114

436 Ontwikkelingstaken 1 2 3 4 5 6 7 Scharnierleeftijd 8 9 10 11 12 13 14 Vier- tot zesjarigen leren tijdens de kleuterperiode lichamelijke sensaties onder woorden brengen en emoties herkennen en erkennen. Het ontwikkelen van lichaamsbesef en ruimtelijke oriëntatie zijn twee belangrijke ontwikkelingstaken voor kleuters. Verder worden ze zich bewust van sociale verhoudingen, ontwikkelen een eigen sociale identiteit en hebben een groeiende interactie met groepsgenoten. Net als de kleuters hebben ook de overige groepen op de basisschool ontwikkelingstaken te vervullen die passen bij hun leeftijdsgroep. Binnen de te onderscheiden domeinen wordt uitgegaan van een gemiddelde ontwikkeling, maar uiteraard zijn hier individuele verschillen te ontdekken. Geen kind is immers hetzelfde (Hammink, 2003). Groep 3 en 4 Naarmate een basisschoolkind ouder wordt, vergroot ook zijn wereld. Naast het ouderlijke huis en vriendjes op school, gaan kinderen in de leeftijd van 6, 7 jaar op een sportclub of krijgen ze een andere hobby. Kinderen op deze leeftijd gaan hun lebensraum vergroten. Ze mogen een keer een boodschap halen in de winkel. Ze gaan op zwemles, leren fietsen en willen steeds meer van hun eigen omgeving ontdekken. Ze leren nieuwe plekken kennen en ontmoeten nieuwe mensen. Het denken en het voelen van het kind verandert. Het besef van wie ze zijn is niet alleen meer gebaseerd op hun fysieke voorkomen, maar ook op wat ze denken en voelen. Het kind is geïnteresseerd in de effecten van zijn eigen handelen op objecten en gebeurtenissen in de wereld om hem heen. Het besef van oorzaak en gevolg groeit. Naast de letterlijke wereld die steeds verder verkend wordt, wordt de wereld ook groter doordat kinderen op deze leeftijd leren lezen en schrijven. Taal wordt meer dan praten en luisteren. De cognitieve vakken nemen toe. De leeftijd van 7 jaar wordt dan ook beschouwd als een scharnierleeftijd (Delfos, 2007). Het leven van het kind voor en na deze leeftijd is fundamenteel verschillend. Zodra een kind kan lezen en schrijven, komt hij in de wereld van de volwassenen terecht. Het denken van een kind verandert behoorlijk: hij kan nu abstract denken waardoor hij anders naar het leven en de wereld gaat kijken. Fantasie en dromen worden van de werkelijkheid onderscheiden. Het kind gaat zich realiseren dat dood zijn ook echt definitief is en niet een tijdelijke afwezigheid van iemand. Hij leert keuzes maken en eigen beslissingen nemen. Welke kleren doe ik vandaag aan? Ga ik op voetbal omdat mijn vriendjes erop zitten of toch liever basketballen omdat ik het zo leuk vind. Het lukt al beter om met uitstel en frustratie om te gaan. Het kind kan steeds beter impulsen controleren en zijn persoonlijkheid wordt stabieler. Zes-, zevenjarigen leren omgaan met anderen. Ze spreken af met vriendjes, leren delen en leren ruzies op te lossen. Ook kunnen ze zich steeds beter inleven in de gevoelens van anderen. De vriendschappen ontstaan met name door gezamenlijke interesses. Deze vriendschappen zijn nog redelijk flexibel en de groepjes die in de klas ontstaan zijn nog gemakkelijk te beïnvloeden door de leerkracht. Om overdag optimaal te kunnen functioneren hebben kinderen uit groep 3 en 4 ongeveer 12 uur slaap nodig per dag. In deze periode wordt ook definitief duidelijk wat de voorkeurskant is van het kind. Wat overigens niet wil zeggen dat de kant van de voorkeurshand ook automatisch de kant van het voorkeursbeen is. Armen en benen worden langer en het gezicht raakt het babyvet kwijt. Het gezicht krijgt andere trekken. Melktanden gaan uitvallen en worden vervangen door ‘grote mensen’-tanden. Het lichaamsschema

115 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication