verklaard. 4. Beroepschrift en uitbreiding van de klacht in hoger beroep 4.1. Klager heeft in hoger beroep de volgende grieven aangevoerd. a. Hij dient in zijn hoedanigheid van curator niet als rechtsopvolger van de gefailleerde v.o.f. te worden aangemerkt. Activa | Nummer 4 - 2019

48 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication