0

1e Jaargang, nummer 8, 11 juli 2023 WATERVAL BESPREKING VAN HET BOEK ‘DE GEHEIME LERINGEN VAN ALLE TIJDEN’ (1928) van Manly P. Hall Wat de Jezus verhalen verborgen houden – de dieptes van Bethlehem ‘Filosofen worden niet geboren en sterven ook niet; want als ze eenmaal de realisatie van onsterfelijkheid hebben bereikt, zijn ze onsterfelijk. De dwaas leeft maar voor vandaag; de filosoof leeft voor altijd.’ -- Manly P. Hall Het eeuwige touw is een soort ‘draad van Ariadne’ om door het labyrinth te komen en de minotaurus, een beeld van het oervlees, te verslaan. Velen zijn geroepen, maar weinigen zijn uitverkoren. Wat betekent dit ? Mijn opa zei dit vaak, die in de hervormde kerk zat, vaak met tranen in zijn ogen. ‘Miljarden gaan naar de hel,’ zei hij, soms huilend. Ook huilde hij soms aan tafel na het avondeten na het lezen in de bijbel. Ik had zo met hem te doen, en begreep hem helemaal. Velen zijn geroepen, weinigen zijn uitverkoren. Hoe kun je daarmee leven ? Het is iets dichterlijks. Velen zullen het zoeken, maar weinigen zullen het vinden, want het pad is smal en de poort is eng, die ten leven leidt. Wat betekent dit ? Velen zijn op de brede weg, maar er zijn ook velen op het zogeheten smalle pad, maar op het smalle pad moet je komen tot het eeuwige touw, tot de draad van Ariadne, anders wordt je op de verkeerde smalle paden geleid, want die zijn er ook. Het is een labyrint, en te zijn op een smal pad zegt niks, helemaal niks. Je moet de Urim vinden, en je Blad voor Rodenbergs-Nederlandse Letterkunde __________________________________________________________________________ goddelijkheid bereikt.’ volhardend vasthouden aan het draad van Ariadne, het eeuwige touw, anders kom je nooit meer uit het labyrint. Ook moet je de minotaurus verslaan, het rundermonster, een beeld van het oervlees. Velen worden verleid, of laten zich verleiden, door de sirenen. De mensheid zit opgesloten op een sireens eiland, in een sireense gevangenis. Dat is een labyrint. Alleen de draad van Ariadne, in het Etruskaans : Areatha (vgl. Aretha), kan er uit leiden, oftewel het eeuwige touw. Het is een beeld van de urim en de thummim. Die stenen moeten in het labyrint gevonden worden, en alleen zo kan de minotaurus verslagen worden. De mens moet van genade komen tot loon. De matrix is dus zwaar sireens. De mens wordt verlokt door drogbeelden, die de sirenen op de mens afzenden, door de liederen, die als jachtnetten zijn. Dit is een territoriale oorlog, dus ga de machten achter de machten zien. Ga de sirenen zien die over de steden heersen, over de kerken en de samenlevingen, over de landen, en continenten. Alleen door de urim en thummim, en te leren hoe die te gebruiken, kun je deze oerzonden en oerleugens verslaan. Dit wordt uitgelegd in de nieuwe bijbel. De pentateuch moet vervangen worden. Het loon is de kennis zelf. We verdienen zo kennis. Manly P. Hall zei : ‘Het is niet door de lagere natuur te vernietigen dat de mens deugdzaam wordt; het is door de transmutatie en regeneratie van elke basiskwaliteit en houding dat hij Daarom zijn we met deze dingen bezig en steken we onze kop niet in het zand. Je kunt niet zomaar goddelijk zijn, maar moet je eerst aan het goddelijke onderwerpen, het goddelijke eerst gaan leren herkennen. Dat gaat dwars door alles heen, ook door de werken van de voorouders, en vandaar dat de nieuwe bijbel daar ook op aansluit. Eerdere ideeen moeten uitgewerkt worden. We moeten niet opnieuw het wiel uitvinden. Maar Nederland heeft 17,5 miljoen algemene experts, die het allemaal al weten. Zij weten alles al, en weten alles beter dan de ander, en hebben zo zichzelf tot afgod gemaakt. Het is drugs toegediend door de sirenen. Daarom : ga niet alleen maar het smalle pad op, maar zoek ook naar het eeuwige touw. Alleen zij dit het vinden zullen leven. De dwazen weten niet van zichzelf dat ze dwaas zijn. Ze denken dat ze wijs zijn, maar ze zijn eenvoudig te herkennen. Ze missen de socratische basis van het weten niets te weten. Zoals Manly P. Hall zei : ‘Wijsheid komt niet zomaar. Daar moet je om vragen.’ Hij stelde dat de mens is omgeven door een bovenzinnelijk universum waarvan hij niets weet, omdat de centra van zintuiglijke waarneming in hemzelf niet voldoende zijn ontwikkeld om te reageren op de subtielere trillingswaarden waaruit het universum is samengesteld. Daarom : Als je niet tot de diepte van filosofie, theologie en metafysica gaat dan ben je al dood en blijf je dood. Daarom leeft de dwaas alleen maar vandaag, en de filosoof voor altijd,

zoals Manly P. Hall aangaf. Hij was een schrijver, gnosticus en filosoof die vele boeken over deze onderwerpen heeft geschreven. Hij leefde van 1901-1990. Hij hamerde op de noodzaak van de brug tussen religie, filosofie en wetenschap. Dit is zeer belangrijk, want afgezonderde religie waar deze brug mist wordt selectief fundamentalisme als een tikkende tijdbom. Dit zien we terug in de extreme takken van religies, die allemaal het kenmerk hebben dat ze niet zijn onderwezen in filosofie, filologie, en etymologie. Ze zijn aan de hersendodende en hartsdodende drugs van de sirenen. Als je niet door blijft leren en alleen maar handeltjes gaat draaien en vechten voor je clanswapen dan nemen boze geesten je over. Ze komen binnen door de gaten in de educatie, daar waar je missing links hebt, daar waar je je tijd verdoet aan nutteloosheden, daar waar je je prioriteiten niet op orde hebt. Velen zijn nieuwsgierig en niet leergierig. Ze blijven in dezelfde cirkeltjes rondtollen en worden zo prooi van de sirenen, die hen meesleuren tot de landen der dwazen. Er zijn overal gevaren. Daarom is de Vreze des Heeren onze leidraad. Alleen die Vreze leidt tot het eeuwige touw. Alleen degenen die het eeuwige touw hebben bereikt hebben daarvan het bewijs. Het is niet iets voor de dwazen. De minotaurus, de rund van het oervlees, dient in ons te verdrinken. Het is een woest beest, als de woestheid en onstuimigheid van de mannelijke fallus. In ‘De geheime leringen van alle tijden’ (1926) schrijft Manly P. Hall dat filosofie om de waarden gaat, en de hierarchie van de waarden, en dat alleen de filosofie dat kan bepalen. We kunnen stellen dat oppervlakkigheid daarin een totale ‘killer’ is, en de beginvorm van het bestaan is nog die dwaasheid, omdat alles nog maar aan het begin is van de evolutie. Er moet nog evolutie komen. Nu zijn we nog in de nachtmerries van de feutus. Er is nog geen wedergeboorte geweest en geen schepping. Hall stelt dat de opdracht van de filosofie is om de oorzaken van dingen vast te stellen, of het hart van de zaak. Filosofie is de wetenschap van de relaties van kennis tot de noodzakelijke doeleinden van de rede, waar Immanuel Kant ook op wijst. Hall noemt de zes disciplines van de filosofie : 1. metafysica, die zich bezig houdt met de abstracte onderwerpen van kosmologie en theologie. 2. logica, die zich bezig houdt met de leerregels van het denken, en de leer van de drogredenen 3. ethiek, individuele verantwoordelijkheid, het bepalen van de aard van het goede 4. psychologie, het onderzoeken van mentale oorsprongen 5. epistemologie, de aard van de kennis en de mate van absolutisme 6. esthetiek, de wetenschap van de harmonie, de elegante nobelheid, of zoals we kunnen stellen de mate van genade en universalisme, de leer van het gracieuze. Hall wijst op Plato die stelde dat de filosofie de hoogste gave was aan de mens gegeven, het grootste goed van de hemel. Hall stelt dat het nu echter allemaal is vervalsd met de meningen van mensen. De nectar van de goden is vergiftigd hierdoor, door de moderne tijd. Heraclitus vergeleek het met de vallende ziekte van het geestelijke. Het is dus een epileptisch verschijnsel. De mens valt voortdurend weg. Hall waarschuwt voor de toenemende oppervlakkigheid van het moderne filosofische en wetenschappelijke denken, juist door het zich overgeven en aangetrokken voelen door het materialisme. Hij wijst op Sir Francis Bacon die stelde dat een beetje filosofie de mens neigt tot atheisme, maar diepte in de filosofie brengt de mens weer terug tot religie. Er moet dus een wisselwerking zijn. Altijd moet de mens toch weer terugkeren tot religie, anders kun je de diepte niet in. Daarom blijven wij ook bezig met het vraagstuk van religie, en blijven wij het uitdiepen. Religie is namelijk de wetmatigheid van de metafysica. Dan hebben we het dus niet over oppervlakkige genade-religie, of geloofs-religie, maar over wetenschappelijke religie. Dan zien we dus ook duidelijk de brug tot de natuur. We hebben het dus over natuurreligie, ook paleolithische religie, de oerreligies, van de primitieve volkeren. Hij heeft het dan over de leer van transmigratie, die ontdekt kan worden in de retoriek en de discipline, dus van jongen worden tot dienstmeisje, tot een plant, een vogel, een vis, en dan zwemmen in uitgestrekte zeeen, wat dus ook een onderdeel is van het geestelijk reizen. Hij wijst dan op Archytas die stelde dat plezier een pestilentie is omdat het in strijd is met zelfbeheersing van het geestelijke. Plato was een leerling van Socrates, die de materie beschouwde als een onderwerp van drogbeelden en generatie, en Plato reisde veel, stelt Hall, en werd ingewijd in de hermetische filosofie van Egypte. Cicero beschreef de platonische filosofie als een samenstelling van dialectiek, natuurkunde en ethiek. Plato beschrijft God als een wezen dat geheel op zichzelf is, de oorzaak is van zijn eigen goedheid, voldoende voor zijn eigen gelukzaligheid, als de eeuwige bron. De Absolute is dus de Ene in de platonische filosofie. God is onsterfelijk alleen door zichzelf. Leren is in de platonische filosofie het herinneren en het objectief maken van alle vorige kennis, ook van vorige levens of van vroegere bestaansvormen. Niemand die onwetend was over de geometrie mocht tot de platonische filosofie komen. Van neoplatonisme tot Nietzsche kan dan een valstrik worden voor de oppervlakkigen, stelt Hall, want de

oppervlakkigen lopen weg met het woordje ‘macht’, en zien het als het recht van de sterksten, aards gezien, terwijl Nietzsche erop wees dat de ware macht deugd, waarheid en zelfbeheersing is. De dwazen verkrachten dus de filosofie met harteloosheid, en rukken het uit zijn verband, altijd weer, wat dus de vergiftiging is van de goddelijke nectar. Hall wijst op de hopeloosheid en hulpeloosheid van de materialistische wetenschap waar Henri Bergson op wees, een intuitionalist, die God zag als de voortdurende worsteling met de beperkingen van de materie. Hall wijst op de filosoof Herbert Spencer (1820-1903) die evolutie beschrijft als een steeds toenemende complexiteit met evenwicht als de hoogst mogelijke toestand. Spencer stelt dat het leven een continu proces van homogeniteit naar heterogeniteit en terug is. Spencer stelt dat God oneindige intelligentie en oneindige diversiteit door oneindige tijd en oneindige ruimte is, en zich manifesteert door een oneindigheid van zich steeds verder ontwikkelende individualiteiten. Hall komt tot de conclusie dat filosofie voortkomt vanuit de religieuze mysterien van de oudheid, en dat de filosofie na het verval van de mysterien van religie werd gescheiden, en dat het daarom zo oppervlakkig is. Daarom moet hij die de filosofie wil leren ook de mysterien weer opdiepen. Hij wijst dan op Alexander Wilder (1823-1909), een theosofische neoplatonist, die stelde dat de Mithraïsche riten de mysteriën van Bacchus verdrongen, en dit werd de basis van het gnostische systeem, dat eeuwenlang de overhand had in Azië, Egypte en in het verre Westen. Mithras was gebaseerd op het verslaan van de wilde rund van het oervlees (vgl. de minotaurus). Veel gnostische literatuur is door de eeuwen heen verloren geraakt, vanwege de vijandigheid van de vroege christelijke kerk, stelt Hall. Daarom is het gehuld in diepe duisternis en mysterie. Slechts weinig is bewaard gebleven, stelt Hall. Hij wijst dan op de Serapis cultus, die werd gezien als de ziel van Osiris, het terugtrekken van de wilde rund, wat op een ceremonie wijst waarbij de heilige Apis, de rund, elke vijfentwintig jaar in de wateren van de Nijl wordt verdronken. In principe werd het christendom op dit soort cultussen gebaseerd. Hall wijst dan op een cultus in Bethlehem voordat de Christus cultus kwam. Er was daar een bos van een nog oudere Syrische Heer, namelijk Adonis, ook wel Tammuz genoemd, en Adonai, wat ook veel de naam van God is in het Hebreeuwse Oude Testament. In de Joodse maand Tammuz werd Adonis doorboord door de slagtand van een wild zwijn tijdens de jacht, wat zijn dood betekende. Na drie dagen of maanden stond hij op. Hij vertegenwoordigde de zomer die door de winter, het wilde zwijn, werd vernietigd, door het kwaad. We komen dit verhaal in principe ook tegen in de grondteksten van de oude bijbel, en in de Halal. Wij moeten de slagtand van het zwijn aanvaarden. Eerst sterven we in de worsteling met het zwijn, wat een beeld is van het oervlees, van de hebzucht en de ongehoorzaamheid. Ook Attis, die een oudere Frygische, Turkse Heer was, werd gedood door een zwijn. Het laat zien dat we de worsteling met het oervlees moeten aangaan, en dat daarin ons eigen vlees zal sterven, ons oude leven, maar dat daardoor het nieuwe leven zal opstaan. Uiteindelijk wijst dit allemaal terug op het jachtsleven van Ezau. De cultus van Adonis, van Adonai, waar de Joden hun naam voor God aan ontleenden, was een grote cultus in Israel, Syrie, Libanon, Kanaan, Babylon, Egypte en Griekenland, die zich overal verspreidde. Dit was wat later de Jezus verhalen verborgen gingen houden. Uiteindelijk moeten we terugkeren tot het diepere Betlehem, het vroegere Betlehem, en worstelen met het zwijn van de oerhebzucht. Door allerlei genade en geloofspraatjes van het westerse christendom werd dit ondergesneeuwd. We moeten de slagtand van het zwijn aanvaarden die ons doorboorde. Eerst zullen we omkomen in deze strijd, omdat onze oude natuur moet sterven, en daarom is de slagtand van het zwijn ook het mes der besnijdenis. Daar wijzen de Attis mythologieen uit Turkije ook op, want daarin werd het gevecht met het zwijn, waarin Attis stierf, vergeleken met de besnijdenis of ontmanning van Attis. Alle valse mannelijkheid, alle valse natuur, moest eraf. Het zwijn van het oervlees in hem moest sterven, en hij moest wedergeboren worden in het zwijnenbloed, zoals Mithras wedergeboren moest worden, gedoopt moest worden, in het bloed van het rund van de oerzonde. We moeten ons niet helemaal blindstaren op het bloed van Jezus, maar zwijnenbloed moet stromen. Het vlees moet eraf. We moeten belijden : Ik aanvaard de slagtand van het zwijn. Ik aanvaard de dood door het zwijn. Ik aanvaard het lijden door het zwijn. Ik aanvaard de doorboringen door het zwijn. Zo overwinnen we uiteindelijk dit verschrikkelijke beest van het oervlees, deze behemoth, waar de nieuwe bijbel, de rv-bijbel, ook uitvoerig over gaat, en de halal. Pas dan kunnen we zeggen : ‘Het is volbracht.’ Hierdoor stond Adonis na drie dagen of drie maanden weer op, en natuurlijk is dat symbolisch. Ook in die dagen was het ontspoord, was er persoonsverheerlijking in plaats van principeverheerlijking, waar Ezechiel ook over klaagde. We moeten leren met religieuze gedachten te

werken zonder ze te accepteren, in de zin van dat we tot de principes moeten komen en die uitwerken en het niet laten ondersneeuwen in oppervlakkige persoonsverheerlijking. Hall wijst op de leerregels van Pythagoras die belangrijk zijn. Pythagoras stelde dat vlees eten het zicht vertroebelde, en dat rechtsprekers geen vlees mochten eten daarom. Het denkvermogen werd namelijk ondermijnd door het vlees eten. Zouden ze toch rechtspreken terwijl ze vlees aten dan zou het niet bedachtzaam en eerlijk genoeg zijn. Pythagoras stelde dat alles in de natuur deelbaar is in drie delen. Alle dingen bestaan uit drie, wat ook weer de opstanding van Adonis na drie dagen of maanden verklaard. Pythagoras verdeelde het universum ook in drie delen, namelijk de Allerhoogste wereld, de hogere wereld, en de lagere wereld. In welke wereld leef je ? Velen gaan tot de hogere wereld, maar niet tot het allerhoogste. Velen zijn dus op het smalle pad, maar toch wijken ze af, omdat ze niet streven naar het eeuwige touw, de heilige gebondenheid. Ze geloven het allemaal wel. Ze zijn gebonden aan personen, niet zozeer aan principes. Ze hebben water bij de moedermelk gedaan. We hebben velen op het smalle pad, maar velen hebben hun eigen smalle paden gemaakt. Velen zijn in slaap gesust door de christelijke slaapliedjes van geloof en genade, en baseren daar hun gerechtigheid op, en hebben niet ten diepste geworsteld met het zwijn van het oervlees, van de hebzucht en heerszucht, en ze hebben de slagtand die hen doorboorde niet aanvaard. ‘Ons mag geen pijn gedaan worden. Wij willen alles hebben. Wij moeten alles hebben. Wij willen de tucht niet.’ Ze eten nog vlees, letterlijk of figuurlijk, en daarom is hun denkvermogen vertroebeld, en zijn hun prioriteiten omgedraaid, en zo volgen ze hun eigen wegen, in roekeloze dwaasheid. Ze willen dingen niet in een groter verband zien, want dan zouden ze omwegen moeten maken en studeren, zouden ze tot de dieptes van Bethlehem moeten gaan, in de wildernissen van Bethlehem, tot de grotten van Adonis. Pythagoras stelde dat we op niet bezochte paden moesten wandelen, en niet op de openbare paden. Degenen die dus naar wijsheid zoeken moeten dit in eenzaamheid doen. De tong moest beheerst worden, en de mens moest het eeuwige volgen. De mens moest dus eerst leren zwijgen, tot de verstomming komen, waar de nieuwe bijbel ook diep op ingaat. De mens moest niet proberen de geheimen van het leven te ontrafelen zonder spirituele en intellectuele verlichting. Het probleem is dat de mens wetenschap buiten God en de filosofie heeft opgericht. Dat is een vergiftigde wetenschap dus, zeer giftig. Zoek de dingen die boven zijn in plaats van aardse goederen op te hopen. Laten we beseffen dat Pythagoras een presocratische filosoof was die dus ook Plato heeft beinvloed. Als we het over de Joodse Heer hebben, een van de namen van God in de oude bijbel, Adonai, dan heeft dat een enorme diepte, en laat het dit aspect zien, niet als een persoon maar als een principe. Het gaat om het Adonaiprincipe van sterven aan het vlees in de strijd, wat ook de betekenis is van Jehovah. Daar komt het telkens weer op neer. Adonai gaat over de strijd tegen het zwijn van de hebzucht. Waar men van die strijd afwijkt, komt men in persoonsverheerlijking, persoonscultussen, zoals in het westerse christendom. Is Jezus een koning ? Ja. Moeten we alles aan de voeten van Jezus neerleggen ? Ja, maar dan meer als een Jezus-principe. Eren en vereren is iets heel anders dan afgoderij. Het gaat om het Jezus-bewustzijn, en verder moeten we afkicken van buitensporige Jezus-verafgoding die al deze waarheden hebben ondergesneeuwd. Het volk is zwaar aan de drugs, en het komt ook in allerlei andere vormen. Mijn oma zei altijd, wat ik me nog goed kan herinneren en wat me ook wel op de lachspieren werkte vanwege dat ze dat altijd zo super vroom en heilig uitsprak : ‘Die gelooft en gedoopt zal worden, die zal zalig zijn.’ En dan met de nadruk op ‘die’. ‘Die zal zalig zijn.’ Mijn oma was dan wel zwaar christelijk, maar ze geloofde ook dat Valhalla de hemel was, wat het Germaanse paradijs is. Daar sprak ze over, en dat vatte ik als kind goed op. Daar kon je alleen komen als je in de strijd zou sterven. Daarom waren de Germanen ook zo bang voor een natuurlijke dood, en lieten zich soms op hun sterfbed door een speer doorspietsen. Het heeft een diepe en grote waarheid in zich, namelijk dat we met het oervlees moeten worstelen, en eerst zal dit zwijn ons doden, opdat we afsterven aan ons zelf, aan ons oude leven, dus daarom moeten we de zwijnenslagtand aanvaarden en dragen in ons. We hebben dit nodig. Het gaat er niet om wat we willen, maar om wat we nodig hebben, en daarom bidden we dan ook : ‘Niet mijn wil, maar Uw wil geschiede,’ want de hemelse wil is de hemelse kennis. ‘Die zal zalig zijn.’ We hebben het dan niet zomaar over een waterdoop of doop in het geestelijke, maar over de doop in het zwijnenbloed van de oude natuur. Alleen als we dit zwijn confronteren zullen we overwinnen. Dat is waar Adonai voor staat, en dat loopt helemaal terug tot Edom, wat trouwens de naam was van het paradijs in de Septuagint. Niet Eden, maar Edem, Edom. We komen dan uit bij Ezau, in het Edomitisch Judaisme, het jagersvolk, wat een geestelijke waarheid draagt, en Edom werd ook het wijsheidsvolk genoemd. Daar wijdt ook de nieuwe bijbel veel aandacht aan, en dit moet om de verhoudingen tussen het christendom en de islam te herstellen. De zegels moeten verbroken worden, de muren, en er moeten bruggen gebouwd worden, en deze verborgen bronnen moeten besproken worden, en gebracht

tot de mensen, opdat zij hun zielen ook daarin kunnen zaligen. Er is een enorme dreiging van de islam omdat deze missing link ontbreekt. Vandaar dat de nieuwe bijbel wel moet komen. Mijn oom nam ons eens mee naar het bos in de avond, en toen gingen we op zoek naar wilde zwijnen. Het was al donker, maar we vonden ze niet. Toch was dat heel spannend. Later kreeg ik een boek van hem over de oude beschavingen, van Babylon, Assyrie en Perzie. Ik schreef hem ook eens een brief en toen had ik een beeld van een bos met een zwijn bij een grote steen. Het wijst allemaal terug op deze dingen. Hij woonde altijd bij ons in de straat. Hij droeg die geheimenissen met hem mee. ________________________________ DE SLAGTAND VAN HET ZWIJN Er was een magisch verschijnsel in het paradijs waardoor de mens doorboord moest worden : de slagtand van het zwijn. Daarbuiten was alles slechts illusie. Wij hebben de slagtand van het zwijn nodig om ons los te maken van het vlees. Het Adonaisme ligt verborgen en bedolven onder de opkomst van het westerlijke christendom. Daarom is de Halal er, en daarom is er de nieuwe bijbel, de rv-bijbel, oftewel de Rodenberg Versie. En daarom schreef Manly P. Hall hierover in 1928. De dertiger jaren en de veertiger jaren waren de slagtand van het zwijn. Dat moeten we aanvaarden. De slagtand van het zwijn is de tucht. Het grijpt weer terug in het verleden. De eerste wereldoorlog was een onafhankelijkheids-oorlog, de strijd tot emancipatie, wat resulteerde in de Spaanse Griep, de corona van die tijd, aan het einde van de tiender jaren van de jaren 1900. Tammuz, de babylonische Adonis, werd tijdens de jacht door een wild zwijn aan een boom gespietst. Komt ons dit niet bekend voor ? Werd Jezus niet aan een boom gespietst ? Maar we hebben enkel in het westen het halve verhaal gehoord. Het ligt verborgen in de dieptes van Bethlehem. Toen Adonis bij zijn geboorte vast kwam te zitten maakte een zwijnenslagtand hem ook los, zodat hij geboren kon worden. De slagtand van het zwijn is dus nodig voor onze wedergeboorte. We hebben het dan over leringen van het oer-Israel, die later werden weggekapt door het opkomende christendom. In het Roggebot bos bij Kampen hoorde mijn tante ineens gesnuif achter haar en ze probeerde weg te rennen. Ze dacht dat het haar middelste broer was, maar het bleek een wild zwijn te zijn. Dat soort dingen laten je niet meer los. Ik heb ook al heel lang een beeldje van een wild zwijn op de kast staan. De geschiedenis roept. De mens heeft dingen over het hoofd gezien. Je moet de zwijnenslagtand aanvaarden die je doorboort. Altijd maar weer prijst die het opgepofte. Kijk maar eens om je heen hoe de mens houdt van het opgeblazene, het pronkende, altijd maar weer haantje de voorste. Nederigheid wil de mens niet. Je kunt zeggen als je in zo’n wereld leeft : ‘Het is om te janken’, maar besef dat God een dichterlijk en prozaisch verschijnsel is. Het is een verhaal. Je moet de slagtand van het zwijn die je doorboort aanvaarden. Alleen zo is er wedergeboorte en de overwinning en overstijging van het oervlees. Je ziet het om je heen. De mens heeft een hang naar het snelle en naar bluf. Het brede pad, het gemakkelijkste pad, en dat noemt de mens mooi en knap. De mens is verleid door de sirenen, door de verboden vrucht van gemakkelijke, aardse kennis. Het spuit er zo in voor twee kwartjes. De mens laat zich bedriegen door zijn zintuigen. Oh ja, koel, gaaf, knap, mooi, ja heerlijk, want de mens wordt door het oervlees bevredigd, lekker snel aan je trekken komen, hoef je niks voor te doen, want het is immers goedkoop : geloof en genade. Ze nemen er genoegen mee, denken niet voor henzelf. Ze glijden met de dode massa mee, wat zalig is voor het vlees. Je ziet de zwijnen om je heen die zich volvreten en dronken zijn. Je mag geen parels voor de zwijnen werpen. Geef jezelf niet aan hen over. Werp je niet voor hen neer. Je moet met de zwijnen worstelen, en zeer zeker raak je gewond in die strijd door de slagtand van het zwijn, maar dat moet je aanvaarden, want je hebt het nodig. De wond door het zwijn is een belangrijke wond, want het bevat je eeuwige leven. We moeten daarom de slagtand van het zwijn in ons hart ontvangen. Dit is de oerreligie, zoals het in het oer-Israel werd gepredikt. In deze religie gaat het dus niet zomaar om kennis en loon, maar om de overwinning over de zonden, dus we spreken over een oorlogskennis en een oorlogsloon. Verzaak de oproep tot de strijd niet, en de oproep tot de wilde jacht. Het gaat niet alleen om het aanvaarden van de slagtand van het zwijn, maar ook om het aanvaarden van de worsteling met het zwijn. ________________________________ HET ORAKEL Ik kwam aan in de hemelse stad. Het ging door een geboorte. Ik was toegewezen aan een vader en een moeder. We woonden in een flat. Het was in het winkelcentrum wat gigantisch groot was, reusachtig. Zoveel winkels, zoveel ideeen. Elke dag gingen mijn ouders daar winkelen en namen mij mee. Elke dag gingen ze daar studeren, in de boeken lezen, en deden wat werk. Soms was er een oppas, een

wat oudere vrouw, een oudtante. De hemelse stad lag aan zee. Het was prachtig. We gingen er vaak naartoe. Vader en moeder hielden van het strand. Er leefden prachtige wezens in de zee, met waaiers, en zeemeerminnen. Moeder was zo mooi, zo lief, en ze spraken beiden vaak over de zeemeerminnen. De zeemeerminnen hadden ons hier gebracht. Ook vader en moeder werden hier eens geboren. Het was hier altijd prachtig weer. En ze vertelden me verhalen, over zeemonsters, en hoe de zeemonsters velen gevangen hielden, en dat wij ook ooit eens gevangen waren door de zeemonsters, maar dat we door de zeemeerminnen waren bevrijd en hier gebracht. Ik wilde teruggaan om de anderen te bevrijden, maar ik mocht niet. Het was te gevaarlijk. Ik moest in de stad blijven. Ik moest blijven door studeren, net zoals vader en moeder. Maar ik dacht vaak aan hen die nog gevangen waren door de zeemonsters. Vader en moeder zeiden dat ze uiteindelijk hier wel zouden komen, als de tijd rijp zou zijn. Ze moesten eerst heel diep gaan, anders zouden ze hier nooit kunnen komen. De zeemeerminnen selecteerden ze. Ik was de zeemeerminnen dankbaar. Overal door de stad hingen posters van hen. Ze waren prachtig, net zoals mijn moeder prachtig was. Vader was sober, heel stil, heel ingetogen, bijna timide. Vader droeg een duister geheim. Hij groeide op tussen de zeemonsters voordat hij in de hemelse stad kwam, en hij was één van hen. Hij moest toen van de zeemeerminnen een drankje drinken om geen zeemonster meer te zijn, want hij wilde het niet meer zijn. En zo mocht hij ook geboren worden in de hemelse stad. Hij was nu beminnelijk. Ik hield van mijn vader en moeder, zoveel, want zij hadden mij ook gered, en nieuw leven gegeven in de hemelse stad. We kwamen allemaal van diep. En God was een orakel, beschreven met teksten. En vaak bezochten mijn vader en moeder met mij het orakel. En het was prachtig. Het nam ons mee, op prachtige, leerzame vakanties. Ik hield van de reizen door het orakel, met het orakel, in het orakel. Het was het prachtigste wat er was. Ik zag de zee, en het nam ons mee, naar de eilanden, waar we primitief leefden. En het nam mij soms ook alleen mee, weg van vader en moeder, zo ver weg, en dan moest ik in mijn eentje zien te overleven, of ik kwam daar anderen tegen, maar het orakel was altijd met mij. En het orakel sprak woorden van diepe liefde, en het liet de zeemonsters zien, die ook deel waren van het orakel. Alles paste in het orakel, en alles kreeg een andere en diepere betekenis in het orakel. Het orakel was mijn onderwijzer, mijn gids en mijn tolk. En ik zag de diepe liefde tussen de zeemeerminnen en de zeemonsters, en dat niet alle zeemonsters slecht waren. Er waren vele gradaties tussen goed en slecht en tussen liefde en haat. Ik kreeg ook de andere kant van de zeemonsters te zien, en dat velen kwamen tot nieuwe geboorte in de hemelse stad. Ik zag de diepe liefde tussen de zeemeerminnen en de zeemonsters. Ze wisten gif te transformeren tot medicijn. In hun gedachten was alles anders. Maar de strijd ging door, en het reddingswerk. Sommigen van die monsters waren door en door slecht, en veranderden maar niet. Het was een steek van het orakel, en het ging diep. Waarom, waarom, waarom ? vroeg ik me af, als ik de diepste duisternissen zag. Hier durfden zelfs de zeemeerminnen niet te komen. Hier zouden ze nooit hun weg kunnen vinden. Het was te diep en te duister. En ik zag de zeemonsters daar als verborgen eilanden, als eilanden onder de zee, eilanden onder de grond, en ik was verbaasd, hoe vruchtbaar dit land was. Hadden ze het opgeslokt ? Het was onderdeel van het orakel. Het was de achterkant van het orakel, een kant die ik nog niet kende. Het was een droom voor hen die het konden peilen. Ik keek als door gaas, en zag mijn moeder. Vanuit hier hadden ze haar ooit gered. Niet de zeemeerminnen, maar God zelf. En het orakel troonde in de grote hemelse stad, en liet de dieptes zien, de dieptes waar wij vandaan kwamen. En God was een groot getal, zo groot dat het niet te peilen was. En het getal werd telkens groter, en steeds diverser. En het mengde zich overal doorheen. ________________________________ HET UNIVERSUM VAN PYTHAGORAS ‘In een nachtvisioen, in een droom, werd het eerste Korinthe afgebeeld als een groep opgeblazen jonge mannen die met hun lichamen pronkten. Zij waren ver weg van het goddelijke, paradijselijke lichaam van de schepping. Met hun lichamen doofden ze de ziel uit, en deden aan zelfverheerlijking. Zo mogen we afstand doen van het eerste, opgeblazen Korinthe. Ook Laodicea wordt opgeroepen om tot de wildernis van God te komen.’ Kamba 14:11,33,34 Ik had een droom dat ik iets moest doen omtrend Israel, en ik was thuis iets vergeten, dus ik liep terug. Er waren nieuwe buren en ik sprak even met ze. Ik zag toen ergens een gigantische paashaan waar mensen langsheen moesten zien te komen. De mens moet een nieuw beeld krijgen van pasen. Het heeft te maken met het worstelen met het zwijn, en de zwijnentand. De mens bevindt zich op zeer dun ijs, en heeft over alles een grote mond, speelt over alles een expert, en rechter, zonder

door enige kennis te worden verhinderd. Educatie neemt de mens niet serieus. De mens sjoemelt overal tussendoor, al smokkelend, en gaat over lijken. De bewijzen zijn zoals gewoonlijks flinterdun, waarop de mens zijn leven bouwt. Macht willen ze hebben, geen educatie. Korinthe stond voor opgeblazenheid, en Laodicea stond voor lauwheid. Deze dingen werken met elkaar samen, wekken elkaar op, als een vicieuze cirkel. Het zijn draaikolken veroorzaakt door sirenen. Alleen het eeuwige touw brengt er doorheen, en je te wijden aan de worsteling met dit zwijn. Ik kwam vannacht in een droom ook weer mijn oude karate leraar tegen in het winkelcentrum. Hij zei dat hij naar me op zoek was, wat ook weer op deze dingen wijst. Het gros van de mensen leeft langs alles heen. Het gaat om die enkelingen, en dat moet ook wel, want als dit contrast er niet was, dan zou het de enkeling verlammen, als alles al door de grote massa’s gedaan zou zijn. Dan zou de enkeling geestelijk sterven, geestelijk verlamd raken, en dan stelt het niets voor, dan is het niet beproefd. Het is dus een noodzakelijke kunstvorm in de dichterlijkheid dat er maar weinigen binnen zullen gaan, terwijl velen het zoeken. Ook velen zoeken het niet. We komen dus weer uit bij de onderverdeling van het universum van Pythagoras, de leraar van Socrates, Plato en Aristoteles : de Allerhoogste wereld, de hogere wereld en de lagere wereld. In welke wereld leef jij ? Waar wil jij leven ? Het gaat er niet om waar je van buiten bent, maar waar je van binnen bent. Als je om je heen kijkt dan zie je dat iedereen weer wat anders van je verlangt. Ze spreken elkaar allemaal tegen. De ene wil dat je dit doet en denkt, en gelooft, en de ander wil dat je dat doet en denkt en gelooft. Heb je dat opgemerkt ? Heb je opgemerkt dat het nooit goed genoeg is ? Dat je het nooit goed kan doen ? Je kunt tegen ze zeggen dat ze allemaal weer wat anders zeggen, dus dat het dan niet klopt, maar je zult merken dat maar bar weinig mensen daar gehoor aan geven. Ze gaan toch wel door, hoe dan ook. Wat moet je dan doen ? Neem alles cryptisch, en probeer het shamaanse medicijn in hen te vinden en trek dan verder. Worstel met het zwijn, aanvaard de zwijnentand, en maak gebruik van zijn onderdelen. Maak gebruik van de diversiteit en de variatie van het leven. Die moet er wel zijn, anders is er geen prikkeling. Ga ook op zoek naar de harmonie achter alle dingen. ________________________________ DE NONNENKOREN Alles word gemaakt van spiegelingen, alles wordt gemaakt van spinnenrag, alles stroomt voort vanuit de spiegel van het oer, van de eeuwige jeugd, alles komt voort vanuit de rode hof, waar de oude nonnenkoren zijn, zo oud en blind en doof, terwijl ze denken dat ze zien … maar ze zien niks … ze bewaken de eeuwige jeugd … vervroegd met pensioen gegaan … altijd lekker willen eten, altijd maar gulzig willen zijn, zij willen niet werken, niks doen, lekker makkelijk, alleen maar lekker eten willen zij, zo doen ze hun dansjes, die ouwe nonnen in hun optochten, vanuit de rode hof komen zij, slechts spiegelingen … slechts spinnenrag … bewakende de eeuwige jeugd … kannibalen zijn zij, gulzige kannibalen … Joost zag het niet meer zitten, Joost zag het niet meer staan, Ze willen alleen maar zitten, ze willen alleen maar staan … niet meer werken, niets meer doen, niets meer leren … niets meer willen zien, maar ze denken dat ze zien … gulzige kannibalen zijn zij … zo doen ze hun dansjes … ouwe nonnendansjes … daar gaan ze door de tuin … trage gezangen … kannibalen liederen … lekker willen eten, niets meer willen doen, ze bewaken de eeuwige jeugd … ze bewaken de spiegel … een valse spiegel hebben zij opgericht … zij zijn altijd de mooisten in het land … zij zijn ook de allerblindsten … daarom zag Joost het niet meer zitten … hij zag het niet meer staan … ze willen alleen maar eten … ze willen alleen maar staan … alleen maar zitten … alleen maar uitrusten … niets meer te doen …. Joost zag het niet meer zitten … de eeuwige jeugd bewaken zij … de bibelebonse pap …. Joost zag het niet meer zitten … wat een ongein … Joost zag het niet meer staan … Ze willen alleen maar zitten … ze willen alleen maar staan …. Joost had het helemaal gehad met die kannibalen … met die stoeten van ouwe nonnen door zijn land … hij kon er niets tegen doen … hij was ten einde raad …. toen is hij naar een ouwe heks gegaan, die roerde in haar ketel … wat wil je weten … dat zijn wij vergeten … niemand kon hij nog vertrouwen … allen gingen ze achter de optochten van de ouwe nonnen aan … achter de muziek aan … wat een domme dansjes … kannibalen zijn zij …. lekker gulzig willen eten …. altijd maar weer eten … niets meer bijleren …. blind zijn zij, en

doof …. zij horen het geschreeuw niet meer van hen in grote pijn …. zij zijn te oud geworden …. zij zijn met pensioen gegaan …. geheel afgestorven …. nee, zij horen niks meer …. en luisteren doen ze niet … ze zijn te oud voor die dingen …. en nu doen ze hun dansjes, en hebben hun feestjes …. nu leven ze om te eten …. kannibalen zijn zij … gulzige kannibalen …. alles willen ze hebben, maar ze hebben niks …. stokdoof zijn zij, en steke blind … zo drijven zij voort … gedreven door de wind … gedreven door de gulzigheid …. Joost zag het niet meer zitten, Joost zag het niet meer staan …. ze willen alleen maar zitten … ze willen alleen maar staan …. niets meer doen, alleen maar gulzig eten, dan gulzig dansen, en dan slapen ze … Joost ging toen naar een andere heks, maar dat was ook allemaal hetzelfde … toen vluchtte hij naar de rode hof, maar daar waren ook alleen maar heksen … Joost is gekomen met z'n bibelebonse pap … Joost is gekomen met z'n biblebonse pap … Hij neemt een hap … Hij zag hun domme dansjes … als ouwe nonnen gingen ze daar … door de hele tuin, door het hele land, en ze namen ouder en kind mee … wat een optocht … De nonnen, zij bewaken het zo goed, en Joost kon niet uit zijn nachtmerrie komen … Koning pap wat heb je dan gedaan … De nonnen hebben het gedaan ! Joost zat onder de nonnen. Ze hielden hem overal vast, aan z'n armen en benen, en probeerden hem te wassen. 'Wie zijn jullie !' riep Joost, maar ze antwoordden niet … Koning pap wat heb je dan gedaan … De nonnen hebben het gedaan ! Joost had een zware nachtmerrie ... Uit : Amazone Bijbel Romans, Korte Verhalen I, de Nachtregen, uitgave : coab ________________________________ HET SNOEP ORAKEL Niemand werkt natuurlijk voor niets. Ik had hard gewerkt voor klinkende munt. Ik was bij het snoep orakel aangekomen. Het was hier waar mensen deftiger begonnen te spreken, alsof ze iets groots te verbergen hadden. Droom ik ? vroeg ik. Nee, het is echt, zeiden ze, een EGT, een hersenprogrammaatje wat via echopeiling je hersenen scant. Ik had tijden moeten werken voor ene heer G. van Genis, en nu was ik hier. Hij had mij uitbetaald met klinkende munt. Iemand die naast mij stond had gewerkt voor ene heer Z. Iekenhuis. We moesten allemaal wachten op ene heer S.R. Vies, want die moest namelijk het snoep orakel uitleggen, en die kwam maar niet, en we begrepen er allemaal niks van. Het was hier waar mensen weer begonnen om te keren. Ze wilden er niet op wachten. Op het laatst waren alleen ik en degene die voor de heer Z. Iekenhuis had gewerkt overgebleven. We wisten wel wat volhouden was, dus we wilden het nog niet opgeven. Pas toen het nacht was geworden kwam de heer S.R. Vies eindelijk. Nou, daar zul je hem hebben, zei ik. Degene die naast me stond zei toen : Leg nu het snoep orakel uit. We hebben al lang genoeg gewacht. Maar de heer S.R. Vies ging zich toen geheel uitkleden, en ging toen een bosmeertje in, vlakbij. Wij volgden hem. Nou, komt er nog wat van ? Hij deed net alsof hij ons niet zag. Toen zijn we ook maar het bosmeertje ingegaan. Nou, het zit namelijk zo, zei hij ineens. Het wachten is nog op de heer K. Onijn. We hebben toen ik weet niet hoe lang in het bosmeertje gewacht, totdat de ochtend viel, en toen kwam eindelijk de heer K. Onijn aanzetten, maar die zei ook niets. Die zei toen een half jaar later dat we nog moesten wachten op een zekere heer E.K. Hoorn, en toen is degene die voor de heer Z. Iekenhuis had gewerkt boos weggelopen. Nu was alleen ik nog over met deze vreemde heerschappen. Ik kon er naar fluiten. De heer E.K. Hoorn kwam gewoon niet opdagen, hoe lang ik ook wachtte. Ik werd toen ook heel kwaad, en zei : Dat hele snoep orakel zal me worst wezen. Direct toen ik het had gezegd kwam er een zekere heer M. Elkman aanlopen. En die heeft toen het hele snoep orakel voor me uitgelegd. Het was zo'n lang verhaal, en het ging zo snel, dat ik er niks van kon verstaan en ook niks van kon onthouden. Ik zei kwaad : Waar doe ik het allemaal voor ? Toen zeiden ze dat ik blij moest wezen dat iemand tenminste de moeite deed om het uit te leggen. Ik zei dat het een orakel op zich was. Maar toen begon de heer M. Elkman zo kwaad te worden, en ik wist nog steeds niet wat hij zei. Ik heb nog nooit iemand zo kwaad zien worden. Hij explodeerde gewoon, en begon het hele snoep orakel aan stukken te slaan. Ik keek naar de scherven en zag mijn hele leven op de grond liggen. Ik keek toen op en zag een vrouw die al die tijd in het snoep orakel had gezeten. Ze zei : Maak jij het snoep orakel weer in orde ? Als je klaar bent mag je de suiker smelten. En zo moest ik werken en werken voor deze vrouw.

Haar naam ? S. Lager-Hoorn. Ze bleek de vrouw te zijn van de heer E.K. Hoorn. Ik vroeg haar waar haar man bleef. Die zou immers het snoep orakel uitleggen. Ze zei niks. Toen ik na vele jaren het hele snoep orakel bijna af had kwam de heer E.K. Hoorn eindelijk, maar begon ook het snoep orakel in stukken te slaan, en ging er toen met zijn vrouw vandoor. Waar doe ik het allemaal voor ? vroeg ik mezelf af. Ik keek naar de stukken van het snoep orakel. Ik was helemaal klaar met dit snoep orakel. Ik was helemaal alleen en weende mijzelf de nacht in. Ik was moe van alles en viel in slaap. Ik droomde over het snoep orakel. Ik keek ernaar en zag het bewegen, en draaien. Het waren wielen. En ze maakten hele mooie schakels en verbindingen. Wijs, zei ik, wijs. Ik wist dat ik niet voor niets had gewerkt. Toen ik wakker werd keek ik naar het gebroken en verwoeste snoep orakel, en ik wist nu wat het betekende. Het sprak tot mij. Het was een stem die op geen andere manier tot mij zou kunnen komen. Dit was de enige weg. Kijk naar het snoep orakel, alleen als het gebroken is, versta je de weg, Kijk naar je eigen leven, alleen als het gebroken is, begrijp je wat ik zeg Alle letters op een rij, Nu komt het door, nu keert het tij, Je moet er nog een keer naar kijken, als de traan doorbreekt, dan proef je pas echt, wat het daadwerkelijk heeft gezegd Geen machine werkt zonder olie, Geen snoep orakel zonder traan, Je moet het in je eentje klaren, Je kunt het best, deze dingen komen alleen, als de muren zijn doorbroken … Strijd tegen je vlees tot tranens toe, tot zwetens toe, tot bloedens toe, tot zadens toe, Muren doorbreken en zaaien, De bijen zullen de honing kweken, voor het snoep orakel ... Uit : De Kaars van de Gillende Jongens, uitgave : rgg ________________________________ DE MUURBIJ 3 – HONING UIT DE MUUR Waarom worden we soms, of misschien wel heel vaak, geblokkeerd in ons leven, en zit er voor ons niets anders op om als muurbijen te leven ? Misschien zijn die dikke muren er wel om ons ergens tegen te beschermen ? Er zijn ook andere realiteiten die soms voorrang krijgen. We hebben te maken met een interdimensionaal verkeerssysteem. Wij zijn niet de enige levensvormen. Er zijn zoveel andere levens-energieën, en ook horen die weer bij ons. Soms kan zich dat heel wrang vertalen en zijn tranen onze honing. Zo liep ik eens een bruggetje over het park in. Er stond daar een huilend meisje met haar pop. Ik nam het meisje in mijn armen en vroeg er wat er loos was. Ze kon niet praten. Ik heb haar toen naar huis genomen, en gaf haar wat te eten en te drinken. Ik vertelde haar toen over de bijtjes, en toen kon ze weer lachen. Ze zei toen dat ze haar vader en moeder kwijt was. Die waren dood. Ik zei dat ze wel bij mij mocht wonen, dan zou ik haar vader wel zijn. Ze gaf toen haar pop aan mij uit dankbaarheid, maar ik zei dat die pop voor haar was, en dat ze nog veel meer poppen van me zou krijgen, en bijen. Ik liet haar er een paar zien. Ik had nog wel een extra kamertje, dus dat kon haar slaapkamer worden. Er stonden nog wat poppen en ook bijtjes. Ze was daar heel blij mee, en wilde graag dat ik haar pop in mijn kamer zou houden. Dat beloofde ik haar, dat ik ook goed voor haar pop zou zorgen. 'Mijn pop heeft ook geen vader en moeder meer. En ik ben maar een kind. Kun je ook de vader van de pop zijn ?' had ze gevraagd. Blijkbaar was de last van de pop te groot voor haar, dus heb ik de pop naar mijn kamer genomen. Nu, na al die jaren, is het meisje groot. Ze is als een muurbij nu. Dat heb ik haar geleerd, om honing te onttrekken aan de muren in het leven. Op een dag zei ze tegen mij : 'Heb jij geen vader en moeder ?' Ik zei : 'Ik heb een muurbijenkoningin.' Ze wilde de muurbijenkoningin toen ook zien, maar ik zei tegen haar dat die achter duizend muren was. Ik kon haar alleen maar leren honing aan die muren te onttrekken. Echte muurhoning, als dromen tot haar komende. Op een dag vertelde ze me dat ze over de muurbijenkoningin had gedroomd. 'En ?' vroeg ik. 'Het was heel prachtig,' zei ze. 'Ze had een witte jurk aan, met een prachtige witte hoed met gaas, en op haar jurk waren ook wat bloemetjes.' 'Zeer poëtisch,' zei ik toen. 'Heeft ze ook nog wat tegen je gezegd ?' 'Nee,' zei ze. 'Ze gaf me een potje muurhoning, en toen vloog ze weg.' 'En toen ?' vroeg ik. 'Ik volgde haar,' zei ze. 'We kwamen in de muurbijenkorf. Toen keek ze me stralend aan, en gaf me een omhelzing, toen ze zag dat ik haar was gevolgd. Ze gaf me toen een boek, een dagboek. Ik begon het als een leesbij te lezen.' 'Wat stond erin ?' vroeg ik. 'Ik spreek niet, maar ik schrijf, Ik ga met niemand om, ik ben slechts in de boeken, Ik ben achter duizend muren, Alleen de echte muurhoningbij zal mij vinden, Veel liefs,

de muurbijenkoningin,' zei ze. Ik keek haar aan. 'Ze spreekt door de muren,' zei ik. 'Zo heb ik haar leren kennen, en zo heeft ze haar geheimen aan mij geopenbaard.' Einde Uit : Het boek van honing ________________________________ DE MUURBIJ 4 Het is misschien een verschrikkelijke bloem, en het is misschien maar heel weinig honing, maar de honingbij is dankbaar voor elke druppel. De honingbij bouwt zijn huis met elke druppel, in dankbaarheid. Elke druppel is er weer een druppel bij. Daar kan een honingbij weer mee verder. En elke druppel honing uit de muur, is ook weer een druppel meer om de muur beter te kunnen begrijpen. Van druppels rijgt de muurbij zijn sieraden. Van druppels rijgt de muurbij zijn boeken van begrip, regel voor regel. Hiervan bouwt hij zijn huis. Het is een boekenkorf. De muurbij spreekt niet, maar schrijft. De muurbij leeft niet, maar is in de boeken, zoals zijn muurbijenkoningin. Dat heeft zij hem geleerd. Hij spreekt en leeft alleen door muren. De hieroglieven erop zijn moeilijk te begrijpen, als in een doolhof, maar zij zijn er om de boekenkorf te beveiligen. Indringers zullen het hier niet maken. Zij zullen niet ver komen. Maar wat is er dan achter de muur ? Helemaal niks. Al het leven is in de muur. Zij is de muur. 'Het was mijn dit, mijn dat, hebben ze allemaal afgepakt, achter muren gezet, maar er is alleen leven in de muur … Niet ervoor, niet erachter, maar alleen in de muur … Totdat we zelf die muur zijn geworden … Ik kan niks zeggen, ik kan alleen maar wat laten zien … Ik ben slechts een muur … Teveel tegen muren opgelopen, werd ik zelf een muur … Ik kan niet spreken, ik kan alleen mijn hieroglieven laten zien, mijn geheimschrift, wat je kunt ontcijferen, om het pad te volgen naar mijn hart … Maar als je dan daar aangekomen bent, ben ik allang weer ergens anders … Ik ben slechts een muur … Ik laat mijn sporen achter, maar zij leiden slechts naar een muur, totdat je zelf een muur bent geworden … Ik ben de koningin der muurbijen … de koningin der muren … In mij is al het leven te vinden … Buiten mij is er slechts illusie en bedrog … Ik maakte het om mijn hart te bewaken … Welkom tot mijn doolhof … het pad tot de honing des levens … Ik ben een raadselmaker, een maker van sleutels en sloten … Ik ben de maker van muren en deuren … De deur leidt nergens toe, maar al het leven is in de muur …' Ik had haar dagboek gevonden en erin gelezen, en schudde mijn hoofd. Er werd op mijn schouder getikt, en ik draaide mij om, en zag haar daar staan : de muurbijenkoningin. Droomde ik of was het echt ? 'Moest dat nu allemaal ?' vroeg ik. Ik schudde mijn hoofd, maar begreep haar wel. 'Heel begrijpelijk,' zei ik. 'Je moet wel heel wat meegemaakt hebben dat je zo bent geworden.' Maar ik sprak slechts tegen een muur. Einde Uit : Het boek van honing ________________________________

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
Home


You need flash player to view this online publication