0

1e Jaargang, nummer 6, 15 mei 2023 WATERVAL Blad voor Rodenbergs-Nederlandse Literatuur __________________________________________________________________________ DE ORANJE STER – DEEL 3 Marja herinnerde de potten met vlees in de kelder. Kees knikte. Dit had hij ook gedroomd. In de stad waren vaak vleesmarkten met zulk vlees. Er moest vlees gegeten worden, anders zouden de roofdieren weer sterker worden, en het glas dunner. Ze moesten dus eten voor hun leven. 'Het vee wordt door het glas gezogen tot een plaats in de wildernis,' zei Harry. 'Hiervoor worden jagers, slagers en vlees-verkopers aangesteld. Je begint als vlees-verkoper, dan wordt je een jager, en daarna een slager. De slager is een vleeskweker. Hij kent de geheimen van de vleesbrug.' Kees kreeg een baan als vlees-verkoper op de markt. Hij leerde veel over de verschillende vleessoorten. Na een tijdje werd hij aangenomen in de jager-cursus. Hier leerde hij hoe hij moest jagen. Het had veel te maken met codes. Hij moest leren de codes in te typen. Harry was hierin zijn grote voorbeeld. Ook moest hij de verschillende spelen leren. Na een tijdje mocht hij zichzelf 'Kees de jager' noemen. Harry was heel trots op hem. Marja wist het nog niet. Ze keek een beetje de kat uit de boom. Ze had teveel verhalen van Harry gehoord, en moest het allemaal nog zien. Sinds Kees jager was geworden moest hij veel vaker de wildernis in. Marja miste hem. Harry had haar verteld dat vrouwen geen jagers, slagers of vlees-verkopers konden worden, alleen als de gestalte van vuur hen daarvoor sinds het begin had aangesteld. Dat was met Marja dus niet gebeurd. Volgens Harry was er maar één manier om het wel te worden. Dat was door een nacht-verdrag. Dat moest volkomen in het geheim gebeuren, wanneer de man zou slapen. Er hing daarvoor een speciale knop in de slaapkamer die zou berekenen wanneer de man zou slapen van begin tot het eind. Zo kon de vrouw op tijd weer terug zijn. Marja voelde daar wel wat voor. Zo zou ze in ieder geval wat met Kees gemeen hebben. Ze begon als nachtvlees-verkoper, en volgde ook jagers-cursussen in de nacht wanneer hij sliep. Marja was een snelle leerling, en voor haar was de slager status snel behaald, terwijl Kees nog maar jager was. Op een nacht wilde zij het geheim van de vleesbrug weten waar Harry het altijd over had. Met Harry ging ze de wildernis in door de kelder-gang. Ze moesten hiervoor heel diep de wildernis in. Ze kwamen aan bij een vochtige woestijn. Het leek wel alsof het hier geregend had. In de woestijn begon ergens de vleesbrug. Die ging over een rivier van vuur. De brug was geheel van vlees gemaakt. De brug was nogal glibberig. Marja was bang dat ze er vanaf zou glijden. Harry stelde haar gerust. Hij had in een rugzak spijkerschoenen meegenomen voor allebei. Dat waren schoenen met lange spijkers om zo vastgehaakt te zijn in het vlees. Samen liepen ze de brug over tot een grote burcht. Hier ging de woestijn gewoon verder, maar ze moesten in de burcht zijn. Er stonden wat poortwachters met geketende roofdieren. De poortwachters zeiden verder niets. Binnengekomen moest Harry wat codes intypen. Toen kregen ze verder toegang. Ze kwamen in een zaal met wapens : speren, messen, hakbijlen, en andere vreemdsoortige wapens. Er waren wapens bij die Marja nog nooit eerder had gezien. 'Kees zou dit moeten zien,' dacht Marja bij zichzelf, 'die zou het prachtig vinden.' Even miste ze Kees, en wenste dat hij hier met haar was. Op een tafel stond een bord met vlees. Harry begon ervan te eten, en een andere deur ging open. Ze kwamen in een zaaltje met een heleboel deuren. Naast elke deur stond een tafeltje met een bord vol vlees wat gegeten moest worden om de deur te openen. 'Kies een deur uit,' zei Harry, 'en eet van het vlees.' Marja liep op een deur af en begon te eten. De deur ging open, en weer kwamen ze in een zaaltje binnen. Grote boeken lagen op tafels met bordjes vlees ernaast. Om de boeken te openen moest er van het vlees gegeten worden. De boeken zouden vol geheimen staan. 'Dit heb jij vast en zeker vaker gedaan,' zei Marja. Harry knikte. 'Kies een boek,' zei Harry. Marja koos een boek en begon te eten. Het boek opende zich en Marja begon te lezen. De letters deden pijn aan haar ogen, en ze deed het boek weer dicht. 'Ik kan het niet lezen,' stamelde Marja. 'Ik ken al deze boeken door en door,' zei Harry. 'Het zijn boeken van pijn. Al deze boeken hebben hun eigen pijn. Probeer een ander boek.'

