0

1e Jaargang, nummer 3, 24 april 2023 WATERVAL Blad voor Rodenbergs-Nederlandse Literatuur __________________________________________________________________________ HET LAND VAN DE RIVIER Er stond een hotel aan een rivier, tussen het bos en de weilanden in. Er was hier een nachtschool op de bovenste verdieping van het hotel. Iedereen kon iedereen onderwijzen. Iedereen onderwees weer andere principes. Sommige principes waren beter dan anderen. De betere principes vonden hun weg wel. Alles stroomt. Alles verandert. Alles is tegengesteld. Zo komt het beste naar boven. Alles gaat van licht naar donker, en van donker naar licht. Alles gaat van de diepte tot de oppervlakte, en van de oppervlakte tot de diepte. Dit waren de zes basis-principes van het hotel. Niemand mocht hiervan afwijken. Marietje predikte het ook overdag in het dorp. Ook het dorp had deze zes basisprincipes. Het was als een religie. Monniken schuifelden door dorp en bos deze principes prevelende, zingende, in grote stoeten. Zo gingen ze van dorp tot dorp. Alles stroomt. Alles verandert. Alles is tegengesteld. Zo komt het beste naar boven. Alles gaat van licht naar donker, en van donker naar licht. Alles gaat van de diepte tot de oppervlakte, en van de oppervlakte tot de diepte. Marietje wilde niet bij de monniken horen. Ze was nogal tegendraads. Ze vond de monniken te stijf. Ze zagen er allemaal hetzelfde uit. Er veranderde eigenlijk niets. Zij vond dat de monniken zich eigenlijk helemaal niet aan de zes basis-principes hielden. En dat predikte zij ook. Daarom ging zij ook elke nacht naar de bovenste verdieping van het hotel, naar de nachtschool, om te onderwijzen en om onderwezen te worden. Ze sliep altijd een deel van de dag en een deel van de nacht, zodat ze beiden kon gebruiken. De monniken kwamen niet in de nachtschool. Zij hielden het bij de zes basisprincipes, en verder keken ze niet. Ze wilden er niets bijleren. Op een nacht ontvoerden ze Marietje, en namen haar mee naar hun klooster, waar ze werd opgesloten in een kelder. Hier werd Marietje gehersenspoelt. Ze werd bedreigd. Maar Marietje liet zich niet kennen. Ze las hen flink de les, maar ze trokken hun schouders op. Na een dag lieten ze haar gaan. Marietje ging naar de politie, maar ook daar trokken ze hun schouders op. Alles was immers tegengesteld. Het ging volgens hen niet tegen de zes basis-principes in. Marietje was woedend. Toch wist ze dat dit de zes basisprincipes waren. Ze probeerde haarzelf te kalmeren, en sprak er veel over op de nachtschool. ‘Het is natuurlijk geen excuus he, van de monniken en de politie,’ zei iemand. ‘Ach, ze doen toch wat ze willen. Niemand stopt hen,’ zei iemand anders. ‘Als wij maar doorleren,’ zei weer iemand anders. ‘Het moet maar eens afgelopen zijn,’ zei Marietje. ‘Maar ik wil geen oorlog beginnen. Dat gaat van kwaad tot erger. De nachtschool is toch het beste.’ ‘Vind ik ook,’ zei iemand anders. ‘En ik ook,’ zei weer iemand anders. Alles stroomt. Alles verandert. Alles is tegengesteld. Zo komt het beste naar boven. Alles gaat van licht naar donker, en van donker naar licht. Alles gaat van de diepte tot de oppervlakte, en van de oppervlakte tot de diepte. Ze bleven het prediken, ze bleven het onderwijzen. Iedereen begon het normaal te vinden, meer en meer. Iedereen werd er door opgenomen. De monniken werden ouder en ouder, en het ras begon langzaam uit te sterven, want er kwamen eigenlijk geen nieuwe monniken bij. Marietje vond het best. Ze was er blij mee, want ze vond de monniken altijd al verschrikkelijk. Gruwelijk vond ze het, als kind al. Op de nachtschool werd gezegd : ‘De natuur rekent vanzelf met ze af.’

