0

GEBRUIKERSHANDLEIDING

Versie 1 - 2020 Model 2019-2020

VOORWOORD GOUPIL verwelkomt u graag als klant. Deze handleiding is geschreven om u te helpen uw Goupil elektrisch voertuig te bedienen en te onderhouden. Het bevat uitgebreide informatie over de werking van Goupil G4 modellen. Voordat u uw voertuig voor het eerst in gebruik neemt raden wij u aan de tijd te nemen om de inhoud van deze handleiding zorgvuldig te lezen. Als u alle onderdelen van de handleiding heeft gelezen, gelieve deze bij het voertuig te bewaren voor toekomstige raadpleging van deze handleiding. Dit voertuig is ontworpen voor maximale prestaties en minimaal onderhoud. Naleving van aanbevolen onderhoudsprocedures zal de levensduur verlengen. Als onderdeel van ons beleid om onze producten continu te verbeteren, behouden wij het recht om zonder voorafgaande kennisgeving wijzigingen aan te brengen in specificaties en apparatuur. Onderhoudsprocedures zijn in deze handleiding opgenomen en moeten worden gelezen voordat u uw voertuig in gebruik neemt. De informatie in deze handleiding is geen vervanging voor interne voorschriften, veiligheidsvoorschriften, verzekeringsclausules en landelijke voorschriften. GARANTIEVOORWAARDEN De garantie die geldt voor het nieuwe voertuig is de garantie afgegeven door de verkoper die apparatuur of fabricagefouten omvat, alsvolgt uiteenzet: NIEUWE UITRUSTINGSGARANTIE Elk nieuw product wordt geleverd met een garantie van de verkoper tegen uitrusting- of fabricagefouten die zich voordoen tijdens de in het verkoopcontract gespecificeerde periode. Onder deze garantie is de verplichting en aansprakelijkheid van de verkoper beperkt tot reparatie of vervanging van een onderdeel dat tijdens normaal gebruik en/of onderhoud beschouwd is als defect en de redelijk geprijsde reparatie en/ of vervanging van de betreffende onderdelen gedurende de garantieperiode, van de datum van levering, lease-aankoop of lease, onder voorbehoud dat de opstartdatum van het voertuig door de koper bij de verkoper is geregistreerd. Indien de opstartdatum niet bij de verkoper is geregistreerd, is de datum die als eerste verkoopdatum, huurovereenkomst of huurovereenkomst is behouden, de datum waarop het voertuig is verzonden vanaf de fabrieksplaats. Deze garantie vervangt elke andere expliciete of impliciete garantie en verplichting en aansprakelijkheid van de verkoper voor deze garantie, exclusief transport en andere kosten of aansprakelijkheid voor directe, indirecte of opeenvolgende schade en vertraging door een fout. De garantie wordt ongeldig geacht indien het voertuig buiten zijn capaciteit of in omstandigheden die niet door de leverancier worden aanbevolen wordt gebruikt, of als onderdelen worden gebruikt of technisch gewijzigd zonder voorafgaande goedkeuring van de verkoper. 3

INHOUD I - VEILIGHEID ...................................................................7 I.1. Veiligheid heeft onze prioriteit ................................................ 7 I.2. Algemene punten ................................................................... 7 I.2.1. Informatie voor de chauffeur ................................................7 I.2.2. Eisen voor de bestuurder ......................................................7 I.2.3. Rijvaardigheidslessen ...........................................................7 I.3. Voor elk gebruik ..................................................................... 8 I.4. Belangrijk ............................................................................... 8 II - ALGEMENE INFORMATIE ..............................................9 II.1. ALGEMENE EIGENSCHAPPEN ................................................ 9 II.1.1. Dimensionale diagrammen * ...............................................9 II.1.2. Technische karakteristieken ................................................9 II.1.3. Prestaties ..............................................................................10 II.1.4. Toegestane hellingen ...........................................................10 II.1.5. Voertuig indentificatie ..........................................................10 II.2. INTERIEUR ............................................................................ 11 II.3. BUITENKANT ......................................................................... 13 III - DETAILS ......................................................................14 III.1. VERLICHTING/CLAXON ........................................................ 14 III.2. RUITENWISSER RUITENWASSER/ONTDOOIEN ..................... 14 III.3. HANDREM ............................................................................ 15 III.4. CONTACTSLOT ..................................................................... 16 III.5. PLAFONDVERLICHTING ........................................................ 16 III.6. BEDIENINGSKNOPPEN ......................................................... 17 III.7. BESCHERMINGSBAK (ACHTER DE VOORGRILL) .................... 18 III.7.1. Remvloeistof, Zekeringen, Ruitenwassertank....................18 III.8. VERLICHTING ....................................................................... 19 III.9. 12 V ACCESSORIES AANSLUITING........................................ 19 III.10. DISPLAY ............................................................................. 20 III.10.1. Schermpje (A) ....................................................................21 III.10.2. Display menu opbouw ......................................................22 III.10.3. Geschiedenis Registratie ..................................................23 III.11. ELECTRICAL BOX ............................................................... 25 III.11.1. Zekeringen en Relais .........................................................25 III.12. STOELEN ............................................................................ 26 IV - VOORZORGSMAATREGELEN .......................................27 IV.1. PRE-BEDIENINGS CHECKS ................................................... 27 IV.2. AANBEVELINGEN VOOR GEBRUIK ......................................... 27 V - RIJDEN ........................................................................29 V.1. STARTEN ............................................................................... 29 V.1.1. Rijden ....................................................................................29 V.2. ACTIERADIUS ........................................................................ 29 V.2.1. Einde van de actieradius ......................................................29 V.3. STOPPEN .............................................................................. 30 V.4.INVLOED VAN TEMPERATUUR OP DE ACCU (lithium) .............. 30 V.5. BEDRIJFSMODUS .................................................................. 31 V.5.1. Low speed modus ................................................................31 V.5.2. High speed modus ...............................................................31 V.5.3. Eco modus ............................................................................32 V.5.4. Dashboard schermpje ..........................................................32 4

VI - OPLADEN EN ONDERHOUD VAN DE AACU’S ................33 VI.1. OPLADEN VAN DE HOOFDACCU ........................................... 34 VI.1.1. Veiligheid .............................................................................34 VI.1.2. Oplaadproblemen ................................................................34 VI.2. DE LADER ............................................................................. 35 VI.2.1. Accu oplaad procedure .......................................................35 VI.2.2. Hoofdaccu oplaadstatus ....................................................35 VI.3. OPLADEN VAN LITHIUM ACCU’S .......................................... 36 VI.3.1. Accu oplaad status .............................................................36 VI.4. ONDERHOUD VAN DE ACCU’S .............................................. 38 VI.4.1. waterniveau van de hoofdaccu ..........................................38 VI.4.2. Ventileren van de oplaadruimte .........................................39 VI.4.3. Cleaning lead batteries .......................................................39 VI.4.4. Aftappen van de hoofdaccu ...............................................39 VI.4.5. Het voertuig stallen .............................................................39 VI.4.6. Opslag van de accu’s ..........................................................39 VI.4.7. Controle van de hoofdaccu .................................................40 VI.5. 12 VOLT HULPACCU ............................................................. 41 VII - SERVICE .....................................................................42 VII.1. BANDEN .............................................................................. 42 VII.1.1. Gebruik van een bandenreparatiebus ...............................42 VII.1.2. Opkrikken van het voertuig ................................................43 VII.2. SLEPEN ............................................................................... 43 VII.2.1. Het voertuig slepen ............................................................44 VII.3. RUITENWASSER .................................................................. 44 VII.4. ONDERHOUDS FREQUENTIE ................................................ 45 VII.5. ONDERHOUD BINNEN- EN BUITENKANT ............................. 46 VII.5.1. Onderhoud binnen- en buitenkant van het voertuig ........46 VII.5.2. Anti-roest bescherming .....................................................46 VII.6. RECYCLING ......................................................................... 46 VIII - FOUT CODES .............................................................47 IX - OPTIES .......................................................................49 IX.1. VERWARMING ...................................................................... 49 IX.1.1. Algemeen/soorten brandstof .............................................49 IX.1.2. Opstarten/Onderhoud .........................................................49 IX.1.3. Foutcodes inzien .................................................................50 IX.2. HOGEDRUK REINIGER .......................................................... 51 IX.2.1. 200L Hogedruk reiniger ......................................................51 IX.2.2. 500L tank/Hogedruk reiniger .............................................52 IX.2.3. Starten .................................................................................53 IX.2.4. Hogedruk reiniger systeem ................................................54 IX.2.5. Bewaterings systeem .........................................................55 IX.2.6. aftappen van de tank ..........................................................55 IX.3. CENTRALE DEURVERGRENDELING ....................................... 56 IX.3.1. Schakelaar in cabine: ..........................................................56 IX.3.2. Afstandsbediening: .............................................................56 IX.3.3. Deuren afsluiten ..................................................................56 IX.4. SLEEPMOGELIJKHEDEN ....................................................... 56 IX.5. HET TREKKEN VAN EEN AANHANGER .................................. 57 IX.6. ELECTRISCHE VERWARMING ............................................... 57 5

