0

CAPHRI School for Public Health and Primary Care op één lijn 32 wie de jas past Vakgroep Huisartsgeneeskunde | Faculty of Health, Medicine and Life Sciences (FHML)

Inhoudsopgave Colofon Oplage 1750 Hoofd/eindredactie Babette Doorn Redactieleden Henk Goettsch,Hendrik Jan Vunderink, Ria Lumeij, Sjef Swaans en Babette Doorn Doelgroep huisartsen Limburg en Brabant, afdelingen azM & overige relaties E-mail op1lijn@hag.unimaas.nl Adres Vakgroep HAG Universiteit Maastricht Postbus 616 6200 MD Maastricht Ontwerp/druk Océ Business Services, Maastricht Fotografie Eigen bestand Deadline volgend nummer 1 maart 2009 Thema volgend nummer Eerstelijnsclusters Van de redactie - Babette Doorn Van de voorzitter – Job Metsemakers Huisartsgeneeskunde is persoonlijk – Babette Doorn & Laury de Jonge Stelt zich voor: secretaresse Ria Lumeij Onderwijs – Paul Zwietering Clinicus van het jaar 2007-2008 - redactie Stelt zich voor: nieuwe onderwijscoördinator – Lilian Aarts Werving van opleiders: alle hens aan dek – Gerard Benthem Oproep alumnivereniging huisartsopleiding Maastricht – Paul Ram WONCA Europe Istanbul – Renske Verdijk SGE: structurele zorgverbetering & innovatie – Mark Spigt en Robert Vening Stelt zich voor: onderzoeker Luc Gidding Stelt zich (ook) voor: onderzoeker Ruth Brauer Als beste getest: de WESP – Luc Gidding Inleiding op het thema – Henk Goettsch Oost west… zuid best! – Yvonne van Leeuwen Continu, integraal en persoonlijk – Harry Crebolder AMUSE 2 herinnering Wat maakt Huisartsgeneeskunde anders? – Mark Brueren Studium Generale – Yvonne van Leeuwen Wenckebach symposium: semi-shopping – WESP-en Anouk, Carole en Servaas Broodjes Verstand – Yvonne van Leeuwen Gesprek met Ben van Steenkiste: de UM komt naar u toe – redactie EGPRN Boedapest Integrated Management of Cardiovascular Disease– Tiny van Merode Promoties en benoemingen – wetenschapsagenda UM Gesteld dat Fracture prediction in primary care: more than bone alone – Tineke van Geel Coördinatiebureau Eerste Lijn (CEL): DIAMOND in the Lancet – Gerdine Fransen RAKKER2 binnenkort van start – onderzoeksteam Ramos et al CAPITA – Marieke Bolkenbaas & Marc Bonten © Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd bestand of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Echografie door huisartsen – Hendrik Jan Vunderink Postacademische cursus Ouderenzorg in Maastricht – Jos Schols Gezondheidscentrum Withuis bestaat 35 jaar – Paul Stalenhoef 3 4 5 6 7 8 9 9 10 11 12 14 15 16 17 17 18 19 20 21 21 22 23 24 26 27 28 29 30 31 32 33 34 2

op één lijn 32 3e uitgave 2008 Van de redactie Wie de jas past… In de zomer zaten we in de steigers zoals u aan de kaft en de titel van het vorige nummer kon zien. Het brandje op 2e Pinksterdag heeft grote gevolgen gehad. Onze derde verdieping is (bijna) geheel gerenoveerd. We werden zelfs voor werkzaamheden gewaarschuwd (zie foto). Hoezo ambtenaren? In oktober konden de Huisartsgeneeskundige bewoners terug naar hun eigen werkplek. Mensen die op de 2e etage werken zoals ik, kijken jaloers naar collega’s op de begane grond en verdieping 3. Even in dialoog met onze voorzitter: hoe lang duurt het voordat onze grijze gangen en grauwe kantoortjes worden opgefrist? In dat verlengde (en omdat het er een keer van moest komen met de nieuwe UM huisstijlregels) hebben we deze Op één Lijn meteen in een fris nieuw jasje gestopt. Volgend jaar bestaat ons blad 10 jaar en ook daarbij past het nieuwe jasje. Dit is een voorproefje en we staan open voor alle feedback. Gelukkig kon er redelijk goed doorgewerkt worden de afgelopen maanden. Eind augustus kwam een nieuwe lichting studenten met ons kennis maken. Niet alleen nieuwe studenten, maar ook nieuwe medewerkers maakten (opnieuw) kennis met de vakgroep en nu dan ook met u. We willen niet alleen informeren. Het hoe en waarom van de dialoog wordt geïntroduceerd door voorzitter Job Metsemakers. Zijn (praktijk)collega Paul Zwietering wil niet alleen praten, hij wil ook uitdaging, beweging. Veranderen van omgeving, van baan. Om te laten zien dat het menens is, zet hij zelf de eerste stap: half februari 2009 vertrekt hij naar Den Bosch om als senior inspecteur curatieve gezondheidszorg met als aandachtsgebied de eerstelijns gezondheidszorg (Limburg en Brabant) te gaan werken. Paul gaat niet alleen stoppen bij de Universiteit (na 22 jaar), maar ook als huisarts (na 17 jaar). Paul haalt daarmee net niet zijn 25-jarig jubileum, maar een aantal anderen deden dat dit jaar wel: huisartsen Giel Peeters, Pie Castermans, Jean Muris en Bep Boode en (mijn buurman) systeembeheerder Jim Tatipata. Proficiat! “Samen schrijven we geschiedenis” Dat gebeurt natuurlijk elke dag, in het bijzonder door de onderzoekers. Ook dit nummer staat weer boordevol informatie vanuit die bruisende sector. Ga zo door allemaal, zowel onderzoekers, als studenten als de deelnemende praktijken. Samen proberen we ook aan de canon van de huisartsgeneeskunde te schrijven, u vindt het halverwege in dit nummer. Wie ook geschiedenis schreef, maar wie we helaas (moeten) missen is huisarts en onderzoeker Henk van Dam uit Venlo. Henk overleed op 24 september jl. Een kort In Memoriam doet Henk absoluut te kort. Bladerend in het jubileumboek van GC Withuis uit Venlo, de praktijk waar Henk werkte, zie ik hem weer ‘tot leven komen’ via verhalen en via foto’s. Zoals Paul Stalenhoef schrijft: een betere postume hommage kan je je niet wensen. Behalve bovengenoemde stukjes vindt u nog veel meer in dit nummer, het is een heuse kersteditie. Veel leesplezier gewenst en hele fijne feestdagen. Op naar een gezond 2009! Babette Doorn 3

op één lijn 32 3e uitgave 2008 Van de voorzitter DOOR JOB METSEMAKERS, VOORZITTER VAKGROEP HUISARTSGENEESKUNDE UM De dialoog Het lijkt er misschien in eerste instantie op dat u en ik met andere dingen bezig zijn. U bent in de huisartspraktijk actief in de patiëntenzorg (ik trouwens ook nog voor een deel) en ik houd me in Maastricht bezig met (de aansturing van)onderwijs, opleiding en wetenschappelijk onderzoek. Toch hebben we beiden een gemeenschappelijk doel: excellente gezondheidszorg nu en in de toekomst. U levert die zorg en wij proberen te onderzoeken op welke manier dat nog beter kan. Wij zorgen ervoor dat studenten zicht krijgen op ons vak, en ook gemotiveerd worden om huisarts te worden. Maar daar hebben we u voor nodig. Want zonder u geen stageplaatsen, en die hebben we heel hard nodig. Zonder u ook geen huisartsgeneeskundig wetenschappelijk onderzoek want de patiënten zitten in uw praktijk. Maar als wij geen studenten stage laten lopen weten ze niet welk prachtig vak huisartsgeneeskunde is en als we niemand opleiden zijn er straks geen opvolgers. We hebben elkaar nodig, en dat bleek nog recent in een bijeenkomst waarbij zowel de medewerkers van onze vakgroep aanwezig waren, alsook de medewerkers uit de academische praktijken. In het bonte gezelschap van secretaresses, praktijkassistentes, praktijkondersteuners, onderzoeksassistentes, huisartsen, docenten, promovendi, senior onderzoekers hebben we met elkaar nagedacht over de samenhang van onze taken en de manier waarop u en ik met elkaar omgaan. Er zijn heel wat suggesties ter verbetering van de omgang gedaan. Goed luisteren naar elkaar is daarbij heel belangrijk, evenals met elkaar spreken over wensen, verlangens, mogelijkheden en onmogelijkheden. Het zal duidelijk zijn uit de vele telefoontjes dat wij graag meer stageplaatsen voor onze co-assistenten willen/ nodig hebben. Dat kan niet zonder uw hulp, en we gaan er vanuit dat we die hulp mogen inroepen. U ontving vorige maand een brief van het NHG en de LHV die u opriepen tot deelname aan onderwijs en opleiding. Belangrijk voor de continuïteit in de personele bezetting van de huisartsgeneeskundige zorg. Maar wat wil U? Ik denk dat u ook wensen heeft, mogelijk wel op het gebied van onderzoek, of een rapportage. We willen u (voor zover we momenteel kunnen) ondersteuning 4 aanbieden. U leest hierover meer details in het stukje: de UM komt naar u toe? Wellicht wilt u een bepaalde aanpak eens goed opschrijven en aan anderen presenteren. Mogelijk kunnen we uw gedachten uitwerken tot relevant wetenschappelijk onderzoek. De dialoog wil ik ook zoeken met de regionale organisaties die een steeds belangrijker rol in de vertegenwoordiging van huisartsen gaan spelen. Het is nog even zoeken wie onze dialoogpartners zijn, maar in 2009 zullen we zeker met de betreffende partijen overleggen, ook in het kader van ons eigen te ontwikkelen beleidsplan voor de periode 2009-2015. Natuurlijk nodig ik u nu al uit tot de dialoog. Wilt u iets aan me kwijt: laat het me gewoon weten, bijvoorbeeld per e-mail. Hebt u een (extra) stageplaats beschikbaar? De student en ik zijn u eeuwig dankbaar. Mijn e-mail adres is: job.metsemakers@hag.unimaas.nl Ik hoor (ook) graag van u! Job (rechts) in gesprek met huisarts Martijn van Nunen (links)

op één lijn 32 3e uitgave 2008 Een eerste indruk van de vakgroep Huisartsgeneeskunde Huisartsgeneeskunde is persoonlijk DOOR BABETTE DOORN, ORGANISATIE EN LAURY DE JONGE, HUISARTSMEDEWERKER Inleiding Evenals voorgaande jaren heeft de Vakgroep Huisartsgeneeskunde deelgenomen aan de facultaire introductiedagen van studentenvereniging Pulse Bachelor. Eerstejaars geneeskunde studenten kunnen kiezen welke specifieke voorlichting zij willen volgen naast de algemene introductie bij bijvoorbeeld het Skillslab en de bibliotheek. Huisartsgeneeskunde is een keuze en hiervoor bieden wij een 2 uur durend programma aan, waarvan 1 uur voltallig en 1 uur interactief in kleine groepjes. Per sessie van 2 uur kunnen ongeveer 20 studenten (dat zijn 2 mentorgroepjes) intekenen. Dat doen we 2 keer op 1 middag, gedurende 2 middagen. Snapt u het nog? Intro 2008 Afijn, op maandag- en dinsdagmiddag 25 en 26 augustus jl. zagen wij in totaal circa 80 van die schoolverlaters de revue passeren. Schoolverlaters zijn het, want het studeren moet nog beginnen. Wat die studenten op dat moment bindt zijn de studie, het mentorgroepje, de gevolgde feestjes de week ervoor en soms een prille liefde. Ga er maar voor staan. Dat doet onze voorzitter Job Metsemakers dan ook hoogst persoonlijk. Zijn kennis en ervaring als huisarts maar vooral als vader van 3 kinderen, komen hem daarbij goed van pas. Naderhand vroeg ik hem wat hem het meest was bijgebleven van deze bijeenkomsten. Het antwoord luidde: “het enorme formaat van de damestassen dit jaar”. Na zijn korte, interactieve presentatie waarin in vogelvlucht het geneeskunde curriculum en de rol van huisartsgeneeskunde werd toegelicht, konden studenten hun ervaringen uitwisselen met een huisarts. Eén van de deelnemende huisartsen naast Gerrie Waagenaar, was Laury de Jonge, huisarts in Elsloo. Laury vertelt hieronder verder. Ik herken veel van de vragen van de studenten, ook al is het voor mij alweer 18 jaar geleden dat ik in Maastricht startte met mijn geneeskundestudie. “Huisarts: is dat niet iets als je het te zwaar of te moeilijk vindt om een ziekenhuisspecialist te worden?” “Is het van de andere kant niet lastig om heel breed van de meest recente geneeskundige kennis op de hoogte te blijven?” “Vind je het niet jammer dat je, juist als het interessant wordt de patiënt door verwijst naar de 2e lijn?” 5 Er ontstond een levendige discussie, waarbij het huisartsenvak in brede zin belicht werd. Zelf was ik destijds niet of nauwelijks bezig met de hoogte van mijn toekomstige inkomen, ik wilde immers tropenarts worden en zag mijn verdiensten als bijzaak. De nieuwe lichting wilde graag bedragen horen, en deze werden met goedkeurend gehum ontvangen, wat overging in uitingen van ongeloof toen aangegeven werd dat de Belgische collega’s het met veel minder als basisinkomen moeten doen. Naadloos aansluitend bij de recente LHV-richtlijn was ook de discussie over de rol van de artsenbezoeker. Ook weer jargon, want niet iedereen wist natuurlijk wat een artsenbezoeker is. Was het echt waar dat huisartsen betaald krijgen om bepaalde medicijnen voor te schrijven? Direct herinnerde ik mij een casus van een patiënt die na het zien van een televisie-uitzending (“Radar” van de Tros) tegen me zei, dat hij de ware reden wist waarom ik hem een statine voorschreef: ik kreeg hier immers voor betaald door de farmaceutische industrie! In een keuzeprogramma werd vervolgens aan de helft van de studenten een diagnostische vaardigheid (Bloeddrukmeting/Doppler-onderzoek) gedemonstreerd, waarna enthousiast gepoogd werd bij elkaar een pulserend bloedvat te laten weerklinken. Dat dit niet altijd eenvoudig was, bleek uit de reactie van één van de studentes. Zij gaf aan dat ze toch echt vanmorgen nog in leven was, en zich niet kon voorstellen dat ze nu geen polsslag meer had. De andere helft van de studenten kreeg de mogelijkheid om te luisteren naar een uitleg over de Huisartsenpost in Maastricht. Directeur Erica Posma gaf de inleiding en chauffeur John Thijssen nam het over. John kan boeiend vertellen en put uit een enorme voorraad anekdotes, soms grappig, soms verdrietig, maar nooit saai.

op één lijn 32 op één lijn 32 3e uitgave 2008 Studenten hingen aan zijn lippen. Daarbij was volop tijd om de voor de deur geparkeerde visiteauto van de HAP te bezichtigen. De AED, de ampullen maar vooral ook de saturatiemeter (“zijn er vrijwilligers?”) doen het goed. Op de evaluatieformulieren stond: “vond de uitleg van Sjon heel leuk en interessant!” Maar ook hebben we gelezen “ik ben zo moe”. En laat dat nu net één van de veelvoorkomende klachten zijn voor een huisarts… De evaluaties waren opnieuw positief en we hebben weer geleerd dat het gros van de eerstejaars nog geen idee heeft wat ze willen worden, althans welke specialisatie hun voorkeur heeft. Op de vraag “wil je misschien huisarts worden?” reageert het merendeel zeer positief. Wie de jeugd heeft Wie volgend jaar wil helpen en op één van beide middagen (laatste maandag en dinsdag van augustus) is bij ons van harte welkom. Stelt zich voor: nieuwe secretaresse vakgroep Huisartsgeneeskunde “Effe wennen” DOOR RIA LUMEIJ, SECRETARESSE COÖRDINATIEBUREAU EERSTE LIJN (CEL) & ACADEMISERING sprekendheid, maar voor een leek die pas start binnen de UM, een kleine doolhof. Afkortingen zoals GAIA, WESP, GEZP, BIA, AVG, VAT, AIOS etc. zijn geen uitzonderingen. Het is alsof je in een dierentuin met exotische dieren terecht ben gekomen, maar naarmate je langer werkzaam bent binnen de vakgroep neem je de routine bij het dagelijks gebruik van “spreken en schrijven” over. Af en toe moet ik nog mijn aantekeningen raadplegen. Sinds kort zijn we verhuisd van het tijdelijke “aquarium” op de begane grond naar de derde (vernieuwde) etage. Het is een verbetering van onze huisvesting (alles is nieuw), maar het is ook weer even wennen. Ria Lumeij Sinds augustus 2008 werk ik als secretaresse voor de vakgroep HAG voor 0,8 fte als secretaresse ten behoeve van het CEL en de Academisering. Niet veel later kwam ik ook in de redactie van “Op één Lijn”. Van tevoren was ik enkele jaren werkzaam bij ExxonMobil te Kerkrade. Deze overgang was even wennen. Van een wereldje met chemische begrippen zoals film, resin, coating, safety naar een wereld met medische termen, studenten, universiteit en huisartspraktijken. Ik moest wennen aan het woordgebruik en alle afkortingen die binnen de vakgroep Huisartsgeneeskunde gebruikt worden. Deze zijn voor velen een vanzelf6 Maar na al dat wennen komt toch een aanpassingsfase. Aanpassen in een gemêleerd team waarin ik samenwerk met professoren, managers, huisartsen, praktijkassistenten, praktijkondersteuners, onderzoekers, Wespen, secretaresses en ga maar door. Wie zegt dat mijn werk saai is: integendeel! Wijzigingen in uw praktijksamenstelling en/of uw gegevens, kunt u aan mij doorgeven. Deze worden dan in ons centrale vakgroep databestand verwerkt. Per email: ria.lumeij@hag.unimaas.nl of per telefoon: 043-3884226 (ma-do). Postbus 616, 6200 MD Maastricht. Bezoekadres Debyeplein 1.

op één lijn 32 op één lijn 32 3e uitgave 2008 Van alle markten thuis, dus: Verandering van spijs doet… DOOR PAUL ZWIETERING, SECTORHOOFD BASISCURRICULUM Het huisartsenvak is natuurlijk één van de mooiste vakken die er bestaan. Met mensen bezig zijn, met hun ziekte en met hun gezondheid. Gezondheidszorg te midden van het normale leven van gezin en werk. Het grootste gedeelte van alle klachten en problemen binnen de huisartsenzorg kunnen oplossen. Door veel patiënten gewaardeerd worden voor wat je voor hen betekent. Uitdagende nieuwe ontwikkelingen in de zorg, zoals differentiaties, delegatie van zorg naar praktijkondersteuners en meer aandacht voor kwaliteit op praktijkniveau. Iedereen heeft het druk. Vaak te druk om eens stil te staan bij de vraag of het dagelijkse huisartsenwerk wel datgene is wat je tot je 60e of 65e voldoende invulling van je leven geeft. Meestal komt er voor de afwisseling iets bij: het lidmaatschap van een commissie, het opleiderschap, hagro-voorzitter, lid van de standaardencommissie van het NHG, de WDH, etc. Er gaat haast nooit wat van af. We hollen door. Soms moet je je zelf eens de ruimte geven om je te bezinnen of je nog wel genoeg voldoening haalt uit je werk. Is er voldoende dynamiek? Heb ik voldoende (intellectuele uitdagingen)? Regeert de praktijk mij, of regeer ik over mijn werk in de praktijk. Is dit het? Steven Covey adviseert in zijn boek: “De zeven eigenschappen van effectief leiderschap” om even stil te staan bij de volgende situatie: Stel: Je bevindt je op je eigen begrafenis. Wie zou je willen dat er een woordje zou doen over je leven en wat zou je willen dat er over jouw leven gezegd zou worden? Neem eens de tijd, natuurlijk achter een goed glas wijn, om voor jezelf een antwoord te formuleren over bovenstaande vragen. Wellicht kom je tot de ontdekking dat het tijd wordt andere wegen te gaan bewandelen. Andere mensen te ontmoeten. Het mooie van ons vak is, dat we breed zijn opgeleid en door ons werk van vele markten thuis zijn. Velen van ons hebben affiniteit met onderwijs. In feite zijn er veel overeenkomsten tussen onderwijs en huisartsenzorg. Niets is mooier om te zien hoe studenten groeien in hun medische of huisartsgeneeskundige kennis. De toekomstige generatie. Onze opvolgers. Nog bevredigender is het te merken dat je als docent als rolmodel of deskundige een belangrijke bijdrage hebt geleverd aan de ontwikkeling van deze studenten tot goed opgeleide dokters. Hoe kan ik nu zó op uw affiniteit inhaken, dat uw belangstelling voor een onderwijscarrière naast uw huisartsenvak wordt gewekt? Ik zou willen dat u nadenkt óf en zo ja, wanneer er voor u een moment kom om een nieuwe keuze te maken, een nieuwe richting in te slaan. Wellicht in het onderwijs. Als fulltime huisarts met enkele jaren praktijkervaring zou u kunnen overwegen om uw werk op te knippen in deels huisarts zijn om daarnaast actief te worden binnen het huisartsgeneeskundig onderwijs buiten uw praktijk. Als u denkt dat onze salarissen absoluut niet marktconform zijn, dan kunnen we u geruststellen. Het maakt niet uit of u solistisch, in een duo of in een groep werkt. Er zijn tal van jonge huisartsen die u graag (structureel) willen helpen door bij u in de praktijk te komen werken. Overweegt u een nieuw samenwerkingsverband met huisartsen uit uw nabije omgeving, dan heeft u nu de kans om een andere werkverdeling af te spreken. Er zijn tal van varianten, waarbij we graag met u mee willen puzzelen. Het kan zijn dat u niet fulltime praktiseert als huisarts. Mogelijk hebt u al (tal van) neventaken en functies en heeft u al een (over)volle werkweek. Bevallen al uw taken? Of doet u die al zo lang dat u niet beter weet? Een frisse nieuwe richting binnen het onderwijs kan uitkomst bieden en is minstens zo belangrijk voor Het Vak en de toekomst ervan. Het NHG onderschrijft dit in haar toekomstvisie. Voor jonge huisartsen, die nog geen eigen praktijk hebben bieden wij de mogelijkheid om een academische carrière op te bouwen, waarbij zorg gecombineerd kan worden met huisartsgeneeskundig onderwijs en onderzoek Voor afbouwende huisartsen kan een onderwijscarrière andere voordelen hebben: u kunt geleidelijk plaats maken voor een opvolger, waar een nieuwe baan kan bijdragen aan nieuw werkplezier. Zo draagt u dubbel kennis en ervaring over. Ook kunt u na het beëindigen van uw praktijk, uw huisartsgeneeskundige expertise ten dienste stellen van het onderwijs. Een prachtige manier om 7

op één lijn 32 3e uitgave 2008 langzaam afscheid te nemen van het huisartsenvak. Tip: Praat eens met Wil Keulers, tot vorig jaar huisarts in Munstergeleen en nu werkzaam binnen onze vakgroep. Voor hem is een nieuwe wereld is opengegaan. Vacante rollen en functies Op dit moment zijn er ten behoeve van het curriculum 2008-2009 nog een aantal rollen en functies vacant. Zo zijn er zowel coördinerende rollen binnen de co-schappen jaar 5 en praktijkcontacten jaar 3, als meer uitvoerende rollen en functies in jaar 1, 2 en 3. De uitvoerende rollen hebben betrekking op het begeleiden van onderwijsgroepen (tutor en coach) en de begeleiding van simulatiepatiënt contacten. Ook zijn er docenten nodig voor modules “registratie en verslaglegging” en “klinisch redeneren”. Een andere interessante functie is het begeleiden van de terugkomdagen van co-assistenten Huisartsgeneeskunde (HAB). Een combinatie van deze rollen, zowel coördinerend als uitvoerend, is naar ieders affiniteiten, kwaliteiten en mogelijkheden samen te stellen. Tenslotte zijn er regelmatig functies vacant binnen de huisartsopleiding. Graag maken wij kennis met u in een oriënterend gesprek. Neem daarover contact op met dr. Paul Zwietering, sectorhoofd basiscurriculum of prof. dr. Job Metsemakers, vakgroepvoorzitter Huisartsgeneeskunde: tel: 043-3882337/84101 of per mail: paul.zwietering@hag.unimaas.nl of job.metsemakers@hag.unimaas.nl Clinicus van het jaar 2007-2008 Onderwijskanjer(s) VAN DE REDACTIE, DOOR BABETTE DOORN Ieder jaar reikt Kozijn (de belangenverenigingen van coschapstudenten) onderwijsprijzen uit aan de beste clinici van het jaar. De prijzen zijn gebaseerd op de oordelen van coschappers gedurende het academische jaar. De uitreiking vond plaats op 12 december 2008 in bar Au Coin van het azM. Ten tijde van de uitreiking lag het blad al bij de drukker. Foto’s van de uitreiking zelf houdt u van ons tegoed. Bij Huisartsgeneeskunde worden de begeleiders van de groepen coschapstudenten door een rapportcijfer beoordeeld. Afgelopen jaar waren 22 huisartsbegeleiders betrokken bij de begeleiding van 29 groepen. Drie HAB’s hebben zelfs 3 groepen begeleid. Het gemiddelde totaalrapportcijfer van de studenten is een 8.14. Het is een prestatie op zich om telkens de kwaliteit van de begeleiding op een constant hoog niveau te houden. Om anderen en elkaar te inspireren en te stimuleren, worden jaarlijks 3 huisartsen genomineerd voor de prijs van “Beste huisartsbegeleider”. En welke naam zien we voor de vijfde (!) keer bij de genomineerden staan? Inderdaad: niemand minder dan Giel Peeters, academisch huisarts van het Gezondheidscentrum Heer in Maastricht. Giel wordt geflankeerd door 2 jonge huisartsen: Maud Kertzman (huisarts in Hoensbroek) en Katrien van Steijn (emigreert met haar gezin naar Dubai in december 2008). 8 Hoewel beide vrouwen een 9 scoorden, moesten ze toch genoegen nemen met een gedeelde tweede plaats. Giel behaalde namelijk een 9.1, genoeg voor (alwéér) een eerste plaats. Giel wint de prijs voor beste Huisartsbegeleider voor de coschappen voor de derde keer in de geschiedenis van deze prijs (1998-1999, 2006-2007 en 2007-2008). Ook dit academisch jaar (2008-2009) neemt hij weer deel aan het onderwijs als Huisartsbegeleider bij de coschappen. Kwaliteit van- & plezier in het werk lijken uitstekend samen te gaan! Giel Peeters

op één lijn 32 3e uitgave 2008 Stelt zich voor: Nieuwe onderwijscoördinator basiscurriculum DOOR LILIAN AARTS Per 1 oktober 2008 ben ik begonnen als onderwijscoördinator (0,5 fte) bij het basiscurriculum. Planningstaken zoals de totale onderwijsplanning, onderwijsrollen binnen de vakgroep Huisartsgeneeskunde, zal ik steeds meer gaan overnemen van het sectorhoofd basiscurriculum Paul Zwietering, inclusief de aansturing van het onderwijssecretariaat. Mijn doel is om een aantal processen waar mogelijk anders vorm te geven en te stroomlijnen, zodat er meer rust in de uitvoering en bij de directe medewerkers ontstaat. Een grote uitdaging waar ik stevig mijn schouders onder kan zetten en dat past bij mij. Daarnaast blijf ik voor 0,3 fte verbonden aan de Huisartsopleiding waar ik me voornamelijk (samen met Gerard Benthem) met de werving van opleiders bezighoud, en dan zowel voor het basiscurriculum als de Huisartsopleiding. Samenwerking is nu een feit! Lilian Aarts Werving van opleiders voor de huisartsopleiding Alle hens aan dek DOOR GERARD VAN BENTHEM, STAFLID HUISARTSOPLEIDING & PORTEFEUILLE WERVING De huisartsopleiding in Maastricht is de laatste jaren hard gegroeid. Het ziet er naar uit dat we ook nog een paar jaar blijven doorgroeien. Deze groei geldt niet alleen voor Maastricht, maar ook voor de andere huisartsopleidingen in Nederland. Er is recent een kabinetsbesluit genomen om de huisartsopleiding landelijk uit te breiden naar 600 plaatsen. Voor Maastricht betekent dit dat we in 2009 kunnen starten met 72 aios. Dit aantal blijft waarschijnlijk voor een aantal jaren vast staan als het jaarlijkse instroomcijfer. Dit betekent een toename van het totale aantal aios van circa 130 aios naar ruim 200 aios. Landelijk betekent de groei aan aios alleen al dat er meer dan 300 nieuwe opleiders nodig zijn. Daarnaast is de gemiddelde opleider in Nederland op dit moment een mannelijke huisarts van boven de 50 jaar. Een groot deel zal binnen een beperkt aantal jaren uitstromen en opgevolgd dienen te worden. Er moeten niet alleen nieuwe opleiders geworven worden om de groei mogelijk te maken, maar ook om de uitstroom aan huisartsen op te gaan vangen. Al met al betekent dit dat er op korte termijn landelijk 600 nieuwe opleiders gezocht gaan worden en dit wordt 9

op één lijn 32 3e uitgave 2008 een gezamenlijke inspanning van de acht regionale huisartsopleidingen verenigd in de Huisartsopleiding Nederland en de LHV. De LHV zal binnenkort een brief sturen naar alle huisartsen in Nederland om deze te attenderen op en te interesseren voor het opleiderschap. In een aantal opleidingsinstituten ontstaat een nijpend tekort aan opleiders. Tot nu toe hebben we de groeiende behoefte van het instituut in Maastricht goed kunnen bijhouden en zijn alle aios voorzien van een opleidingsplaats. Door een gecoördineerde werving van opleiders, met name door Lilian Aarts, zijn er vanaf 1 januari 2006 in totaal 46 nieuwe opleiders begonnen. Dit betekent niet dat er evenveel stageplaatsen bijgekomen zijn, want soms komen opleiders uit een bestaande opleidingspraktijk, met alle fysieke beperkingen vandien. Vanaf voorjaar 2008 verloopt de werving van nieuwe opleiders vooral via twee speciaal daarvoor aangestelde opleiders, te weten Marc America en staflid Frie Bekkers. Ondersteund door Lilian zullen ze zo gericht mogelijk huisartsen benaderen met de vraag om voor het opleiderschap te kiezen. Met dit artikel wil ik de huisartsen (en de assistentes) oproepen om voor deze twee actieve wervers en Lilian zo toegankelijk mogelijk te zijn. Ze zullen zo actief mogelijk helpen om de weg naar een goed opleiderschap te plaveien. Daarnaast hebben we gelukkig ook nog voortdurend spontane aanmeldingen van huisartsen die graag opleider willen worden. Verder zal aan alle actieve opleiders via de opleidervereniging gevraagd worden om binnen hun netwerken te kijken of ze geschikte personen zien voor het opleiderschap. We zullen dus op een aantal manieren blijven doorgaan met werven en als alles naar wens gaat, zal in de toekomst het beeld van de terugkomdagen voor opleiders veel meer beheerst worden door jongere en vrouwelijke huisartsopleiders. Voor meer informatie en het laatste nieuws op onze website: www.hag.unimaas.nl/huisartsopleiding Oproep alumnivereniging huisartsopleiding Maastricht In 2009 bestaat de huisartsopleiding 35 jaar DOOR PAUL RAM, HOOFD HUISARTSOPLEIDING MAASTRICHT Tal van groepen oud-haio's komen nog steeds bij elkaar (al dan niet met de begeleiders van toen) en er zijn vele hechte vriendschappen ontstaan tijdens het volgen van de opleiding. Een alumnivereniging bestaat echter nog niet. Misschien is de tijd rijp om, na 35 jaar huisartsopleiding, een alumnivereniging op te richten. De huisartsopleiding wil een dergelijk initiatief ondersteunen met middelen en menskracht. De doelstelling van de alumnivereniging is gericht op het met elkaar in contact brengen van oud-haio's, het in kaart brengen waar aios terecht zijn gekomen, het organiseren van sociale activiteiten en het uitwisselen van vakinhoudelijke standpunten, actuele thema's, innovatieve scholingsvormen en "pareltjes van onderwijs". Specifiek denken we aan een (digitale) nieuwsbrief, ruimte op de website van de huisartsopleiding, na afloop van de aiosdag een feestavond waar de jonge en oude klaren elkaar ontmoeten, het onderhouden van een database met oud10 haio's, medewerkers etc. Voor het oprichten van een alumnivereniging zijn we op zoek naar oud-haio's die een bestuursfunctie ambiëren of anderszins hun medewerking willen verlenen. Voor meer informatie over de alumnivereniging Huisartsopleiding Maastricht kan je je wenden tot Joost Dormans 043-3882892 of joost.dormans@hag.unimaas.nl De aios die 'afzwaaien' tijdens het afscheidsuitje boerengolf

op één lijn 32 3e uitgave 2008 WONCA 2008 in Istanbul: Europees congres voor huisartsen en aios “Family Practice, bringing the art of medicine to the people” DOOR RENSKE VERDIJK, AIOS 1. Organisatorische aspecten van screeningsprogramma’s in de verschillende Europese landen 2. Organisatorische en inhoudelijke aspecten van specifieke screeningsprogramma’s te weten; mamma carcinoom / cervix carcinoom, colorectale tumoren, prostaat carcinoom, cardiovasculaire ziekten. 3. De rol van de huisarts binnen de organisatie van deze screeningsprogramma’s. Ik heb natuurlijk veel plezier gehad met mijn mede aios. Het programma was gunstig ingedeeld zodat we naast hard werken, ook genoeg tijd hadden om de stad met al zijn prachtige moskeeën, paleizen en bazaars te bewonderen. We hadden zelfs tijd om een uitgebreid Turks badritueel te volgen in een Hamam. Verder was de aios borrel zeer geslaagd (feesten tot diep in de nacht) en tot slot: het gala diner aan de oever van de Bosporus was een absoluut hoogtepunt. Het mag een snoepreisje lijken, maar niets is minder waar. Voor de aios begon het WONCA congres namelijk niet op 4 september, maar op 22 juni, gewoon in Utrecht. Op deze zondag middag kwamen alle aios, die door middel van een motivatiebrief gesolliciteerd hadden om mee te mogen en toegelaten waren. Aios werden verdeeld in 5 groepen met ieder een eigen aandachtsgebied: Vasco da Gama Movement, Interculturele problematiek (2x), Jeugd en gezin, Preventie en Journalistiek. Ik werd ingedeeld bij de groep preventieve geneeskunde. Na een korte brainstorm sessie aan de gracht in Utrecht besloten we dat we wilden weten wat de Europese verschillen zijn als het gaat om het aanbod en de uitvoer van preventieve screeningsprogramma’s. Dit wilden we doen op twee manieren. Enerzijds door leden van de Europese werkgroep preventieve geneeskunde (Europrev) voorafgaand aan het congres een enquête toe te sturen met het verzoek deze in te vullen om vervolgens tijdens het congres op basis hiervan interviews bij deze personen af te nemen. De enquête en de interviews waren gericht op: 11 Helaas was de respons op onze enquêtes per e-mail erg laag en kregen wij slechts van 8 landen de gegevens. Dit was wel voldoende om te concluderen dat er grote verschillen bestaan tussen de verschillende Europese landen betreft het aanbod van screeningsprogramma’s, wie de screening uitvoert en wat de targetpopulatie van specifieke programma’s is. Op de Wonca 2008 bleek preventie een “hot item” te zijn in Europa. Tijdens de korte mondelinge presentatie ‘Cancer sessions’ werden er enkele onderzoeken gepresenteerd over screeningsprogramma’s gericht op kanker. Wat bleek: in Noord Europa wordt minder, maar wel beter volgens de Europese richtlijnen gescreend dan in Zuid-Europa. Opvallend dat er ook wordt gescreend op zaken waarvan evidence bestaat dat het niet zinvol is zoals screenen op colorectale tumoren door middel van occult bloedverlies test in de faeces. Uit een sessie gericht op preventie van psychische problematiek, kwam naar voren dat in Spanje zeer actief gescreend wordt bij mensen die at risk zijn. De huisarts, maatschappelijk werkers en verpleegkundigen screenen mensen met minimale risk factors voor psychische problemen en worden hier goed in begeleid. Ook was er aandacht voor de ethische aspecten van

op één lijn 32 3e uitgave 2008 preventie. Michael Weingarten, huisarts in Israel, plaatste kanttekeningen bij het nut van gestructureerde preventie. Voorbeeld was het mammacarcinoom screening, waarbij 2000 vrouwen voor 10 jaar gescreend moesten worden om uiteindelijk bij één vrouw het leven te verlengen. Een andere keerzijde is dat er 10 vrouwen onnodig behandeld worden. Ook speelt dat er door screening mensen worden opgespoord die tijdens hun leven nooit klachten zullen ondervinden van de gevonden aandoening. Daardoor wordt iemand een patiënt terwijl hij dat helemaal niet hoeft te zijn. Al op het vliegveld en op de terugweg werden de bevindingen van onze werkgroep verwerkt in een verslag. Van de resultaten van de interviews werd een overzichtstabel gemaakt die samen met onze conclusies werd gepresenteerd aan onze mede aios op de terugkomdag na het congres op zondag 5 oktober in Utrecht. Ook de andere werkgroepen toonden daar hun resultaten. Er werd geëvalueerd en iedereen was het unaniem eens over de toegevoegde waarde van het bezoeken van een internationaal congres voor je opleiding en de integratie van de diverse huisartsenopleidingen. Al met al is het WONCA congres voor de aios niet alleen een leuk ontspannen “schoolreisje” geweest. Dat alle aios zich daar aan gehouden hebben bleek ook wel uit het feit dat vrijwel alle aios zelfs bij de laatste middag sessies nog aanwezig waren terwijl menig Nederlandse huisarts begeleider / opleider of hoofd opleiding al hotelwaarts ging. Ik kijk terug op mijn bezoek aan het WONCA congres 2008 in Istanbul als een verschrikkelijk leuke en leerzame ervaring die de gelegenheid biedt om van diverse landen te leren, om kennis te maken met buitenlandse vakgenoten en vakidioten, en om mede-aios uit andere landen en instituten beter te leren kennen. Hopelijk mag ik volgend jaar weer mee? http://www.woncaeurope.org Samenwerking Stichting Gezondheidscentra Eindhoven (SGE) en Universiteit Maastricht (UM) Structurele zorgverbetering & innovatie DOOR MARK SPIGT, ONDERZOEKER VAKGROEP HUISARTSGENEESKUNDE UM & ROBERT VENING, HOOFD AFDELING INHOUD EN ORGANISATIE ZORG SGE Opportunistisch of structureel innoveren? De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) adviseerde in 2005 de minister van volksgezondheid in haar rapport “van weten naar doen” over de acties die ondernomen moeten worden om de verspreiding van innovaties in de zorg te versnellen. Het advies vloeide voort uit het algemene gevoel dat verbeteringen in de zorg traag of zelfs helemaal niet worden doorgevoerd. De RVZ stelde dat de overheid de voorlopers moeten belonen en de achterblijvers moet straffen. Bovendien moeten de prestaties van individuele zorgaanbieders openbaar worden gemaakt. Dit in 2005 geformuleerde uitgangspunt van de overheid heeft grote consequenties (gehad) voor de eerstelijnszorg. Door de maatschappelijke druk om te innoveren ligt het gevaar op de loer dat zorgverleners overgaan tot opportunistisch innoveren. Allerlei lokale projecten, zorgplannen en zorginnovaties worden doorgevoerd zonder dat feitelijk bekend is of hiermee de zorg werkelijk 12 verbetert. Na invoering van een overhaast ingevoerde ‘innovatie’ vraagt men zich vaak af of de zorg nu feitelijk verbeterd is. Helaas zijn er dan door het ontbreken van goede controlegegevens, geen goede mogelijkheden meer voor effectevaluatie. Zodoende worden dure en arbeidsintensieve maatregelen ingevoerd zonder dat het uiteindelijke doel – een betere zorg - wordt bereikt. Hoe groter en belangrijker een organisatie is, hoe meer verwacht wordt dat deze organisatie voorop loopt bij de verdere ontwikkeling van de eerstelijnszorg. De Stichting Gezondheidscentra Eindhoven (SGE) is zo’n grote eerstelijns organisatie waar in toenemende mate van buitenaf een beroep op wordt gedaan om te innoveren. De SGE (www.sge.nl) bestaat uit negen gezondheidscentra met ongeveer 40-45 huisartsen en circa 60.000 patiënten. Binnen deze centra werken huisartsen, apothekers, fysiotherapeuten, tandartsen, praktijk-, tandarts- en apothekersassistenten. De SGE levert aan 27% van de totale bevolking van Eindhoven

op één lijn 32 3e uitgave 2008 geïntegreerde eerstelijnszorg. Mede ingegeven door de waan van de dag en de druk van buitenaf wordt de SGE voortdurend gevraagd, uitgedaagd en soms gedwongen te participeren in allerlei projecten. De SGE wil echter structureel werken aan kwaliteitsbeleid en meer sturend optreden als het gaat om innovatie. Hoe zorgen we ervoor dat onderzoeksresultaten gebruikt worden? Waar de zorgverleners meer moeten innoveren, moeten de wetenschappers meer implementeren. CVZ en ZonMw inventariseerden gezamenlijk in november 2007 in het rapport “Tijdelijke toelating van veelbelovende innovaties tot het pakket”, hoe het kan dat veel zorginnovaties uiteindelijk stranden. Zij geven aan dat subsidiegevers van bijvoorbeeld doelmatigheidsonderzoek een optimale validiteit van het onderzoek (meestal gerandomiseerd experiment) vereisen. Hiervoor is specifieke onderzoeksexpertise nodig, die niet aanwezig is bij zorgverleners. Dit stimuleert een spilfunctie van de onderzoeker en het zorgt ervoor dat zorgverleners in dit proces afhaken. Doordat de zorgverleners buiten spel staan bij de toekenning van onderzoeksgelden herkennen zij zich uiteindelijk vaak niet in de onderzochte innovaties. De innovaties bieden vaak geen oplossing voor de problemen die zij ervaren. Hierdoor worden wetenschappelijke projecten eenmalige en kortdurende projecten, met als uiteindelijke opbrengst een wetenschappelijke publicatie, maar geen verbeterde zorg. Om het gat naar de praktijk te dichten wordt daarom vanuit de overheid een steeds dringender beroep gedaan op wetenschappers om de toepasbaarheid van hun onderzoek te vergroten. Logische samenwerking Voor structurele toetsing en de ontwikkeling van zorginnovaties, heeft de SGE een onderzoekspartner nodig. Voor onderzoeksgegevens en know-how over de dagelijkse zorg, heeft de UM een zorgpartner nodig. Samenwerking lijkt dus vanzelfsprekend. Het fundament voor samenwerking in Eindhoven ligt er al, in de vorm van de SMILE-studie. Het SMILE-onderzoek (www.SMILE-Eindhoven.nl), dat gebruik maakt van de medische data en vragenlijsten. Verschillende vakgroepen zijn vanaf het begin betrokken bij de SMILE studie. Belangrijke vakgroepen die participeren in de SMILE-studie zijn huisartsgeneeskunde, gezondheidsvoorlichting, medische sociologie, epidemiologie en zorgwetenschappen. De vragenlijsten worden jaarlijks verstuurd aan een groot deel van de patiënten van de SGE. In de vragenlijsten ligt de nadruk op leefstijl en psychosociaal functioneren. Hoogleraar Huisartsgeneeskunde Job Metsemakers en hoogleraar gezondheidsvoorlichting Hein de Vries zijn de projectleiders van SMILE. Logistiek wordt het project gecoördineerd door Ben van Steenkiste en de wetenschappelijke coördinatie is in handen van Mark Spigt en Marjan van den Akker. SMILE onderscheidt zich van veel andere registraties door de mogelijkheid om medische gegevens te koppelen aan gegevens uit vragenlijsten. Alle huisartsen die aangesloten zijn bij de Stichting Gezondheidscentra Eindhoven (SGE) hebben de informatie over hun patiënten geautomatiseerd. Zij houden de medische gegevens (klachten, diagnosen, verwijzingen naar specialist en voorschrijven van medicijnen) van al hun patiënten bij met een zogenaamd Huisarts Informatie Systeem (HIS). De huisartsen binnen de SGE werken allen met hetzelfde computerprogramma (Medicom®). Met behulp van dit informatiesysteem registreren de huisartsen de relevante zorggegevens. Voor het SMILE onderzoek wordt twee maal per jaar een deel van de gegevens uit de gezondheidscentra anoniem opgeslagen in een centraal databestand van de Universiteit Maastricht. De SMILE data-infrastructuur biedt unieke mogelijkheden voor rapportages en publicaties over de stand van zaken met betrekking tot kwaliteit van zorg bij een bepaalde aandoening. Bovendien kan de dataset gebruikt worden bij de evaluaties van de effectiviteit van zorginnovaties. Zorginnovaties kunnen gefaseerd binnen de SGE worden ingevoerd. Na verloop van tijd kan de interventie geëvalueerd worden en als zij effectief blijkt, kan worden overgegaan tot implementatie. Stand van zaken Met behulp van een investering vanuit de UM en de SGE is het mogelijk om deze onderzoekslijn vlot te trekken. Deze investering was noodzakelijk aangezien het erg lastig is om financiering te krijgen voor het ontwikkelen van innovaties. Pas als er een mooie innovatie ligt, zullen financiers geïnteresseerd kunnen worden. Het komende jaar zullen we met deze investering op allerlei gebieden innovaties ontwikkelen. Zo is Luc Gidding, met een vliegende start door het Kootstra-fellowship, begonnen met het ontwikkelen van een zorginnovatie op het gebied van depressie. Via zowel kwantitatieve als kwalitatieve analyses moet duidelijk worden waar de knelpunten en mogelijkheden liggen in de zorg rondom depressie. Op basis van deze analyses zal hij een voorstel doen voor een innovatie. Deze innovatie wordt vervolgens na verkregen draagvlak van de professionals binnen de SGE gefaseerd binnen de SGE uitgezet en geëvalueerd. De zorgverleners van de SGE worden op allerlei manieren betrokken bij de innovatie. Goede afstemming binnen dit traject tussen UM en SGE is daarbij cruciaal. Het plan is dat zij gaan deelnemen aan de verschillende projectgroepen die de onderzoekstrajecten uitdenken. Zij worden tevens uitgenodigd hun mening te geven over de knelpunten en oplossingen en ze zijn cruciaal bij de registratie van zorggegevens. Op de volgende pagina krijgt Luc Gidding de kans zich uitgebreid voor te stellen, maar ook op het gebied van diabetes, COPD en hart- en vaatziekten zijn we al druk bezig innovaties te ontwikkelen. Daarover wellicht later meer. 13

op één lijn 32 3e uitgave 2008 Stelt zich voor: Onderzoeker Luc Gidding DOOR LUC GIDDING Luc Gidding Sinds 7 augustus jl. werk ik met veel plezier bij de vakgroep Huisartsgeneeskunde. Ik ben geboren in 1982 in Kerkrade alwaar ik ook het Gymnasium heb gevolgd. In 2001 ben ik begonnen met mijn studie Geneeskunde in Maastricht waarvoor ik in 2008 mijn artsenbul heb ontvangen. Mijn belangstelling voor de geneeskunde en biologie is altijd gecentreerd rond vraagstukken over het gedrag en de gevoelens van de mens, afwijkende gevoelens en de beïnvloedbaarheid van dit gedrag. Hoe denken en reageren wij en wat gaat er mis als we een situatie verkeerd inschatten door een psychisch probleem? Hoe zou ík geesteszieke mensen kunnen helpen? Daarom heb ik elke mogelijkheid tijdens mijn studie benut om mij verder te verdiepen in psychische klachten en voornamelijk depressie, mede door keuzestages over depressie, alternatieve behandelingen voor psychische klachten en begeleiding van werknemers met psychische klachten. In jaar vier van de studie heb ik een keuzeblok gedaan waarbij Paul Knipschild mijn begeleider was. Van hem leerde ik de basisprincipes van gedegen wetenschappelijk onderzoek en de kritische beschouwing daarvan, ten einde te komen tot echte evidence-based medicine. Zijn motivatie en grote kennis waren aanstekelijk en hebben er voor gezorgd dat ik steeds enthousiaster werd met betrekking tot het verwerven van (nieuwe) medische kennis en de wetenschappelijke onderbouwing daarvan. Gemotiveerd werd ik ook door de goede samenwerking die ik met Mark Spigt had tijdens mijn WESP-stage bij HAG, waarbij ik goed kon merken dat mijn arbeid gewaardeerd werd en belangrijk was. De vakgroep Huisartsgeneeskunde en CAPHRI School for Public Health and Primary Care vormen een omgeving waar ook veel te leren vált. Een WESP bij HAG betekent een intensieve begeleiding, veel en goede hulpmiddelen en een onderwijsweek met colleges. Tijdens mijn WESP voerde ik de nulmeting depressie in de Stichting Gezondheidscentra Eindhoven (SGE) uit. De nulmeting depressie is het uitgangspunt waaraan een nieuw zorgprogramma voor depressie getoetst zal worden. 14 Het doel is om in een veel gestructureerder en actiever behandeltraject voor depressieve patiënten te voorzien, vooral bij mensen met mildere depressieve klachten waarbij de effectiviteit van antidepressiva dubieus is. Ik wil graag de handen uit de mouwen steken om de zorg voor mensen, getroffen door depressieve gevoelens, waar mogelijk, te verbeteren. Dit komt voort uit mijn jarenlange interesse voor psychische klachten, maar ook omdat ik vind dat betrouwbare zorg voor depressie ontzettend belangrijk is. Voor geen enkele groep symptomen en aandoeningen als voor psychische ziekten geldt zo sterk dat de drempel om een hulpverlener te bezoeken hoog is. We weten dat een grote groep personen die lijdt aan depressie nooit hulp zoekt. Vooral in de eerstelijns gezondheidszorg vind ik het daarom heel belangrijk dat er adequate en bereikbare zorg is voor deze mensen. Bovendien blijkt dat ook de zorgverleners erg veel moeite hebben met de diagnosestelling en behandeling van depressie, leidend tot niet tijdig onderkennen van depressies en ineffectief beleid. Uit de nulmeting komt naar voren dat er grote variatie bestaat tussen huisartsen in de manier waarop zij depressie aanpakken. Via een duidelijk behandeltraject moeten de huisartsen binnen de SGE meer kennis en handvatten krijgen zodat zij zich beter in staat voelen om deze mensen doeltreffend te kunnen helpen. Naar aanleiding van de resultaten van de nulmeting heb ik in april 2008 tijdens de Maastricht Medical Students Research Conference (MMSRC) de prijs voor beste mondelinge presentatie gewonnen. Tijdens het MMSRC kreeg ik verder de aanmoedigingsprijs van het KNMG uitgereikt omdat ik de presentatie met de meest holistische benadering van de geneeskunde had. In dezelfde periode heb ik een Kootstra Talent Fellowship verkregen voor de duur van een jaar van de Universiteit Maastricht ter financiering van het zorginnovatie depressie onderzoek. Voor mij persoonlijk zijn dit ook aanwijzingen dat we op de goede weg zijn met deze zorginnovatie. Verder heb ik gemerkt dat het erg prettig en stimulerend is te werken bij HAG en ik ben dan ook zeer blij met deze keuze. Op dit moment zijn we bezig om financiering te verkrijgen voor continuering van dit onderzoek, als promotietraject. Voorts hoop ik spoedig mijn eerste artikel te kunnen publiceren. Ik kijk dan ook met het volste vertrouwen uit naar de komende jaren en dank jullie allen alvast hartelijk voor de prettige en vruchtbare samenwerking.

op één lijn 32 3e uitgave 2008 Stelt zich (ook) voor: Onderzoeker Ruth Brauer DOOR RUTH BRAUER Ruth Brauer was een excellente master studente die terecht het Fellowship heeft verworven. Zij werkt nu als Kootstra fellow aan het NicVAX-project. Het “Kootstra Talent Fellowship” programma is in het leven geroepen door het Bestuur van de Faculty of Health, Medicine and Life Sciences (FHML). Talentvolle geneeskunde, gezondheidswetenschappen en levenswetenschappen studenten kunnen de Kootstra Fellowship gebruiken om de tijd tussen het afstuderen en indiensttreding als promovendus te overbruggen. Om een Kootstra Fellowship te verkrijgen moet een voorstel worden geschreven en ingediend bij het bestuur van FHLM. Het Kootstra-voorstel wordt beoordeeld evenals de studieresultaten van de student, maar ook zijn of haar ervaring c.q. interesse op onderzoeksgebied en zijn of haar motivatie. Het doel van de NicVAX studie is het onderzoeken van de werkzaamheid en de veiligheid van het onderzoeksvaccin NicVax in combinatie met het geneesmiddel Champix om rokers te helpen met stoppen. Vaccinatie met NicVAX stimuleert de aanmaak van antilichamen in het lichaam tegen nicotine. Nicotine die tijdens het roken is geïnhaleerd wordt in een aantal seconden via de longen opgenomen in het bloed en getransporteerd naar de hersenen. De verslavende werking van nicotine treedt op zodra nicotine bindt aan de acetylcholine receptoren in het centrale zenuwstelsel van de hersenen. Door vaccinaties met NicVAX kunnen antilichamen zich binden aan de geïnhaleerde nicotine waardoor nicotine niet meer naar de hersenen kan worden getransporteerd. Het nicotine molecuul is door binding met de antilichamen te groot om de bloed-hersenbarrière te doorkruisen. Het onderzoek is uniek van opzet, omdat Champix als een tweede geneesmiddel zal worden gegeven om te stoppen met roken. Champix doet datgeen dat met vaccinaties alleen niet bereikt kan worden: Champix vervangt de nicotine in de hersenen, voorkomt dat nicotine tot op zekere hoogte wordt gemist en laat het verlangen naar een sigaret afnemen. Wij denken dat rokers met deze combinatie van middelen een optimale kans krijgen om te stoppen met roken. Ruth Brauer Mijn naam is Ruth Brauer, en ik heb een Kootstra Fellowship ontvangen om dit jaar aan het NicVAX onderzoek te kunnen beginnen. De laatste maanden is door veel mensen hard gewerkt om te zorgen dat het onderzoek toch echt kan starten, en ook ik mag daar nu mijn bijdrage aan leveren. Het is een groot onderzoek, en we hopen straks op 600 deelnemers te kunnen rekenen. Er zal nauw samengewerkt worden met het Slotervaart ziekenhuis in Amsterdam voor de rekrutering van deze deelnemers. Het onderzoek is niet alleen groot in logistieke zin, maar de gevolgen van een vaccin dat stoppen met roken zou kunnen vergemakkelijken, zullen ook enorm zijn. Het zullen de aankomende tijd spannende maanden worden en met veel plezier kijk ik er naar uit om met iedereen te mogen samenwerken. 15

op één lijn 32 3e uitgave 2008 Als beste getest De WESP! DOOR LUC GIDDING, ONDERZOEKER EN WESP-BEGELEIDER Binnen de vruchtbare en snel groeiende samenwerking tussen de vakgroep Huisartsgeneeskunde en de SGE verdient het grote aantal WESP’en binnen deze samenwerking ook zeker de aandacht. Misschien is het goed om eerst nog even kort in te gaan op het begrip WESP. Een WESP-stage is de afkorting voor de WEtenSchapsParticipatie-stage die met de invoering van het nieuwe basiscurriculum geneeskunde in 2001, een vast onderdeel van 18 weken is geworden van het zesde jaar van de opleiding tot basisarts. Dit is een welkome verbetering ten opzichte van het oude curriculum waarbinnen veel minder aandacht bestond voor ‘het doen van onderzoek’. Immers, als de artsen van later al tijdens hun studie het belang en de complexiteit leren begrijpen van evidencebased medicine, zullen ze tijdens hun zorgcarrière beter gebruik kunnen maken van de beschikbare kennis in de literatuur en wellicht nóg productiever samenwerken met onderzoekers. Binnen de samenwerking met de SGE bestaan verschillende grote projecten zoals het SMILE-onderzoek (Studie naar Medische Informatie en Leefwijzen in Eindhoven). Met behulp van de verzamelde data uit deze studie kunnen een veelvoud aan verschillende en interessante deelprojecten geformuleerd worden die zich goed lenen voor een WESP-stage. Ik denk hierbij aan Anouk Machielsen (toekomstverwachting en ervaren ziektelast bij patiënten met astma), Remco Franssen (factoren van invloed op verandering in lichamelijke activiteit), Linda de Boer (verschillen in invloed tussen aanvalsgewijze en constant aanwezige chronische ziekten op dagelijks leven) en Patrick Veit (depressie en angst bij ouderen). Daarnaast bestaan er de grote zorginnovatie-lijnen voor diabetes mellitus, cardiovasculair risicomanagement, COPD en depressie, gecoördineerd door Mark Spigt. Het uitgangspunt voor de innovatie COPD is een nulmeting die op dit moment door Carole Rouwette wordt uitgevoerd, met hulp van de SMILE-groep. Het depressieteam wordt nu gecompleteerd door Jessica de Snoo en Emmaline Brouwer. Beide studenten zijn aan de slag met focusgroepen met patiënten, huisartsen, POH-GGz en andere relevante partners om de zorginnovatie depressie zo volledig 16 mogelijk, bottom-up vorm te geven ten einde een in de praktijk bruikbare en effectieve innovatie te creëren. In het verleden zijn er geluiden te horen geweest van onderzoekers dat het moeilijk is om een WESPstagebeschrijving te formuleren ver voor de daadwerkelijke startdatum van de stage. Dit probleem kunnen we in deze grote projecten tackelen door de beschrijvingen wat algemener te houden. Zo kunnen we de studenten ook veel meer betrekken in het formuleren van hun eigen specifieke stagedoelstellingen. Ons streven is om studenten heel zelfstandig te laten werken zodat ze zelf veel eigen input en output hebben en hun eigen weg kunnen zoeken. Dit wordt door studenten doorgaans als erg prettig ervaren. Voor onderzoekers vormen de WESP’en een goede ondersteuning en de mogelijkheid om veel meer te doen met evenveel tijd en geld. Onze ervaring leert dat deze studenten gemotiveerde en kritische teamleden zijn die in 18 weken veel kunnen betekenen voor het overkoepelende onderzoeksproject. Als beste getest en een aanrader voor iedereen: WESP!

op één lijn 32 3e uitgave 2008 De kanonnen van weleer Wat iedere huisarts moet weten van… VAN DE REDACTIE, DOOR HENK GOETTSCH Met een canon wordt het geheel van teksten, beelden, kunstwerken en gebeurtenissen bedoeld dat het referentiekader is van een gedeelde cultuur of religie (bron Wikipedia) Heel Nederland is momenteel met een canon bezig. Een trend is duidelijk: “Spreek je uit en men spreekt je tegen”. Naast een verslag van lopende zaken en aankondigingen van komende activiteiten, leek het de redactie een goed idee om ruimte te maken voor een terugblik, het historisch perspectief. Waar begin je? We vroegen aan 3 (oud)medewerkers om hun canon van de Nederlandse huisartsgeneeskunde op papier te zetten. Zij kregen daarbij de vrije hand mits het maximum aantal woorden niet overschreden werd. Vanwege deze restrictie kunt u in dit nummer wel de bijdrage van Harry Crebolder en Yvonne van Leeuwen lezen, maar niet die van Raymond Leclercq. Laatstgenoemde heeft een dusdanig grondige, maar ook lijvige geschiedschrijving gepleegd, dat de redactie het zonde vond daar maar een fragment van te plaatsen. U kunt zijn bijdrage opvragen via op1lijn@hag.unimaas.nl. De geschiedenis is blijkbaar geen gesloten boek. De canon volgens: Oost, west… zuid best! DOOR YVONNE VAN LEEUWEN De redactie van dit blad wil de huisartsgeneeskunde, pas 50 jaar jong, vereren met een canon en gelijk heeft ze. Markeringspunten vergroten het inzicht in plaats en richting. Ik zocht en vond episoden… personen… verbanden…! Oude schilderijen, Vermeer, Hals, Steen, tonen de dokter thuis, kijkend in een opgeheven pisglas of voelend aan een pols. Het zou zo nú kunnen zijn! 500 jaar dus, niet 50, maar identiteit wordt nu eenmaal geboren uit onderscheid en dat ontstond rond 1950 toen effectieve behandelmethoden – o.a. antibiotica - en daarna al snel specialisten hun intrede deden. Geen rauwe lever meer, maar vitamine B. Niet elke week grotere schoenen maar plaspillen. Niet meer kuren maar een kuur PAS tegen TBC. De begeleider, trooster, raadsman aan bed werd een echte geneesheer. De eerste voorvechter van de algemene praktijk met de facetten die we nog steeds als kern van ons vak zien, was Just Buma die in 1949 promoveerde op het proefschrift: de huisarts en zijn patiënt. Buma stond aan de wieg van het Nederlands Huisartsen Genootschap en de Woutschotenconferentie (1956) waar het vak als credo kreeg: continue, integrale en persoonlijke zorg. De ikoon uit die tijd was Frans Huygen, huisarts te Lent bij Nijmegen, officieel benoemd in 1968 tot buitengewoon hoogleraar in de toepassing van de geneeskunde in het gezin. De observaties in zijn boek Family Medicine sluiten naadloos aan bij de huidige inzichten uit de genetica. 17

op één lijn 32 3e uitgave 2008 Nog zo’n reus, Jan van Es, in 1966 benoemd, zette naar eigen zeggen zijn dip na een tiental jaren huisarts-zijn om in een veelheid aan acties op het gebied van wetenschap, bestuur en onderwijs. De eerste eenjarige opleiding tot huisarts startte in 1973 onder zijn leiding in Utrecht. Daarna ging het hard. De gedragswetenschappen deden hun intrede, geïnspireerd door de observaties van Huygen, dat ziekte(gedrag) niet los kon worden gezien van opvoeding en omgeving. Uit die school kwam Richard Grol voort, al boog die snel af naar de omgeving van de huisarts zelf en diens tools, zoals onderlinge toetsing en standaarden. Ook hij bepaalde richting. Na de gedragswetenschappers volgden de epidemiologen, die de besliskunde als ‘rekentaal’ introduceerden. Deze taal was uitermate geschikt om aan te geven hoe anders de huisarts dacht en deed dan de specialist; immers, de prevalenties en daarmee de voorspellende waarden van testen waren anders! André Knottnerus grondvestte het huisartsgeneeskundig- epidemiologisch onderzoek dat een grote vlucht nam en Nederland een koppositie in de wereld bezorgde. Huygen was een scrupuleus observator en een uitstekend clinicus geweest. Door het accent op belendende wetenschappen waren deze kerneigenschappen tijdelijk uit het zicht verdwenen. De laatste jaren komt echter het ambachtelijk karakter van het vak in nieuwe vorm terug. De kaderopleidingen in klinische deelgebieden, gegrondvest door Harry Crebolder, zijn daarvan exponent. Is het erg onheus dicht bij huis te eindigen en Jo Baggen te noemen als degene die al in de 70er jaren hiervoor pleitte? En over bias gesproken: de canon beziende moet men toch concluderen: oost, west… zuid best! De canon volgens: Continu, integraal en persoonlijk DOOR HARRY CREBOLDER, EMERITUS HOOGLERAAR HUISARTSGENEESKUNDE UM Die canon luidt: ‘de beoefening van een continue, integrale en persoonlijke geneeskunde voor de mens in zijn eigen omgeving (bijvoorbeeld het gezin)1. De relatie met de patiënt heeft een continu en persoonlijk karakter. Door rekening te houden met de somatische, psychische en sociale aspecten van de klachten, ontstaat een integrale benadering. Die benadering kan nog versterkt worden door ook aspecten van het gezin als systeem in aanmerking te laten komen. De huisarts is tenslotte de enige geneeskundige die patiënten in zijn eigen leefomgeving bezoekt. Die omschrijving van het eigen terrein en de eigen taak is pas in 1956 geformuleerd door prof. dr. Frans Huygen, later overgenomen door het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) en algemeen aanvaard. Dat was een noodzakelijke actie, omdat in die tijd de huisartsgeneeskunde als medische discipline onder grote druk stond en zelfs dreigde te verdwijnen. De specialistische geneeskunde ontplooide zich door de toegenomen technologische mogelijkheden en dat dreigde ten koste te gaan van wat toen nog de algemene geneeskunde werd genoemd. Daarbij speelde tevens een rol de invoering van het ziekenfondsstelsel sedert de tweede wereldoorlog. Meer dan 70 % van de bevolking was op die wijze verzekerd. Gevolg was een grote (en veelal terechte) toename van de consumptie en evenredige groei van de werklast, een grote (veelal onterechte) vraag om verwijzing, en een relatief magere beloningsstructuur. Kortom, er was behoefte aan precisering van de kenmerken van het vak en aan maatschappelijke erkenning van het beroep. Een kleine groep huisartsen, onder wie de onlangs overleden prof. dr. J.C. van Es, heeft van die nood een deugd gemaakt en – achteraf gezien – de basis gelegd voor onze huidige positie. Wij zijn hen veel dank verschuldigd! Na de genoemde omschrijving werd het NHG opgericht, en dat leidde weer tot de start van ons aller tijdschrift ‘Huisarts en Wetenschap’. De wetenschappelijke onderbouwing van ons vak kreeg gestalte. Van Es werd in 1966 in Utrecht de eerste hoogleraar huisartsgeneeskunde, in de jaren zeventig gevolgd door benoemingen aan de andere universiteiten. Er kwam een eigen huisartsopleiding, eerst 1 jaar, daarna 2 jaren en nu 3 jaren. In het basiscurriculum werd een stevige positie opgebouwd. Het wetenschappelijk onderzoek kwam op gang; eerst met behulp van gedragswetenschappelijke disciplines, later met inbreng van epidemiologen. Huygen werkt de positie van de huisarts in 1978 verder uit, in termen die ons nu als vanzelfsprekend in de oren klinken. 1. Huygen FJA. Paradigma’s voor de huisartsgeneeskunde. Huisarts Wet 1978;21:447-50 18

op één lijn 32 3e uitgave 2008 De huisarts is vooral ‘patiënt georiënteerd’, de ziekenhuisspecialist eerder ‘ziekte georiënteerd’. Voor de dagelijkse zorg betekent zulks dat de huisarts ervan uitgaat dat de patiënt gezond is, tot het tegendeel is bewezen. Een ‘vertaling’ daarvan is de benaming ‘gezondheidscentra’ in de eerste lijn, en ‘ziekenhuizen’ in de tweede lijn. De huisarts functioneert op het grensvlak van zelfzorg en professionele zorg en vervult zo de functie van ‘poortwachter’. Met andere woorden: hij bemiddelt tussen de klachten van de patiënt en het medisch systeem. Een operationalisatie daarvan is de International Classification Primary Care (ICPC), waarvan prof.dr. Henk Lamberts een van de grondleggers is. Daarin komt als het ware de ‘vertaling’ terecht. In dat proces beoordeelt de huisarts de risico’s voor de patiënt en heeft daardoor een vanzelfsprekende (primaire en secundaire) preventieve taak. Door de automatisering is hij in staat zijn praktijk in kaart te brengen en te bezien als een ‘population at risk’ met incidenties en prevalenties. Dat fenomeen heeft krachtig bijgedragen aan het epidemiologisch denken in de huisartsgeneeskunde. Het stelt ons in staat in kaart te brengen in welke omvang welke aandoeningen worden gepresenteerd, en te onderzoeken welke determinanten daarbij een rol kunnen spelen en welke de effecten zijn van interventies. Ons RegistratieNet Huisartspraktijken (RNH), een dynamisch steekproefbestand van ca 100.000 patiënten is in dat perspectief een ‘goudmijn’ gebleken. Deze benaderingswijze heeft er in zeer belangrijke mate toe bijgedragen dat de huisartsgeneeskunde hoog scoort als wetenschappelijke discipline, en kerngegevens kan aanleveren voor het medisch onderwijs, nascholing en toetsing. De consequentie daarvan is dat huisartsgeneeskunde een van de kerndisciplines is binnen de medische faculteiten en het overheidsbeleid kunnen beïnvloeden. Hoe staat het nu met die canon uit 1956? De continuïteit van zorg in de persoon van de huisarts is in steeds mindere mate te realiseren door de ‘parttimisering’ van het beroep en de grootschalige Huisartsenposten. Dat is een verliespost, maar voor het persoonlijk leven van veel huisartsen een winst. Het verlies kan ten dele worden opgevangen door een nauwkeurige registratie en een zorgvuldige overdracht. De integrale benaderingswijze in het consult is thans een wezenlijk onderdeel van het basiscurriculum en de huisartsopleiding. De gedragswetenschappen hebben in de jaren zeventig en tachtig daaraan zeer bijgedragen. Maar ook op organisatorisch nivo heeft ons vak een andere gestalte gekregen. Andere disciplines hebben zich bij de huisarts gevoegd: wijkverpleegkundigen, praktijkondersteuners, maatschappelijk werkenden, psychologen, sociaal-psychiatrisch verpleegkundigen en anderen. Er treedt teamvorming op en hun onderlinge samenwerking vindt in toenemende mate plaats vanuit één gebouw of lokatie. Die ontwikkeling leidt ertoe dat we nu spreken over eerstelijns voorzieningen. De huisartspraktijk van weleer, wordt steeds meer onderdeel van een dergelijke voorziening, gericht op een min of meer omschreven populatie. Het is een ontwikkeling die door de ziektekostenverzekeraars en overheid wordt gestimuleerd. Binnen die context worden via ketenzorg en transmurale DBC’s afspraken gemaakt met ziekenhuizen, RIAGG’s en thuiszorgorganisaties. Het is in mijn optiek een onontkoombare ontwikkeling om ons gedachtegoed, onze canon, in de markt van ‘ziekte en gezondheid’ stevig overeind te houden. Aan de deelnemende huisartsen van AMUSE-2: Denkt u nog aan AMUSE-2? Zend iedere verdenking van longembolie in! Om de klinische beslisregel van Wells en de point-ofcare D-dimeer test te valideren moeten we kunnen rekenen op een representatieve populatie. Een huisarts ziet 3 à 4 verdenkingen van longembolie per jaar. Eén gemiste inclusie betekent 25% gemist! Denk dus aan AMUSE-2 en vraag de patiënt voor deelname! Een kleine stap voor de huisarts, een grote stap voor het onderzoek! Vragen? Neem gerust contact met ons op: amuse-2@hag.unimaas.nl ■ Marion de Mooij, onderzoeksassistente (tel. 043-3882324) ■ Petra Erkens, onderzoeker (tel. 043-3882300) ■ Jelle Stoffers, huisarts / projectleider regio (tel. 043-3882250) Algemene faxnummer Huisartsgeneeskunde is weer in gebruik: 043-3619344. 19

op één lijn 32 3e uitgave 2008 Een relevant en interessant “oud” artikel Wat maakt Huisartsgeneeskunde anders? DOOR MARK BRUEREN, HUISARTSBEGELEIDER HUISARTSOPLEIDING MAASTRICHT Tijdens de introductieperiode en kennismaking in de eerste maand van de opleiding tot huisarts komt het altijd wel aan de orde. ‘Waarom wil je huisarts worden?’ En op deze vraag worden verschillende antwoorden gegeven. ‘Ik wilde in elk geval niet in een ziekenhuis werken’, ‘ik had eigenlijk specialist willen worden, maar huisartsgeneeskunde is een goede tweede keus’, ‘de algemene geneeskunde spreekt me aan, en ik hecht aan een persoonlijk contact met patiënten’ of – heel concreet – ‘in het coschap in de huisartspraktijk kwam ik er achter dat dit vak het best bij me past’. Etc, etc. In een, overigens niet heel recent, artikel1 met als titel ‘The importance of being different’ zet Ian McWhinney de verschillen tussen huisartsgeneeskunde en medischspecialistische disciplines mooi op een rij. In de inleiding vermeldt hij dat academisch werkzame huisartsen zich vaak aan de rand voelen staan van de medische faculteiten waar ze deel van uitmaken, en zich anderzijds vervreemd voelen van hun collega-huisartsen die voor honderd procent in de praktijk werken. De randpositie die huisartsgeneeskunde binnen de academie inneemt, heeft volgens hem vooral te maken met de verschillen tussen huisartsgeneeskunde en specialistische geneeskunde. Hij noemt er vier. 1. Huisartsgeneeskunde is de enige medische discipline die zich beschrijft in termen van relaties, in het bijzonder de arts-patiëntrelatie. Waar andere medische disciplines zich met name richten op inhoud, ziekten, orgaanstelsels of technologie, is binnen de huisartsgeneeskunde de relatie met de patiënt meestal belangrijker dan de inhoud. Huisartsen kennen de mensen vaak al voordat ze een klacht of ziekte hebben. 2. Huisartsen denken en handelen meer in termen van individuele patiënten dan in abstracties. In gesprekken met voltijds werkende huisartsen viel op dat sommigen van hen alleen maar over huisartsgeneeskunde konden praten door het te hebben over hun eigene ervaringen met patiënten. Volgens McWhinney is dit een gevolg van de sterke band tussen huisarts en patiënt. Hoe dichter we bij iemand staan, des te meer oog en oor hebben we voor individuele behoeften, wensen, angsten, verwachtingen, en des te lastiger wordt het om te abstraheren. 3. Huisartsgeneeskunde richt zich op het organisme als geheel en hanteert minder strikt een mechanistisch verklaringsmodel. Denken en handelen in termen van organismen is complex en impliceert dat men moet kunnen en durven leven met onzekerheden. Ik ben zo vrij hier toe te voegen dat dit in de praktijk nog wel eens tot problemen leidt, wanneer de patiënt mechanistisch denkt (‘die rugpijn moet toch een oorzaak hebben en die pijnstillers van u nemen de oorzaak toch niet weg?’) en de huisarts zich richt op de klachten, functioneren, beleving, angst en onrust, consequenties voor werk en leven van alledag, poging tot voorkomen van catastroferen etc. 4. Huisartsgeneeskunde is de enige medische discipline waar het ziel-lichaamdualisme wordt overstegen. Denken en handelen in termen van ‘het is psychisch’ of ‘het is lichamelijk’ is in de huisartspraktijk vaak lastig, onmogelijk, of voegt niets toe. De huisarts zal vaak – meer of minder bewust – gebruik maken van een biopsycho-sociaal verklaringsmodel. Aan het einde van zijn artikel schrijft McWhinney dat het vaak lastig is om anders te zijn, maar hij moedigt huisartsen aan om vooral zo door te gaan want het anders-zijn is juist de kracht van het vak. Wel is volgens hem meer kwantitatief onderzoek nodig om dit allemaal – het is vaak wel nog vaag, we voelen het zo, maar is het ook zo? – wetenschappelijk te onderbouwen. 1 Ian R McWhinney. The importance of being different. British Journal of General Practice 1996; 46: 433-436 20

op één lijn 32 3e uitgave 2008 Studium Generale (SG) Breed… is dat ver van je bed? DOOR YVONNE VAN LEEUWEN, LID ADVIESCOMMISSIE SG Het wereldgebeuren is complex en globaal! Je surft zo via de Amerikaanse presidentsverkiezingen naar de ontbossing in Borneo. Maar… informatie is nog geen kennis en weten is nog niet weten-wat-te-doen. We moeten op deze weetplaneet ons een mening zien te vormen over heel wat issues-at-stake. Wij, maar vooral ook onze studenten die straks in leidinggevende functies hun maatschappelijke verantwoordelijkheid gestalte gaan geven. Je zou soms niet zeggen, dat ze dat zo zien. Buiten het vak wordt weinig geschoold. We lijken vooral op te leiden tot expert en veel minder tot intellectueel. Dat laatste is uitdrukkelijk wel de ambitie van de Universiteit Maastricht met de rector Gerard Mols, als warm pleitbezorger, voorop. Hij pleit voor een ‘academic community’ van weldenkende en ontwikkelde mensen. Studium Generale is de instelling binnen de instelling die ons rijkelijk voorziet van lezingen, debatten en uitvoeringen die ‘er toe doen’. Excellente sprekers en debaters treden op. Wie wel eens geweest is heeft zeker rode oortjes gehad of heeft op het puntje van zijn stoel gezeten. Laat het je niet ontgaan en geef het goede voorbeeld aan de ‘next generation’. Geef mij ook tips voor sprekers of onderwerpen, want ik zit in de adviescommissie Studium Generale namens onze faculteit. Ontvang per maand het programma per mail www.sg.unimaas.nl. door je daar op te geven voor de digitale nieuwsbrief. Je zult er geen spijt van hebben. Enne.. neem eens een student of één van je kinderen mee! Wenckebach Symposium 14-11-2008 Semi-shopping?! DOOR ANOUK MACHIELSEN, CAROLE ROUWETTE EN SERVAAS VAN ZIJL, WESP-STUDENTEN Om 11.45 uur arriveerden wij, 3 WESP-studenten, in een nog bijna uitgestorven Roda-stadion in Kerkrade. Na onze aanmelding (inclusief badge met “Semi-arts”, hier zouden we later nog veel vragen over krijgen van de aanwezige standhouders) begonnen we de dag met een lunch met uitzicht over het veld. Het programma begon met de uitreiking van de “van Berckelprijs” aan Dr. Wagenvoort voor zijn onderzoek naar MRSA. Vervolgens begon de eerste ronde workshops. Wij bezochten deze dag onder andere de volgende sessies: Meer gadgets dan auto 21

op één lijn 32 3e uitgave 2008 Psoriasis, Tuchtrecht, Kindermishandeling, Polsaandoeningen en Valpreventie. Deze workshops waren zeer leerzaam en goed toepasbaar in ons toekomstig werkveld. Tussendoor was er voldoende tijd om de vele aanwezige stands te bezoeken. In het begin waren we nog wat terughoudend, maar na aanmoediging van de standhouders kregen ook wij de smaak van het “freeshoppen” naar nuttige en minder nuttige gadgets te pakken. De afsluitende plenaire sessie werd verzorgd door de oud bondscoach van het Belgische DavisCup-team, die nu zijn geld verdient met het coachen van managers uit het bedrijfsleven. Speciaal voor deze dag liet hij de overeenkomsten zien tussen geneeskunde en topsport. Conclusie: Naast IQ speelt ook EQ en PQ een belangrijke rol in de medische wereld1. De dag werd afgesloten met een gezellig etentje en we reden, vol van nieuwe kennis en de auto vol van gadgets, terug naar huis... Referentie 1: Koen Gonissen. De bedrijfsatleet. 2003. Broodjes verstand, met als beleg: Drugs, Q-koorts en ethiek DOOR YVONNE VAN LEEUWEN, ORGANISATIE “Broodjes verstand” zijn de refereerlunches van de vakgroep huisartsgeneeskunde met onderwerpen op het raakvlak beroep en maatschappij. Op 30-9 werd het Broodje Verstand opgediend door Mieke Bruggeman, huisarts te Vaals. Zij is jarenlang werkzaam geweest in de verslavingszorg. Mieke begon haar verhaal met de prijzen van de diverse soorten drugs, die goedkoper waren dan ik had gedacht! Er waren duidelijke verschuivingen te zien t.o.v. 15 jaar geleden. Met name het aantal jonge heroïnegebruikers was afgenomen ten gunste van partydrugs en multigebruik (o.a. samen met alcohol). Ook de hulpverlening is veranderd. Minder nadruk op het ‘gemotiveerd zijn’ van de gebruiker, meer nadruk op het totale beeld / leven van de gebruiker. Een psychiatrische component is vaak oorzaak van het (chronisch) drugsgebruik, maar staat ook de behandeling in de weg. Men werkt steeds vaker met een multidisciplinair team c.q. meervoudige benadering van de (psychiatrische) stoornissen. Van de huisarts wordt gevraagd om ook het totaalbeeld in het oog te houden en daarover te rapporteren aan de tweedelijnszorg. Een SPV-er in de praktijk kan een goede rol spelen bij de verwijzing. Maar misschien nog belangrijker: denk vaker aan druggebruik bij somatische klachten! Op 21-10 ging het Broodje over Q-koorts, een in onze regionen (vooral zuid Nederland) opkomende infectieziekte, die verraderlijke vormen aanneemt en al 22 enkele levens heeft gekost. Wat kan de huisarts ermee en wanneer moet hij/zij op zijn hoede zijn? Welke rol heeft de huisarts in het indammen van de epidemie? De GGD geeft enkele waardevolle suggesties. Op 2-12 nam een aios het voortouw in de ethiek, zin en onzin van preventie. Ze is lid van de landelijke vereniging (LOVAH), werkgroep: politiek en maatschappij. Om preventie is veel te doen, in de politiek, via verschillende rapporten, maar ook verzekeraars zijn er mee bezig. Patiënten willen meer mogelijkheden om zelf aan preventie te doen: check-ups, cholesterol bij de apotheker, meer vragen/eisen om diagnostiek etc. Hoe moeten huisartsen zich hierin opstellen? Wilt u op de uitnodiginglijst van Broodje Verstand: mariet.wanders@hag.unimaas.nl

op één lijn 32 3e uitgave 2008 In gesprek met Ben van Steenkiste De UM komt naar u toe?! VAN DE REDACTIE DOOR BABETTE DOORN Er is veel behoefte aan actieve deelname van praktiserende huisartsen binnen het onderwijs in de geneeskunde, de huisartsopleiding en het wetenschappelijk onderzoek. Soms is die behoefte omgekeerd en vragen huisartsen de universiteit om ondersteuning. Het gaat meestal om opvolging van huisartsen: of we de vacature willen verspreiden en of de universiteit geschikte kandidaten weet. De vakgroep hoort nog een ander geluid uit een selecte groep praktijken: of we kunnen helpen bij het doen van onderzoek? Het gaat dan om in de praktijk geïnitieerde projecten, zoals het verrichten van een evaluatiestudie voor een zorgverzekeraar. Onderzoeker Mark Spigt, ging na zijn promotie hiermee aan de slag voor de Stichting Gezondheidscentra Eindhoven (SGE). Hij probeert het mes aan 2 kanten te laten snijden: onderzoekers (inclusief ouderejaars studenten) voeren uit wat praktijken willen (bv het genereren van cijfers uit een HIS en het doen van een nulmeting) en vervullen ook de behoefte van de wetenschap (publiceren, aanvragen van wetenschappelijke subsidies voor het doen van grootschalig onderzoek). De vakgroep besloot in 2007 om deze ondersteuning uit te breiden naar andere praktijken. In 2008 kwam Ben van Steenkiste in beeld om hierbij te ondersteunen. Wie Ben is, wat hij doet en wat hij mogelijk voor u kan betekenen, daarover sprak ik onlangs met hem. Ben (54 jaar) heeft jarenlang als verpleegkundige aan het bed gewerkt. Aan heel veel verschillende bedden, van chronische zieken, ouderen tot psychiatrische patiënten. Verder is Ben behulpzaam, praktisch ingesteld, veelzijdig en hij houdt van pionieren. Het zal u dan niet verbazen dat hij samen met zijn vrouw Marion eerder in Afrika heeft gewerkt. Ben woont met zijn gezin in Sittard, waar zijn vrouw huisarts is. Hij heeft alle veranderingen die de afgelopen jaren voorbij trokken in de huisartsenwereld, van dichtbij meegemaakt (“alsof het vak zelf al niet lastig genoeg is”). Hij noemt o.a. de ICT ontwikkelingen, de komst van nieuwe functionarissen en het nieuwe zorgstelsel. Daar word je niet of nauwelijks voor opgeleid Ben van Steenkiste als huisarts. Al met al nog een wonder dat er zoveel huisartsen tijd vinden om mee te doen met opleiden en onderzoek! Na het Afrika avontuur (1989-1992) lokte de verplegingswetenschap. Hij kwam met de toenmalige WOK (Werkgroep Onderzoek Kwaliteit) en Richard Grol (later hoogleraar kwaliteit van zorg) in aanraking. Ben ging uiteindelijk onderzoek doen in Maastricht, onder begeleiding van dr. Trudy van der Weijden. Hij raakte bekend met kwaliteit van zorg en: implementatieonderzoek. De weerbarstige wereld van de praktijk versus de wetenschap kent Ben maar al te goed. Bij projecten binnen deze onderzoekslijn wordt beoogd de positie van de patiënt te verbeteren en te versterken. Op dit moment begeleidt hij 2 onderzoekers bij hun promotie: Marije Koelewijn (Impala project) en huisartsonderzoeker Jasper Trietsch (DTO-FTO project). Marije houdt zich bezig met cardiovasculair risicomanagement in de eerstelijn en Jasper met het voorschrijf- en diagnostisch testgedrag van huisartsen. Een andere component van zijn functie is het projectmanagement van de Studie naar Medische Informatie en Leefwijzen in Eindhoven (www.smile-eindhoven.nl), kortweg SMILE. Het laatste deel van zijn werk wordt nu gereserveerd voor overige onderzoeksmatige ondersteuning van het huisartsenveld. 23

