0

1e Jaargang, nummer 4, 1 mei 2023 WATERVAL Blad voor Rodenbergs-Nederlandse Literatuur __________________________________________________________________________ HET LIEDJE VAN VADER Alles wat hij zich nog van zijn vader kon herinneren was een lied wat zijn vader hem eens liet horen. Het was het mooiste lied wat hij ooit had gehoord. Dat was eigenlijk het enige wat zijn vader hem had gegeven. Er was zoveel meer, maar dat was hij allemaal vergeten. Toen ging zijn vader op een lange reis waarvan hij nooit meer terugkeerde. Zijn moeder dacht dat het schip moest zijn vergaan. Hij dacht misschien wilde zijn vader niets meer van hen weten. Dat was een strijd in zijn koppie. Vader moest wel op reis, want hij had een belangrijke opdracht van de koningin gekregen. Hij moest naar het krokodillen gebied. Eigenlijk was het wel logisch dat vader was opgevreten door een krokodil, maar dat kwam niet in hem op, en ook niet in moeder. Of misschien was hij ergens achter het krokodillen gebied terecht gekomen en durfde hij niet meer terug, maar daar dachten ze ook niet over na. Ze waren zich niet echt van de gevaren van het leven bewust en hoe kort het kon zijn, maar moeder hield vol dat het schip gewoon was vergaan. Op een dag kregen ze een brief van de koningin. De koningin schreef dat sinds er geen berichten over vader waren gekomen, moesten ze vaststellen dat hij niet meer leefde. Ook dit was natuurlijk zeer kort door de bocht, want wat als vader ergens zat opgesloten ? Maar de koningin had er nog iets bijgeschreven. P.S. Ik had nog wat spullen van je vader hier liggen, die mag je wel hebben. Kom maar eens langs als je durft. Hij was er nogal verontwaardigd over : "Kom maar langs als je durft." Was zij dan ook gevaarlijk ofzo ? Maar hij ging toch. Hij wilde de spullen van zijn vader wel zien en misschien hebben. Kwam hij daar aan bleek het allemaal rotzooi te zijn. Het lag daar ergens in een schuur. Hij zat wat aan het metaal te draaien en er knakte zo wat vanaf. Hij ging naar huis met lege handen, kreeg toen spijt en ging weer terug. "Ik zou het toch willen hebben," zei hij. Met een bak vol rommel ging hij terug naar zijn moeder, die erom begon te lachen. "Wat heb je me nu meegenomen, jongen ?" lachte ze. "Van vader," zei hij. "Niks van vader," sprak ze. "Dit is oude rommel. De koningin maakt je vast wat wijs." Hij was diep teleurgesteld. "Ze zijn niet te vertrouwen daar bij het koninklijk huis," zei moeder. "Ga maar een ijsje kopen," zei zijn moeder. Ze gaf hem wat geld, maar toen hij even later weer thuiskwam met het ijsje was zijn moeder er niet meer. Dagen gingen voorbij en ze was er nog steeds niet. Na vele jaren was het ijsje eigenlijk nog het enige wat hij van haar herinnerde. Alles wat ze hem had gegeven was een ijsje. Natuurlijk had ze hem veel meer gegeven, maar dat herinnerde hij niet. En oh ja, dat liedje van vader. Na lange tijd kreeg hij weer eens een brief van de koningin. Er waren geen tekenen van leven van zijn moeder, dus ze gingen er vanuit dat ze dood was. Dat was natuurlijk enorm kort door de bocht weer. Er stond bij dat hij wel naar het paleis mocht komen, want daar lag nog wat oude rommel van zijn moeder. "Ik heb genoeg rommel van haar hier liggen," schreef hij terug, "maar alles wat ik me echt van haar herinner is een ijsje." Maar de koningin bleef aandringen, dus toen ging hij maar. De koningin riep hem bij zich en haalde een sjaal uit een zak, en een paar handschoenen. "Wat moet ik ermee ?" vroeg hij ongeinteresseerd. "Het is van je moeder," zei de koningin. "Waarom ga je er zelf niet mee lopen dan," zei hij. "Dat kan ik niet doen," zei de koningin. "Ik ben de koningin." "Dus ik moet ermee rond gaan lopen ?" vroeg hij. "Dat zeg ik niet," zei de koningin, "maar anders gooi ik het weg." "Geef maar hier dan," zei hij. Toen ging hij weer naar huis. Hij leegde de zak op tafel. Tot zijn grote verbazing rolden er ook sieraden uit de zak, hele vreemde, exotische sieraden. Hij nam er ééntje in zijn hand wat op een horloge leek. Er kwamen klauwtjes uit die hem staken toen hij het om zijn pols deed. Zijn pols begon te bloeden. Hij probeerde het af te doen, maar het lukte niet meer. Helemaal blauw ging hij naar de wastafel, waar hij het met zeep er vanaf probeerde te krijgen, maar niets hielp. Hij greep de telefoon en

begon een nummer te draaien, maar ver kwam hij niet. Hij kon geen adem meer halen. Toen viel hij flauw. Toen hoorde hij weer het liedje, dat liedje wat zijn vader hem ooit eens liet horen : "Mijn vader is een zeeman, Mijn moeder is een schip, En ik ... ik .... ik kan alleen maar dromen ... Mijn vader is altijd op reis, En mijn moeder is nooit thuis ... En ik .... ik ... ik kan alleen maar dromen ... Ik lig in de hoge golven, en daar gaat mijn schip, Ze roepen wel, maar ik hoor ze niet, Het was er altijd wel, maar kan het niet goed herinneren, Mijn vader is altijd op zijn schip, Mijn moeder is nooit thuis, En ik .... ik ... ik let nooit goed op, Ik kan alleen maar dromen ..." Uit : De Lettermaker, verhalenbundel, Uitgave : coab ________________________________ DE GIECHELAAR Ze giechelde altijd als ze hem zag. Ze was hem aan het schminken voor de voorstelling. Zijn ouders kwamen ook. 'Is dat je nieuwe vriendin ?' vroegen ze toen ze haar zagen. Hij knikte. 'Ze heeft brede heupen,' zei z'n moeder. Na de voorstelling nam het meisje hem apart. 'We gaan morgen naar je ouders,' zei ze. Dat stelde ze zo vast. Hij had niets in te brengen. Het was bijna weekend. Geen school, en geen voorstellingen. Toen ze het weekend bij zijn ouders waren was zijn tante er ook. Ook zijn tante zei dat ze hele brede heupen had. Het gegiechel werd eigenlijk alleen maar erger. Ze gaf hem een beertje waarop geschreven stond : 'friends forever', maar na een paar dagen wilde ze het terug, omdat ze het zo'n leuk ding vond. En ze giechelde. Hij noemde haar 'de giechelaar'. Altijd voor de voorstellingen schminkte ze hem op, en ze giechelde dan altijd. Iemand besloot eens de voorstelling te filmen, en toen giechelde ze ook. De video banden werden verkocht, en ze kreeg er geld voor, en ze giechelde. Hij kreeg geen geld, want hij had slechts een bijrol. Het was een project van school. Ze gingen er stad en land voor af. In een grote bus gingen ze door het hele land. Hij leerde zo wel de wereld kennen. Hij herinnerde zich hoe ze elkaar door de voorstellingen beter leerden kennen. Eens waren ze in de bus, en hij dacht eraan dat zij wel zijn vriendin kon worden. Het was alsof hij haar hoorde giechelen in zijn hoofd, en hij lachte. Maar sinds ze zijn vriendin daadwerkelijk was lachte hij steeds minder om haar giechelen. Hij vroeg zich af waarom ze altijd zo giechelde. Op een dag besloot hij het haar te vragen. Ze giechelde. Hij had het wel verwacht, maar ze gaf geen antwoord. Zo was ze wel vaker. De giechelaar reed op zijn fiets door de straten. Hij had een hele lange baard. Hij verkocht oude rotzooi. Als het hem lukte iets te verkopen dan giechelde hij altijd. Dat verhaal had hij eens in een boek gelezen en hij dacht er weer aan. Hij besloot het boek nog eens te lezen. Ze giechelde eigenlijk zoveel dat het heel moelijk was haar beter leren te kennen. Het was als een afweer mechanisme. Hij kon niet tot haar doordringen. Hij zei tegen haar dat hij een boek over de giechelaar had gelezen : 'De giechelaar reed op zijn fiets door de straten. Hij had een hele lange baard. Hij verkocht oude rotzooi. Als het hem lukte iets te verkopen dan giechelde hij altijd.' Toen liep ze weg. 'Is dat je vriendin, die met die brede heupen ?' vroegen mensen hem weleens. 'Het is de giechelaar,' zei hij dan. 'Oh, giechelt ze zoveel dan ?' vroeg een oude vrouw hem eens. Zij begon toen ook te giechelen. Hij kon er niet om lachen. Hij vroeg zich nog steeds af wat er te giechelen was. Weer las hij het boek over de giechelaar. 'De giechelaar reed op zijn fiets door de straten. Hij had een hele lange baard. Hij verkocht oude rotzooi. Als het hem lukte iets te verkopen dan giechelde hij altijd.' Hij moest dan altijd aan haar denken, maar het scheen dat ze ook anderen aan het giechelen maakte. 'Wat probeer je mij eigenlijk te verkopen ?' vroeg hij eens aan haar. Ze giechelde en rende weg. Hij kon geen goed hoogte van haar krijgen. 'Moet ik me beledigd voelen ?' vroeg hij toen hij weer bij haar was. 'Zit mijn neus soms scheef, of zit mijn haar niet goed ?' 'Nee, dat is het niet,' zei ze giechelend. 'Maar wat dan ?' vroeg hij. 'Je maakt me gek met dat gegiechel van je.' Op een dag besloot hij haar een lange brief te schrijven. Al zijn frustraties stonden er in, en ook weer de vraag waarom ze altijd zo giechelde, want daar had hij nog steeds geen antwoord op. Ze schreef niet terug. Hij vond haar oppervlakkig. Haar wegdoen wilde hij ook niet. Hij besloot haar maar gewoon te accepteren zoals ze was. Nog vaak dacht hij terug aan het boek van de giechelaar. 'Zo is ze nu eenmaal,' zei hij dan tegen zichzelf. 'Het had veel erger gekund. Er zijn vrouwen die altijd klagen.' Op een dag liepen ze hand in hand in de stad. Hij kocht een ijsje voor haar, en ze giechelde. Mensen keken vaak naar haar als ze zo giechelde, en sommigen giechelden dan ook. Dat waren altijd