Marja koos een ander boek, en at van het vlees. Het boek opende zichzelf, en Marja kreeg enorme last van hoofdpijn. Weer sloeg ze het boek dicht, en ging naar een ander boek, waar ze at van het vlees. Het boek opende zichzelf, en ze kreeg een enorme buikpijn. Dit was nog wel te doen, en ze begon te lezen. 'Witskebat Hapi Da La Loie Vakau, welkom tot het geheim van de vleesbrug, een geordend geheim voor slagers. Ben je geen slager, maak dan dat je wegkomt. Wij eten om te vergeten. Al je herinneringen eet je hier, en dit geeft de toegang tot onze geheimen. Nogmaals welkom. Als slager ben je een volleerde jager. Het vlees dat u hier eet zal u toegang geven tot hogere jachten. Door verschillende soorten vlees te eten krijgt u verschillende soorten wapens voor de jacht. Probeer ze allen uit. In één van deze boeken zult u de code vinden voor de poort voor u. Hierdoor zult u komen tot een hal van jachtwapens die te verkrijgen zijn door van het vlees naast hen te eten. Elk jachtwapen zal toegang geven tot een nieuwe deur waardoor u een nieuw jachtveld kunt betreden.' Marja sloeg het boek dicht. De pijn was ondragelijk geworden. Dit waren nachtverhalen, zei Harry. 'Wat is de code, Harry ?' vroeg Marja. 'Ik kan het je niet geven, Marja,' zei Harry. 'Dan zou ik ontploffen. Die codes zijn zo gevaarlijk dat als ze van een mens tot een mens worden overgedragen, dan is dat het gevolg.' Marja at van het vlees van een ander boek. Het boek opende, en Marja begon te lezen. Ze kreeg verschrikkelijke kiespijn. Ze gilde het uit, en viel bijna flauw. Harry kalmeerde haar. 'Doorzetten, schat,' zei hij. 'Nee !' gilde ze. 'Dit is wreed !' 'Shhh,' zei Harry. 'Maak ze niet wakker. Als ze hier komen, dan … dan …' 'Wie zijn ze ? Waar heb je het over ?' vroeg Marja. 'Dat kan ik niet zeggen. Lees nu maar,' zei Harry. 'Jij hebt makkelijk praten,' zei Marja. 'Ik ben hier ook doorheengegaan,' zei Harry. 'Ik weet er alles van.' 'Het is een offer, hè ?' zei Marja. Harry knikte. 'Ja, dat kun je wel zeggen,' zei hij. 'Okay,' zei Marja, die zich alweer iets beter voelde, en begon te lezen. Uit : Proza van de vuh, uitgave : coab ________________________________ DE ACHILLESPEES VAN HET VLEES Het pad van Areta is hard. Maar het is het beste pad. In het christendom werd dit het smalle pad genoemd. In de oorspronkelijke Griekse grondteksten waren de oude profeten en de apostelen volgelingen van de godin Areta, waar we veel over geschreven hebben. Oorspronkelijk waren het Judaisme en het christendom dus het Aretisme. Ook de islam, het jongere broertje, kwam uit diezelfde bron. De islam moest ook veel rechtzetten wat in het Judaisme en christendom verkeerd was gegaan. Er moest veel meer geredeneerd worden vanuit Ismael en Ezau, twee belangrijke archetypes, en de RV-Bijbel gaat daar mee verder en diept het nog verder uit, zoals bijvoorbeeld in de opvolger en vervanger van het boek Exodus. Toen de openbaring bij hoofdstuk 16 was aangekomen van dit boek, begon mijn ruggegraat helemaal warm te worden. Er zijn veel veranderingen gaande in de geestelijke wereld. Er komen nieuwe fundamenten. Er hangen vreemde energieen in de lucht. Er is een grote geestelijke oorlog omtrend dit boek. De mens is in groot programmatie-gevaar, dus daarom moet het geestelijke Woord wel geopenbaard worden. Er staan grote gevaren op de loer voor de mensheid. Laten we onze hoofden buigen en ons verootmoedigen, opdat we de zachte, leidende stem van moeder natuur kunnen verstaan, en op het pad van Areta terechtkomen en blijven, niet op het pad van kakia, de wereldsgezindheid. Er is nu een strijd : vers tegen vers, interpretatie tegen interpretatie, en het gevecht is om onze ziel. Het is erop of eronder. Eén ding is zeker : het vlees zal eronder gaan, zal ten onder gaan. De natuur zal niet rusten, en heeft inmiddels de achillespees van het vlees gevonden en laat niet meer los. Het vlees is er goed bij. De vis is in de fuik, aan de speer, en zal niet meer losgelaten worden. Het vlees is woest, als een wild varken, die in een strik is geraakt. Wees dus heel voorzichtig. Blijf gematigd in de dingen die je doet. Neem van niets teveel. Verneder je onder de hand van moeder natuur. Ga niet hoger dan je voegen. Doe stappen terug waar nodig, om haar volkomen ruimte te geven in je leven. Er is een weg hier doorheen. Er hangt veel onheil in de lucht, veel gevaar, veel bedrog, maar er is een weg doorheen. Luister naar haar zachte stem. Laat haar spreken, door zelf stil te worden. Er gaat een nieuw Exodus boek komen, de opvolger en vervanger van Exodus. Dan zal er helderheid gaan komen. In deze wereld gaat het veel om het IQ, maar ze vergeten veelal de EQ van de empathie en de GQ van het geestelijke. Die factor ontgaat ze vaak helemaal. Het is de bedoeling dat ze in balans komen. Hoe zit het met je eigen balans ? Zul je hier in de komende tijd aan werken ? Ze kunnen niet zonder elkaar. Zo zul je zelf ook de achillespees van je vlees vinden, de zwakke plek van je vlees, en het zo kunnen overwinnen. Uitgave : Rodenbergs Predikanten Fonds (RPF) ________________________________

HET PROLO STEEGJE te eten. -- Hallo, mag ik even wat vragen. Mijn relatie is net uit, hè, en nu dacht ik : Ik zie u hier nu net lopen, en u lijkt wel een beetje op haar, dus wou ik vragen of wij dan niet samen iets zouden kunnen proberen, weet je wel, zo van misschien dat het tussen ons klikt, en dat ik dan met jou verder kan. -Ach, maar meneer, ik ken u helemaal niet. Ik kom u hier voor het eerst tegen in het Prolo steegje. U loopt nogal hard van stapel. Dat kan echt niet hoor. -- Ja, maar we kunnen het toch proberen ? Nee heb je, en ja kun je krijgen. -Ach meneer, ik heb echt geen tijd voor deze dingen. Ik heb ook nogal haast. U zult heus wel weer iemand anders vinden. -- Ja, maar het is al laat en ik heb echt onderdak nodig. Ik ben uit huis gezet en zij heeft al mijn bezittingen in beslag genomen. Ik heb niks meer. -Nou goed, dan geef ik u wat geld en een fiets. Daar moet u het dan mee doen. -- Dank u wel mevrouw. -Zo, hier is het. Nou, goeie reis, hè, en je zal heus wel weer wat leuks vinden. --Nou, ik heb liever niet iets leuks, maar iets sterks. Ik vind die vrouwen van tegenwoordig zo slap. Ze lopen alleen maar mooi te doen, maar hebben geen sterk karakter. Ze zijn niet sterk. -Ja, maar meneer, daar kan ik toch ook niks aan doen ? -- Maar u lijkt me zo'n sterke vrouw. Dat heb ik echt nodig. -Nou, kom dan maar even met me mee naar boven. Hier woon ik. Dan kun je een douche nemen, en dan geef ik je wat -- Nee, alsjeblieft geen eten. Ik voel me tamelijk ziek en misselijk. -Nou, dan geef ik je een warm bed. Heb je daar wat aan misschien ? Kun je weer aansterken en tot rust komen. -- Misschien wat water zou helpen. En ligt u dan ook in het bed ? -Nee, wees maar niet bang. Ik slaap in een ander bed. -- Gelukkig maar, want dat is wel eng met zo'n sterke vrouw als u. -Eng ? Nee hoor, ik ben helemaal niet eng. Ik doe geen vreemde dingen. Heeft u nare dingen met uw vorige vrouw meegemaakt dan ? -- Ik werd soms halfdood wakker. -Dat is geen pretje. En u weet zeker dat het door haar kwam ? -- Vrijwel zeker, maar haar zus sliep soms ook bij ons. -Nou gevaarlijke familie dan. Hier zul je dat echt niet hebben. Ik ben tamelijk vreedzaam. -- Dus ik mag komen ? -Nou eigenlijk begin ik me te bedenken. Wat als uw vrouw en haar zus nog steeds naar u op jacht zijn ? -- Kun je mij beschermen ? -Nou nee, daar ben ik niet voor. Ik zou gewoon hard fietsen als ik u was. Hier heeft u uw fiets. -- Ik ben eigenlijk te moe. Kan ik niet één nachtje bij u slapen dan ? Mag zelfs in hetzelfde bed. -Nou ja, zeg, ik ken u helemaal niet. Ik zit hier een beetje gastvrij te lopen doen, maar heb er nu alweer spijt van. -- Sorry. Heeft u geen zus dan die misschien wat makkelijker en handiger in deze dingen is ? Ik zoek een beetje een sterke vrouw. -Probeert u mij nu jaloers te maken ? -- Misschien. Ik moet toch wat. -Nou, komt u dan gewoon met mij mee, dan gaan we het proberen. -- Laat maar, ik zie er vanaf. -Heeft u nu mijn tijd voor niets lopen verdoen ? Nee, u komt nu gewoon met mij mee. Niet lopen zeuren opeens. U heeft mij in dit avontuur gestort, en ik laat me niet zomaar wegkieperen