Op een dag was de laatste monnik gestorven. Toen is de nachtschool naar het klooster verschoven, aan de andere kant van de rivier. Het lag dicht bij een ander dorp. Marietje ging er vaak winkelen. Ze was blij dat het klooster nu eindelijk voor iets goeds werd gebruikt. In een kelder vlak bij waar ze eens opgesloten werd gehouden vond ze een heleboel boeken. De boeken waren oud en wonderlijk. Ze vroeg zich af waarom de monniken dit nooit gepredikt hadden. Maar zij zou dat doen van nu af aan. Ze hadden die boeken gewoon verborgen gehouden. Ze begreep nu de zes basis-principes nog beter : Alles stroomt. Alles verandert. Alles is tegengesteld. Zo komt het beste naar boven. Alles gaat van licht naar donker, en van donker naar licht. Alles gaat van de diepte tot de oppervlakte, en van de oppervlakte tot de diepte. In het klooster vond ze een nieuw leven, een nieuwe doorgang. Wat waren hier veel kelders, en wat waren hier veel wonderlijke boeken. Wat waren hier veel wonderlijke ruimtes, als een ondergrondse natuur. Ze kwam erachter dat er hier veel meer mensen opgesloten werden gehouden. Die zette ze nu vrij, een voor een. Maar ook grote, grote monsters werden er opgesloten gehouden. En ze kwam er meer en meer achter dat de monniken ook het land van de rivier voor grote rampen hadden bespaard. Daarom begon ze ook wat sympathie te krijgen voor de monniken, dat het toch niet zo erg was als ze in eerste instantie dacht. ‘We weten niet veel,’ sprak ze op de nachtschool. ‘Het is van belang dat we veel meer onderzoek doen, want er zijn misschien dingen die we niet weten.’ Het was in die dagen dat Marietje haar eigen monniken orde begon op te zetten. Ze zou het heel anders doen dan de oude monniken. Ze kon hen wel een beetje begrijpen. Einde ________________________________ HET MODDERMEER Hij bespeelde de piano. Zij keek hem aan. Ze hield zich stil. Hij pingelde wat. Toen liep ze de keuken in. Hij volgde haar, maar zei niets. Ze begon te koken. Hij liep de huiskamer weer in en greep een boek. Het boek ging over een duistere indianen-stam. Hij was diep geinteresseerd, bijna onder hypnose, en begon te lezen. Even later kwam zijn vrouw de huiskamer binnen met soep. Maar hij was in diepe trance, dus ze begon alleen te eten van de soep. Hij had geen honger. Ze liep naar boven. Hij volgde haar met het boek. Ze was op haar bed gaan liggen, en hij legde zichzelf ook op het bed, nog steeds met het boek. Hij begon weer te lezen. Ze zuchtte. Zo ging dat nu altijd. Haar man was verslaafd aan boeken. Zij was niet geinteresseerd in boeken, en al helemaal niet in de rare verhalen die hij vertelde. Op een dag was ze het zat, en vertrok. Hij was niet onder de indruk, en las gewoon door. Als het kon wilde hij in de wildernis leven, zoals de stam van het boek. Op een dag was het zover. Hij pakte wat spullen en vertrok in de wildernis. Hij voelde de modder tussen zijn tenen, en hij kon ademhalen … Dat gevoel had hij een lange tijd niet gehad. Een half naakte vrouw stond in de verte naar hem te kijken. Ze was bijna naakt, maar had wat riemen om haar heen. Ze had haar boog getrokken. 'Wat wil je ?' vroeg ze. 'Naar huis,' zei hij. 'Ik wil leven in een stam.' Ze liet haar nog steeds gespannen boog een beetje zakken. 'Weet je wel niet wat het kost om een stam binnen te gaan vandaag de dag ?' Hij schudde zijn hoofd. 'Nee.' Wij moeten je initieren, zei de vrouw. Hoe gaat dat ? Vroeg hij. Dat gaat niet, sprak ze. Waarom niet ? Daarom niet. Toen rende de vrouw weg. Hij ging haar achterna, maar de pijlen vlogen al snel over zijn hoofd, dus ook hij rende weg. Hier moest hij niet wezen. Ergens vond hij een tunnel die ondergronds leidde. Maar alles was zo stil hier. Hij kwam aan een meer van modder. Een kind was hier aan het spelen, een kind van wilden. Waarschijnlijk woonden moddermensen hier. Verderop was het water wat minder modderig, maar wel bruin. Hij zakte in het water, en begon te zwemmen. Al snel was hij aan de overkant. Het was niet zo'n groot meer. Een vrouw kwam naar hem toe. Ze groette hem. Zij was een stuk aardiger dan die andere vrouw. Ze was bedekt met modder. Wat is je naam ? Vroeg ze. Ik heb mijn leven achter me gelaten, zei hij. Waarom ? Vroeg ze. 'Laat dat maar zitten,' zei hij. 'Wat kost

het om deel te hebben in uw stam ?' 'Niks,' zei de vrouw. 'Mag ik binnenkomen ?' vroeg hij. Ze gaf hem een tent. Maar hij begon zich al snel te vervelen en trok verder. Hij dacht na over zijn vrouw, maar vergat haar snel. Ze was te saai voor hem. Hij ging nog dieper ondergronds, na het vinden van een andere tunnel. Hij kwam aan bij een wilde zee. Het was hier verschrikkelijk aan het stormen. Hij liep door een reusachtige poort. Ook hier verveelde hij zich. Hij besloot weer terug te gaan naar zijn boeken. Vooral boeken over duistere indianen-stammen hadden zijn interesse. 's Nachts had hij dromen over wilde indianen-stammen. Het was voor hem nauwelijks mogelijk om in de realiteit te blijven. Hij leefde met zijn boeken en verhalen. Het was alsof er een indiaans oorlogsboek in zijn hoofd leefde waarvan hij maar niet kon ontsnappen. Nog steeds had hij een diep verlangen deel te hebben aan zo'n stam, en in zijn dromen was het zo. Zijn dromen waren bijna nachtmerries, zo wild waren ze. Moddermeer, moddermijn, modderveer, Met rood bedekt, Ze bloed niet meer, Moddermeer, rozenschijn, moddermijn Moddermeer, modermijn, rozenveer, Hier moet je zijn, Met rood bedekt, De ochtendstond, Je ademt niet meer, Maar je bent niet dood, Je bent bedekt met rood Moddermeer, moedertaal, denk niet meer, Het vuur gaat aan, Het vuur gaat uit, We denken er niet meer aan, In het moddermeer Je komt dichtbij, Je raakt mij aan, Ik adem niet meer, Maar ik ben niet dood, Ik ben bedekt door het moddermeer, Bedekt met rood Moddermeer, denk aan mij, Houd me vast, Verlaat mij niet meer, Maar vlieg met mij, Naar de regenboogstad, En praat met mij. Uit : Proza van de Vuh ________________________________ DE FABRIEK Hij werkte in een steenkool fabriek. Vaak moest hij overwerken. Hij was een echte work aholic. Dan had hij wat te doen, anders zou hij maar voor zich uit blijven staren. Hij kwam altijd helemaal onder het roet thuis, vaak pas laat. Maar er was niemand die op hem wachtte. Hij was gescheiden. Zijn vrouw kon er niet meer tegen dat hij nooit thuis was, en heeft toen de benen genomen. Maar toen er een nieuwe directie kwam in de fabriek en hij harder moest werken voor minder loon had hij er minder lol in. Eigenlijk moest hij steeds harder werken en kreeg hij steeds minder. Op een gegeven moment had hij zo'n laag loon dat hij honger begon te lijden. Er was een zware industrialisering gaande in het land, die uitliep op een industriële revolutie. Dit maakte dat het land zwaar communistisch werd, en hij voelde zich een slaaf. Alles werd hem afgenomen. Alles was nu van de staat. Hij voelde zichzelf slechts een poppetje, een marionet. Hij was zo weinig thuis dat het leek alsof hij in de fabriek woonde. Zijn maten hadden het erover dat ze een opstand wilden beginnen, maar ze wisten niet hoe. Hij deed ook wat duiten in het zakje, maar het was allemaal slechts gissen, en ze vonden het vechten tegen de bierkaai. Ze zouden er wat langer over nadenken hoe dit te doen. Maar één ding was zeker : Ze wilden hier weg. Ze verlangden naar de vrije natuur. De stad had hen opgesloten, en met name de fabriek. Ze vervloekten de fabriek. Hij was een steenkool werker in hart en nieren, maar dit ging te ver. Het terrein van de fabriek werd zwaar bewaakt, dus eigenlijk was er geen ontsnapping mogelijk. Toch spraken ze over bepaalde tunnels, die zelfs uit de stad zouden kunnen leiden. Ook de stad werd zwaar bewaakt. Je kon niet zomaar erin of eruit. Ook moest hij bijgeschoold worden een paar uur per week. Dat was altijd op de dinsdag. Er was een klein schoolgebouwtje op het terrein van de fabriek. Het had twee verdiepingen en een zolder, en hij kreeg les op de zolder. De leraar was een aardige man, maar ook hij was een slaaf van de fabriek. Soms liep hij zomaar uitgekondigd de klas uit, naar een soort bergingsruimte. Dan moest hij even roken. Dat mocht hij niet in de klas doen. Ook hij werd in de gaten gehouden, maar hij wilde meewerken aan de ontsnapping. Hij vond de leraar één van de laatsten die nog een hart hadden. Ook de leraar wist van bepaalde tunnels af, maar zei dat het te gevaarlijk was. 'En wat moet je in de natuur ?' zei hij altijd. 'Gevaarlijke indianenstammen en gevaarlijke roofdieren en allerlei ander ongemak.' Toch wilde hij ontsnappen. Hij zei dat hij zijn eigen stad wilde bouwen. Zijn verdriet was groot toen de leraar op een dag werd doodgeschoten. Maar eigenlijk had hij het wel verwacht. De leraar sprak teveel. Natuurlijk zou dat tegen hem keren op een bepaald moment. Nee, hij keek er niet van op. Hijzelf hield zich wijselijk stil. Wel had hij de uitleg van het

tunnelsysteem nog in zijn hoofd, wat de leraar hem had gegeven. Het brulde als een tijger in zijn hoofd. Maar hij wilde geen tijger zijn. Het was alsof hij in gevecht was met de tijger. Hij wilde het slimmer aanpakken. Geen gevaarlijk tunnelsysteem wat volgens de leraar onvermijdelijk dodelijk zou aflopen. Neen, hij wilde tijd rekken, met meer strategie te werk gaan. Toen drie van zijn maten het besluit hadden genomen toch via de tunnels te gaan was hij er op tegen. Hij was ook niet verbaasd toen hij hoorde dat ze alledrie afgeschoten waren. Direct drie dagen na de moord op zijn vrienden kreeg hij een aanbod om in het transport te werken. De steenkolen werden vervoerd met schip en trein. Hij zou dan in de haven en op het station komen te werken, naast zijn werk in de fabriek. Zo had hij wat afwisseling. Hij nam het aanbod met beide handen aan. Hij was blij dat hij het geduld hiervoor had gehad. Maar het werk was zwaar en hard. Toch had hij hierdoor het idee dat hij dichter bij de ontsnapping was. Hij zou het kunnen proberen per schip of trein te ontsnappen. In ieder geval begon hij weer meer plezier te krijgen in zijn werk door de afwisseling. Ook begon hij mee te helpen in de ontsnapping van anderen door schip en trein, alhoewel hij het nog steeds niet over zijn hart kon krijgen zelf te ontsnappen. Hij was alreeds bezig met gevaarlijk werk, want als ze betrapt zouden worden in het helpen anderen te laten ontsnappen, dan zou zouden ze zelf ook opgepakt worden. Tot nu toe ging alles goed, en ze begonnen er handigheid in te krijgen. Het was alsof het zijn tweede baan was. Het gaf hem hoop en energie, alhoewel de spanning soms flink bij hem toesloeg. Op een dag werden enkelen van zijn maten betrapt tijdens het laten ontsnappen van inwoners van de stad. Ze werden allemaal ter plekke afgeschoten. Hij werkte op dat moment in de fabriek en hoorde het pas later, ook als een waarschuwing. Hij raakte hierdoor zwaar depressief en wilde niet meer leven. Een andere maat van hem praatte hem erdoor heen. Hij was het helemaal zat. Hij kon hier niet meer mee leven, en zou samen met zijn maat gaan onderduiken. Zijn maat wist wel een adres. Het was in de stad zelf. Midden in de nacht gingen ze er naartoe. Ze hoopten dat ze geen bewakers zouden tegenkomen. Het was een dikke vrouw waar ze terechtkwamen. Ze had een geheime woning onder haar huis. Dat moest wel, want er werden vaak huiszoekingen gedaan als werkers werden vermist. De dikke vrouw was direct enorm onvriendelijk en veeleisend. Snel kwamen hij en zijn maat erachter dat ze in een nieuwe slavernij en gevangenschap terecht waren gekomen, en de vrouw had hele strenge regels. Toch wilden ze het proberen om te kijken of het beter was dan waar ze vandaan kwamen. Tegelijk wisten ze ook dat er nu geen weg meer terug was. De dikke vrouw foeterde vaak op hen, en schold hen vaak uit. Ook kregen ze bij haar veel werk te doen. Ze was enorm praatziek en twistziek en ze hield hen nachtenlang op. Eten kregen ze bijna niet, en als ze het kregen hadden ze het idee dat ermee gerommeld was, alsof ze vergiftigd werden, en ze waren er vaak ziek door. Steeds meer kreeg de dikke vrouw macht over hen. Als het niet helemaal ging zoals ze wilde bedreigde ze hen soms met een mes. Ze had haar lijsten van mensen wie ze van alles wel zou willen aandoen, en dat moesten ze altijd aanhoren. Altijd maar weer die lange verhalen, en geweld werd niet geschuwd, maar verheerlijkt. Ze preekte als een dominee, maar dan wel een hele criminele en bloeddorstige. Toch hadden ze soms wel medelijden als ze al die verhalen hoorde. De vrouw had als meisje veel meegemaakt, en was daar eigenlijk nooit overheen gekomen, en reageerde dat nu op hen af. Ze waren goed de klos, dat wisten ze wel. Soms was de vrouw heel aardig, maar dan waren ze erg op hun hoede. Ze wisten niet wat er dan achterstak. Soms zou ze hen wel willen helpen, maar ze wist niet hoe. Soms gaf ze tekenen die leken op een soort van medelijden. Ze spraken met haar over de ontsnapping uit de stad, en ook zij was er wel in geinteresseerd. Niet alleen voor hen, maar ook voor haarzelf. Hoe moeilijk ze ook in elkaar zat, zij was ook een slachtoffer van de stad, en wachtte op bevrijding. De natuur zagen zij als de grote bevrijding, maar ook zij sprak over de gevaarlijke indianenstammen daar, en andere gevaren van de open natuur. Soms als ze kwaad was dreigde ze hen weer terug te sturen naar de steenkool fabriek, maar uiteindelijk kwam het er nooit van. Hij wilde niet ontsnappen met een schip of trein, want daar had hij een trauma aan overgehouden door de dood van zijn vrienden. Op een nacht zei ze dat er nog wel geheime tunnels onder de geheime woning waren die nog dieper gingen, maar daar wist ze weinig vanaf. Ze zou wel meewillen als ze zouden gaan. Op een nacht besloten ze het erop te wagen. Er liepen hier allemaal gangen. Het leek wel op een mijn. Ze kwamen zelfs mijnwerkers tegen, maar die spraken in een andere taal. Die waren niet van hier. Ze stonden voor een raadsel. Ze hadden harde stemmen en lieten hen niet gaan. Ze probeerden wat uit te leggen. 'Komtaar,' zei een mijnwerker, die vlak voor hen ging staan. 'Karta.' En hij maakte bewegingen met zijn handen en voeten. Hij had de indruk dat de mijnwerker het over indianen had in gebarentaal. Toen wenkte de mijnwerker hen, en ze moesten hem volgen. Ze gingen toen door vele

tunnels heen. Heel veel mijnwerkers waren hier bezig. Hij herkende ze niet. Weer begon de mijnwerker allemaal gebaren te maken en wees op de andere mijnwerkers. Het was een steenkool mijn, maar het scheen geheim te zijn, en deze werkers waren niet van de stad. De mijnwerker scheen met gebaren te vragen of ze hier wilden werken. Hij en zijn maat zagen dat wel zitten, maar de vrouw wilde terug, en begon paniekerig te doen. Een andere mijnwerker die met hen mee was gelopen begreep de vrouw die telkens terugwees en duidelijk overstuur was, en nam haar weer mee terug. 'Komtaar,' zei de andere mijnwerker weer. Ze kregen werkkleding en een helm, en konden direct aan het werk. Alles was hen nog steeds een raadsel. Ze vroegen zich af wie het waren. Ze kregen ook een eigen kamer in het ondergrondse mijnenstelsel. Er werd hun duidelijk gemaakt dat ze konden werken wanneer ze wilden. Er lag geen druk op, en ze konden hier tot rust komen. Er werd hier ook gewerkt met ondergrondse voertuigen die op treinen leken, waarmee de steenkool vervoerd werd. Ze vroegen zich af waar het naartoe ging. Ze kwamen erachter door de gebaren van de mijnwerker dat de ondergrondse voertuigen dieper onder de grond gingen naar een dieper liggende steenkool fabriek. Dit volk was een ondergronds volk, dieper onder de aarde, waar de wereld boven de aarde geen weet van had. Op een dag werd hij geleid tot de leider van de mijnwerkers, en het was een klein jongetje. Toen hij dichter bij kwam zag hij dat het zijn buurjongetje van vroeger was die eens ging verhuizen. 'Je bent nog precies hetzelfde !' zei hij met grote verbazing. 'Je bent nooit verder gegroeid. Hoe kan dat ?' Het buurjongetje sprak in zijn eigen taal. 'We gingen verhuizen onder de grond,' zei het jongetje. 'Mijn vader ging daar werken. Niemand wordt hier ouder.' 'Wie zijn het ?' vroeg hij. worden en dat zijn hart veranderd zal zijn. Het boek eindigt met de afkapping van het geslachtsdeel van Goliath. 'Het zijn vluchtelingen die ontsnapt zijn uit het communistische regiem,' zei het buurjongetje. 'Ze zijn nu lid van het geheime leger, verzetsstrijders.' 'En hoe komt het dat niemand hier ouder wordt ?' vroeg hij. 'Dat heeft te maken met ondergrondse mineralen en voedselsoorten die ze boven niet kennen,' zei het buurjongetje. 'Nog dieper onder de grond is de woeste wildernis en de wilde oceaan, waar de indianen wonen.' Hij keek het buurjongetje met verbazing aan. 'En hoe komen we daar ?' vroeg hij. 'Door de fabriek,' zei het buurjongetje. Einde (Uit : De Onkrant – Verzamelingen, nr. 1) ________________________________ BLOEMEN : DE SLEUTEL TOT DE EEUWIGE JEUGD Zodra iemand zich ging bezig houden met het boek, dan kwam de nectar van de bloem in het hoofd van diegene, en dan werd diegene steeds jonger. Behemma 18:37 De nieuwe Genesis, het boek Behemma, beschrijft de geestelijke oorlogsvoering zo diep en uitvoerig dat er geen materiele oorlog meer nodig is. Het beschrijft de geestelijke jacht zo uitvoerig dat er geen materiele jacht meer nodig is. Het boek begint met een gebed van Samuel voor Eli, dat hij opgewekt zal Bloemen zijn poetische wezens. Ze tonen hele andere paden dan die van de mens. Ze hebben hele andere manieren en gewoonten. Ze leven langs alles heen wat de mens heeft gemaakt en de mens doet, en maken daar wat anders van. De mensheid zoals die nu is is ver van de bloemen afgedwaald, en van de taal van de bloemen. Poezie is ver te zoeken. Alles hebben ze verletterlijkt en overmatig gesexualiseerd en geobjectiveerd, en daar hebben ze dan een walgelijk en idioot romantisch sausje overheen gegooid waarvan je over je nek gaat, maar het schijnt goed te verkopen in zombie land. De zombie haalt zich er aan op. We moeten terug naar de bloemen, mensen, terug naar de taal van de bloemen, en dat is waar de nieuwe genesis dan ook overvloedig mee begint. Dat is ook de sleutel tot de eeuwige jeugd. Samuel betrok de bloemen in zijn gebed voor Eli. Bloemen hebben een voleindigende kracht, brengen de missing links terug, laten de grotere cirkels zien. Samuel deed een beroep op die hemelse krachten. De bloem vertegenwoordigt de volkomenheid van God, van de hemel, de zorgvuldigheid en tederheid, het escapisme ook, om teveel drama en stress te voorkomen. De bloem hangt tussen werelden in. De bloem laat altijd weer los, laat altijd weer vrij. Dat is ook wat de liefde doet : de liefde laat vrij, de liefde manipuleert niet overmatig, maar heeft ook respect voor de keuze van de ander. Liefde is nooit gedwongen. De bloemen weven een nieuwe wereld, zingen een heel ander lied dan de gevallen mensheid. De bloemen verheffen zich altijd weer boven het vleselijke uit. Ze hebben de tijd niet voor aardse dwalingen en drogbeelden. Ze blijven doorgroeien en blijven voortbloeien, zichzelf en anderen hierin herscheppende, ook hun zicht op de dingen. De mensheid is

moegedraaid. Alles moet altijd maar, en men sleurt elkaar hier in mee. Iedereen is aan elkaar geketend, en een ieder ketent de ander. Er is het grote wiel van subjectiviteit, het veranderen van gezichtspunt. Hier is het samenspel tussen gezichtspunt en het veranderen van gezichtspunt. Zij die niet tot deze lelie komen zullen door het water worden opgeslokt. Behemma 22:5 We zien de aandacht gericht op de lelie, de waterbloem. De nieuwe Genesis gaat veel over de zondvloed en wat het inhoudt. Uiteindelijk is de lelie dan een beeld van de boot waarin redding is voor de mensheid, het veranderen van gezichtspunt en dit laten samenspelen met de gezichtspunten. Dat is heel belangrijk. Bloemen blijven spelen met mensen. Ze laten de mensheid niet aan hun lot over. Ze blijven spelen met de ideeen van mensen en de voorstellingen van mensen, om er het beste uit te halen, maar ze laten zich er niet door opslokken. Ze brengen het tot steeds hogere niveau’s en tot steeds diepere betekenissen. Het water van de zondvloed is ook niet iets overdramatisch, want het wordt in de nieuwe genesis gewoon beschreven als de baarmoeder. Daar is waar de onwillende zondaren weer naar terugkeren. Daar zal alles gerecycled worden. Het vleselijke zal verder verwerkt worden, en ook het goede, totdat alles tot hogere vormen is gekomen. Samuel had de krachten van de hemelse superbloemen tot zijn beschikking. Deze bloemen waren in het huis van Eli en groeiden met hem op, en zijn altijd aan zijn zijde gebleven. Samuel bespreekt deze bloemen ook, en bidt tot deze hemelse bloemen, als tot het palet van de eigenschappen van God, van de geestelijke natuur dus. Die schoonheid ligt dus opgeborgen voor een ieder die de bloemen als sleutels hebben leren kennen tot de verborgen hemelse kennis, voor een ieder die de bloemen ook als zodanig heeft aanvaard in het leven. Er is een heleboel wat de mens nog niet weet over bloemen. Dat is iets wat alleen door geestelijken en shamanen uitgelegd kan worden. Dan hebben we het dus over het paradijs. Het paradijs heeft haar eigen gewoontes en levensstijl, wat in de nieuwe genesis, het boek Behemma, van de RV-Bijbel wordt besproken. Dit gaat door het hele boek heen. Het paradijs blijft bij ons, blijft met ons meegroeien en meebloeien, dwars door alles heen. De bloemen van het paradijs leren ons los te laten, maar ook vast te houden aan goede principes, de moed niet te verliezen, maar het beste ervan te maken. Samuel bespreekt de zes bloemen van het huis van Eli waarmee hij opgroeide, en de zesde bloem is die van het laatste oordeel. Ook dat wordt verder in de nieuwe genesis besproken, wat dat precies is, want daar is nogal veel onwetendheid over, en men heeft dit verschrikkelijk lopen versimpelen. Het laatste oordeel is iets van het paradijs zelf, als een ontwaking. De bloemen zullen ervoor zorgen dat het eerlijk gebeurt, en boven denken is, wat in geen hart is opgekomen. Het laatste oordeel is dat alles terugkeert tot het stof van het paradijs. Alles wordt daar gezaaid, en dan zal er een nieuwe wereld komen. Er moet dus ook heel veel gaan slapen. De mens moet de nacht van het paradijs in, zoals Samuel dat ook aan het begin van de nieuwe genesis beschrijft. Nee, het is geen onverschilligheid en zorgeloosheid, geen onoplettendheid, als de bloemen loslaten en het loslaten prediken. Neen. Ze laten slechts de touwtjes vieren. Ze zullen altijd op hun manier voor de ander blijven zorgen, altijd op een veilige afstand blijven en hun uitnodiging zenden, aanmoedigen om met hen mee te gaan. Ze zullen voor je blijven bidden, zoals Samuel voor Eli. Ook het ijs kan warmte geven. Dat is de taal van de bloemen, en die moeten we leren. We nemen risico’s, altijd weer, maar er zijn voorzorgsmaatregelen, en alle dingen zullen medewerken ten goede en ten nut, en telkens is het weer scheppingsmateriaal voor de bloem, ook als dingen foutgaan. Het is de taal