86

Bijlage 3: voorbeeldtranscriptie van een gesprek met daarin twee microstories Verhalen van deze tijd Codering: AS4 Verteller: vrouw, 61, werkzaam in onderwijs; lid gemeenteraad; deeltijd voorganger <Kun je me eens meenemen naar een ervaring of gebeurtenis uit de afgelopen tijd, de tijd dat de coronamaatregelen van kracht zijn, die je in het bijzonder hebben geraakt? > <Het haakje zit in mijzelf - microstory> Er komen twee zomaar boven… De eerste is: ik woon in een soort nieuwbouwwijkje en wij hebben de gewoonte dat we ’s avonds even een blokje lopen om even het hoofd te legen. Het is een stukje van anderhalve kilometer, een kippeneindje. Het zit heel vast in ons patroon. Op het moment van afstand, afstand, anderhalve meter hadden we hem een paar keer gelopen en ik merkte dat ik er schichtig van werd. Dat ik thuiskwam en dat ik niet dacht ‘mijn hoofd is lekker leeg’, maar dat ik er eigenlijk heel moe van werd. OP dat rondje kwamen we eigenlijk zelden mensen tegen en we zochten nu naar momenten dat mensen niet hun hondje of zichzelf uitlieten. En iedere keer viel dat tegen, hadden we tegenliggers op een stoep van anderhalve meter. En ik werd er geïrriteerd van. En ook bezorgd. Ik ging heel lelijk denken over mensen en daar werd ik het meest raar van. Ik dacht: ik ga een hekel aan mensen krijgen; ik ga bang voor ze worden en ik ga ze ook wantrouwen. Met dat gevoel ging ik ’s avonds naar bed. Ik heb ook een nacht gehad dat ik maar droomde van mensen die allemaal achter me aan zaten. Heel bizar. Ik herkende mijzelf daar niet in. Ik denk dat het daardoor zo raar binnenkwam. Ik ben vanuit mezelf heel erg van vertrouwen geven, vertrouwen hebben. Ik vind het niet erg dat dat een keer misloopt. Maar in 3, 4 dagen was ik dat vertrouwen volkomen kwijt. Ik dacht: ik ga bang worden voor mensen. Ik zou wel willen dat we tien meter afstand moesten houden. Mensen houden zich niet aan die anderhalve meter. Ik werd er grommerig van. Ik lag wakker en ik dacht: dit klopt niet wat ik aan het doen ben. Want ik ga er nu vanuit dat ik bang moet zijn voor andere mensen. Dat ík deug en de rest niet. Als ik dat nu eens zou omkeren, als ik er nu eens vanuit ga dat ik zélf besmet ben en besmetten kan, dan is het eigenlijk heel plezierig dat ík rekening houd met andere mensen. Dan hoef ik niet meer te denken ‘die idioten willen geen afstand houden; die idioten zijn voor mij een gevaar’. Maar dan is het een soort van galantheid: ik heb vieze handen, ik geef jou geen hand. Ik heb dat echt ’s morgens tegen mezelf gezegd: ‘Ik ga vanaf nu leven alsof ik zelf besmettelijk ben. In plaats van dat ik beregezond ben.’ En ik voel dat ook zo: als ik nu iemand zie die rechtdoor loopt, ga ik even een stapje aan de kant. Want ik wil het jou niet aandoen. 86

87 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication