Ahmed had een brief geschreven in 1285 aan Paus Honorius IV met het voorstel om een alliantie te sluiten, maar toen de paus geen antwoord gaf, zond de Mongoolse leider de gezant Rabban Sauma, een Nestoriaanse Christen, vanuit Centraal-Azië, helemaal naar Europa om de zaak persoonlijk te bespreken met de paus en de Christelijke koningen. Sauma was van afkomstig uit west-China en zijn reizen zijn een van de meest opmerkelijke uit de antieke wereld: hij begon uit Trebizond (Zwarte zee), en reisde helemaal naar Bordeaux om daar Koning Eduard I te ontmoeten. Onderweg ontmoette hij de Byzantijnse Keizer Andronicus in Constantinopel (naar wie hij verwees als “King Basileus”, of koningkoning, wat laat zien dat vertalers uit de 13de eeuw ook onfeilbaar waren). Van daaruit reisde hij naar Napels, Rome (waar Honorius IV net was gestorven en een nieuwe paus was nog niet gekozen), en Genua. Ook kwam hij in Parijs, waar hij gedineerd had met Koning Filips IV van Frankrijk, hij ontmoette verder Edward in Bordeaux, en hij keerde terug naar Rome voor een triomfantelijke ontmoeting met Paus Nicolaas IV. Alle Europese leiders hoorden graag het voorstel van Rabban Sauma van een Mongools-Christelijke alliantie met het Heilige Land. Filip IV bood zelfs aan om persoonlijk mee te wandelen naar Jeruzalem aan het hoofd van een Kruisvaardersleger. Eduard I was net zo enthousiast: Sauma stelde een alliantie voor die de koning zelf in het verleden had voorgesteld. Paus Nikolaas overlaadde Sauma, Arghun en de Nestoriaanse Catholicos met giften. Maar waarover geen van deze mannen, of iemand anders, een besluit konden maken, was een datum voor deze grote nieuwe Kruistocht. Hun enthousiasme bleef vaag, en hun beloften waren niet specifiek. De gekroonde staatshoofden van Europa waren te verdeeld en teveel afgeleid met uitdagingen dichter bij huis, om het Mongoolse aanbod echt op te pakken; misschien waren zij ook achterdochtig naar een niet-Christelijke koning toe, die oorlog wilde voeren om een Christelijk Heilig Land te bevrijden. Zij mogen de angst gehad hebben, dan als zij eenmaal de wolf hadden geholpen om de Moslims te verslaan, dat de wolf zich zelf tegen hen zouden keren. Maar in elk geval was het een grote gemiste kans voor hen. Ontevreden met de directe resultaten van Rabban Sauma’s reis, zond Arghun een andere gezant, Buscarel van Gisolfe, naar Europa in 1289. Hij vroeg Filip IV en Eduart I om hulp, en hij bood aan om Jeruzalem gezamenlijk in te nemen met soldaten die door Christelijke koningen gestuurd zouden worden; hij zou dan de stad overgeven aan de Kruisvaarders. Eduards antwoord, die als enige is bewaard gebleven van de koningen, was beleefd maar vrijblijvend. Onthutst probeerde Arghun het opnieuw in 1291, maar toen waren de Kruisvaarderstaten (Outremer) al gevallen. Tegen de tijd dat de gezant terugkeerde, was Arghun zelf al overleden.1 Zeker, als de paus en de Christelijke koningen samen een alliantie hadden besloten met Arghun, dan zouden de Kruisvaarders in staat geweest kunnen zijn om Jeruzalem te heroveren, en opnieuw een aanwezigheid vestigen in het Heilige Land. Dit zou ten minste de opmars van de Moslims in Oost Europa hebben uitgesteld, die in alle hevigheid was begonnen, in de eeuw die volgde op de vernietiging van de Outremer Kruisvaarderstaten. Maar de leiders van Europa waren erg afgeleid en kortzichtig, en zo bezig met relatief onbelangrijke geharrewar dicht bij huis, dat zij niet realiseerden hoeveel op het spel stond. Als zij het uiteindelijke doel van de jihadkrijgers volledig hadden herkend, dan zouden ze vrijwel zeker meer open geweest zijn voor een alliantie met Arghun. Maar het was erg duidelijk dat zij niet echt een goed begrip hadden van die doelen. 1 Steven Runcimann, A History of the Crusades, vol. III, Cambridge University Press, 1951, 398-402 114
115 Online Touch Home