21

2 21 BUREN IN VOGELVLUCHT Sedimenten en oeverwallen De Rijn heeft in zijn lange geschiedenis een voortdurend wisselende loop gekend. Zijn grillige dynamiek was kenmerkend voor een rivier die door het laagland van zijn eigen afzettingen een weg naar zee zocht. Wat wij de Rijn zijn gaan noemen, vormde honderden eeuwen lang een breed stelsel van slingerende geulen en waterlopen dat regelmatig overstroomde. Tijdens perioden van hoog water werd het wateroppervlak immens groot en nam tegelijk ook de stroomsnelheid drastisch af, met als gevolg dat de rivier de meegevoerde sedimenten af kon zetten. In en bij de eigenlijke beddingen stroomde het water wat sneller; daar werden dan ook de grovere deeltjes (zand en grind) afgezet die in de loop der tijd langgerekte oeverwallen vormden. De kleine deeltjes, zoals rivierklei, werden verder van de bedding af – dus meer landinwaarts – afgezet. Komgronden en stroomruggen De grote afzettingsdeeltjes in en direct om de rivierbedding hoopten zich in de loop der tijd op, waardoor de rivierbodem rees en de rivier en de oeverwallen langzamerhand steeds hoger kwamen te liggen. Dat proces zette zich voort totdat de rivier op een bepaald moment door zijn oeverwal heen brak en een nieuwe bedding koos. De klei, die wat verder van de oude rivier afgezet was, klonk meer in dan het zand en de grovere deeltjes van de oeverwal, en vormde de zogenaamde komgronden; het gevolg was dat de oude rivierloop ten opzichte van die omringende komgronden extra hoog kwam te

22 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication