0

1e Jaargang, nummer 7, 22 mei 2023 WATERVAL Blad voor Rodenbergs-Nederlandse Literatuur __________________________________________________________________________ DE ORANJE STER – DEEL 4 Sawir, Fliktir Sawelaa Maree Barits Homalogie Karee Almas Vandrin Ogesta Amalee Verin Sevinda Allanse Allaa Mir Allaa Vaanit Evus Olong Patong Palone Perisia. Welkom tot dit boek, geachte gast. Wij hebben er weer veel werk van gemaakt. Dat heeft u misschien al wel ondervonden. De code tot de volgende deur zal hier geopenbaard worden. Zeeen van winden kunnen ons hier niet vinden. Achter glas zijn zij, waar de zeven zeemeerminnen nog steeds zoeken naar het geheim van goud. Nooit zullen zij binnengaan, zij die op zoek zijn naar de geheimen van de zon. De zon is gestorven. De dictator is dood. Zij die hem trachten op te wekken rusten tevergeefs. Zij zullen geen rust vinden, alle dagen van hun ijdele leven. Ijdelheid vervliegt. Ik geef u toegang tot de nieuwe deur. Weest welbewapend met haar geheimen. Ga niet in voordat u alle boeken hebt gelezen. Gebruikt deze code wel, en geeft haar nooit door aan anderen, anders zult gij ontploffen, en uw weg nooit meer terugvinden. Neemt deze waarheid ter harte. Wij geven ook geen geld terug. U zult ook nooit meer kunnen wederkeren, maar wanneer gij door alle deuren bent heengegaan en alle jachten hebt gejaagd, dan zult gij de code ontvangen om door een reis rond de ster toch te komen waar u eerst was, maar dan vanaf de andere kant. U mag deze code in uw eigen woorden intypen. Welke boeken Marja daarna ook las, het deed geen pijn meer, en alle letters waren verdwenen. Het waren allemaal lege bladzijdes. 'Dat komt door het kennen van de code,' zei Harry. Samen liepen ze naar de nieuwe deur, waar Marja in haar eigen woorden de code intypte. Toen ging de nieuwe deur open, waar wapens lagen met bordjes vlees ernaast. Marja koos een wapen uit, en begon te eten. Snel nam ze het wapen op en liep naar de deur van het wapen. Ze kwamen hierdoor op een jachtveld terecht. De hele nacht jaagden ze. Toen Marja alle wapens had gebruikt, en op alle jachtvelden was geweest ontving ze de code voor de reis rond de ster. Zo kon ze terugkeren waar ze was door de andere kant. De code gaf hen toegang tot een auto. Met een rotvaart scheurde Harry, die achter het stuur zat, over de geasfalteerde weg. Marja wist niet hoe lang het geduurd had, maar toen ze thuiskwam lag Kees nog steeds te slapen. Marja maakte wat ontbijt en bracht het naar Kees. 'Ik heb zo vreemd over je gedroomd,' zei Kees toen hij wakker was geworden. 'Je was op de vleesbrug en gleed in een rivier van vuur.' 'Vreemde droom,' zei Marja. 'Misschien dat Harry hier meer over weet.' Samen gingen ze even later naar Harry toe, en Kees vertelde de droom. 'Ik weet het niet,' zei Harry. 'Misschien een roofvogel van het verleden die jouw heeft was geen vuurzee meer, alleen een woestijn. De vuurzee was inmiddels opgedroogd. 'Zie,' zei Harry, 'geen vuurzee.' Ook Kees moest de boeken lezen, en ontving de code. Na een lange nacht kon hij via de andere kant terugkeren naar de stad. Kees was trots nu hij het geheim van de vleesbrug kende. Dat had hij al zo lang willen kennen. Ook Marja was trots op hem. Op een nacht zweefde er een nieuwe ster boven de stad. Het was de ster van vlees. Velen gingen de ster binnen. Ook Marja, Kees en Harry. Binnenin de ster was een wildernis geheel gemaakt van vlees, en de ster gleed door een tunnel in de ondergrond van de stad. De ster gleed dieper en dieper. lastiggevallen met zo'n nachtmerrie. Het is tijd dat je een slager wordt en dat je de geheimen van de vleesbrug leert kennen.' Kees werd toegelaten tot de slagerscursus. Ook hij werd slager, en op een nacht nam Harry hem mee naar de vleesbrug. Alles was veranderd hier. Er Harry had het over de vlam van vlees die ze moesten ontvangen. Het was een eeuwige vlam. Hiervoor moesten ze zwemmen over een oceaan van bloed in de ster van vlees. Het was een reusachtige ster, en de oceaan was ook reusachtig. Harry leidde hen tot het zogenaamde bloedstrand. Dit strand was gemaakt van vlees, maar het bloed spoelde hier aan. Harry dook al snel in de branding van de bloed-oceaan. Marja en Kees volgden hem. Het bloed voelde warm aan. Het zwemmen ging heel makkelijk, alsof ze bijna in het bloed dreven. Zo zwommen ze vele dagen aaneen, zonder dat ze echt moe werden. Het bloed gaf hen kracht. Ze kwamen aan bij een reusachtig vlees-eiland. Hier moest ergens de vlam van vlees zijn. Op het eiland was een orakel van vuur. Harry begon aan het orakel te draaien. Alle drie kregen ze last van vreemde pijnen, alsof ze

gestoken waren door insecten. Op hun lichamen kwamen vreemde merktekenen. Hierdoor kregen ze toegang tot een tunnel achter het orakel. Aan het einde van de gang kwam er iets gloeiends over hen. Dit was de vlam van vlees. De pijnen werden ineens veel erger, daarom moesten ze zo snel mogelijk de oceaan van bloed induiken. De ster van bloed zweefde boven de oceaan van bloed. Uit de ster van bloed kwam een man tevoorschijn met een ladder. Het scheen Ronald te zijn, de broer van Harry. Ronald was zomaar van de één op de andere dag vermist, maar Harry beweerde altijd al wat er met Ronald gebeurd was, en hoe hij nog steeds telepatisch contact met hem had. Hier scheen hij dus al zijn wiskundige verhalen vandaan hebben gehaald. Zijn broer onderwees hem. Ze klommen de ladder van touw op die Ronald had laten zakken, en toen ze in de ster van bloed waren gekomen viel Harry hem in de armen. Verschillende soorten bloed moest hier gedronken worden voordat er deuren geopend konden worden, boeken gelezen konden worden en wapens gebruikt konden worden. Ronald was nog wel erger dan Harry met vreemdsoortige wiskundige berekeningen, en praatte honderduit, nog veel meer dan Harry. Ronald had een kasteel geheel gebouwd van botten. Kees en Marja hadden nog nooit zoiets gezien, en het was zo groot. Het kasteel stond vol met boekenkasten waar de boeken van uitpuilden. Ze kregen allemaal een kamer aangewezen in het kasteel van Ronald. Midden in de nacht kwam Harry om Kees en Marja te wekken. 'Kom,' zei hij. 'Ik wil jullie wat laten zien.' Hij leidde hen tot diep onder het kasteel van botten, waar bloedrivieren stroomden. Achter de rivieren was een prachtig land. 'Kijk,' zei hij, terwijl hij op het land achter de rivieren wees. 'Bloed is een prachtige bescherming,' zei hij. 'Roofdieren zullen in dromen proberen aan te vallen, maar zij kunnen niet door het bloed komen, daarom is het land achter de bloedrivieren het veiligst.' Ze zwommen de rivieren over, en kwamen in een land vol insecten. Ze werden volop gestoken, en Marja wilde terug. 'Dit is ook de reden waarom Ronald hier niet komt,' zei Harry. 'Dit is niet uit te houden,' zei Marja. 'Dit is het land van pijnen,' zei Harry. 'Herinner je je de boeken van pijn ?' Marja knikte. 'En door het lezen van de boeken vertrokken de pijnen ook weer,' zei Harry. 'Door te leven in het land van pijnen, zullen de pijnen dus ook vertrekken.' 'Ik zet door, ik zet door,' riep Marja. Plotseling zonk ze in mekaar … Dood. Harry en Kees stonden voor een raadsel. Ze hoorden Ronald roepen aan de andere kant van de rivieren. Na een tijdje stond Ronald naast hen. 'Waarom zijn jullie hier naartoe gegaan, Harry ?' vroeg Ronald. 'Ik had je nog zo gewaarschuwd. Dit land is gevaarlijk. Gevaarlijke insecten enzo. Jullie leven is hier in gevaar. Ik kom hier alleen onder zware condities op gezette tijden.' 'Kun je Marja weer tot leven wekken ?' vroeg Harry. 'Wat denk je, Harry ?' zei Ronald. 'Denk je dat ik een tovenaar ben ?' 'Nou, wel zoiets,' zei Harry. 'Het heeft geen zin, Harry,' zei Ronald. 'De vurige gestalte heeft beslist.' Kees begon te snikken. Hij omhelsde Marja, om te zien of er nog enig leven in haar was, maar tevergeefs. 'Het heeft geen zin, Kees,' zei Ronald. 'De vurige gestalte heeft haar van ons weggenomen. Dat zal wel ergens goed voor zijn.' 'Maar wat dan ?' vroeg Kees. 'Kees, jongen, dat zal ik je haarfijn uitleggen,' zei Ronald. 'Er zijn hier zoveel geheime werelden. Ik weet zeker dat de vurige gestalte haar nodig heeft voor een karwei ergens.' 'Het is allemaal mijn schuld,' zei Harry. 'Ik had beter naar je moeten luisteren.' 'Harry, je bent een pionier,' zei Ronald. 'Je bent een onderzoeker, en die nemen soms risico's. We willen allemaal een betere wereld.' 'Maar ik heb het leven van Kees en Marja op het spel gezet, en het heeft Marja haar leven gekost,' zei Harry. 'Laat het een les voor je zijn, Harry,' zei Ronald. 'Maar de vurige gestalte zou Marja anders op een andere manier hebben weggehaald.' Maar Harry was niet te troosten. Hij nam hier geen genoegen mee. 'Ik moet boeten,' zei Harry. 'Alsjeblieft, Harry,' zei Ronald. 'Doe dit jezelf niet aan.' 'Ik voelde me als een vader over haar, als een gids. Hoe kon ik zo stom zijn ?' snikte Harry. 'Misschien is ze op een andere manier gestorven,' zei Ronald. 'Ik had beter naar je moeten luisteren,' zei Harry. 'Je bent een avonturier,' zei Ronald. Kees schrok wakker. Hij was zo opgelucht. Het was allemaal maar een droom geweest. Hij ging even naar de kamer van Marja. Ze lag daar rustig te slapen. Hij ging naar haar toe, ging bij haar liggen en nam haar in zijn armen. Ze werd wakker, en vroeg wat er aan de hand was.

'Ik heb naar gedroomd,' zei Kees. Met een brok in zijn keel vertelde hij zijn droom. 'Jij droomt ook altijd zo vreemd en raar,' fluisterde ze. 'Harry zegt dat het misschien roofvogels van het verleden zijn.' De volgende ochtend vertelden ze het aan Harry en Ronald. Harry keek naar Ronald. Ronald begon te lachen, en kwam toen weer met een wiskundig verhaal, maar het kwam er inderdaad op neer dat een roofvogel van het verleden Kees had lastiggevallen met deze droom. 'Hoe kan hij hiervan verlost worden ?' vroeg Marja. Ronald dacht even na. 'Er zijn hier inderdaad rivieren van bloed. Daarachter is een land. Er zijn daar insecten die steken. Het is als een toegangs-bewijs. Zo kom je steeds dieper. Het is een taal, een code, die ze op je steken. Ik denk dat de roofvogels jou deze droom hebben gegeven, om je af te schrikken, dat je daar niet naar toe zal gaan. Met z'n vieren gingen ze de rivieren over. Ze werden inderdaad gestoken. Kees wordt wakker achter zijn stuur door getoeter achter hem. Zo lang had hij in de file gestaan. Overal waren files vanwege de komst van de oranje ster. Hij had alles maar gedroomd. Marja was thuisgebleven voor haar wekelijkse club-avond. Uit : Proza van de vuh, uitgave : coab ________________________________ TERUGKEREN TOT DE OERSPIEGEL Alles om ons heen is weerspiegelingen. Het komt van een ander tijdperk en is inmiddels verdraaid. Van belang is het dus om op zoek te gaan naar de oerspiegel, naar de bronspiegel. Dat is een hele opgave, een heel avontuur, als een tropentocht, een tocht door het oerwoud. Maar het is dus wel belangrijk, want anders is het slechts symptoom-bestrijding. Je helemaal loskappen van geschiedenis, nostalgie en zo jezelf weg te laten zinken in sterk water, het moderne, heeft niets maar dan ook niets meer te maken met strategische territoriale oorlogsvoering, maar met het nalopen van wind, de weerspiegeling, en dan ben je eigenlijk bedrogen door de rode lap van de stierenvechter. We zien het veel om ons heen gebeuren. De mens is afgeleid, op een dwaalspoor gebracht, door de moderne media. Er worden ons voortdurend rode lappen voorgehouden. De media liegt, de witte, gehoorzame media, maar ook de zwarte media liegt veelal, de rebelse media, de complot denkers. Veelal houden ze er hun eigen agenda op na, en hebben ze een markt te onderhouden, en verkopen zo hun kwakzalfjes. Het gaat erom terug te keren tot de rode media, de geestelijke media. Het gaat erom de oproep van de geestelijke oorlog te verstaan, en dat is een territoriale oorlog, dus dan ontkom je niet aan de geschiedenis waar die wortels liggen, en dat is niet zomaar slechts de aardse geschiedenis, die heel bedrieglijk kan zijn, maar de geestelijke geschiedenis. Wat is er precies gebeurd ? Hoe is daadwerkelijk de matrix ontstaan ? Dat is stategische geschiedenis. Dus dan kom je bij de geestelijken en de shamanen terecht, hen die heel dichtbij de natuur leven. Soms moet de mens dan weer helemaal omgeleid worden om in rustiger vaarwater terecht te komen. Eerst moet de mens de schuilplaats vinden, moet de mens komen tot de oerspiegel, de bronspiegel, en niet meer allerlei vage weerspiegelingen navolgen die zichzelf ook weer hebben lopen afspiegelen, want zo wordt je in een donker gat gezogen. Dit is zo diep gegaan dat de mens werd tot een robotoid, een bot, en voor wat ? Vaak spelen ze nu voor hun eigen bedrijfje, hun eigen koninkrijkje, en kunnen de diepere patronen niet meer onderscheiden. De mens moet terugkeren tot de eeuwige jachtvelden waar de mens van is afgedwaald, en de strijd aangaan tegen het oervlees, want daar zit de wortel. Het gras groeit wel door als je het niet bij de wortels uitrukt. De mens verstopt zich veel achter de IQ, maar IQ is vaak de slaaf van het aardse, geconditoneerd door aardse maatstaven als pavlov hondjes. Ze zijn getraind in het voor de hand liggende, en worden zo afgeleid door de rode doek van de stierenvechter. Vaak is het al AI, artificial intelligence, en worden ze bestuurd door de grote, gewiekste machines van de markt, als een reclamebot, terwijl ze het niet eens doorhebben. En wat is er gebeurd met EQ (empathie) en GQ (het geestelijke) ? Waar blijf je dan met je hoge IQ ? AI is alreeds een dood IQ, hoe hoog het ook mag wezen. Dode kennis, dode informatie, letterslaven van allerlei soorten aardse media, pro of anti. Ze zitten helemaal vast in de materie, in hun krantje, in de actualiteit van het moderne leven, en literatuur, proza, poezie is ver te zoeken. Het is een totale nachtmerrie. Maar ja, weerspiegelingen, hè ? En dan moet je terug naar de bron. De oerspiegel laat het oervlees zien wat ontmaskerd moet worden en verslagen. Alleen dan kun je verder. Loskomen van AI-identiteiten. Loskomen van schaduw-zelven. De AI-botten, robotoids, marcheren overal, totaal geconformeerd. Ze zijn niet uniek. Ze hebben hun groepje, hun clan, en het is zo allemaal op het niveau van een voetbal fanclub. Dan loop je gewoon voor een markt, niet meer noodzakelijk voor de waarheid. De geschiedenis herhaalt zich, telkens weer, en de mens leert de les niet. De mens moet terug naar de wortels en stoppen met symptoom-bestrijding, het dweilen met de kranen open. Men bouwt illusie op illusie in de matrix, en kan de weg niet meer terugvinden, en

versteent zo. De muren hebben verhalen te vertellen. Kinderen worden er in opgesloten, maar de mens luistert niet. Daarom hebben we het verhaal ‘het koppige geitje’ laatst uitgebracht, een allegorie over Nederland en eigenlijk de gehele wereld. De AI-botten marcheren voor de rapture. Kinderen worden uit hun bedjes getrokken en klaargestoomd voor deze markt-machines. Het is afschuwelijk. Ze worden uit elkaar getrokken door witte en zwarte media, maar uiteindelijk gaat het erom dat ze tot de rode media komen, de geestelijke natuurmedia. Luister, en blijf luisteren. Blijf kritisch, en dat begint met zelfkritiek. Keer terug tot je bronzelf. Ben je nog wel van jezelf, of van iemand anders ? Voor wiens dromen marcheer je ? Alleen in de hogere geestelijke kennis kun je ontwaken. Dan gaan je ogen open. Soms moeten er dan eerst heel wat zintuigen gesloten worden, aardse zintuigen, aangeleerde zintuigen, door de matrix geinstalleerde zintuigen. De AI-botten marcheren voor de nieuwe wereld, maar er is een hogere wereld. Je kunt het allemaal ontstijgen als een vogel, als je maar open staat om het hogere te leren. Het is iets wat we telkens weer zeggen, telkens weer herhalen, want de mens is gebrainwashed, geconditioneerd. Het oervlees moet sterven, en ook de stem van het oervlees. De zonde heeft zijn oorsprong in het oer. Het is zo oud als de wereld zelf, als het heelal, het bestaan. Religieuze organisaties dreigen met de eeuwige hel als je niet helemaal marcheert zoals hen. Ze spreken elkaar allemaal tegen. Maar wat is tijd ? Tijd is een illusie. Een dag is als duizend jaar, en een eeuwigheid is als een week. De mens moet tot de eeuwige kennis komen, wat betekent de volkomen kennis. We hebben dat wel eerder genoemd. Tijd is een verzameling van items, een verzameling van principes, en de eeuwigheid betekent dat je verzameling compleet is. Dan ben je gekomen tot de oerspiegel, dan zie je waar het allemaal vandaan komt en hoe het zich heeft lopen vervormen, tot het naargeestige aan toe. Dan kun je het relativeren, het lezen als een gedicht, en dan kun je het overdenken om zo tot diepere betekenissen te komen, diepere principes, en dan komt je leven in een andere vibratie. Dat is een grote ontwaking. Dan wordt de eeuwige wet in je hart gegraveerd. Het is niet zo eng en bekrompen als de mens om ons heen dat voorstelt. De mens moet nog gaan zien wat daadwerkelijke schepping en herschepping betekent. God is eindeloos veel creatiever dan de mens is. God is de scheppingskern. De mens is daarvan afgeweken en heeft een eigen schepping gemaakt, en zo ook God geschapen naar zijn eigen menselijke beeld, geheel aards en verdorven. ‘Kijk wat er met je gaat gebeuren als je mijn product niet koopt.’ Zo is de eeuwige hel hun inkomen. Het oervlees moet eraf, wat vele koppen heeft, vele stemmen die tegen elkaar ingaan. Ga je naar links wordt er gedreigd met eeuwige hel, en ga je naar rechts, wordt je ook bedreigd met eeuwige hel, waar je dan ook naartoe gaat, ook als je in het midden blijft staan. Het oervlees moet eraf en we moeten weer komen tot het oorspronkelijke gedicht, de oerspiegel, de oerbron, alles wassen in de rivier. Breng het maar allemaal naar de rivier. Daarin mag je je ware weerspiegeling zien, en die wereld die voor ons al zo lang wordt achtergehouden. De mens heeft een probleem : de oerzonde, de oerleugen, de oerafdwaling. Hulpeloos als de jonge mens is wordt hij hierin meedogenloos opgevoed. Op een dag zal de mens hiervan ontwaken Dan gaat de mens zien dat het oervlees zich juist verborgen houdt achter het moderne vlees. Symptoombestrijding is iets van het oervlees zelf, om de mens af te leiden van de wortels, en om een markt draaiende te houden. De mens weet nu eenmaal dat bedrog veel geld in het laatje brengt. Geld is voor de mens veelal belangrijker dan andermans gezondheid. Andermans gezondheid is een bedreiging voor hun geld. Geld houdt de mens graag afhankelijk. Zo is het geld zorgeloos. Gemak dient de mens, zeggen ze dan. Daarom is gemak het ware geluk niet, niet het hoogste goed. Dan kun je beter een omweg nemen, over zanderige paden, en dan kun je ook nog van de natuur genieten. De natuur werkt nu eenmaal via omwegen. Daarom is de natuur, en zo ook God, moeder natuur, ondoorgrondelijk. Een hele uitdaging, een hele uitdaging. Mag ik u uitnodigen om op die tocht te gaan ? De hogere natuur waakt over onze ziel, kent de valstrikken, en wil ons altijd dieper trekken. Er wachten grote geheimenissen op ons. De hogere natuur is altijd boven denken, dat wat in geen hart is opgekomen. Uitgave : Rodenbergs Predikanten Fonds (RPF) ________________________________ DE NOORSE KAPERS Hij slenterde door de grauwe straten naar zijn werk, maar het leek alsof hij er nooit aankwam. Hij had het gevoel dat zijn leven geen handvaten had. Hij voelde zich wegglijden in een diepe put. Alles was grauw om hem heen, ook de enkele mensen die hij tegenkwam onderweg. Het was guur weer. Hij liep met trage passen. Hij had geen haast. Waarom zou hij haast hebben ? Hij was vroeg weggegaan van huis, omdat de muren op hem afkwamen. Hij vroeg zich af of ze hem wel zouden missen op het werk als hij niet op zou komen dagen. Ze leefden daar allemaal langs elkaar heen.

Alles was zakelijk en ging om papieren. En die papieren werden telkens verwisseld. Hij had het gevoel dat niemand op hem wachtte, ook thuis niet. Hij woonde alleen en had geen vrienden. Hij had die ochtend langzaam gegeten. Het was smakeloos, zoals zijn leven ook smakeloos was. Het was zuur en bitter, het eten, net zoals zijn leven, en het brood was oud en muf. En toen hij at overdacht hij zijn leven, zoals hij altijd deed. ‘Er komt hier niets van de grond,’ dacht hij. De vogels zongen niet meer. Hij vroeg zich af of ze ooit hadden gezongen. De herinneringen waren vaag, en hadden niet veel waarde voor hem. Het was te ver weg. Het kon niet opboksen tegen waar hij zich in bevond. Hij voelde zijn leven onder zichzelf wegglijden, als in een diepe put, alsof hij vergif had gedronken. Toen hij aankwam op zijn werk ging ook alles langs hem heen. Hij deed gewoon wat hij moest doen, als een automatisme. Hij vulde de getalletjes in, en dat was het weer. Zo ging dat dag in dag uit. Dat was waaruit zijn leven bestond. Thuis kwamen de muren op hem af. Hij deed de was. Er was niets wat hem enige troost bracht, niets beurde hem op, niets bemoedigde hem. In de nachten had hij ook geen uitvlucht. Hij had benauwende, beklemmende dromen die hem altijd weer in de diepten trokken. En het huis was kil en koud, grauw en zonder kleuren. Er was niks wat hem kon opvrolijken. Hij had het gevoel in een dodendans te zijn. En alles was stil, zo stil. Hij voelde zich maar een druppel in de woeste zee, en de mensen om hem heen waren ook maar druppels. Niemand kon wat doen. De zee was kolkend en onstuimig. Op een dag waren er Noorse kapers in het land. Zij namen overal de macht over. Hem lieten ze verder met rust. Dingen begonnen anders te worden, met meer diepte. Het land was bezet, maar hij besefte dat het land daarvoor nog wel erger bezet was. Hij kon de Noorse kapers wel dankbaar zijn, ook al waren ze een bende. Telkens had hij dromen van woeste, kolkende, bruisende zeeen, en ze bleven maar land innemen. Het was alsof zijn hoofd vrij begon te komen, vrij van de waanzin. Hij vreesde de Noorse kapers niet. Ze hoorden erbij. ________________________________ DE MOTORCOUREUR We konden niet met elkaar. Onze werelden verschilden teveel. Ze ging zo snel, wilde zoveel, terwijl ik sober was, trager. Ze was altijd in de weer, terwijl ik dingen afwachtte. Besluiteloos noemde ze mij. Ik miste kansen, zei ze, liet het gaan. Maar ik wilde niet in de verkeerde boot springen. Ik keek altijd de kat uit de boom. Haar bomen hadden giftige besjes. ‘Ze zijn er ook niet om te eten,’ zei ze altijd. De natuur was in ieder geval prachtig, met of zonder haar. Het was alsof ze een deel van de natuur was, en ze zou altijd een deel van mijn leven zijn. Maar we moesten door. We moesten verder. We moesten iets van het leven maken zonder elkaar. Met elkaar was de geschiedenis, en dat was er al, en zou er ook blijven. Ik vroeg me af wat ons nu daadwerkelijk uit elkaar had gedreven. Ik kon niet met haar leven, en zij niet met mij. We waren te verschillend, maar ik had vragen die ik beantwoord wilde zien. Het was allemaal nog te vaag, als een mist. Ik hield juist zo van de verschillen. Waarom kon ik dan niet met haar ? Ze ging te snel. Ik kon haar niet bijhouden. Haar bomen waren ook te hoog. Ik viel er altijd uit als ik ze probeerde te beklimmen, en dan viel ik hard. En kon ze dan niet helpen ? Ik belandde in het ziekenhuis. Zo voelde het. De wonden gingen diep, en zij was niet het type van verpleegster. Ze ruimde haar rotzooi niet op, sloeg dingen over, en ging altijd maar door. Ze hield van snelle auto’s. Ik zei : Dat wordt je fataal. Zij verongelukte. Tenminste zo voelde het. Het was een wereld apart, een muur tussen ons, als tussen leven en dood, tussen ziekenhuis en kerkhof. Ik probeerde haar terug te roepen, maar tevergeefs. Ze was een motorcoureur, een waaghals, een stuntvrouw. Ik kon daar niet mee leven, en zij kon zo ook niet leven. Ze was al dood, over de kop geslagen. Zo probeer ik het te verwerken. Ik las het in de krant hoe zij was verongelukt. Alles ging door kranten, want persoonlijk contact met haar was niet te krijgen. Ik moest het altijd van anderen horen hoe het met haar ging, en dan vervaagden altijd de grenzen. Ze strooide haar goed en was dan weer weg. Ze was een snelheidsduivel. ‘Lees het nu eens beter,’ zei ik altijd tegen haar. Maar dat zei ze ook tegen mij. Maar ik kon en wilde haar snelheid niet bijhouden. Ze zag dingen over het hoofd, maar daar beschuldigde ze mij ook van. Maar ik was immers geen motorcoureur. Ik ging te traag, volgens haar, en dan miste ik dingen. Maar ik had juist het gevoel alsof ik tot de diepere dingen ging. Ze vond mij te gevoelig. Zij was hard, en ging hard. Als ik haar probeerde te stoppen dan vond ze me bruut.

Het was ook gevaarlijk om dat te doen. Ik voelde me telkens overreden door haar. Ik was het slachtoffer van haar snelheid, van haar gewaagde baan. Ze was altijd heel gewaagd. Zo kleedde ze zich ook. Ze had maar weinig aan, liet weinig aan de verbeelding over. Ze besteedde nooit veel aandacht aan de bovenkleding, maar was altijd bezig met onderkleding. Dat verzamelde ze. Haar kasten hingen vol met ondergoed, en dat gebruikte ze ook als bovengoed. Het was voor haar de normaalste zaak van de wereld, en vanwege deze hobby kwam ze ook met het beste van het beste aanzetten. Het was een hele belevenis om in haar kasten te kijken, of om te zien wat ze nu weer zou dragen, waarvan je van tevoren wist dat het niet veel zou zijn. Ik denk dat haar ondergoed verzameling ons uit elkaar heeft gedreven. Ze was er teveel mee bezig, en te weinig met mij. Al ons geld ging daar aan op, en aan haar snelle auto’s natuurlijk. Elke dag een andere leek het wel. Naar mijn herinnering droeg ze ondergoed ook nooit voor een tweede keer. Ze droeg het en dan ging het of de kast in of ze gaf het weg. Ik denk dat het door haar ondergoed is gekomen, haar lingerie. Ze verkocht het ook. Ze had een lingerie zaak. Daar ging al haar tijd in op, ook na het werk. Ze was eigenlijk altijd werkende. Ik was moe van haar, lag veel in bed, maar ‘s nachts was ik op, want dan sliep zij tenminste. Ze voelde zich ook verwaarloosd door mij, maar wat moest ik ? Wat moest ik met zo’n vrouw ? Het was niet meer normaal. Alles ging langs mij heen. Zij leefde langs mij heen, en zo leefde ik natuurlijk ook langs haar heen. Auto’s en lingerie, daar ging het haar om, niet om mij. Ik droeg haar naar haar graf toen ze was verongelukt. We hebben haar begraven met haar vele lingerie, maar iets ervan heb ik gehouden. Iets ervan hangt nog steeds in de kast. Ik kijk er soms naar, en dan herinner ik het allemaal weer. Het is zwaar traumatisch, maakt me zwaar depressief, maar het inspireert me ook weer. Het mes snijdt een beetje aan twee kanten. De munt heeft twee kanten. Ik kan er niet omheen. Dit is een deel van mijn leven. Deze snelheidsduivel heeft mij vertraagd, zwaar vertraagd, opdat ik door de muur tussen leven en dood zou kunnen kijken. Ik zie de brug. Ik zie de muur niet. Al die lingerie heeft ervoor gezorgd dat ik liever naakt ben. Maar niemand begrijpt dit. Ik heb teveel van het goede gehad. Ik houd niet van bedekkingen. Haar moeder was ook motorcoureur. Het zal wel in de familie zitten. Maar haar moeder was ook meer een naaktloper dan een lingerie loper. Al met al voelde ik me een hoerenloper met zo’n familie, ook al was ik met haar getrouwd. Het kostte me zoveel. Haar zus was ook motorcoureur, en haar vriendin. Ik was een buitenbeentje. Ik kon niet meekomen. Ik was geen meeloper. Toen ze verongelukte namen haar zus en haar vriendin haar lingerie winkel over. Dat kon maar zo. Het was nog wel een ludieke actie. Ze hebben het heel erg verbeterd, de winkel ging in een grote verbouwing. Ze ging zo snel. Daar ging ze. Over de weilanden, als een vogel. Over de daken, over de dorpen, op weg naar de eeuwigheid. Uit : De Onkrant, verzamelingen nr. 6 ________________________________ DE VROUWENONDERGOED VERKOPER Zo zag ik iemand die beweerde dat het praten over vrouwenondergoed de fijnere dingen in het leven zijn. Ik moest daar even vijf minuten hard om lachen, en dacht : Houd jij je maar bezig met je vrouwenondergoed, terwijl ik dieper de filosofie inga om aan types zoals jou te ontkomen. Wat een grapjas. Hij leek trouwens op iemand waarmee ik in mijn jeugd op vakantie in Frankrijk was, en hij was de eerste die ik ooit het woord 'motherfucker' heb horen zeggen. Als kind was ik daar een maand lang overstuur van, en ook dat ik me afvroeg : 'Wat bedoelt hij daar eigenlijk mee te zeggen ?' Hij was de zoon van mijn leraar Nederlands, een geadopteerde zoon uit het buitenland, en hij dacht dat hij alles mocht zeggen. Hij was als elastiek, en wilde altijd dansen, en je zou hem de Nederlandse Michael Jackson kunnen noemen, dus velen die hem zagen wilden met hem spreken, en dan moest ik als vriend de boot telkens afhouden. Ik voelde me een beetje als zijn bodyguard. Zo nu en dan kijk ik naar het filmpje over die idioot die doet alsof het praten over vrouwenondergoed de normaalste zaak van de wereld is, zodat ik weer even hard kan lachen, en ook er weer over kan nadenken : 'Wat bedoelt hij nu eigenlijk ? Waar gaat dit over ?' En natuurlijk omdat hij een beetje lijkt op die jongen van vroeger, een beetje jeugdsentiment. Eerst dacht ik dat hij het was. Wat doen de dwazen vandaag de dag ? Wat als het een grap is ? Misschien

proberen ze mensen in de maling te nemen, want dat kan toch niet waar zijn wat ze zeggen ? Is dat de boodschap die je wil uitzenden naar de jeugd ? De jeugd is de toekomst. Hangt onze toekomst dan af van vrouwenondergoed ? Dat zijn soms de dingen die me bezig houden. Het lijkt wel alsof hij ergens overstuur over is. Tenminste dat kan ik me zo voorstellen als je daar altijd over moet praten, alsof dat de fijnere dingen van het leven zijn. Ik vraag me dan af wat voor leven hij heeft. Wat over de vrouw zelf in plaats van haar ondergoed ? Zou je het leuk vinden als iemand het voortdurend over je ondergoed heeft en niet over jezelf, of over dingen die er werkelijk toe doen ? "Hey, hallo, ik ben er ook nog. Stop met het staren naar mijn ondergoed." Misschien heeft hij een handel in vrouwenondergoed ? Dat zou ook nog kunnen, dat hij er gewoon reclame voor maakt. Is dat een beroep wat je zou kiezen ? Helemaal hysterisch was hij erover, ging het tot in de kleinste details beschrijven. Ik dacht : 'Okay, okay, maar wat kan ik hiermee ? Wat voegt dit toe aan de waarde van mijn leven ? Ik ben geen vrouw, dus houd je mond maar. Je hoeft het mij niet proberen te verkopen.' Ik merkte dat alhoewel ik er hard om lachte ook lichtelijk overstuur van was. Wat durven mensen tegenwoordig wel niet allemaal te zeggen, ook over vrouwen. Het is iets privé. Hoe zou jij het vinden als iemand anders over je ondergoed zou lopen praten ? Heb je dan ook niet zoiets als : 'Afblijven jij. Volgend onderwerp.' Wat zou hij ervan vinden als mensen ineens over zijn ondergoed gaan lopen praten en erover gaan speculeren tot in de kleinste details. 'Hey, hallo, ik ben er ook nog.' Het is een ondergoed verkoper. Dat staat vast. Vandaar al die praatjes. Hij leeft er van. Hij heeft het er altijd over. Het is zijn adem. Ik wil het er niet meer over hebben, maar ja, dan kan het een anti-obsessie worden, en dat is tegelijkertijd ook weer een obsessie. Zeg, heb je nu werkelijk waar niets anders te vertellen ? Zeg eens iets aardigs over de vrouw zelf, of iets onaardigs. Maar 'make sense'. Niemand heeft er iets aan als jij de hele dag over vrouwenondergoed loopt te zaniken. Nee, daar schieten we allemaal wat mee op wou je zeggen. Daar wordt de wereld echt wel een betere plaats door, zeg. En kinderen gaan hem dan ook nog nadoen. Irritante mensen, die ondergoedverkopers. Dan kun je wel aan de gang blijven. Dan is vuilnis ook ineens het belangrijkste in het leven voor vuilnisophalers. En schoenen voor schoenenverkopers. Zo heeft iedereen wel wat. Ja, het zwembad is het belangrijkste in het leven, zegt de zwembad eigenaar. Die wil zich natuurlijk niet in zijn eigen vingers snijden. Helemaal eerlijk is het natuurlijk niet. Daarom ben ik ook geen zakenman. Ik heb nooit mijn spullen verkocht. Men denkt hun waardeloze spullen sneller te kunnen verkopen als men stelt dat het het belangrijkste in het leven is. Het is dwaas, maar vele dwazen tuinen erin. Ja, weer een klant voor vrouwenondergoed. Weer een klant voor dit of dat. Dat is alles waar het bij hen om draait, en daar liegen ze veel voor. Het zijn zielenvissers. Ik heb mijn telefoonnummer maar niet gegeven. Hij vroeg erom, en ik maar lachen. Wat wilde die clown eigenlijk ? Zeker nog meer met me over vrouwenondergoed praten. Hij gaf me toen een filmpje mee van hemzelf, voor als ik mijn gedachten zou veranderen. Als ik in een dipje zit dan kijk er soms even na, en dan lach ik zo hard dat mijn dag weer goed is, maar soms werkt het ook weer averechts. Op een dag kwam hij met een grote truck bij me aan de deur. Hele truck zat vol met vrouwenondergoed. Ik zei : Wat mot je ? Hij had het erover dat ik een hele grote bestelling had gedaan. Ik zei : Ik weet anders van niks. Ja, via internet, zei hij. Ik zei dat kunnen ook hackers wezen. Ze doen zich dan voor als mij etcetera, maar ik verdacht hem ineens zelf ervan. Nou ja, dan ga ik weer weg, zei hij toen. Ik zei : Stop, blijf nog even. Ik heb hem toen mijn huis binnengenomen. Na een beetje praten kwam ik erachter dat hij flink dronken was. Ik had het wel met hem te doen. Als je nou altijd over vrouwenondergoed moet praten om je een beetje goed te voelen, ja, dan wilde ik hem wel proberen te helpen. Het leek me verder een beste jongen. Misschien moest ik maar weer de taak van bodyguard op me nemen met deze jongen. Hoe was hij zo geworden ? Ja, zei hij toen, zijn moeder gooide altijd haar ondergoed vroeger naar hem toe als hij ondeugend was. Dat zou hem minder pijn doen dan als ze een schoen zou gooien. Ik begreep hem toen direct. Ik zei hem dat ik dan ook zo geworden zou zijn. Hij had er natuurlijk een syndroom aan overgehouden, en daarom was hij vrouwenondergoed verkoper geworden. Zo zie je maar weer, een beetje doorvragen soms, en dan is het allemaal veel duidelijker. Maar ja, nu moest ik hem natuurlijk nog helpen. Ik zei : Nou ja, als je er nog zo mee zit, ga jij dan maar lekker vrouwenondergoed verkopen. Hij werd me toen toch een partijtje kwaad. Hij noemde het een hulp van lik me versje. Hij vond het ook nogal beledigend overkomen, alsof hij voor niets anders goed was dan vrouwenondergoed te verkopen. Hij had een hele zak met vrouwenondergoed meegenomen, en begon mij ermee te bekogelen. Maar toen was hij nog niet klaar. Hij ging terug naar zijn truck en kwam terug met nog veel meer vrouwenondergoed om mij ermee te bekogelen. Hij stopte maar niet. Er was geen houden meer aan. Al zijn verborgen woede kwam naar boven. En

ja, je raad het al. Toen hij uiteindelijk weg was gegaan was er zoveel vrouwenondergoed in mijn huis dat ik zelf ook maar vrouwenondergoed verkoper ben geworden. Om het af te leren. Uit : prikkeldraad, uitgave : coab ________________________________ BLOEDBESSEN Joost Verschuur komt 's avonds laat thuis van een feestje. Zijn vriendin ligt al in bed. Snel doet hij zijn kleren uit en gaat tegen haar aanliggen. Ze slaapt, maar wordt wakker van hem. Ze kust hem, en dan vallen ze samen in slaap. Midden in de nacht horen ze een hard geluid. Joost rent naar het raam. Iemand staat voor de deur. 'Doet jullie bel het niet ofzo ?' schreeuwt de persoon. Het is de broer van Joost. Even later staat ook zijn zus voor de deur. 'Doe open Joost,' schreeuwt zijn zus. Joost staat als aan de grond genageld, kleed zich langzaam aan, en loopt langzaam naar beneden om de deur te openen. Even later zitten ze rond de tafel. De vriendin van Joost is er inmiddels ook bijgekomen. 'Willen jullie wat drinken ?' vraagt Thea, de vriendin van Joost. 'Nee,' zegt Arnold, de broer van Joost. 'Jacquelien, vertel jij het hen maar.' Jacquelien, de zus van Joost begint te huilen. 'Pa is ernstig ziek,' zegt ze. 'Wat heeft hij ?' vraagt Joost verschrikt. 'Hartklachten,' zegt Arnold. 'Hij heeft een hart-aanval gehad. Hij heeft niet lang meer te leven. Hij wil dat je nu bij hem komt. Hij wil je iets vertellen.' Zo gezegd zo gedaan. Even later staat Joost bij zijn vader op de stoep, en een paar minuten later heeft hij de warme hand van zijn vader in zijn hand. 'Joost,' zegt zijn vader, 'ik ga weg. Spoedig zal ik mijn laatste adem uitblazen. Ik heb al met mijn andere kinderen gesproken, maar niet met jou.' Hij knipoogt even naar Joost, en laat dan even een 'Ik weet het,' zegt Thea, 'en vroeger durfde je niet anders.' Joost kust Thea terug. Samen gaan ze op de bank zitten. Joost speelt wat met haar bloesje. 'Je hebt nu een echt speeltje,' zegt Thea. 'Iets wat je zelf hebt uitgekozen en wat je leuk vindt.' Joost knikt. Bijna met zijn kin opgeheven. Voor het eerst in zijn leven kan hij echt glimlachen, en hij kijkt rebels. 'Toch wel vreemd dat mijn vader de schrijver was van dat boek,' zei Joost. Thea knikt. 'En jij bent de glimlach zien. Joost, ik .... Met jou heb ik altijd het beste contact gehad, van de kinderen, maar de laatste jaren niet meer zoals het was, en ik weet wel waardoor dat komt. Thea had een hekel aan me. In ieder geval ... ik wil je zeggen dat ik van je houd, en dat ... dat ... mijn grootste erfenis naar jou toegaat.' 'En wat is dat dan ?' vraagt Joost. 'Een boek,' zegt zijn vader. 'Wat voor een boek ?' vraagt Joost. 'Een boek van zeerovers en spoken, ik heb het zelf geschreven,' zegt zijn vader. 'Ik heb het onder pseudoniem geschreven, zodat niemand ooit wist dat ik het had geschreven.' 'Die bestseller ?' vraagt Joost. 'Heb jij dat geschreven ?' Na een paar dagen sterft de vader van Joost en enkele dagen later heeft Joost de eerste uitgave, de luxe editie, van het boek in bezit, en het manuscript. Joost bergt het meteen goed op. 'Zo, dat was dan de biecht van mijn vader,' zegt Joost tegen Thea. Thea zegt niks. Ze heeft zijn vader nooit gemogen. 'Klaar !' zegt Joost. 'Afgelopen.' Thea komt langzaam naar hem toe, omhelst hem, en dan kust ze hem. 'Het was niets dan spel,' zegt Joost, 'het contact wat ik eerder met hem had. Ik deed maar net alsof, ik had geen andere keus.' schrijver van mijn boek,' zegt ze. Joost glimlacht. 'Ik houd ervan je te beschrijven.' 'Doe nog eens een gooi,' zegt Thea. 'Je bent bloedmooi,' zegt Joost. 'Ik kan je wel drinken.' 'Mooi als die struik met bloedbessen daar buiten ?' 'Die bessen zijn giftig,' zegt Joost. 'Jij bent ontgiftigend, genezend.' 'Maar medicijnen zijn soms giftig, Joost,' zegt Thea. 'Giftig, het kan een gave zijn, een gift.' 'Gut wat doe je weer moeilijk,' lacht Joost. En neemt haar in de houdgreep. 'Ik ben toch veel sterker dan jij.' Thea kijkt hem aan. 'Verleden tijd,' zegt ze zacht. 'Kijk eens diep in mijn ogen.' Joost doet het en voelt zich zwak worden, en dan ineens neemt zij hem in de houdgreep. 'Okay, Thea,' zegt Joost, 'ophouden met die spelletjes nu. Ik weet dat je me kunt betoveren en hypnotiseren. Je bent misschien wel potentieel een gevaar.' 'Gevaar is een te groot woord, noem het maar avontuur,' zegt Thea. Midden in de nacht worden ze weer wakker van een geluid. Het zijn weer de broer en zus van Joost. Even later zitten ze weer om de tafel. 'Wat heeft vader je gegeven,' vraagt Jacquelien. 'Oh niets,' zegt Joost. 'Probeer het niet achter te houden, Joost,' zegt Jacquelien, 'want moeder heeft gezegd dat jij iets hebt gehad.' 'Dat is tussen vader en mij,' zegt Joost. 'Waarom zijn jullie hier ?' Joost kijkt ze indringend aan. 'Nou ? Waarom zeggen jullie niets ?' 'Wij vinden dat je moet zeggen wat vader je heeft gegeven,' zegt Jacquelien. Arnold knikt.

'En daarmee komen jullie midden in de nacht ? Waar slaat dat op ?' vraagt Joost. 'Omdat het belangrijk is,' zegt Arnold. 'Nou, zeg op.' 'Okay dan,' zegt Joost, 'als het voor jullie zo belangrijk is, eh, het was een boek, over zeerovers en spoken. Eh, hij heeft dat boek eens geschreven onder pseudoniem.' 'Mis, Joost,' zegt Arnold. 'Bladzijde 441 vertelt het geheim, daar heeft hij in kleine letters geschreven, ga zelf maar kijken.' Joost pakt het boek, gaat naar bladzijde 441 en leest hardop : 'Beste Joost, gefeliciteerd, aan jou de familieerfenis : een geheim eiland.' 'Moet ik nu hoera zeggen ?' vraagt Joost. 'En waar is dat geheime eiland ?' 'Ga naar bladzijde 847,' zegt Arnold. En daar leest Joost het. Het schijnt dat Joost een geadopteerd kind was, als baby, en zijn vader en moeder durfden het hem nooit te zeggen. Boos slingert Joost het boek weg, en rent naar buiten, terwijl Thea hem achterna gaat. 'Lees het boek verder voor meer informatie,' roept Arnold hem na. Maar Joost is woedend. Pas na een paar uur komt Joost weer thuis, samen met Thea. Arnold en Jacquelien liggen op de bank te slapen. Op de tafel ligt het boek, en Joost leest verder. Het blijkt dat Joost op dat eiland geboren is. Na een tijdje kan Joost het accepteren en gaat samen met Thea op vakantie naar het eiland. Er wonen daar twee mensen die ooit de samenleving hebben verlaten. Ze wonen hier als wilden. Als Joost hen het verhaal vertelt begrijpen ze dat hij hun kind is. 'Jij hoort bij ons,' zegt zijn echte vader. 'Ooit hebben ze jou van ons afgepakt. Nu ben je terug. En Thea is ook welkom.' Hij omhelst zijn vader en dan zijn moeder, en ook Thea doet dat. En ze leven nog lang en gelukkig. Uit : Proza van de Vuh, uitgave : coab DE BALLERINA De Rozentrap Ze liet me niet los, en ik liet politie komen, en een piratenleger, die haar gillend afvoerden. Ik las een boek. De letters leken tot mij te komen, en begonnen in mij te draaien. Alsof een vrouw tot mij sprak. Ze was naakt. Ik kon haar door de letters zien. Ze was een engel, de engel van het boek. Het boek was bijzonder, als een schilderij. Ik legde het boek weer terug, en pakte een ander boek, en hetzelfde gebeurde, maar het was een andere vrouw. Het was een lange reis naar Bagdad. Eindelijk kwam ik daar aan, en stapte uit de trein. Er waren hier huizen met sluiers, en achter de sluiers zaten vrouwen. Sommigen rookten, anderen aten, en weer anderen deden niets. Ik kon dwars door de sluiers heenzien. Er waren rode, dampende lampen achter. Alsof ze iets probeerden te vermorzelen. Ik ramde mijzelf een weg door Bagdad. Ze had het haar lang, golvend, toen ik bij haar aankwam. Ik zou nu haar bodyguard zijn. Ze sprak met veel tussenpozen. Ik volgde haar op haar rozentrap. Ik was hier voor geld. Ik had haar een brief geschreven, voor veel geld, en ik zou nog veel meer doen, voor geld. Ik zou haar de show geven van haar leven. Het kon me verder niet schelen wie ze was. Veel informatie had ik niet nodig, als ik mijn geld maar kreeg. Ik droeg ook zorg voor haar dochter. Dat maakte niet uit. Ik was er nu toch. Ik gaf haar de show van haar leven. Ik maakte mij op, dook, en hees mijzelf op het piratenschip. Ik zat vast aan elastieken. Het schip trok me op naar onbekende hoogtes, hoger dan ik ooit durfde dromen. Zoet was het hier, en zij was zoet. Even dacht ik niet meer aan het geld, maar aan haar. Maar toen werd ik weer stoicijns, als een gelikt zakenman. Ik moest hier weg, en wel zo snel mogelijk. De show was afgelopen. Thuis zat ik het geld te tellen. Ik had goede winst gemaakt. Hier kon ik wat mee. Ik was een ballerina, ik was een pop. Ik bewoog door vreemde muziek, en vreemde ritmes. Magische muziek, en voor al het andere was ik doof. Uit : proza van de vuh, uitgave : coab ________________________________ HET GELE GEVAAR Pas op voor het gele gevaar. -- Wat is dat, dokter ? Ik ben het gele gevaar. -- Nou bedankt voor de waarschuwing dan, dokter. Dan zijn de rollen dus nu wel omgedraaid. Ik ben de dokter nu, want jij bent het gele gevaar. Nee, nee, nee, dan heb je het verkeerd begrepen. -- Ik heb helemaal niks verkeerd begrepen. Die spelletjes zijn nu afgelopen. Ik ben nu de dokter, niet jij. Jij bent het gele gevaar. Wie zegt dat ? -- Dat komt net uit je mond. Waar is het bewijs ? -- Geen bewijs nodig. Ik ben nu toch de dokter, dus ik heb geen bewijs meer nodig. Belachelijk. -- Goedzo, houden zo. We gaan hier niet een beetje het gele gevaar lopen spelen. Maar je weet helemaal niet wat het is.

-- Jawel, je zei daarnet dat jij het was. Helemaal niet. Ik moest uw oren nog laten uitspuiten. Uit : De Grote Surinaamse Bijbelkrant, verzamelingen nr. 1 ________________________________ DE BIZONJACHT Hij voelde de scherpe pennetjes door de huid boven zijn tepel gaan. Het waren een soort pijltjes, een soort scherpe botjes met kleine veertjes aan weerskanten als kwastjes. Die voelden zacht tegen zijn huid aan, maar de pijltjes waren scherp. Het deed wel even heel erg pijn, maar daarna raakte hij er meer en meer aan gewend. Hij moest een lange trap op bekleed met bruin fluweel of suede. Moeder overste stond op hem te wachten op de hoogste trede. Ze stond bij een groot portaal, een poort. “Je wist dat dit moest, hè ?' sprak ze. 'De pinnen moesten erin, anders zou de bizon je bezeten kunnen maken.' Hij knikte. Samen met haar liep hij door de poort. Ze kwamen in een duister veld waar in de verte de bizons graasden. 'Hier gaat het gebeuren,' sprak ze. Hij kreeg een speer, een pijl en boog met een mes. Ook kreeg hij een net. 'Ik wil niet,' zei hij. Moeder overste stond daar met een gesel. 'De kerk wil het,' sprak ze zelfverzekerd. Hij boog zijn hoofd. Hij wilde de vader-priesters niet teleurstellen, en al helemaal niet moeder overste. Plotseling richtte hij de speer op haar. 'Ik kan het niet !' riep hij. En hij rende weg. Hij voelde zichzelf een banghaas, een grote mislukkeling. Hij rende de trap af naar zijn kamer. Hij deed de kamer op slot, voor het geval moeder overste achter hem aan zou komen. Ze had altijd die gesel wel, maar had haar die nog nooit zien gebruiken. Moeder overste begreep hem wel. Midden in de nacht kwam hij zijn kamer uit, en ging de trap op om vervolgens door de poort te gaan. Er waren daar een groep vrouwelijke jagers. 'Waar ga jij naartoe ?' vroegen ze. dan ooit te voren. Het was alsof de jacht nu pas echt begon. 'Ik wil hier weg,' zei hij. 'Dit is niks voor mij.' Hij keek de lucht in, waar de nachtzon was verschenen. Er kwamen zoveel bizons uit voort die door de lucht gingen. De lucht leek wel op een grote vlakte met een heleboel velden. 'Waar gaan die naartoe ?' vroeg hij aan de vrouwen. 'Zij zullen de kerk aanvallen,' zeiden de vrouwen serieus en ernstig. In zijn gedachten zag hij moeder overste voor zich. Hij sprong op één van de jachtwagens, en maakte zijn speer klaar. Zo ging hij de nacht in. Hij joeg op de bizons alsof hij op de zon joeg. Gehuld in een bizonkleed kwam hij terug. 'Moeder overste zal trots op je zijn,' zeiden de vrouwen. De volgende dag ging hij naar moeder overste met zijn kleed. Zij nam hem in haar armen. 'Ik ben trots op je, jongen,' sprak ze. 'Eindelijk heb je jezelf overwonnen. Dat is een hele grote stap. Je bent erg moedig geweest.' De nacht daarop ging hij weer op jacht, en kwam terug met een bizon-schedel. Die gaf hij aan moeder overste. Moeder overste drukte de schedel tegen zich aan. De dag erna stierf zij. Hij zwoer dat hij voor altijd voor haar en de kerk zou jagen. Hij zou de kerk tot overwinning brengen. 'Iets brandt er in mij, een eeuwige vlam, Het steekt overal, ik ben zo bang, Maar niets zal mij stoppen, het duurt al te lang, Ik zal over haar waken zo lang als ik kan, Ik ben hiervoor geroepen, terug kan ik niet, Sinds ik jou vond als mijn beste vriend.' Hij stond op en liep naar de poort. Hij keek in de lucht, en de nachtzon was vallende, maar er waren meer bizons Uit : proza van de vuh, uitgave : coab ________________________________

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
Home


You need flash player to view this online publication