op één lijn 32 3e uitgave 2008 De ondersteuning In het voorjaar van 2008 kwam een eerste verzoek om te helpen bij het in kaart brengen van alle praktijkgebonden projecten rondom Ouderenzorg in het netwerk van de 12 academische praktijken (A12). De kunst is het vinden van de gulden middenweg tussen een “quick and dirty” onderzoek / scan en de zuivere wetenschap aan de andere kant van het spectrum. Bijvoorbeeld: de uitvoerbaarheid en de zinvolheid van het screenen van ouderen. Doe je dat preventief of juist niet, en wat doe je met de uitkomsten (want iets vinden gebeurt zeker)? Een andere vraag aan Ben betreft een inventarisatie van patiëntbesprekingen in de eerste lijn, zowel in de literatuur als in de realiteit (tips welkom!). Het werkt als volgt U heeft een bepaald probleem of klus liggen die u niet alleen kan of wil oplossen. Dat kan in beginsel heel breed zijn: patiënten(groep), organisatie of aandoeningen. Het kan gaan om zorgprogramma’s of zorginnovatie. Samen komen we een stuk verder. Zomaar een voorbeeld van een mogelijke hulpvraag zou kunnen zijn: Hoe zet ik een beweegprogramma op in mijn praktijk (wie weet gekoppeld aan een onderzoekje of het nut/ effect heeft)? Hoe contact? Per mail (ben.vansteenkiste@hag.unimaas.nl) of telefoon 043-3884279. Ben doet de intake en helpt (of verwijst) waar mogelijk volgens het principe ‘wie het eerst komt’. U dient in beginsel zelf actief contact te zoeken, Ben gaat niet zelf de boer op. Als het nodig blijkt en of klikt, dan komt Ben uiteraard graag op bezoek. U vraagt, wij vragen door. Het EGPRN Congres in Boedapest 16-18 oktober 2008 Integrated Management of Cardiovascular Disease DOOR TINY VAN MERODE, HUISARTS TE MAASTRICHT Het thema van de najaarsbijeenkomst van de EGPRN – European General Practice Research Network – die werd gehouden in het prachtige Boedapest, was ‘Integrated Management of Cardiovascular Disease’. Een populair onderwerp voor praktiserende huisartsen, maar het ging ook om de stand van zaken in de eerste lijn in diverse Europese landen en om de evidence waarop al die richtlijnen gebaseerd worden. Daarnaast werd de komst aangekondigd van de ‘European Research Agenda for Primary Care/General Practice’, waarvan de definitieve versie in september 2009 gepresenteerd zal worden op het Europese WONCA congres in Bazel. De keynote speakers kwamen uit verschillende landen. Carlos Brotons (Barcelona), voorzitter van het EUROPREV netwerk, besprak de haken en ogen van de diverse scoresytemen voor cardiovasculair risicomanagement en de pogingen die verder te verbeteren. Hij pleitte voor 24 Presentatie door Leanne van Heur

op één lijn 32 3e uitgave 2008 het bevorderen van een gezonde lifestyle bij iedereen. Manfred Maier, hoogleraar huisartsgeneeskunde te Wenen, wijdde een kritisch betoog aan het meten van de impact van medisch onderzoek. Hij citeerde Albert Einstein - ‘Not everything which can be counted, counts and not everything, which counts, can be counted’ - en gaf een overzicht van diverse maten om de maatschappelijke en wetenschappelijke impact van onderzoek en onderzoekers te meten. László Kalabay, hoogleraar huisartsgeneeskunde aan de Semmelweissuniversiteit van Boedapest, gaf een overzicht over de stand van huisarts en wetenschap in Hongarije. Arno Hoes, hoogleraar te Utrecht, besprak aan de hand van nieuwe diagnostische testen op het gebied van hart- en vaatziekten, een aantal theoretische achtergronden voor de interpretatie ervan voor toepassing in de praktijk. ‘Wat voegt een test toe aan wat we al hebben?’ en ‘hoe beïnvloedt de uitslag van de test mijn beleid?’ zijn de vragen die we ons moeten stellen. Het antwoord op die vraag bepaalt welke diagnostische testkenmerken we belangrijk moeten vinden, in de praktijk zijn dat vaak de negatieve of positieve voorspellende waarde van een testuitslag. De lezingen en posters over hart- en vaatziekten waren opgesplitst naar de onderwerpen preventie en kliniek. Mary Byrne (Galway, Ierland) presenteerde de resultaten van een indrukwekkende RCT van een complexe interventie bij patiënten met een hartziekte. Na 18 maanden bleek de intensief begeleide groep (optimale praktijkorganisatie naast zorg-op-maat voor iedere patiënt) vergeleken met een controlegroep die zorg als gebruikelijk ontving geen significante verschillen te vertonen in bloeddruk, cholesterolspiegel, fysieke en geestelijke gezondheid. Het enige statistisch significante verschil was een geringer aantal ziekenhuisopnames in de begeleide groep. Annelies van Linden (Antwerpen) presenteerde een studie rond de mogelijkheden om in huisartsregistratiesystemen in Vlaanderen een Cardiovasculair Preventie module te implementeren. In Vlaanderen worden wel 20 verschillende HISsen gebruikt en geen ervan is in staat de richtlijn te implementeren. De klinische lezingen waren meestal in parallelsessies, zodat je moest kiezen. Diverse Franse onderzoekers presenteerden studies over de wensen en verwachtingen van patiënten over cardiovasculair risicomanagement. De lezingen en posters over andere onderwerpen, de ‘freestanding papers’ waren gevarieerd. Ook waren er ‘One-slide/Five minutes’ presentaties over ideeën voor onderzoek naar respectievelijke mantelzorgers van Alzheimer patiënten (Alain Mercier, Frankrijk) en een besliskundig model voor de diagnostiek van acute cystitis (Osnat Melamed, Israel). Het was een verrassing om te zien hoe goed deze onderzoekers de mogelijkheden van powerpoint wisten te gebruiken om met ‘één’ dia een goed verhaal te presenteren. Leanne van Heur (open access echocardiography in Oostelijk Zuid-Limburg), Jelle Stoffers (alternatieve diagnosen in de differentiële diagnostiek van het trombosebeen), Tiny van Merode (geslachtsverschillen in symptomen van COPD) en Hay Derkx (kwaliteit van telefonische triage in huisartsenposten) hielden de ‘Maastrichtse’ eer hoog met hun presentaties, die stuk voor stuk goede discussies genereerden. Het EGPRN congres is naar mijn mening – ik ben een ‘perifere’ huisarts die ook onderzoek doet - een inspirerende bijeenkomst: een prettige sfeer waarin je je welkom voelt, gekoppeld aan een hoge wetenschappelijke kwaliteit. Het thema van Boedapest leende zich uitstekend voor discussies over richtlijnen en de plek van de individuele huisarts en patiënt daarin. Onafhankelijk nadenken is ook voor huisartsen nog steeds een goede eigenschap. De samenvattingen, inclusief e-mail-adressen van de onderzoekers, zijn te vinden op www.egprn.org en worden gepubliceerd in the European Journal of General Practice. De volgende EGPRN bijeenkomst, van 7-10 mei 2009, wordt gehouden in Bertinoro, tussen Bologna en Rimini. Naast themagebonden bijdragen (‘het gebruik van het EMD voor onderzoek’) zijn ook vrije bijdragen weer welkom. Deadline: 15 januari 2009. Zowel individuele onderzoekende huisartsen als huisartsgeneeskundige afdelingen en andere organisaties kunnen lid worden van EGPRN. Zie ook hiervoor de EGPRN website. 25

op één lijn 32 3e uitgave 2008 Promoties Faculty of Health Medicine and Life Sciences – HAG (gerelateerd) Vrijdag 12 september 2008 Loes van Bokhoven Promotores: prof.dr. G.J. Dinant; prof.dr.mr. R.P.T.M. Grol, RU Nijmegen/UM; prof.dr. P.J.E. Bindels, UvA, Amsterdam; co-promotor: dr. T. van der Weijden. Titel: “Blood test ordering for unexplained complaints in general practice.The feasibility of a watchful waiting approach” Huisartsen zien dagelijks patiënten op het spreekuur bij wie zij niet direct een diagnose kunnen stellen. We noemen deze klachten onbegrepen. Huisartsen vragen bij onbegrepen klachten vaak bloedonderzoek aan, maar dit heeft verschillende nadelen. 90 procent van de onbegrepen klachten gaat namelijk vanzelf over en omgekeerd kun je met bloedonderzoek bij onbegrepen klachten niet altijd een ziekte opsporen. Daarom is een paar weken afwachten en alleen bloedonderzoek doen als patiënten klachten houden een goed alternatief. Ons onderzoek laat zien dat deze strategie haalbaar is en niet leidt tot ontevreden of ongeruste patiënten. Ook gaan patiënten geen alternatieven, zoals alternatieve genezers zoeken. Vrijdag 26 september 2008 Femke Lamers Promotores: co-promotor: en het welzijn van ouderen. In dit proefschrift wordt aangetoond dat een kortdurende psychologische aanpak, gebaseerd op cognitieve gedragstherapie en zelfmanagement en uitgevoerd door een eerstelijns verpleegkundige, depressieve klachten kan verminderen en kwaliteit van leven kan verhogen bij ouderen met diabetes en/of een chronische longaandoening (COPD). Tevens blijkt uit een kosteneffectiviteitonderzoek dat er een grote kans bestaat dat deze aanpak in de praktijk niet kostenverhogend is. Invoering van deze aanpak in de huidige zorg voor chronisch zieke ouderen kan de kwaliteit van de zorg voor deze groep ouderen verbeteren. Inauguratie van professor Jos Schols, benoemd in de Faculty of Health, Medicine and Life Sciences tot bijzonder hoogleraar Verpleeghuisgeneeskunde. Titel van de rede: “Verpleeghuisgeneeskunde al langer officieel erkend; maar ook herkend en gekend?” Vrijdag 10 oktober 2008 Arina ten Cate-Hoek Promotor: prof.dr. M.H. Prins; co-promotores: Dr. H.E.J.H. Stoffers; dr. K. Hamulyak. Titel: “New developments in diagnosis and treatment of deep vein thrombosis”. prof.dr. J.Th.M. van Eijk; prof.dr. J.A. Knottnerus; dr. H. Bosma. Titel: “Treating depression in chronically ill elderly. The evaluation of a Minimal Psychological Intervention." Ouderen met een chronische aandoening hebben vaak ook te kampen met stemmingsproblemen. Dit kan een behoorlijk negatief effect hebben op de gezondheid Dit proefschrift beschrijft naast studies naar de behandeling van trombose tevens diagnostische studies. Met een klinische beslisregel en een point of care D-dimeer test kunnen huisartsen bij patienten bij wie een trombosebeen wordt vermoed zelf de diagnose veilig, efficient en kosten-effectief uitsluiten in 50% van de gevallen. Dit zijn de conclusies van het AMUSEonderzoek dat gezamenlijk werd uitgevoerd door de universiteiten van Amsterdam, Maastricht en Utrecht. Deze diagnostische strategie is opgenomen in de nieuwe huisartsenrichtlijn ‘diepe veneuze trombose’. 26

op één lijn 32 3e uitgave 2008 Tineke van Geel Promotores: prof.dr. G.J. Dinant; prof.dr. P.P. Geusens; co-promotor: Dr. D.J.M. van der Voort. Titel: “Fracture prediction in primary care: more than bone alone”. Mede door de vergrijzing van onze bevolking vormen botbreuken een toenemend gezondheidsprobleem. De kosten en sterfte gerelateerd aan botbreuken stijgen aanzienlijk. Het is dus van medisch en maatschappelijk belang dat botbreuken voorspeld kunnen worden. Met behulp van de drie voorspellers (1) een eerdere botbreuk, (2) osteoporose en (3) leeftijd, kan het 10-jaarsrisico op botbreuken bij postmenopauzale vrouwen van 50 jaar en ouder bepaald worden. De belangrijkste voorspeller is het recent hebben doorgemaakt van een botbreuk. Zonder preventieve behandeling hebben postmenopauzale vrouwen 1 van de 4 volgende botbreuken binnen 1 jaar en 1 van de 2 volgende botbreuken binnen 5 jaar na een eerste botbreuk. Vrijdag 24 oktober 2008 Tanja Maas Promotores: prof.dr. C.P. van Schayck; prof.dr. J.A. Knottnerus; co-promotores: dr. E. Dompeling; dr. G. Wesseling. COPD (oftewel chronische bronchitis en longemfyseem) is een veelvoorkomende en ernstige longziekte die voornamelijk door roken veroorzaakt wordt. Vooral voor rokers met COPD is het van levensbelang om te stoppen met roken. Het doel van deze studie was te onderzoeken of meer mensen stoppen als zij vroegtijdig opgespoord en geconfronteerd worden met COPD. Ruim 300 rokers deden mee aan het experiment. De confronterende aanpak bleek op lange termijn niet beter te zijn dan een standaardbehandeling; slechts 11% was na 12 maanden nog steeds rookvrij. De hoge terugval geeft aan hoeveel moeite rokers hebben om van hun verslaving af te komen. Benoeming tot hoogleraar per 1 november 2008 Prof. dr. Marcus Huibers (36) is benoemd tot bijzonder hoogleraar ‘Empirisch gestuurde psychotherapie’ aan de Faculty of Psychology and Neuroscience. De deeltijdleerstoel wordt gefinancierd door de Academische RIAGG Maastricht en richt zich op onderzoek naar de wetenschappelijke onderbouwing van psychotherapie, in het bijzonder in de behandeling van depressie. Centraal staan de verdere ontwikkeling van werkzame vormen van psychotherapie, het onderzoek naar de effectiviteit en werkingsprocessen van psychotherapie en het gebruikmaken van deze verkregen kennis in de hulpverlening en het onderwijs. Prof. Huibers is als onderzoeker en docent werkzaam op de afdeling Clinical Psychological Science van de Universiteit Maastricht en werkt als psycholoog bij het team stemmingsstoornissen van het RIAGG Maastricht. Marcus Huibers werkte eerder als onderzoeker bij de vakgroep Huisartsgeneeskunde en promoveerde in 2003 op “Fatigue among employees. Treatment in primary care and associations with chronic fatigue syndrome”. Titel: “PREVention of Asthma in genetically Susceptible Children (PREVASC)?” Gesteld dat Vrijdag 21 november 2008 Daniel Kotz Promotor: prof.dr. C.P. van Schayck; co-promotores: Dr. G. Wesseling; prof. dr. M.J.H. Huibers. ■ “Voor verbetering van tevredenheid en vermindering van ongerustheid bij patiënten met onbegrepen klachten geldt dat praten belangrijker is dan prikken” (promotie Loes van Bokhoven) ■ “Moedermelk is ondanks de vele artificiële technieken tot op heden niet volledig te evenaren” (promotie Tanja Maas) Titel: “Confronting smokers with previously undetected airflow limitation for smoking cessation”. ■ “Germans who are nice and funny are often percieved as “not typically German” by Dutch peole” (promotie Daniel Kotz) 27

op één lijn 32 3e uitgave 2008 Promotie: osteoporose ‘Fracture prediction in primary care: more than bone alone’ DOOR TINEKE VAN GEEL, GEPROMOVEERD OP 10 OKTOBER 2008 Het onderzoek gepresenteerd in het mijn proefschrift getiteld ‘Fracture prediction in primary care: more than bone alone’ laat zien dat fracturen clusteren in de tijd, dat wil zeggen dat de kans op een tweede fractuur binnen één jaar na de eerste fractuur vele malen hoger is dan wanneer er meer tijd is verstreken tussen een eerste en een tweede fractuur. Dit impliceert dat bij iedere postmenopauzale vrouw die wordt behandeld voor een fractuur zonder uitstel preventie van een volgende fractuur moet worden gestart. Als er te lang gewacht wordt met behandelen, krijgt bijna 1 op de 4 vrouwen een tweede fractuur binnen 1 jaar na de eerste fractuur en ruim 1 op de 2 vrouwen binnen 5 jaar. Voor adequate preventie is het vaststellen van het fractuurrisicoprofiel van een patiënt noodzakelijk. Het model gepresenteerd in mijn proefschrift voorspelt op patiëntniveau het 10-jaarsfractuurrisico van een willekeurige postmenopauzale vrouw. De betreffende risicofactoren zijn verschillend voor vrouwen met en zonder een fractuur in de voorgeschiedenis. Voor vrouwen met een fractuur in de voorgeschiedenis is de enige voorspeller van een volgende fractuur het tijdstip waarop de voorafgaande fractuur plaatsvond: korter of langer dan vijf jaar geleden. Voor vrouwen zonder een fractuur in de voorgeschiedenis spelen leeftijd hoger dan 60 jaar en osteoporose een belangrijke rol. Alle postmenopauzale vrouwen met een fractuur in de voorgeschiedenis lopen een sterk verhoogd risico op een nieuwe fractuur. De vrouwen met een voorafgaande fractuur in de afgelopen 5 jaar hebben zelfs een 10-jaarsfractuurrisico van ruim 40%! Dit is 2.5 keer hoger dan het gemiddelde risico in de populatie. Van de vrouwen zonder een fractuur in de voorgeschiedenis hebben alleen de vrouwen met osteoporose een verhoogde kans op een nieuwe fractuur. Op basis van dit model kan een huisarts voor een postmenopauzale vrouw met een fractuurvoorgeschiedenis direct berekenen wat de kans is op een tweede fractuur, terwijl voor een postmenopauzale vrouw zonder een fractuur in de voorgeschiedenis kan de arts de kans berekenen nadat er een botmeting heeft plaatsgevonden. 28 Een alternatief voor het vaststellen van het fractuurrisico is het FRAX model van de Wereldgezondheidsorganisatie. Per patiënt zal afgewogen moeten worden welk model het beste kan worden toegepast. Als een patiënt een verhoogd risico loopt op het krijgen van een fractuur, is het een mogelijkheid dat de praktijkondersteuner een uitgebreide anamnese afneemt betreffende fractuurrisico- en valrisicofactoren. Zo kan er voor iedere patiënt een behandeling op maat worden gestart. Het belangrijkste resultaat vermeld in het proefschrift is dat fracturen clusteren in de tijd en dat er dus zonder uitstel preventie van een volgende fractuur moet worden gestart. Stelling 11 bij dit proefschrift: “Voor het krijgen van osteoporose hoef je niks te doen”

op één lijn 32 3e uitgave 2008 Behandeling van eerste episode maagklachten geëvalueerd Het DIAMOND1 onderzoek in de Lancet DOOR GERDINE FRANSEN, ONDERZOEKER (GEPROMOVEERD IN OKTOBER 2007) In 2003 startten het UMC St. Radboud Ziekenhuis, het UMC Utrecht en de Universiteit Maastricht een onderzoek naar behandeling van eerste episode maagklachten: het DIAMOND onderzoek. DIAMOND is een grootschalig onderzoek waarin de CBO richtlijn voor maagklachten werd geëvalueerd en een step-up behandeling vergeleken is met een step-down behandeling. Binnenkort zal een studie over DIAMOND in de Lancet gepubliceerd worden, waarin geconcludeerd wordt dat behandeling volgens de richtlijn (=step-up) kosteneffectiever is dan de step-down behandeling. Het hebben van maagklachten is een veel voorkomende aandoening die verantwoordelijk is voor 3-8% van alle consulten in de eerstelijnszorg. In de richtlijn voor maagklachten (2004) staat dat huisartsen bij patiënten met een eerste episode maagklachten een step-up behandeling dienen te geven: starten met antacida of H2-ReceptorAntagonisten en bij geen resultaat verder gaan met protonpompremmers. In de praktijk wordt echter vaak gestart met protonpompremmers. Tot voor kort was het nog onduidelijk welke behandelstrategie het meest kosteneffectief was. Daarom is in 2003 het UMC St. Radboud Ziekenhuis in samenwerking met UMC Utrecht en Universiteit van Maastricht het DIAMOND–onderzoek gestart waarin de behandelstrategieën met elkaar vergeleken werden. Aan dit gerandomiseerde en gecontroleerde onderzoek hebben meer dan 300 huisartsen en 664 patiënten meegedaan. Hierdoor is er meer inzicht verkregen in de therapietrouw van de patiënten, de invloed van psychosociale en genetische aspecten op behandelsucces en de kosteneffectiviteit van de twee behandelstrategieën. Hoe was de therapietrouw van patiënten? De therapietrouw van patiënten was in beide behandelstrategieën laag, waardoor de evaluatie van de behandeling bemoeilijkt wordt. Immers, als een patiënt met aanhoudende klachten de voorgeschreven maagzuurremmer niet of niet optimaal heeft ingenomen, dan is het moeilijk om de effectiviteit van die maagzuurremmer te bepalen en te bepalen wat de vervolgbehandeling kan zijn. De lage therapietrouw gold vooral voor de tweemaal daags (H2-ReceptorAntagonist) en de viermaal daags (antacida) te nemen maagzuurremmers. Ook maakt 70% van de patiënten één of meer fouten bij medicatiegebruik. Zo slaan patiënten vaak doses over of ze nemen ze hun medicatie op een verkeerd tijdstip in. De therapie ontrouw van een patiënt is vooral hoog wanneer hij/zij voorafgaand aan de behandeling aangeeft moeite te hebben met medicatiegebruik. Wat is de invloed van psychosociale en genetische aspecten? Er blijkt een positief verband te zijn tussen psychosociale factoren en maagklachten: hoe hoger patiënten scoren op psychosociale factoren (b.v. depressie of angst), hoe ernstiger de (zelfgerapporteerde) maagklachten. Het behandelsucces hangt echter niet af van psychosociale problematiek en/of genetische factoren. Verder zijn er aanwijzingen dat genetische factoren een rol spelen bij de ernst van maagklachten. De klinische betekenis hiervan moet verder onderzocht worden. Welke behandelstrategie is het meest kosteneffectief? Uit onderzoek naar de kosteneffectiviteit van beide behandelstrategieën blijkt dat na een half jaar nagenoeg evenveel patiënten vonden dat hun klachten in voldoende mate verminderd waren (± 70% klachtenvrij). Ook de kwaliteit van leven van de patiënten verschilde voor beide behandelstrategieën na zes maanden niet. Patiënten die begonnen met de protonpompremmers waren in de eerste maand na start van de behandeling wel eerder klachtenvrij. De step-up strategie bleek echter kosten-effectiever te zijn. Dit verschil is volledig toe te schrijven aan de hoge kosten voor medicijnen. 1 Dutch study of InitiAl Management Of Newly diagnosed Dyspepsia 29

op één lijn 32 3e uitgave 2008 Onderzoek naar astma (bij kinderen) RAKKER2 binnenkort van start DOOR HET ONDERZOEKSTEAM De RAKKER (Risico van Astma bij Kinderen en Kosten Effectiviteit en Risico identificatie) studie is eind 2006 afgesloten. Voor deze studie zijn destijds ongeboren kinderen geïncludeerd bij wie er géén sprake was van een eerstegraads familiale belasting voor astma. Deze kinderen zijn vergeleken met kinderen, bij wie er wèl sprake was van een eerstegraads familiale belasting voor astma, uit het PREVASK onderzoek. In de RAKKER studie is onderzocht of er met betrekking tot de ontwikkeling van ‘aan astma gerelateerde klachten’ interacties zijn tussen genetische en omgevingsfactoren. Daarnaast is onderzocht of primaire preventie van astma in de eerste twee levensjaren kosteneffectief is. Gebleken is dat in de eerste twee levensjaren eerstegraads familiale belasting een significante risicofactor is voor het ontstaan van ‘aan astma gerelateerde’ klachten. Huisstofmijt en (postnataal) roken door de ouders versterken het effect van eerstegraads familiale belasting op deze klachten. Het effect van eerstegraads familiale belasting wordt ook versterkt door het geven van flesvoeding in de eerste levensfase. Daarentegen bleek kinderdagverblijfbezoek meer ‘aan astma gerelateerde’ klachten te geven bij kinderen die géén eerstegraads familiale belasting voor astma hadden, maar was er geen effect te zien bij kinderen met een eerstegraads familiale belasting voor astma. In deze periode bleek primaire preventie van astma echter nog niet kosteneffectief. De RAKKER kinderen hebben ondertussen allemaal de leeftijd van 6-7 jaar bereikt, een leeftijd waarop objectief kan worden vastgesteld of er sprake is van astma bij een kind. De vervolgstudie RAKKER2 gaat daarom binnenkort van start. In deze studie zal, met behulp van al verzamelde gegevens (PREVASK en RAKKER), nog te verzamelen gegevens (RAKKER2) en gegevens uit de internationale literatuur de kosteneffectiviteit van meervoudige primaire preventie (meerdere preventiemaatregelen tegelijkertijd) ten opzichte van enkelvoudige primaire preventie (één preventiemaatregel, b.v. huisstofmijtreductie). Daarnaast zal worden onderzocht of er sprake is van interacties tussen genetische- (eerstegraads familiale belasting voor astma) en omgevingsfactoren (huisstofmijt, roken, etc) bij de ontwikkeling van astma. 30 Het onderzoekscohort bestaat uit circa 700 kinderen verspreid over het zuidelijke deel van Nederland. Van ruim 400 kinderen, de kinderen met een eerstegraads familiale belasting voor astma, zijn de gegevens al verzameld in de Omega studie. Van de overige kinderen zullen de gegevens in de komende periode verzameld worden in de RAKKER2 studie. Om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden zullen de kinderen eenmaal gemeten worden. Na verkregen toestemming voor deelname aan het onderzoek ontvangen de ouders van de deelnemende kinderen een aantal vragenlijsten over de gezondheid van het kind, de aan astma gerelateerde kosten en de kwaliteit van leven van de kinderen. De longfunctieassistente verzamelt met behulp van een vingerprik bij de kinderen een beetje bloed dat wordt geanalyseerd op de aanwezigheid van allergenen. Daarnaast onderzoekt de longfunctieassistente met behulp van spirometrie de longfunctie van de kinderen en kijkt ze of er sprake is van reversibiliteit. De verwachting is dat er bij een deel van de kinderen (± 30%) sprake zal zijn van astmaklachten, maar dat er geen reversibiliteit kan worden aangetoond. Deze kinderen zullen worden uitgenodigd om naar het AzM te komen om een histamineprovocatie test te ondergaan. Op deze wijze kan objectief worden vastgesteld of er sprake is van astma. Naast de gegevens die op bovenstaande wijze verzameld worden, zullen aan de huisarts alle aan astma gerelateerde consulten, voorgeschreven medicatie, verwijzingen, en ziekenhuisopnames van de betreffende kinderen over de afgelopen jaren worden gevraagd. Op deze wijze kunnen naast de medische gegevens de directe kosten worden vastgelegd die verband houden met de, ontwikkeling van, astma. De RAKKER2 studie is een onderzoek van de afdeling Huisartsgeneeskunde van de ‘Faculty of Health, Medicine and Life Sciences’ van de Universiteit Maastricht. Voor het onderzoek wordt samengewerkt met de afdeling Medical Technology Assessment Universiteit Maastricht, de longfunctieafdeling Academisch ziekenhuis Maastricht en het Sanquin instituut Amsterdam.

op één lijn 32 3e uitgave 2008 Het RAKKER2 team bestaat uit: Drs. Gerald Ramos Dr. Sandra Kuiper Prof. Dr. André Knottnerus Mw. Kitty van der Meer Mw. Arja van de Voorde Prof. Dr. Hans Severens Prof. Dr. Onno van Schayck onderzoeker projectleider projectleider onderzoeksassistente longfunctie assistente adviseur adviseur Als u vragen heeft over dit project of meer informatie wenst kunt u contact opnemen met de onderzoeker, Gerald Ramos. gerald.ramos@hag.unimaas.nl / 043-3882883. Wij streven ernaar u ieder kwartaal via ‘op één lijn’ op de hoogte te houden van de voortgang van dit project. Pneumokokkenvaccin bij ouderen CAPITA-onderzoek – een update DOOR MARIEKE BOLKENBAAS EN MARC BONTEN, ONDERZOEKERS Op 13 oktober is de CAPITA-studie van start gegaan, een grote vaccinatiestudie die wordt uitgevoerd door het Julius Centrum van het UMC Utrecht het effect van een nieuw pneumokokkenvaccin bij mensen van 65 jaar en ouder wordt onderzocht. In Limburg doen 135 huisartsen mee aan de CAPITAstudie. Deelnemers ontvangen het pneumokokkenvaccin of placebo, en krijgen daarnaast de griepprik. Voor deze eenmalige koppeling van het onderzoek aan de griepvaccinatie vindt niet alleen om praktische redenen plaats maar ook omdat zo goed naar het toegevoegde effect van pneumokokkenvaccinatie naast de griepvaccinatie gekeken kan worden. Helaas verloopt de CAPITA-studie niet zo vlekkeloos als de onderzoekers hebben gepland. Hoofdonderzoeker Marc Bonten: “Het plan om 83.000 deelnemers in 6 weken te vaccineren was natuurlijk erg ambitieus. Het had gekund als al onze aannames correct waren geweest en we geen onverwachte tegenslagen hadden gehad. Een aantal aannames bleek te optimistisch en daar kwamen we gaandeweg achter. Grotere problemen ontstonden echter door twee belangrijke tegenslagen. Nadat aanvankelijk verwacht werd dat het griepvaccin pas eind oktober beschikbaar zou zijn, en het hele programma, inclusief het uitnodigen van kandidaat-deelnemers een aantal weken was opgeschoven, bleek begin september dat het griepvaccin toch gewoon in de eerste week van oktober werd afgeleverd. Daardoor hadden we nog maar een korte periode waarin we alle 200.000 kandidaatdeelnemers moesten uitnodigen. Vervolgens maakte het mailing bedrijf cruciale fouten bij de verwerking van adressen aangeleverd door de huisartsen, de verzending van uitnodigingen en der verwerking van de antwoorden. In verband met privacy-wetgeving moest dit alles door een derde partij gebeuren, waardoor wij pas na alarmerende berichten van huisartsen beseften wat er zoal fout was gegaan. Vervolgens hadden we maar beperkte mogelijkheden, wederom in verband met privacy, om de gemaakte fouten te herstellen. Dat heeft helaas heel veel deelnemers gekost. “ Ook Marieke Bolkenbaas, arts-onderzoeker en huisarts in opleiding, kreeg veel klachten van huisartsen: “Wij zijn enorm vaak gebeld door praktijken die zelf geconfronteerd werden met problemen naar aanleiding van de mailing, of die juist veel klachten van patiënten kregen. Dat is natuurlijk een heel vervelende situatie, zowel voor de praktijken als voor ons als onderzoekers. De logistieke problemen namen op dat moment zo de overhand dat we bijna zouden vergeten waar het eigenlijk om gaat: het eigenlijke doel van het CAPITA-onderzoek, de onderzoeksvraag die we willen beantwoorden.” Waar gaat het CAPITA-onderzoek nu precies om? De vraag die de onderzoekers willen beantwoorden is of vaccinatie van 65-plussers met het pneumokokkenvaccin een toegevoegde waarde heeft bovenop de –in Nederland zeer goed georganiseerde- griepvaccinatie. In 2003 heeft de Gezondheidsraad zich over dit vraagstuk gebogen. De Raad kwam er niet uit, met name omdat er onvoldoende vergelijkend onderzoek op dit gebied is verricht. Vooralsnog heeft de Gezondheidsraad daarom geadviseerd pneumokokkenvaccinatie voor 65-plussers niet op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma, echter met de aanbeveling tot het verrichten van nader vergelijkend onderzoek van voldoende omvang. Voor het CAPITA-onderzoek wordt gebruik gemaakt van een nieuw 31

op één lijn 32 3e uitgave 2008 13-valent pneumokokken-conjugaatvaccin, wat sterk lijkt op het 7-valente vaccin voor kinderen maar is uitgebreid met 6 pneumokokken serotypen om een betere bescherming bij ouderen te bereiken. Als uitkomstmaat voor effectiviteit wordt gekeken naar het aantal longontstekingen veroorzaakt door pneumokokken van de serotypen die in het vaccin zitten. Met 85.000 deelnemers zijn er na twee jaar voldoende gevallen om een uitspraak over de effectiviteit te kunnen doen. Marc Bonten: “Die 85.000 mensen halen we in de eerste ronde niet. Ondanks alle problemen zijn we erin geslaagd zo’n 30.000 deelnemers te includeren, wat op zich al een prestatie van formaat is. Hiermee is het al één van de grootste onderzoeken ooit gedaan. Vooraf is rekening gehouden met het scenario dat we ook na de griepvaccinatie nog zouden includeren en dat bereiden we nu voor. Hiervoor breiden we een aantal regio’s uit. In Limburg hebben we huisartsen in de regio Roermond benaderd en we hopen dat zij massaal deelnemen. Daarnaast is het natuurlijk ook mogelijk dat huisartsen in de bestaande regio’s (in Limburg alles ten zuiden van Roermond) nog aansluiten.” Wat is de rol van de huisarts in het CAPITAonderzoek? Marieke Bolkenbaas: “Medewerking van huisartsen is cruciaal voor ons. Aan de huisartsen wordt gevraagd geschikte patiënten te selecteren op basis van leeftijd (65 jaar of ouder) en een korte lijst van exclusiecriteria. De vaccinatie van deelnemers aan het onderzoek wordt door het Julius Centrum uitgevoerd in lokale vaccinatiecentra die goed bereikbaar zijn voor de deelnemers. We nemen hierbij extra maatregelen om dichterbij mensen in de buurt te kunnen komen dan in het eerste deel van CAPITA mogelijk was. Daarnaast vragen wij huisartsen in de eerste 28 dagen na vaccinatie alle ernstige ziekten van deelnemers, zogenaamde serious adverse events, te melden aan het Julius Centrum. Gedurende de twee daaropvolgende jaren zal het Julius Centrum met een vaste regelmaat bij de huisarts navragen of er deelnemers zijn overleden of verhuisd. Uiteraard nemen wij de ‘lessen’ die wij hebben geleerd uit het eerste deel van de studie mee in de organisatie van een vervolg. Ons doel is samen met de huisarts dit unieke onderzoek te laten slagen.“ Vragen, opmerkingen of tips? Mocht u naar aanleiding van dit artikel vragen hebben, dan kunt u een e-mail sturen naar capitaonderzoek@umcutrecht.nl of bellen met Marieke Bolkenbaas, arts-onderzoeker, mobiel 06-41222907 Verslag van een symposium Echografie door huisartsen DOOR HENDRIK JAN VUNDERINK, REDACTIE & HUISARTSBEGELEIDER Co-assistentschap verloskunde: in 1978 nog een integraal onderdeel van het basiscurriculum. In het Wilhelmina Gasthuis in Amsterdam werden wij, tussen de vele bevallingen door, in kleine groepjes toegelaten tot een verduisterd kamertje, waar wij ademloos een t.v.-schermpje mochten bewonderen, waarop temidden van veel ruis een amorf, wittig vlekje schokkerige beweginkjes maakte: een foetus! In beeld gebracht door onschadelijke geluidsgolven. Asimov had het in zijn stoutste sf-dromen niet kunnen verzinnen, en ook niet, dat de echografie zich dertig jaar later een plek in de eerste lijn zou gaan veroveren. Want nu is dat realiteit. De belasting van echografie voor de patiënt is laag en de zo snel verkregen extra informatie over ziekte of gezondheid helpt ons verder in beslissingen voor een diagnose-behandelplan. De techniek is binnen bereik van de huisarts gekomen en de vernieuwde apparatuur garandeert betere beeldvorming. Als de behandelend arts zelf aanvullend echografisch diagnostiek kan doen, lijken zowel de arts als de patiënt hier (medisch gezien) profijt van te hebben. Bovendien is het kosteneffectief. 32

op één lijn 32 3e uitgave 2008 Nederland loopt hierin eens niet voorop. In de ons omringende Europese landen (Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk) behoort echografie tot huisartsenzorg. De regelgeving hieromtrent en vergoedingen hiervoor zijn vastgelegd. In Engeland bestaat sinds 2002 een systeem van opleiding eerstelijns echografie, waarna een registratie van bekwaamheid volgt, die voorwaarde is voor vergoeding. In ons land kan een geïnteresseerde huisarts nu de basiscursus volgen, zoals die gegeven wordt aan echografisten en verloskundigen in opleiding. Na afronding van de basiscursus zijn huisartsen bekwaam basale obstetrische en abdominale echografie uit te voeren. Voor deze basale bekwaamheid voert het CHBB de registratie. De instelling van een register voor Echografisch Bekwame Huisartsen (EBHA) dient ertoe de kwaliteit van de echografie door huisartsen in Nederland te borgen en te verbeteren. Tevens is het doel echografie te integreren in de praktijkvoering van de huisarts en de potentie van de echo-diagnostiek zichtbaar te maken door verantwoorde toepassing ervan. De registratie is nu nog beperkt tot de abdominale en obstetrische echografie. Voor de huisartspraktijk lijkt echter ook de MusculoSkeletal Ultrasound heel waardevol te kunnen worden. Iemand die daar vanuit zijn al lang bestaande bijzondere belangstelling voor het bewegingsapparaat in toenemende mate gebruik van maakt, is huisarts Ramon Ottenheim uit Geulle. Onlangs woonde ik een workshop bij, waar hij met terecht enthousiasme de echografie van met name het schoudergewricht demonstreerde. Ik was vooral getroffen door de dynamische diagnostiek: je kunt kijken naar de functie van een gewricht. Verbluffend om een impingement te zien optreden, en ook waardoor en bij hoeveel graden abductie. De techniek heeft zonder twijfel meerwaarde bij het stellen van de diagnose, geeft meer informatie over de prognose en geeft meer basis voor instellen van de juiste therapie, inclusief volgen van de opbrengst daarvan. Er is echter weinig wetenschappelijk onderzoek dat die meerwaarde aantoont van gebruik van echo voor de diagnostiek. De huisarts gebruikt de echo echter aanvullend voor klinische diagnostiek. Omdat de meerwaarde niet is onderzocht is de onderbouwing voornamelijk empirisch. Ramon Ottenheim heeft nu een onderzoeksopzet gemaakt om te proberen evidence te creëren. Bij goedkeuring door de subsidiërende instanties zal dit resulteren in de Maastricht University Shoulder Pain Study (MUST), om meer inzicht te krijgen in de plaatsbepaling van echografie van het bewegingsapparaat (in het bijzonder de schouder) in de huisartspraktijk. Ongeacht de uitkomst heeft de echografie zijn plek in de huisartspraktijk veroverd en wordt de registratie door ZN erkend om voor vergoeding in aanmerking te komen. De foetus is geboren en ontwikkelt zich voorspoedig! Meer informatie: www.chbb.lhv.nl Aankondiging Postacademische cursus Ouderenzorg op 4,5 en 6 maart 2009 in Maastricht DOOR JOS SCHOLS, HOOGLERAAR EN VERPLEEGHUISARTS UM We organiseren in op 4,5 en 6 maart 2009 voor de derde keer de postacademische cursus over actuele onderwerpen in de ouderengeneeskunde. Deze keer is het wederom gelukt om een keur aan interessante nationale en internationale sprekers enthousiast te krijgen om naar Maastricht te komen om gestalte te geven aan deze kennisverrijkende, meerdaagse cursus. Zij willen U, die als medicus werkzaam is ten behoeve van kwetsbare en hulpbehoevende ouderen, graag deelgenoot maken van hun expertise en ook handreikingen geven voor de dagelijkse praktijk. Uiteraard is voor accreditatie van de cursus gezorgd. Alle verdere informatie vindt u op www.ipcneurobrain.nl 33

op één lijn 32 3e uitgave 2008 Accreditatienieuws De vakgroep Huisartsgeneeskunde mag nu ook accreditatie verzorgen voor AVG en verpleeghuisartsen. In het vorige nummer hebben we uitleg gegeven over de BIA, de Beperkte Instellingsgebonden Accreditatie waarover de vakgroep beschikt. Konden we voorheen alleen nascholingspunten toekennen aan huisartsen: vanaf september 2008 kunnen we dit ook voor AVG en verpleeghuisartsen. In de overige voorwaarden treden geen veranderingen op, wel zijn de aanvraagformulieren dit najaar aangepast conform de laatste eisen van de KNMG en de daaraan gekoppelde registratievoorwaarden in GAIA. Voor informatie of vragen kunt u mailen naar bia@hag.unimaas.nl. Uw bericht wordt dan gelezen door Babette Doorn (voorzitter BIA) en/of Judith Janssen (registratie in GAIA). Verslag van een symposium Gezondheidscentrum Withuis bestaat 35 jaar DOOR PAUL STALENHOEF, ACADEMISCHE HUISARTS MAASTRICHT Toen ik in 1974 solliciteerde bij gezondheidscentra om als huisarts in een samenwerkingsverband te gaan werken, was het Withuis in Venlo al bekend. Opgericht in 1973 behoorde het toen tot een handjevol gezondheidscentra in Nederland. Naast Ommoord en Hoensbroek was Withuis een “goeie derde”, hoewel pas opgericht. De ontwikkeling van gezondheidscentra verliep daarna langzaam maar gestaag. Nu, na 35 jaar, heeft het Withuis in Venlo zich definitief geschaard onder de nestors van de gezondheidscentra en het is een begrip geworden. Reden voor een feestje. Dat werd op 13 november op passende wijze gevierd in de vorm van een symposium onder de pakkende titel: “Patiëntgericht in de eerste lijn: spagaat of synergie….?” Een titel die aangeeft dat we terugkeren naar de “core business” van de geïntegreerde hulpverlening in de eerste lijn en naar datgene waar het allemaal om draait: de patiënt centraal. Bij binnenkomst werden we verwelkomd door 2 narren, die op speelse en humoristische wijze accenten legden op de thematiek en de sprekers in de vorm van een gedicht of versje aankondigden. Ook kwamen zij af en toe tussenbeide met een kwink, die relativerend werkte op de soms wel wat droge kost. Dagvoorzitter Leo Kliphuis, per 1 december de nieuwe directeur van de Landelijke Vereniging Georganiseerde eerste lijn (VGL) gaf bij de sprekers een nadere introductie en rondde de voordracht af in enkele steekwoorden. Na een welkomstwoord van de symposiumvoorzitter 34 Hans Vlek, waarin hij op gepaste wijze het heengaan van Henk van Dam herdacht, kwam de centrale vraag aan de orde: “Wat is dat patiëntgerichtheid?” Vogens Gijsbert de Koning, directeur van het gezondheidscentrum bestaat het uit 3 delen: patiëntvriendelijkheid, patiëntparticipatie en patient empowerment, een begrip waarbij vooral de patiënt actief en mondig is. De zorgvraag is voortdurend veranderd en sterk toegenomen door de groei van de zorgmarkt, de toename van chronisch zieken en de toename van preventieve activiteiten. Daarbij dient steeds meer rekening te worden gehouden met output gefundeerde financiering, met onderhandelingen met ziektekostenverzekeringen als gevolg. Op basis van prestatiegerichte indicatoren worden afspraken gemaakt. Volgens Marius Buiting, senior adviseur van het Kwaliteitsinstituut voor Gezondheidszorg CBO, is de patiënt begin- en eindpunt van kwaliteit. In de jaren 1980 tot 2000 waren er 3 variabelen om de kwaliteit te Welkomstwoord door Hans Vlek

op één lijn 32 3e uitgave 2008 sturen: geld, productie en kwaliteitsgarantie. Nu ligt het echter aanzienlijk ingewikkelder, Door een toename van chronisch zieken, hetgeen meer is dan vergrijzing en een hogere verwachting van de patiënt met betrekking tot het zorgaanbod, kan niet meer worden volstaan met enkel variabelen die kwaliteit sturen. Er is meer voor nodig en vooral een andere manier van kijken van de hulpverleners. Hij uitte daarbij 5 wensen: zie een patiënt als iemand met zorgen maar ook wensen; maak veranderen tot een feest of een spel; kijk altijd of veranderingen een toegevoegde waarde hebben met betrekking tot de beoogde kwaliteitsverbetering, waarbij hij als voorbeeld gaf fusies en schaalvergrotingen; probeer het zelfmanagement van de patiënt te bevorderen en probeer het niet in je eentje te klaren: tenslotte kan kwaliteitsverbetering alleen in samenwerking tot stand komen. De volgende voordracht van Paul Hoogenberk, directeur van Medicinfo VGZ/UVIT ging dieper in op het begrip patiëntgerichtheid en maakte gebruik van het concept beschreven in het boek “A whole new mind”van Daniel Pink. Begrippen als Story, Meaning, Empathy, Design, Play en Symphony staan daarbij centraal. Wat is de betekenis van het verhaal van de patiënt? Hoe kunnen wij de patiënt, met empathie tegemoet treden? Daarbij is een plan een noodzakelijke voorwaarde. Probeer de ernst ook eens te laten varen en benader het met een spelelement, waarbij het accent ligt op harmonie tussen hulpvrager en hulpverlener. Maak voor u zelf eens een juryrapport: Wat beleven uw patiënten in de contacten met u als hulpverlener? Vertaal uw aanpak in een Design, een plan. Maak het speels en empathisch en plaats uw werk in een bredere context. Na een pauze volgde de voordracht van Frederik Vogelzang, senior beleidsmedewerker Nederlands Patiënten Consumenten Federatie (NPCF), getiteld: “Uw gezondheidscentrum het ideaalplaatje van de patiënt?”. Samenwerken aan kwaliteit is gericht op de 6 “V”’s: Vaardigheid, Veiligheid, Vriendelijkheid, Vlugheid, Vlakbij, en Voordelig, hetgeen mij deed denken aan de slogan van Van Gendt en Loos: “vlug, veilig en voordelig”. Vanuit patiënt- optiek is een aantal ontwikkelingen relevant. De patiënt als zelfmanager van zorg, de mogelijkheden van het elektronisch patiëntendossier en Telemedica, als mogelijkheden voor een verbetering van de communicatie, een taakherschikking, waarbij de rol van de verpleegkundige als praktijkondersteuner of practice nurse van belang is, de coördinatie van zorg door een case manager, niet noodzakelijkerwijs de arts, maar wel heeft de arts een rol als “spelverdeler”. Een beoordeling door patiënten van de kwaliteit van hulpverlening heeft vorm gekregen in een landelijke organisatie ECB: Eerstelijnscentra door Cliënten Bekeken. De ervaringen tot nu toe zijn in het algemeen positief. Het grootste verbeterpunt is verbetering van de privacy. Aanbevelingen hierbij zijn: telefoongesprekken niet aan de balie, maar in een back-office, dus niet hoorbaar voor wachtende patiënten en triage-training van de doktersassistentes. Nico Bernts, tot 1 december 2008 nog voorzitter van de LVG, gaf in een voordracht getiteld: “Betrokkenheid van de patiënt bij het gezondheidscentrum: een zoektocht tussen zakelijkheid en ideologie” zijn visie op het thema van de dag. De eerstelijnsgezondheidszorg is enerzijds een privé-domein, waarin cliënten veilig hun verhaal kunnen doen, anderzijds een publieke voorziening, voor ieder toegankelijk. Ook hier weer enkele centrale waarden: Service, Bereikbaarheid en Dienstverlening. Het betreft hier een attitudekwestie, die niet met financiële middelen alleen zijn te realiseren. Ook door hem wordt de ECB als instrument tot toetsing door de cliënt genoemd met als doel kwaliteitsverbetering. Na een samenvatting door de dagvoorzitter Leo Kliphuis, werd door Tonnie van Kessel, als vertegenwoordiger van de Withuis-historiegroep, het jubileumboek gepresenteerd. Een werkelijk schitterend resultaat. Ik was geïmponeerd door de gedegenheid en de prachtige vormgeving van dit jubileumboek. Voor mij onderstreepte dit werk, waarin wordt teruggeblikt, maar ook naar de toekomst wordt gekeken de vitaliteit van dit gezondheidscentrum. De academische status komt uitvoerig aan bod. Getroffen was ik door het fotowerk, waarbij foto’s Remy van der Grinten en Henk van Dam, 2 overleden collega- huisartsen, mij deed beseffen dat dit jubileumboek een prachtige postume hommage aan beiden is. Withuis leeft, dat is duidelijk! Het heeft met deze dag en met het jubileumboek laten zien, dat het een voorbeeldfunctie verricht voor andere gezondheidscentra. Toen wij terugreden naar huis en de 2 Roermondse tunnels zowaar open bleken te zijn, kon deze dag voor mij niet meer stuk…. Proficiat en Chapeau, Withuis! ■ 35

Op één lijn is een uitgave van: Vakgroep Huisartsgeneeskunde FHML Universiteit Maastricht Postbus 616 6200 MD Maastricht op1lijn@hag.unimaas.nl Based in Europe, focused on the world. Maastricht University is a stimulating environment. Where research and teaching are complementary. Where innovation is our focus. Where talent can flourish. A truly student oriented research university.

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
Home


You need flash player to view this online publication