vrouwen. Ook begonnen steeds meer mensen haar te herkennen op straat. Zij was één van de hoofdrolspelers van de voorstelling. De video ervan werd goed verkocht. 'Ben jij niet dat meisje van die film genaamd 'de giechelaar' ?' vroeg iemand haar eens op straat. 'Ja, dat ben ik,' giechelde ze. Hem herkenden ze vaak niet, want hij speelde slechts een bijrol, als een soort figurant. 'Hij vindt het nooit zo leuk als ik giechel,' zei ze, terwijl ze op hem wees. 'Hij wil na de voorstelling alles zo snel mogelijk weer vergeten, maar bij mij gaat het giechelen gewoon door. Er is voor mij geen verschil tussen de voorstelling en na de voorstelling.' Hij haatte de school en hij haatte de voorstelling. Hij wilde er nooit over nadenken. Hij voelde zich een marionet, en was altijd blij als het weer afgelopen was. Hij zag altijd uit naar de vakanties, alleen te zijn met haar. Ze was dan wel een giechelaar, maar het meest werd er altijd gegiecheld in de voorstellingen. 'Ik kan het niet uitleggen,' zei hij op een dag. Ze woonden inmiddels samen. 'Altijd maar dat gegiechel. Ik krijg eigenlijk nooit school en die voorstellingen uit m'n kop. Ik heb echt het gevoel alsof ik stapelgek word.' 'Maar ja, je weet dat het verplicht is,' zei ze. 'School is nu eenmaal belangrijk, en de voorstellingen zijn ervoor om het leuk te houden.' 'Ja, heel leuk,' zei hij sarcastisch. 'De giechelaar, een oude man in zijn schuit, met een baard zo lang, en altijd giechelt hij. Je kunt hem niets vertellen of hij giechelt, en vooral als hij zijn oude rotzooi bij je kwijt kan. De giechelaar, eens kocht ik een gouden beeldje van hem, zo mooi. En ik dacht : hoe is dat tussen die oude rotzooi terecht gekomen ? Dat dachten mensen altijd als ze iets van hem kochten. Telkens weer kreeg hij het voor elkaar. De giechelaar, met zijn boot door de nacht, oude lampen verkopende aan de steden, en dan is er zulk een prachtige en verzachtende gloed. Ja, ook medicijnen verkoopt hij, al jaren over datum, maar het werkt goed, zo goed. Want hij is de giechelaar, hij praat alles goed, hij laat hen allemaal in hem geloven, de giechelaar, de giechelaar, als je slapen moet.' 'De giechelaar, de giechelaar, een slaaplied voor de nacht, de giechelaar, de giechelaar, een schuit vol met rotzooi, allemaal afgedankte spullen, maar het glijdt zo het water in, en vindt zijn weg, zijn weg. De giechelaar, de giechelaar, met zijn lange baard op de fiets, om rotzooi te verkopen, voor mensen die dromen, en dan giechelt hij. De giechelaar, de giechelaar, een boot vol met troep, en steden vol onzin, de giechelaar, de giechelaar, hij is de veerman van het verdriet, over rivieren en zeeen, je kan het zo gek niet bedenken, de giechelaar, de giechelaar, voor als je slapen moet.' Hij werd er vroeger altijd zo rustig van als zijn oma uit het boek van de giechelaar voorlas. Hij las het ook aan haar voor, en langzaam viel ze in slaap. Eindelijk was het gegiechel er even niet meer, maar het zou de dag erna gewoon weer verder gaan. Einde Uit : De Giechelaar en andere verhalen, uitgave : coab ________________________________ DE JOEGOSLAVISCHE KETTINGBRIEF III Hij woonde met mensen in een huis die van een hele zware kerk waren. De familie had een eigen gedeelte, maar ze deelden de badkamer. Soms spiekten de meisjes weleens als hij de badkamer gebruikte. Er waren gaten in de muur waar je doorheen kon kijken. De zoon van die familie was vroeger zijn klasgenoot. Ze hadden vaak ruzie. De meisjes moesten zich altijd heel zedelijk kleden vanwege de zware kerk. Ze mochten ook geen gebruik maken van lingerie. Hij daarentegen was heel vrij, en sprak over van alles. Maar zij waren gesloten mensen. Dat moest zo van die kerk. Er waren een heleboel dingen die hij niet wist. De zware kerk was erg zwaar, en ik bedoel heel zwaar. Dingen moesten op een bepaalde manier klaargemaakt worden. Daar mocht niet van afgeweken worden. Anders zouden ze geloofsproblemen krijgen, en dat hadden ze veel. Voor hen was het soms ook niet haalbaar, maar het moest. Hij had wel medelijden met ze. Het was alsof ze leefden met een pistool tegen hun hoofd. Niks mocht. Alles moest. Ze hadden eigenaardige spullen. Ze mochten geen lingerie, maar hun meubiliar was gewoon puur lingerie, hun stoelen, hun tafels, hun manden, allemaal met verfijnde decoratie. Hij keek altijd zijn ogen uit als hij daar was, en dat gebeurde niet veel. Hij kwam daar eigenlijk alleen maar met koninginnedag, want dan was de koningin op de televisie, en dat wilde hij graag zien. Hij had geen televisie. Hij was te vrij voor een televisie. Maar in die zware kerk moesten ze een televisie hebben. Dat was verplicht. Alle zenders werden beheerd door hun dominees. Die waren de hele dag door op de tv. Het was een zware kerk, zo zwaar dat er geen medeleven getoond mocht worden. Het leven was lijden, en dat had iedereen verdiend. Hij wilde ze troosten en bemoedigen, maar dat werd door hen