ineens. -- Ja, maar ik wil niet. –Dan had je dat eerder moeten bedenken. Er is nu geen weg terug meer. U gaat nu gewoon met mij mee. Jas uit, warme douche, en dan lekker slapen. Ik zorg voor de rest. -- Maar wat als ik me bedenk ? –Meneer, u bent wel heel erg wispelturig. U loopt toch geen spelletjes met mij te spelen hier, hoop ik hè ? -- Okay, ik vind ook dat u helemaal gelijk hebt. Ik moet mij niet zo aanstellen. -Goedzo. En hoe gaat ons kind heten ? -- Melk. -Melk ? -- Waarom niet ? Ik heet zelf namelijk Melkert, en dat is mijn achternaam ook. -Hmmm, Melkert Melkert … zeer charmante naam. Aangenaam met u kennis te maken. Dat dat zo maar kan in

zo'n steegje hè. Zou ik normaal gesproken nooit doen, maar u heeft mij wel zo in de maling genomen en beetgehad. Dan kan ik er niet meer onderuit. -- En u ook. -Nou ja, misschien zijn we dan echt voor elkaar bestemd. We gaan het in ieder geval proberen. -- Ik moet nu echt gaan hoor. Mijn vrouw wacht thuis op me, met haar zus. -Maar u zei net tegen me dat uw relatie uit was en dat u uit uw huis was gezet ? -- Ja, maar ze zei dat ik terug mocht komen als ik een grote buit zou hebben. Bedankt voor de fiets en het geld. Einde Uit : De Grote Surinaamse Bijbelkrant, verzamelingen nr. 1 ________________________________ DE BANAANSE SINAASAPPELKONING Er waren eens een man en een vrouw in een tuin met sinaasappelbomen. Plotseling verscheen er een banaan met sieraden in de struiken tussen de sinaasappels. De man en de vrouw dachten dat het een slang was, en bekogelden de banaan met sinaasappels. ‘Weten jullie wel wie ik ben ?’ sprak de banaan met sieraden. ‘Ik ben de koning van de sinaasappels.’ En hij begon de sinaasappels met zo’n vaart terug te slaan dat de man en de vrouw onder de sinaasappelsap kwamen te zitten. De banaan met sieraden bleef maar gooien, totdat er een zee van sinaasappelsap was ontstaan. De man en de vrouw riepen om hulp. Maar na een tijdje kreeg de banaan met sieraden medelijden met hen, en liet hen op zijn rug zitten, anders zouden ze verdrinken. Hij bracht hen naar een eiland waar ook komkommers en bananen waren. Er waren ook een bananenkoning en een komkommerkoning, en zij hadden wel trek in wat sinaasappelsap. Maar zij dronken daar zoveel van dat de banaanse sinaasappelkoning boos terugkwam, en met zoveel sinaasappels begon te gooien dat zelfs het eiland overstroomde. Het werd een woeste zee van sinaasappelsap, waarin zelfs de banaanse sinaasappelkoning dreigde te verdrinken. Gelukkig kon de komkommerkoning vliegen en nam ze allen op zijn rug. Hij vloog naar een meloen in de lucht. De meloen nam ze naar binnen, en vroeg wie de schuldige was. Allen wezen ze naar de sinaasappelkoning, die door de meloen direkt weer in de sinaasappelzee werd geworpen. Maar later kreeg de meloen spijt, en dronk de hele sinaasappelzee leeg. De banaanse sinaasappelkoning verstopte zich weer tussen de sinaasappelbomen in de tuin. Op een dag kwamen er weer een man en een vrouw in de tuin. Toen ze de banaanse sinaasappelkoning zagen begonnen ze met sinaasappels naar hem te gooien, omdat ze dachten dat het een slang was. Maar ditmaal gooide de banaanse sinaasappelkoning niks terug, en besloot ook om maar niks te zeggen, want hij wist waar dat op uit kon lopen. Uit : Donkere Kaas, een verzameling verhalen, uitgave : coab ________________________________ HET RIJK VAN NICOTINE Een van de reusachtigste leiders van het duistere rijk die ik ooit had gezien was wel het skelet Nicotine. Elke dag maakte hij een lange reis over de bergen naar de hoogste top, met in zijn armen het hoofd van een meisje. Nicotine had een paar duistere paarden, genaamd Ammalgamos, Compositos Medicinos. Hij was een duistere rijder. In zijn rijk was er geen schoonheid, alleen lelijkheid, maar de jungles hier waren reusachtig. Ik stond aan de oever. Een jongetje in een boot wenkte mij. Het was een lange dunne boot, en het jongetje had een peddel. Het was een indiaans jongetje. ‘Mijn moeder wacht op je,’ riep hij. Al gauw was hij bij de oever en ik stapte in het bootje. Al snel waren we aan de andere kant van het meertje. Aan de oever stond een vrouw. Ik herkende haar niet, maar zij riep mij bij mijn naam. Ik stapte uit het bootje en liep naar de oever. Ze omhelsde me stevig. ‘Ik heb een maaltijd voor je gemaakt,’ zei ze. ‘Wie ben je ?’ vroeg ik. ‘Oh, ik ben Melango,’ zei de vrouw. Al snel bracht ze mij naar haar hut. Er lagen hier allerlei pakjes sigaretten en en sigarendoosjes. ‘Rook je ?’ vroeg ik. ‘Nee,’ zei ze. ‘Mijn zoontje neemt ze weleens mee.’ ’s Nachts komen de troubadouren,’ zei ze. ‘Zij werken voor de farao.’ ‘Waar hebben ze het dan over ?’ vroeg ik. ‘Oh,’ zei ze, ‘over hem. Je weet wel : Nicotine, de baas van alle farao’s. Hij is het grote opperhoofd.’ Ik kende Nicotine wel. Het was een verschrikking. Iedereen was geketend aan zijn lange kettingen, ook deze vrouw. Het hart van Nicotine was een rood hart, maar voor de rest was het hele duistere rijk zwart en wit. Als de troubadours kwamen dan was er altijd veel grijs, veel bruin en geel. Nicotine was een slager. Hij was altijd op jacht, en had een grote fokkerij. Hier liet hij de vrouwen zwaar werk verrichten. ‘Pssst, bevrijd me,’ fluisterde de vrouw. Ze wees op de ring aan mijn vinger die ik eens van de farao had gekregen. Ik bedacht me geen moment, legde de ring tegen haar ketting en brandde de keten door. Ik pakte haar hand, en zei : Kom mee. Ik weet niet hoe lang het geduurd heeft maar na tijden rennen kwamen we

uit de jungles van Nicotine. Een man staarde ons aan met een lange baard. Hij liet ons de tand van een haai zien. ‘Waar zijn we ?’ vroeg ik. ‘Welkom,’ zei de man. Hij was direct heel vriendelijk. Hij staarde naar mijn ring. ‘Wie bent u ?’ vroeg ik. ‘Ik ben Terang,’ zei de man. ‘Gezand van de koning.’ ‘Wie is de koning ?’ vroeg ik. Hij liet me een klein balletje zien. Maar daar kwam Nicotine al aan. Ik greep Melango weer bij haar hand en rende met haar verder. Maar ook in de verte zag ik Nicotine aankomen, en toen van alle kanten. Snel werden we ingesloten. ‘Nicotine heerst hier,’ zeiden ze. Plotseling kwam er rood licht uit mijn ring voort en scheen op de harten van de Nicotines om ons heen. Een van de Nicotines had witte klederen met een lange witte punthoed. Hij leek wel op een pion. Achter hem stonden nog een paar van zulke Nicotines. Ik richtte de straal van de ring op zijn gezicht, en hij begon weg te smelten. Ik rende met Melango door de opening die was ontstaan. Weer zag ik die man. ‘Kan ik iets voor je doen ?’ vroeg Terang. ‘Ja,’ zei ik. ‘Help ons hier uit.’ Maar Terang werd gegrepen door de Nicotines en werd verslonden. De Nicotines waren als een kudde hongerige honden. Weer richtte ik de straal van de ring op hen. In de verte was een piramide waar we naartoe renden. Binnenin zat een farao op een troon. Hij was geheel gemaakt van metaal, en er kwam rook uit hem voort. Maar al snel waren ook de Nicotines binnen en verslonden de metalen farao. Een paar Nicotines zaten op paarden. Het waren grote paarden. We renden door een deur in een andere gang. Maar hier waren zwarte Nicotines met hun paarden. Weer beukte ik een deur in, en kwamen in een kamer terecht met een raampje waardoor we konden ontsnappen. We waren nu op de piramide. De vrouw haalde wat pakjes sigaretten en sigaren uit haar broekzakken en begon ze tussen haar handen te rammelen, terwijl ze veren begon te krijgen. Snel greep ze me en we vlogen weg. Het was mij een raadsel. Nicotine Magie, zei ze. We vlogen naar een hoog kasteel waar de Nicotine Tovenaar woonde. We hadden hier groot uitzicht. De Nicotine Tovenaar was een aardige man. Hij liet ons alle mechanismes van Nicotines zien. Het waren robotten. Ook hun grote paarden. De Tovenaar zette ons ergens neer op de rotsen, in een ander rijk. We kwamen op een strand terecht met heet zand. Ook was er een hutje van riet en bamboe. ‘Blijf je bij me ?’ vroeg Melango. ‘Ach, ik kom je nog weleens een keertje opzoeken,’ zei ik. ‘Ik hoop dat je het hier naar je zin zult hebben. Er is hier strand en zee, en er groeit hier voldoende aan de bomen.’ Daar kwam de Tovenaar aan, vanaf het strand. ‘Je hebt in ieder geval goed gezelschap,’ zei ik. De Tovenaar gaf mij een hoed van stro en riet. En toen vertrok ik. Einde Uit : Proza van de Vuh, uitgave : coab ________________________________ HET LULUK TABLET Ze waren in een gevecht. Zij probeerde hem in verwarring the brengen door leugens. Hij zat op de bank, en wilde de moed opgeven. Zijn hoofd kon het niet meer aan. Zij wilde hem aangeven bij de godin Serket. Zij was een wellustige vrouw. Ze verkocht haar man aan haar. Maar Serket wilde niet komen, en zond daarom Luluk, een indiaanse prinses. Luluk nam bezit van haar, en bracht haar man nog meer naar beneden, met de meest gemene truukjes. Hij had de moed allang opgegeven en wilde zelfmoord plegen. Hij staarde naar de beeldjes van zijn vrouw, haar godinnen. Hij wist niet wat hij er mee moest, maar hij begon tot hen te bidden. Een keer kwam in zijn lot, de godinnen waren hem opeens goedgezind. Zijn vrouw kalmeerde. Van binnen voelde hij een haat naar de godinnen want zij hadden dit alles aangesticht. Zij hadden zijn vrouw gek gemaakt. Hij hield het Luluk tablet in zijn handen, en wilde het breken. Dit tablet hield zijn vrouw opgesloten. Ze vloog hem aan. Ze was ongelovelijk sterk ineens. Ze bond hem vast, en hongerde hem uit. Het tablet werd ergens op een tafel neergelegd. Een vriendin van haar kwam. 'Kun jij dit tablet in bescherming nemen,' vroeg ze. De vriendin knikte, en vertrok weer. Hij begon weer tot de godinnen te bidden en wist dat hij zich dit keer beter moest gedragen. Ze maakte hem los. Hij staarde naar de beeldjes van zijn vrouw. Ook hij was in dit tablet opgesloten. 'Dochter van de regen,' werd ze genoemd, 'dienares van Luluk,' ze was aan het kalmeren. In ieder geval liet ze hem nu met rust. Uit : Proza van de Vuh, uitgave : coab ________________________________ DE DROKELAARSE PAP Met zijn vader kwam hij de herberg binnen, en hij wist niet wat hij zag. Allemaal zaten ze of scheef op hun stoelen of lagen op de grond van het lachen. En het hield maar niet op. 'Wat is hier gebeurd ?' vroeg hij aan zijn vader. Zijn vader hief zijn schouders op. 'Ik heb geen idee.' Toen vroeg hij het aan de herbergier, maar die lachte ook verschrikkelijk, en kon niet meer stoppen, en moest alleen maar harder lachen toen de jongen het hem vroeg. 'Zitten jullie me soms uit te lachen ?' vroeg de jongen.

'Ja !' riep een dikke vrouw van achter een tafel, en iedereen lachte nog harder. Ze gierden van het lachen, en sommigen waren aan het schaterlachen. Ze kwamen niet meer bij. De jongen keek hen vreemd aan, en toen keek hij naar zijn vader. 'Waarom lacht u niet met hen mee dan ?' vroeg de jongen. 'Omdat,' lachte de herbergier, 'omdat hij niet van de pap heeft gegeten.' Toen lachten ze allemaal nog wel harder, en nog doller en dwazer. 'Wat voor pap ?' vroeg de jongen. 'De Drokelaarse pap !' riep iemand. 'Ik ken die pap niet,' zei de jongen. 'Mag ik het eens proberen ?' Nog steeds bulderden ze van het lachen, en het leek alleen maar erger te worden. 'Niet zo goed voor jou, jongen,' zei iemand. 'Je bent nog erg klein.' 'Ja,' zei vader, 'er zitten bessen in die pap waar je nogal dronken van wordt, dus doe maar niet.' 'Maar ik wil ook lachen, vader,' zei de jongen. 'Ach, we lopen zo wel even langs het toneelspel op straat,' zei vader, 'dan kun je ook lachen.' 'Ja, maar ik wil net zo hard lachen als de mensen in de herberg hier,' zei de jongen. 'Dat heb ik nog nooit eerder meegemaakt.' Vader nam de jongen weer mee naar buiten, en bracht hem naar het toneelspel op straat, maar de jongen kon er niet om lachen. Die nacht kon hij niet slapen, want hij moest telkens weer aan de pap denken. Midden in de nacht dacht hij dat hij zijn ouders weleens hard hoorde lachen, dus misschien hadden ze het wel in huis. Hij sloop zijn bed uit, ging de trap af, en toen de keuken in. Overal in de keukenkastjes begon hij te zoeken. Ergens op een pot stond 'Drokelaarse pap'. 'Dit moet het zijn,' zei hij tegen zichzelf en begon gulzig ervan te eten. Maar er gebeurde niets. Teleurgesteld ging hij weer naar bed. Zijn vader nam hem daarna niet meer mee naar de herberg, en zo begon de jongen steeds meer de herberg en wat daar gebeurd was te vergeten, en zo ook de Drokelaarse pap. Toen hij wat ouder was geworden kwam hij op een dag een boer tegen op het zanderige pad tussen twee weilanden in. De boer begon direct te lachen. 