van de schepping. Het is juist het leren werken met onvolkomenheden. fouten Uitgave : Rodenbergs Predikanten Fonds (RPF) ________________________________ DE SCHEPPING DOOR HET GEHEIM VAN DE TRANEN Tranen, het verleden van de hemel. Tranen zijn de boten om naar het verleden te gaan, tranen zijn de voertuigen om het hiernamaals binnen te varen. Tranen zijn de voertuigen om elkaar te bereiken. Behemma 4:16 Bloemen zijn geleiders van de schepping. Ze kunnen harten genezen. Ze kunnen missende schakels weer doen terugkeren. Ze kunnen cirkels rondmaken. They can ‘make sense’ of things. De vierde bloem in het huis van Eli is de bloem van wedergeboorte. Het is de bloem van Maria, en ook de bloem van Eva. De bloem brengt de sleutel om de poort van het paradijs te openen, namelijk het zwaard van Adam. De bloem opent de rivieren. De bloem zal ook alle tranen afwissen, leiden tot het droge land. Dat wil echt niet zeggen dat er niet gehuild moet en mag worden, waar we het weleens eerder over gehad hebben. Het wil zeggen dat onze vleselijke tranen gewist worden, en ook dat we niet bovenmatig zullen lijden, en dat het lijden ook niet voor altijd bij de drama en

zal blijven, maar dat we hogere zichten zullen krijgen op het lijden die oude tranen zullen wegwissen. (zie ‘leven op de paradijs aarde – deel 2, hoofdstuk 16) We komen zo dus tot de ware, hogere tranen. Daarom zegt het Woord ook : ‘Breng me naar de laatste oceaan, die de laatste traan wegspoelt’ in Behemma 1:28. Wij moeten dus onze oude tranen inleveren voor de hemelse tranen. De hemelse tranen zijn veel meer tranen, als een oceaan waar onze laatste oude traan in wegspoelt. Het wenen van de wereld stelt niet veel voor. Elke wereldse traan van het ego houdt zoveel van de hemelse rivieren van ware tranen verborgen. Daarom opent de bloem van wedergeboorte, de bloem van Maria en Eva, dan ook de rivieren, in het eerste hoofdstuk van Behemma. De vijfde bloem in het huis van Eli is de bloem van Jozef, de bloem van dromen, en die dringen het hart binnen om Eli te waarschuwen. Samuel noemt Eli zijn innerlijke vader. Het is niet slechts een probleem van buiten, maar een probleem van binnen. Iedereen heeft een innerlijke vader van het vlees die alles probeert af te zwakken, alsof alles nog wel meevalt, dat er geen verandering nodig is, dat we het best al wel goed doen, of dat toch alles genade is, of wat voor andere smoesjes dan ook, geloof en noem maar op. ‘Vertrouw maar op God,’ zeggen ze dan, en zo schuiven ze alle verantwoordelijkheid af. De mens moet niet vertrouwen, maar veranderen, want er ontbreekt heel wat aan al die afgodsbeelden die ze gemaakt hebben, de ‘slaap lekker’ goden van de New Age. Lekker vlees eten, lekker kip eten, terwijl de tijdbom tikt. Wat heeft de mens met de schepping gedaan ? Nee, de mens is nog niet wedergeboren. De wedergeboorte brengt de ware tranen, het ware zuchten, en zo ontvangt de mens de ware dromen om de ware waarschuwing te brengen, tot Eli. Dit is dus een waarschuwing die gepaard gaat met gebed en tranen. Alleen door deze bewatering groeien onze bloemen, want anders gaan ze dood. Zorg voor de geestelijke bloemen die in je hart groeien. Ze hebben een boodschap te brengen, en die moet eerst rijpen, dus verpruts het niet. Er is een gebruiksaanwijzing voor het leven. Niets komt vanzelf. Je moet het verdienen, oftewel er zelf bij betrokken zijn, anders wordt het wel heel erg ‘spooky’. Teveel over geloof en genade praten is wolkerigheid. Daar winnen we de oorlog niet mee. Waar het visioen ontbreekt, gaat het volk ten onder, speelt het volk voor leider. Behemma 38:4 Onze geestelijke zintuigen moeten opengaan. Je kunt niet varen op alleen maar ‘van horen zeggen’, of op ‘ik geloof het allemaal wel.’ Nee, wees persoonlijk erbij betrokken, ga het persoonlijk zien en werk aan je relatie met God, persoonlijk, met je hogere innerlijke zelf, je hogere innerlijke kennis, om te ontkomen aan de vleselijkheid van Eli die in de mens sluimert. Dat is een innerlijk gevecht, een worsteling met Eli. Vers 5 zegt dan : ‘Als het volk het boogschieten onderhoudt, is het gelukkig, doelgericht, vol onderscheiding.’ Leer dus de geestelijke oorlog en de geestelijke jacht, haar wetten, de symboliek ervan, opdat je zult ontkomen aan de wereldse oorlog, de lagere aardse materiele jacht. Onderhoudt en bewerk de schepping dus, wat je gegeven is. Leef niet van het verboden vlees. Het pad van Jozef leidt terug tot het huis van Eli waar Samuel opgroeide, waar Eli van was afgeweken. Ook zou hij de vleugels van Benjamin nodig hebben om daar terug te komen. Nu, Benjamin wordt ook verder besproken in het boek Behemma, de nieuwe Genesis. In hoofdstuk 25 gaat het verder over Benjamin, in het hoofdstuk van ‘Waarschuwingen van Noach aan de zondaar’ : Als we tot de stam Benjamin zijn gekomen, zijn ingewijd in de geestelijke gehoorzaamheid, dan zullen we merken dat er nog steeds veel drangen in ons zijn die tegen de geestelijke gehoorzaamheid ingaan. (vs. 28) Geestelijke gehoorzaamheid is dus wat Eli nodig heeft om los te komen van de tuchteloosheid, want zijn kinderen waren in de greep van een slang gekomen en flink gebeten en vergiftigd door zijn lauwheid en gemakszucht. Geestelijke gehoorzaamheid is waar de stam Benjamin voor staat. Het was het jongere broertje van Jozef. Er zijn dus de drangen van Eli in de mens die verderop in het hoofdstuk overmoed worden genoemd, en een gebrek aan diepte-interpretatie. De geest van overmoed wil alles letterlijk maken, zodat hij het niet hoeft te verdiepen, niet hoeft te vergeestelijken. De geest van overmoed objectiviceerd dus alles. Lekker makkelijk. Kun je zo in een handtasje meenemen. Maar dit kostte Eli de nek. Benjamin wordt zo bewapend om de jacht aan te gaan, om de lauwheid te overwinnen. Efraim, een van de zonen van Jozef, is ‘de vrucht van de bloem’ in het Hebreeuws, de honing, zodat we de bloem van Jozef ten volle kunnen benutten, om zo ingewijd te worden in de stam Benjamin. Ook moeten we net als Mozes zo de geestelijke Wet ontvangen (31:33,42). Door tranen wordt de boot gebouwd, stelt het boek Behemma (4:16). Zo zien we ook dat het niet iets oppervlakkigs is, maar iets wat is doorleefd. Door de

tranen wordt je namelijk persoonlijk erbij betrokken, als een wapen tegen valse genade en vals blind geloof. Zachte heelmeesters maken stinkende wonden. Als een baby niet huilt bij de geboorte is het dood. De tranen zijn een teken van gezondheid. Dan heb je een uitlaatklep. Dan kunnen de hemelse rivieren door je stromen. Tranen zijn creatief, scheppend, en kunnen je de juiste richting in leiden als het hemelse tranen zijn. Wel moeten we dus de tranen van het vlees, van het ego, overwinnen. Er zijn zoveel bedrieglijke tranen in de wereld. De ware tranen die van boven komen maken het harde oog en harde hart los, opdat er andere geestelijke zichten kunnen doorbreken. Naar een traan luisteren, is een leugen verliezen. Ogen zonder tranen kunnen niet zien, ze zullen alleen de leugen zien. Tranen zijn de appels van onze ogen. Ik wilde wijsheid zien. De hemel gaf me de tranen om het te zien. Mijn tranen zijn mijn ogen, mijn tranen zijn mijn benen. Daarmee kan ik alles doen, een lichaam van tranen. Behemma 4:18-19 Juist door de geestelijke tranen kunnen wij ons bewegen dus en hebben we goed, profetisch zicht. Daarom heb ik al vanaf het begin al over de tranen gepredikt, hoe belangrijk die zijn. De hemel is daar waar alle tranen samenvloeien. Er is een doorgang naar het verloren paradijs. Geef het terug aan mij. Waar alle tranen van de wereld samenkomen, rijst een ster, wordt onze nieuwe wereld geboren. Werk met de tranen, bouw door de tranen. Als je wijsheid wilt, vraag dan eerst om een traan, waardoor je de wijsheid kunt zien. Als je een vriend wilt, vraag dan eerst om een traan, zodat je die vriend kunt bereiken. Voordat je iets vraagt, vraag om een traan, en daarin zullen alle andere dingen verschijnen. Behemma 4:20-22 Zo bouwde Noach dus zijn boot : door zijn tranen, en alleen zo kon hij het volk waarschuwen, want hij had iets te bieden. De tranen zijn ons niet voor niets gegeven. Zij hebben een boodschap en een bouwplan. Het is dus scheppingsmateriaal. Wederom geboren worden in de bloem der spiegelingen.... De nectar van deze rivier was een goed iets om te drinken. … Behemma 4:24 Nogmaals : de geestelijke bloemen in ons hart kunnen alleen bloeien door de tranen. Daarom is de nectar en de honing ook het grote geheim van de rivier, en het geheim van de wedergeboorte. Samuel werd gelaafd aan de borst der bloemen. Zo groeide hij op, geestelijk aan het hemelse hof. Hij werd niet voor tranen gespaard. Hij moest het geheim van de tranen ontdekken. Kunnen wij op die boot de morgen bereiken ? Op naar een nieuwe dag, op naar een nieuwe wereld, op naar nieuw zicht, door onze tranen gewoven. Heb je geen tranen, dan heb je helemaal niks. Wees dankbaar met iedere traan die je in je leven krijgt en beschouw iedere traan die je in je leven ontvangt als een kostbaar juweel. Uitgave : Rodenbergs Predikanten Fonds (RPF) ________________________________

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
Home


You need flash player to view this online publication