niet geaccepteerd. Ze waren als de orthodoxe zwanen in Joegoslavische grachten. Eén verkeerde beweging of een verkeerd woord, en ze vlogen je aan. Op een keer kwam hij zijn vroegere klasgenoot tegen in het winkelcentrum, maar ze hadden alweer bijna ruzie. Het ging over poppen. In die zware kerk moesten mannen met poppen spelen. Dit was preventief, want zo zouden ze van de vrouwen afblijven. Zijn vroegere klasgenoot beschuldigde hem ervan eens zijn pop te hebben gestolen of kapot gemaakt. 'Zo lang geleden,' zei hij. 'Ik kan me dat niet meer herinneren, maar als je er echt nog zo mee zit, dan gaan we nu lekker naar een poppenwinkel, en dan koop ik een nieuwe pop voor je.' En zo gebeurde het. Hij nam de jongen mee naar een poppenzaak, en kocht voor hem een hele dure en sjieke pop, in zedelijke klederdracht. De vroegere klasgenoot was daar heel blij mee, en het was direct vrede. Ze leefden in Joegoslavië, Er was geen tijd voor oorlog meer, Want de poppen marcheerden, Elke man kreeg zijn pop, opdat de vrouwen konden emanciperen. (Uit : Joegoslavische kettingbrieven, verhalenbundel, uitgave : coab) ________________________________ DE ORANJE STER – DEEL 1 De ster was gekomen, als nachtzicht in een duistere nacht. Het leek weer dag nu. De ster had een romige, gloeiende oranje rand, zo zacht. Bijna donzig. Marja en Kees keken ernaar. Ze hadden hier zo lang naar uitgezien. Ze hadden hier zo lang over gedroomd. De zon was namelijk verwoest en zo lang hadden ze in het pikkedonker geleefd. Nu was het afwachten op wat er zou gaan gebeuren. Velen reisden naar de ster, maar niemand wist nog goed wat het nu precies was. Ook Kees en Marja zouden de reis beginnen. Ze stopten hun 'Ja, maar die wiskundige berekeningen van jou die werken ook niet altijd,' zei Marja. 'Heb je daar voorbeelden van ?' vroeg Harry. 'Ach,' zei Marja, 'die berekeningen die je had gedaan over mijn zwangerschap waren interessant, maar grote onzin.' 'Ja,' zei Harry, 'maar dat was nog in de tijd van Karel Klaus. Ik liet me teveel door hem beinvloeden.' 'Karel Klaus was een genie,' zei Marja, auto vol met dekens, en daar gingen ze. De wegen waren vol met auto's. Iedereen was op zoek naar de ster. Ook Harry Achterwoud was op weg. Ergens bij een tank station kwamen ze hem tegen. 'Hey Harry,' zei Kees. Harry was heel enthousiast. Hij had al zijn papieren bij zich waarop zijn berekeningen van de ster stonden, wiskundige papieren. Hij wist ook al dat de ster zou komen, en had eigenaardige theorieen. Aandachtig luisterden Kees en Marja naar hem. 'De ster is een reis,' zei Harry. 'Wij horen niet veel van anderen die daar zijn geweest, want iedereen gaat daar naar binnen. Het is een tunnel.' 'Zouden ze nog in leven zijn ?' vroeg Marja zich af. 'Ach natuurlijk,' zei Harry. 'Het is een dimensionale overgang.' 'Ik ben bang,' zei Marja. 'Het kan natuurlijk ook iets duisters zijn. Ik ga ervoor, maar heb mijn twijfels.' 'Twijfelen is goed, Marja,' zei Harry. 'Maar ik heb het onderzocht, en het is goed betrouwbaar. Eén van de grootste evenementen aller tijden. Mijn jongens zijn ook heel enthousiast. Ze hebben het er de hele tijd over. Het is nachtzicht, Marja.' 'maar een grote gek.' Kees begon te grinniken. 'Wat weet je verder over die ster, Harry ?' vroeg hij. Harry begon te bladeren door zijn papieren, en liet hen wat ingewikkelde tekeningen zien. Toen kwam er één of ander scheikundig verhaal waar ze niets van begrepen, maar het voelde allemaal wel wonderbaarlijk aan. Even later gingen ze weer verder. Toen ze in het bos waren met de auto begonnen ze de ster steeds beter te zien. De ster was prachtig oranje. Het had een kalmerend effect. Marja wist het nog niet. Wat moest ze nu geloven ? Maar ze wilde het wel proberen. In de verte leek het wel alsof de auto's in de ster reden. Was dit niet gewoon een natuurverschijnsel ? Na een tijdje reden zij dan ook de ster binnen. Ze konden eerst niets zien. Alles was zacht oranje. Even later reden ze een grote wildernis binnen. De auto stopte vanuit zichzelf. Kees en Marja stapten uit. Geen enkele auto kon er hier rijden. In de verte zat een gestalte van vuur op een troon van vuur. Achter de gestalte was een grote stad. De hele stoet met mensen ging richting die persoon. 'Wie zou die persoon zijn ?' vroeg Marja. Kees had geen idee. Daar zagen ze Harry weer. Die zat weer tussen zijn papieren te bladeren. 'Hey, Achterwoud,' zei Kees. 'Nu, moet je eens horen,' zei Harry. 'Die gestalte is de personificatie van de ster.' Toen volgden er weer allerlei scheikundige en natuurkundige verhalen. 'Laten we maar gewoon kijken wie of wat dat is,' zei Marja. 'Die personificatie bepaalt wie en wat in de stad komt,' zei Harry. 'Waar baseert die personificatie dat op ?' vroeg Marja.