'Zit u me nu uit te lachen ?' vroeg de jongen. De boer begon alleen maar harder te lachen. 'Neem me niet kwalijk, kerel,' bulderde de boer van het lachen. 'Ik had net wat Drokelaarse pap gegeten in de herberg.' 'Oh, maar dat heb ik ook weleens gegeten,' zei de jongen, 'maar er gebeurde niets.' 'Je moet die van de herberg hebben, kerel,' zei de boer. 'Daar zitten Drokelaarse bessen in. Die van de winkel is pap zonder bessen.' 'Verrek,' zei de jongen. 'Dan ben ik dus al die tijd bedrogen geweest.' De jongen slenterde naar de herberg en ging er naar binnen, maar niemand lachte. 'Drokelaarse pap, graag,' zei de jongen. Maar de herbergier schudde zijn hoofd. 'Ik heb net het laatste verkocht,' zei de herbergier, 'en nu gaat het uit de handel.' 'Maar waarom ?' vroeg de jongen. 'Het werd te dol en te bont,' zei de herbergier. 'Ach, nog één keer dan,' klaagde de jongen. Maar de herbergier was niet om te kopen en bleef bij zijn standpunt. 'Ga de Drokelaarse bessen zelf maar zoeken,' zei de herbergier. 'Waar vind ik die ?' vroeg de jongen. De herbergier haalde zijn schouders op. 'Alstublieft, zeg het me,' zei de jongen. 'Boven op de gang moeten er nog wat liggen,' zei de herbergier. De jongen wilde direct naar boven rennen, maar de herbergier hield hem tegen. 'Je bent geen gast,' zei de herbergier. 'Ik ben wel een gast,' zei de jongen. 'Ik ben toch hier gekomen voor pap ?' 'Ja, maar je hebt geen kamer gehuurd,' zei de herbergier. 'Alleen zij die een kamer hebben gehuurd mogen boven komen.' 'Goed,' zei de jongen, en huurde een kamer. 'Kamer zeventien,' zei de herbergier. De jongen stoof naar boven, en begon overal te zoeken naar de Drokelaarse bessen, maar hij vond niks. Teleurgesteld ging hij weer naar beneden. 'En ?' vroeg de herbergier. 'Niks,' zei de jongen. 'Heb je al op kamer zeventien gekeken dan ?' vroeg de herbergier. 'Alleen maar op de gang,' zei de jongen, die weer naar boven ging. Hij ging de kamer op, en begon daar te zoeken. Eindelijk vond hij een pot Drokelaarse bessen in de kast. Hij keek naar de bessen, maar durfde ze niet zomaar rauw op te eten, en ging zo terug naar de herbergier. De herbergier lachte toen hij eraan kwam, en begon daarna te bulderen van het lachen. Ook de jongen begon te lachen. 'Alleen als ik ze al zie,' zei de herbergier. 'Maar waarom stopt u er dan mee,' zei

de jongen. Steeds dieper zinkt hij dan, In de ijszee van zijn verlangens 'Luister,' zei de herbergier, 'dit is echt het laatste, want bandieten hebben vannacht de Drokelaarse boom omgehakt in de moestuin. Het was de enige Drokelaarse boom die er nog over was. We moeten daarom wel stoppen.' De herbergier keek de jongen aan met tranen in zijn ogen. 'Dan heeft u deze pot hard nodig,' zei de jongen, en gaf het aan de herbergier. 'Nee, jongen,' zei de herbergier. 'Het is voor de gasten. Geniet ervan. Het is het laatste wat er nog is. We willen onze gasten deze ervaring niet onthouden.' Toen gaf de herbergier de pot weer terug. 'Hoe was de Drokelaarse boom eigenlijk ontstaan ?' vroeg de jongen. 'Ach,' zei de herbergier, 'eens vond Napoleon ergens een rood slipje, en men zegt dat daar waar hij zijn rode slipje verloor daar ontstond de Drokelaarse boom, en dat was hier in Waterloo, in onze moestuin.' De jongen begon toen zo hard te lachen dat hij drie dagen niet kon stoppen. Uit : De Drokelaarse pap en andere verhalen, uitgave : coab ________________________________ DE IJSVOGEL De IJsvogel vliegt van ijs naar ijs, De herinneringen verlatende De IJsvogel neemt niets mee, en vliegt zo hoger Zonder lasten, vrij en blij, Maar de last van ijs is een zware Steeds lager vliegt hij dan, Als een koning naar zijn troon, Een ijsvis is hij dan, Gevangen in het ijs, Hij wil weer een ijsvogel worden dan, Maar hij moet wachten tot de morgen Oh ijsvogel, waar vlucht gij heen ? Oh ijsvis, wie houdt u tegen ? Oh, koning zonder kroon, Gedoemd tot dwalen rondom de troon De ijskroon is een mysterie