De Landelijke Knokploegen De sterke toename van het aantal ‘onderduikers’ maakte samenwerking op het gebied van hulp noodzakelijk. Dat leidde tot de oprichting van de “Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers”, kortweg: de LO. Al snel bleek dat er een nijpend tekort was aan voedseldistributiebonnen. Om deze buit te maken werden overvallen op distributiekantoren gepleegd. Dergelijke overvallen waren tot medio 1943 ongecoördineerde acties en werden meestal uitgevoerd door individueel opererende knokploegen. De LO trachtte van de verzamelde buit steeds weer een aandeel te bemachtigen. Hoewel men daarin doorgaans wel slaagde, voelde de LO-leiding het als een ernstig bezwaar dat men nauwelijks zeggenschap had over deze knokploegen. Op 14 augustus 1943 besloot zij daarom tot het instellen van eigen landelijk georganiseerde knokploegen. De leiding kwam in handen van de Westlandse tuinder L. Valstar en de ex-korporaal van de Politietroepen L. Scheepstra (‘Bob’). De typerende kenmerken van de verzetsleider zijn door Dr. L. de Jong in zijn standaardwerk ‘Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog’ als volgt verwoord: ‘Dat los van elke maatschappelijke hiërarchie, in alle delen des lands en uit alle lagen der bevolking personen naar voren traden in wie een potentieel aanwezige strijdbaarheid opeens geactiveerd werd; personen die zich ontpopten als de geboren leiders der 18 illegaliteit. Zo een was Scheepstra: vierentwintig, een ex-korporaal die alleen lager onderwijs had genoten, maar een man die bereid en in staat was in rustig en verantwoord handelen, beslissingen te nemen, waar mensenlevens van afhingen.’ Geleidelijk namen de acties in aantal toe en veranderden zij ook van karakter. Het accent kwam te liggen op het vernietigen van bevolkingsregisters, op bankovervallen en het bevrijden van medeverzetslieden, het plegen van overvallen op Duitse militairen om wapens buit te maken en op het uitvoeren van liquidaties. In augustus 1944 naderden de geallieerden de Nederlandse grenzen. Vanuit Eisenhowers hoofdkwartier kwam de oproep om de Duitsers door sabotageacties zoveel mogelijk afbreuk te doen. Van nu af aan werd sabotage het hoofddoel. Met de arrestatie van Valstar in mei 1944 leed het verzet een gevoelig verlies. Na een tamelijk verwarde periode werd op 25 augustus 1944 de reserve-eerste-luitenant der Infanterie J.A. van Bijnen (‘Frank’) gekozen tot Landelijk Sabotage Commandant (LSC), vooral omdat hij een doordacht en volledig sabotageplan had opgesteld. In die periode ontstond ook het idee om na de bevrijding de geallieerden te ondersteunen, na de LKP tot militaire eenheden te hebben omgevormd. Op het moment dat ‘Frank’ LSC werd, waren er in Nederland circa 45 knokploegen actief met een totale sterkte
19 Online Touch Home