'Op wiskundige berekeningen,' zei Harry. 'Hoe gaat dat dan ?' vroeg Marja. En weer legde Harry alles uit met zijn papieren. Weer liet hij hen vreemde tekeningen zien. 'Waar gaan degenen naartoe die niet naar de stad gaan ?' vroeg Marja. 'Die worden de wildernis ingezonden,' zei Harry. 'Ik zou niet weten welke keuze ik zou willen maken,' zei Marja. 'Het gaat niet om jouw keuze,' zei Harry. 'Het gaat om de berekeningen.' Ineens wilde Marja terug. In de verte zagen ze de gestalte van vuur opstaan, en die begon te roepen : 'Er is niet veel tijd meer. Wij gaan zodadelijk sluiten. Maak daarom haast. Dit zal de enige uittocht zijn voor aardlingen in de geschiedenis. De rest zal op aarde moeten blijven.' Marja wist even niet wat ze moest doen. Ze wilde wel bij Kees blijven die gewoon doorliep. Ze pakte zijn arm. Snel liepen ze door tot de gestalte. Twee handen kwamen op hun hoofden. 'Ah,' zei de gestalte. 'Net op tijd. Jullie zijn de laatsten van de aardlingen. Jullie mogen de stad binnengaan.' Uit : Proza van de vuh, uitgave : coab ________________________________ OP NAAR DE VOLGENDE KLANT Vrouwen hebben soms hele duistere mechanismes waar veel meer achter steekt dan je op het eerste gezicht zou denken. Mannen hebben dat soms ook. Daarover gaat het nu volgende verhaal. Kun je het je voorstellen ? Je belt naar de uitvaartverzekering om wat vragen te stellen, en je krijgt een vrouw aan de lijn die dat voor je uit gaat zoeken en daarvoor even geduld vraagt, en dat je dan zegt : ‘Oh, ik heb alle tijd, doe maar rustig aan,’ en dat zij dan zegt : ‘dat komt goed uit, want ik heb ook alle tijd, kunnen we daarna ook gezellig even wat babbelen.’ Het is mij eens overkomen. Meestal heb ik stijve pieten aan de lijn, de hele enkele keren dat ik naar zo’n instantie bel. Ik kon het me ook goed voorstellen hoe die vrouw was, want je zou daar maar werken. Maar goed, ik dacht toen : Wat als ik een hele andere persoon was geweest die daar echt op ingespeeld zou hebben, want ik ben meestal gewoon bescheiden, beleefd, voorzichtig en ingetogen. Stel nu dat de persoon die zij aan de lijn had er echt een slaatje uit zou slaan ? Want ik bleef maar aan die situatie denken, aan die uitvaartverzekering en hoe zij was. Ze snakte gewoon naar het land van de levenden, om het zomaar eens te zeggen. Lijkt me een akelig beroep. De laatste keer dat ik op een begrafenis was geweest, en dat is al heel lang geleden, op die van mijn opa, kon ik het niet meer volhouden. Dat kon gewoon niet, dat stijve gedoe allemaal. Daar zat mijn opa niet op te wachten. Het was zwaar depressief, en ik begon allemaal grapjes te maken op de begraafplaats, eigenlijk hoe een schoolgenoot dat deed op het college tijdens de excursie naar Parijs, waar we ook een begraafplaats bezochten. ‘Wat een dode boel hier.’ En : ‘Het is hier doodstil,’ zei hij. En daarna : ‘Ik wordt er doodziek van.’ Hij had heel veel humor. De buschauffeur had ijs gegeten en zijn snor zat eronder. Die jongen zei toen : ‘Mag ik uw snor aflikken.’ Door zijn humor was het een leuke excursie, en kan je zo’n bezoekje aan een begraafplaats toch beter verwerken. Nu moest ik dus nog zo’n telefoontje naar de uitvaartverzekering verwerken, en het was al een hulp dat het zo’n aardige, gezellige vrouw was, maar ik bleef er maar aan denken, en ‘wat als ze een persoon aan de lijn had gekregen die hier veel verder mee was gegaan.’ En zo ontstond dit verhaal. OP NAAR DE VOLGENDE KLANT Hij belde naar zijn uitvaartverzekering voor wat vragen. De vrouw die hij aan de telefoon kreeg moest dat even uitzoeken en vroeg even geduld. ‘Oh, ik heb alle tijd,’ zei hij, ‘doe maar rustig aan.´ ‘Nou,’ zei de vrouw, ‘dat komt goed uit, want ik heb ook alle tijd, kunnen we daarna ook gezellig even wat babbelen.’ ‘Nou ja,’ zei hij, ‘als u er dan toch over begint kunnen we ook net zo goed telefoon-sex hebben.’ De vrouw begon te lachen. ‘Ik kom zo bij u terug, even wat uitzoeken.’ ‘Daar ben ik weer,’ sprak ze. ‘Welcome back,’ zei hij. ‘Dank u, nou ik heb het voor u uitgezocht, uw vraag, en het klopt helemaal wat u zegt.’ ‘Nou ja,’ zei hij, ‘dat is dan mooi opgelost, en ik kan me voorstellen dat u ook wel aan wat uitstapjes toe bent met zo’n beroep. U houdt er zeker niet van om alleen te zijn in zo’n kantoor.’ ‘Ach, ik ben eraan gewend,’ zei ze. ‘Ik vind het maar griezelig,’ zei hij. ‘Maar ja, geboorte, de dood, leven en sex horen bij elkaar. We kunnen trouwens ook gewoon een afspraak maken. Aan de telefoon is alles ook zo afstandelijk.’ De vrouw begon te lachen. ‘U bent me wel een doorzetter, maar leuk. Dat heb ik nog nooit meegemaakt dat iemand me dat bij het werk vroeg. Ze willen meestal weer zo snel mogelijk de hoorn op de haak gooien. Het is natuurlijk een onderwerp waar men liever niet over spreekt, en waar men liever niet te lang over nadenkt.’ ‘Begrijp ik, begrijp ik,’ zei hij, ‘maar ik

heb oog voor de persoon achter het werk. Ik zou u graag eens ontmoeten. Dan kunnen we elkaar van een hele andere kant leren kennen.’ ‘Jazeker,’ zei de vrouw. ‘Klinkt heel gezellig.’ ‘En trouwens,’ zei hij, ‘het is de eerste keer dat ik een gezellig iemand bij jullie aan de lijn heb, want meestal zijn het allemaal van die saaie pieten met zakelijke stemmen.’ Opeens werd de verbinding verbroken. Na een paar dagen kreeg hij een brief van haar dat ze werd afgeluisterd, en dat ze het te ver vonden gaan, dus werd de verbinding verbroken. Ze had een waarschuwing gekregen, maar wilde het contact wel buiten werk uren met hem onderhouden. Hij was blij, en schreef haar een brief terug. Hij vroeg zich af waarom ze hem niet gewoon gebeld had na werkuren, maar het bleek niet zo makkelijk te zijn. Waarom legde ze dan ook niet uit. Ze maakten een afspraak per brief ergens in een plantsoen. Toen ze elkaar uiteindelijk daar tegen kwamen was het heel amicaal. Ze omhelsden elkaar direct en waren blij elkaar te zien. ‘Ja, zie je,’ zei ze, ‘ik heb een vriendin, en die houdt alles in de gaten.’ ‘Oh, een vriendin ?’ zei hij, ‘ben je er zo een. Maar vindt ze dit dan wel goed ?’ ‘Nee, eigenlijk niet. Maar ik moet er even uit, want ze is zo beknellend,’ maakte ze duidelijk. ‘Maar hebben jullie een relatie of is het gewoon een huisgenoot ?’ vroeg hij. ‘Huisgenoot,’ zei ze, ‘maar het zit heel ingewikkeld. Het is haar huis, en ze had mij geholpen met schulden, en ze heeft allemaal vreemde voorwaarden.’ ‘Ik zie het, klinkt griezelig,’ zei hij. ‘En je werk betaalt je niet genoeg uit om op jezelf te wonen ?’ ‘Nee joh,’ zei ze. ‘Daar vangt zij het grootste gedeelte van. Ik zit helemaal aan de ketting op dit moment.’ ‘Maar dan kom je toch gewoon bij mij wonen ?’ vroeg hij. ‘Nee joh, dat kan niet, want ik zit vast aan het contract, met al die voorwaarden. Dat gaat me nooit lukken,’ zei ze. ‘Ik moet ook weer op tijd terug zijn, dus we kunnen wel ergens een ijsje kopen en even wat babbelen, maar dan moet ik toch echt weer terug.’ Zo gezegd, zo gedaan. Ze gingen ergens een ijsje kopen, babbelden weer wat, en toen moest ze weer gaan. Via een brief liet ze toen weten dat ze wel dan meer afspraakjes zoals deze konden maken, maar dat ze ook in code taal aan de telefoon konden praten. Die code taal moest hij dan leren. Hij vond het allemaal zwaar ingewikkeld, maar stond er wel voor open. Zo belde hij haar soms en spraken in code taal. Maar na een tijdje begon ze niet meer op te nemen, en kwamen er ook geen brieven meer. Hij besloot naar haar huis te gaan om te kijken wat er gaande was. Haar vriendin deed open, en hij vroeg naar haar. ‘Ze is overleden,’ zei ze. ‘Waaraan ?’ vroeg hij geschrokken. ‘Doodsoorzaak onbekend,’ zei ze. Maar hij hoorde haar roepen vanuit de kamer. ‘Ik hoor haar, laat me erdoor.’ Hij drukte de vriendin opzij en ging naar binnen. ‘Dat kun je niet doen !’ riep ze. ‘Mijn vriendin …’ Hij keek achter zich en daar stond haar vriendin met een getrokken pistool. Hij moest zich toen uitkleden en moest een kooi in. ‘Wat een raar gedoe allemaal,’ zei hij. ‘Ja, ze is gek,’ zei zijn meisje. ‘Doe nou maar gewoon wat ze zegt.’ ‘Ik ben niet gek,’ zei haar vriendin. ‘We hadden nog wat af te handelen.’ ‘Vreemde zaak, vreemd bedrijf,’ zei hij. ‘En wat is dat voor bedrijf, wat voor soort schuldaflossing is het ?’ ‘Afwas-fabriek,’ zei ze. ‘Wij maken afwasmiddelen.’ ‘Zit je me in de maling te nemen ?’ vroeg hij. ‘Nee,’ zei ze, ‘zo zitten de zaken nu eenmaal. Ik heb haar schuld afgelost, ik heb haar van haar vriendje gered, en ik heb gezworen dat ik haar voor de rest van haar leven zou beschermen.’ ‘Dat is waar,’ zei zijn meisje, ‘maar ze is een beetje overbeschermend. Ik heb het gevoel dat ik stik.’ ‘Houd even je mond,’ zei haar vriendin, ‘dit heerschap hier is een mogelijk gevaar voor jouw geestelijke gezondheid.’ ‘Lijkt er eerder op dat je zelf het gevaar bent. Het probleem heeft zich nu verschoven van het vriendje naar de vriendin,’ zei hij. ‘Houd jij ook even je mond,’ zei ze. ‘Luister : Zij is psychisch helemaal niet capabel. Ze is wilsonbekwaam. Ik heb de papieren van haar psychiater, en ik ben over haar aangesteld.’ ‘Ja, die psychiaters kunnen wel meer vertellen, dat zegt allemaal niet zoveel. Haar wordt haar vrijheid ontnomen zo, en dat is een misdaad,’ zei hij. ‘Wat je nu trouwens allemaal doet is ook een misdaad, maar dat is een ander verhaal.’ ‘Luister,’ zei de vriendin : ‘Je begrijpt

er helemaal niets van. Ze heeft een gevaarlijke ziekte. Ik zeg het maar even. Ik neem jou ook in bescherming tegen haar nu.’ ‘En wat is die ziekte dan wel ?’ vroeg hij. ‘Nou, ze maakt van haar werk haar hobby, en van de zaak iets persoonlijks,’ zei ze. ‘Ze papt aan met klanten, en daar kunnen de grootst mogelijke ongelukken van komen. Ze kent geen onderscheid tussen haar beroep en sociale contacten.’ ‘Ja, maar dat maakt toch niet uit ?’ zei hij. ‘Jawel,’ zei ze. ‘Ze werkt bij een uitvaartcentrum, en dan weet je hoe laat het is.’ ‘Nou,’ zei hij. ‘Daarom bood ik haar ook telefoonsex aan. De dood hoort bij het leven, bij geboorte, en ook bij sex.’ ‘Zie, dat bedoel ik,’ zei ze. ‘Dat kun je toch niet maken ?’ ‘Ik snap niet wat haar ziekte dan precies is,’ zei hij, ‘en hoe zou dat gevaarlijk zijn. Wees nu eens concreet, want het enige gevaar ben jij volgens mij. Als ik het mis heb moet je het maar zeggen, maar je hebt me inmiddels met je pistool tot uitkleden gedwongen en ik zit hier in een kooi.’ ‘Dat heeft er allemaal niets mee te maken,’ zei ze. ‘Ik begrijp jou niet,’ zei hij. ‘Ik begrijp hier helemaal niks van. Waarom doe je zo ?’ ‘Laat haar nou maar,’ zei zijn meisje toen. ‘Zo is ze altijd al geweest.’ ‘Ik kan er maar niet aan wennen,’ zei hij. ‘Trek nu je kleren maar weer aan,’ zei ze, ‘en kom uit die kooi, en ga weg en vergeet alles wat hier gebeurd is.’ ‘Ben je gek ?’ zei hij. ‘Dat is mijn meisje.’ ‘Ben jij gek ?’ vroeg ze. ‘Dat is mijn vriendin.’ ‘Nee, je bezit haar, houdt haar in gevangenschap, hebt gehersenspoeld, enzovoorts,’ zei hij. ‘Okay, mijnheer enzovoorts, en nu opdonderen, want je begint op mijn zenuwen te werken,’ zei ze. ‘Vertrek en vergeet alles wat hier is gebeurd.’ Met haar pistool dwong ze hem toen de straat op, met zijn kleren in zijn armen. Hij heeft zich toen aangekleed en vertrok weer naar huis. Een paar dagen erna kreeg hij een afscheidsbrief. ‘Afscheidsbrief, Bedankt voor de ontzettend gezellige tijd. Helaas is mijn vriendin er tussen gekomen, en heeft het niet het gewenste resultaat opgeleverd. Ik hoop dat u mij kunt vergeven. De liefde was wederzijds, maar mijn plichten roepen mij. Uitvaarten zijn een stuk duurder geworden, dat moet ik u beroepshalve mededelen. Uw huidige verzekering dekt niet het bedrag wat u nodig zult hebben. Ik heb daarmee mijn plicht voleindigd om u dit mede te delen.’ Hij is toen huilend teruggegaan, en ze hebben hem er toen op gewezen dat hij toch echt zijn verzekeringsbedrag moest verhogen. Dat heeft hij toen gedaan, en toen kreeg hij haar mee. Ja ja, de uitvaartverzekeringen van vandaag hebben hun taktieken. ‘Wat een gedoe allemaal,’ dacht hij. Maar hij had haar nu in ieder geval. Misschien dat dingen zo werkten. haar ‘Zit ik nu opgescheept met een robot ?’ dacht hij na een tijdje. ‘Ze wil altijd maar afwassen, en ons hele huis staat vol met afwasmiddelen, zelfs op zolder.’ Hij kwam erachter dat ze inderdaad een robot was. Het bleek dat de uitvaartverzekering een onderhandelingscontract had met de afwasfabriek. Zo profiteerden ze beiden van deze klant. Maar ja, goed, hij had nu tenminste een vrouw, ook al was ze een robot. Op een dag nam ze de benen, rende het bos in, en verdween in een bosmeertje. Ze had een briefje achtergelaten : ‘Op naar de volgende klant.’ ________________________________ DE LENTE VAN DE LITERATUUR Het heeft een hele lange tijd geduurd voor de mens om hier te komen. De mensheid is door een spiraal gegaan, op en neer. Nu zijn we hier, maar hoe verder ? Daarvoor is het pastoraat, daarvoor is de Rodenbergs-Nederlandse literatuur. Onze boeken en artikels zijn geschreven in het Rodenbergs-Nederlands, ook wel pastoraal Nederlands genoemd. Het is een rijker en ruimer Nederlands met een veel grotere vocabulaire en met alternatieve vormen van Nederlandse woorden, ook teruggrijpend soms op ouder Nederlands en andere talen, meer speels Nederlands. Een ander kenmerk van het Rodenbergs-Nederlands is dat er geen vervelende d/t regel is. Al met al is Rodenbergs-Nederlands Nederlands, maar dan met een extra dimensie, als Nederlands plus. Het is dus een vrijere vorm van Nederlands. We zien ernaar uit om samen met u een beter Nederland te maken, dat Nederland een lichtbaken mag zijn voor de gehele wereld. Ons blad, Waterval, is als een literaire gewoon

juwelier, om spelenderwijs, door verhalen en stichtelijke lectuur, de mens te inspireren om het goede te doen, ook voor de ander. We kunnen zoveel meer. Zoals de vijfde wet van het hemelboek in het verhaal ‘De Alverzoening van Perlottia’ stelt : ‘Niets kan de sleutel beter dragen dan een goed en meesterlijk verhaal,’ zo willen wij de mens blijven bekend maken met de rijkdom van de verhalen uit de Rodenbergs-Nederlandse literatuur, omdat dit pastorale literatuur is, om de mens te helpen, te leren relativeren, te leren puzzelen met dingen, oftewel : het is literatuur met een doel. Wij wensen u allen een prachtige lente toe. Geniet ervan, en probeer ook te komen tot de lente in de literatuur. In mei leggen alle vogels een ei. Het is inmiddels mei, en wij mogen zo in de nieuwe stromen van literatuur boven alles uitstijgen, net als de vogels, om onze horizon te verwijden. De komende tijd zal er nog meer uitgegeven worden van de RV-Bijbel, en de bespreking ervan. De voorouders bleven er op aandringen dat de RVBijbel toch echt moest komen. Het is iets van de natuur. Het kan niet gestopt worden. Het natuurverschijnsel, is als een als de onontkomelijke lente van de natuur. We komen namelijk voort vanuit de dark age van de literatuur. Alles moest namelijk nog gesorteerd worden. We kwamen voort vanuit een algehele chaos van literatuur, en nu is het tijd om de puntjes op de i te zetten, door de Rodenbergs-Nederlandse literatuur. Een pastoraal Nederland, is dat mogelijk ? Is het mogelijk dat de herders weer terug gaan komen, en de herderinnen, om het schapenvolk van Nederland te leiden ? Dat kan alleen door de vernieuwing van de literatuur, als een paradijselijke openbaring van de hemel. Een pastoraal Nederland is dus alleen mogelijk als er een literair Nederland is. Waar goede literatuur ontbreekt verwilderd het volk, en speelt het volk voor leider, wordt er min of meer gesteld in het boek Behemma, de nieuwe genesis. Op naar een Rodenbergs Nederland ? Als het aan ons ligt wel, en we nodigen u uit om met ons mee te gaan. Dat kan samen door de verhalen en de overdenkingen waarmee we elkaar mogen versieren, zoals het eeuwig evangelie ons in het verleden al zo mooi voorschilderde. De wereldschepen kwamen aan in de bloemenzeeen, en de soberen konden daar zwemmen en elkaar versieren met de prachtige teksten, elkaar te ondersteunen en te bemoedigen, elkaar te onderwijzen. Natuurlijk horen daar ook de vermaningen bij en de waarschuwingen, want de strijd is nog niet gestreden, en we moeten de natuurgrenzen in ere houden en in evenwicht, om zo samen op een goede manier met Moeder Natuur samen te werken. Zij roept ons. Wij zijn geroepenen, en wij roepen ook met haar. Het gat is gevonden, terug naar het ondergrondse dorp, terug naar de waterval. Wij wensen u een goede lente en een mooie zomer, en hopen u weer te zien met het volgende nummer van de Waterval. Graag tot een volgende keer. ________________________________

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
Home


You need flash player to view this online publication