diep en zoet, Maar de wegen tot haar zijn bitter Uit : De Lettermaker, uitgave : coab ________________________ DE BLOEM IN HET BOS Ze waren in het bos op zoek naar een bijzondere bloem, de Lelystad. Ze gingen heel diep tot daar waar het bos leek over te gaan in een oerwoud, een wildernis met slingerplanten. Daarna liep het weer over in bosgebied, heide, dicht op elkaar staande bomen en veel heuvelen. Ze haalden de boslucht diep in. Op de heuvelen groeide vele soorten grassen. De Lelystad bloem was een geheim, een groot geheim. Het was een grote bloem met witte kelken. Er droop wit sap uit. Het droop zo de rivier in, de bosrivier. Toen ze bij de bloem waren aangekomen dronken ze van het sap alsof het siroop was. Hier hadden ze lang op gewacht. Het was heel kleverig spul. De bloem gaf een krijs. Het was alsof ze schokdraad hadden aangeraakt, alsof ze allemaal onder stroom stronden opeens. Het was nu onweer in hun hoofd. Weer begon de bloem te krijsen. 'Wat is er, bloem ?' vroegen ze. 'Iemand heeft me wakker gemaakt,' sprak de bloem. 'Het was hier altijd zo rustig dat ik sliep.' Maar het sap van de bloem was een slaapsap, en ze werden steeds slaperiger, totdat ze samen met de bloem in slaap vielen. En de bloem nam hen in haar op. Nu had het geheim zich teruggetrokken, maar ze droomden dromen waarin ze het geheim zagen. En het geheim was een klok van levenssappen. En de tijd dreef voort, en ze grepen ernaar, maar niemand kon het vastpakken. Ze waren in de bloem gevangen, en moesten het doen met hun dromen, maar het was meer dan genoeg. Terug naar de tijd wilden ze niet meer. 'Hoe konden we zo dom zijn naar de tijd te grijpen ?' zeiden ze. En de bloem prikte in hun vingers, en ze krijsten als de bloem. 'Wie heeft ons wakker gemaakt ?' riepen ze. 'Nee, jullie dromen,' zei de bloem. En de bloem zoog hen dieper naar binnen, waar een stad was in de bloem. Maar het was geen echte stad, meer een dorp in de wildernis, een samenleving. En de mensen van de bosstad verwelkomden hen. En de mensen hier vertelden elkaar verhalen, versierden elkaar met de geheimen van het bos. En ze dronken meer en meer van het sap van de bloem, wat een slaapdrank was, opdat zij nog dieper in de bloem zouden gaan, tot onbekende geheimen, dieper en dieper in de dromen van de bloem. Einde Uit : Joegoslavische Kettingbrieven, uitgave : coab ________________________ DE FEBRUARI SCHIETPARTIJEN Ik herinnerde mij de Februari schietpartijen. Maar nu was ik bij haar. Zij haatte mij. Ik herinnerde mij de vogel die mij oppikte en hier bracht. Het was zeer traumatisch, als een nachtmerrie. Ik zag

hoe de grote vogel mij streng in de gaten hield. Ik kende deze vogel niet, maar het was een roofvogel en het had grote angst in mijn hart gebracht. Het greep mij in de weilanden toen ik vluchtte van de februari schietpartijen. Deze vrouwen waren gek. Als ik in de stad was gebleven zou ik niet meer geleefd hebben. Ze hadden het ook op mij gemunt, maar wat was dit leven waard hier ? Deze vrouwen waren gek. Op een dag greep de vogel mij weer, en nam mij weg. Misschien vond de vogel het wel genoeg. De vogel bracht me diep in de wildernis, maar ik kon niet vergeten wat er was gebeurd. Op een bepaalde manier had de vogel mijn leven voor de tweede keer gered. In de nachten had ik nachtmerries over de Februari schietpartijen. Ik was helemaal alleen in de wildernis, maar de vogel zorgde voor mij. Het hield roofdieren op een afstand, en bracht voedsel tot mij. Het was maar een droom. Ontsnapping was slechts een droom hier. Meer en meer begon ik te twijfelen aan de februari schietpartijen. Het kon slechts een nachtmerrie zijn geweest. Wat gaven de vrouwen mij hier te eten ? Ik keek haar aan, en toen lager naar haar borsten. Ik was in grote angst en pijn. Hoe zou iemand naar deze vrouwen kunnen kijken en leven ? Ze waren barbaars, wreed, als een nachtmerrie. Zij waren de februari schietpartijen. Uit : De Giechelaar en andere verhalen, uitgave : coab ________________________

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
Home


You need flash player to view this online publication