6

I - VEILIGHEID I.1. VEILIGHEID STAAT BIJ ONS VOOROP We stellen uw veiligheid voorop. Dit gedeelte bevat belangrijke informatie, aanbevelingen, voorstellen en voorzorgsmaatregelen die u moet lezen en opvolgen voor uw veiligheid en de veiligheid van de passagiers. Deze handleiding bevat de minimale informatie die nodig is om het voertuig te kunnen bedienen. Onderhoudswerkzaamheden dienen door gekwalificeerd personeel te worden uitgevoerd. I.2. HOOFDPUNTEN I.2.1. Informatie voor de chauffeur U moet deze gebruikershandleiding lezen en begrijpen voor u het voertuig voor de eerste keer gebruikt. U moet bekend zijn met de regels en normen die deze voertuigen en het gebruik ervan regelen. I.2.2. Eisen voor bestuurder Alleen bestuurders die in het gebruik van dit voertuig zijn getraind, mogen het gebruiken. Deze training omvat de kennis van de regels van uw werkgever, de verkeersregels, de instructies in deze handleidingen en alle geldende voorschriften voor dit type voertuig. LET OP Chauffeurs moeten wettelijk oud genoeg zijn om te rijden. I.2.3. Rijvaardigheidslessen De rijvergunning wordt aan de bestuurder afgegeven na dat deze door het hoofd van de vestiging is beoordeeld op geschiktheid voor het besturen van het voertuig. De beoordeling bevat: - Een geschiktheidstest uitgevoerd door een beroepsarts. - Een test op kennis en vaardigheden die nodig zijn om veilig te rijden. - Een test op de kennis van instructies die op de plaats van het gebruik moeten worden nageleefd. Kijk op de openbare weg naar de geldende wetgeving volgens het gekozen type goedkeuring. LET OP Voor meer informatie over de training van chauffeurs, neem contact op met een erkende organisatie. WAARSCHUWING Dit voertuig mag niet op de openbare weg rijden zonder registratie of verzekering. 7

I.3. VOOR ELK GEBRUIK Om uw veiligheid en veiligheid van passagiers te waarborgen, moet u de volgende punten nakomen voordat u uw Goupil bestuurt: - - - - - - - - - Controleer of de lichten en de richtingaanwijzers correct werken. Controleer de conditie en de druk van uw banden. Controleer of de remmen goed werken. Zorg ervoor dat uw ramen schoon zijn om een goed zicht te garanderen. Zorg ervoor dat er geen objecten de pedalen kunnen belemmeren. Pas uw spiegels aan. Rijd niet als uw capaciteit verminderd is (medicatie, alcoholgebruik en/of drugs, vermoeidheid). Volg de verkeersregels. Blijf binnen de snelheidslimieten. - Wees bewust van de omstandigheden op het wegdek, de weersomstandigheden en pas uw rijgedrag aan aan de lading die u vervoert. OPGELET De bestuurder is te allen tijde verantwoordelijk voor zijn/haar passagiers en de veiligheid van het voertuig. Zorg ervoor dat de passagier op de juiste plaats zit en een veiligheidsgordel draagt, en houdt alle delen van uw lichaam binnen het voertuig wanneer het in beweging is. OPGELET Verleng accuduur. Zet stroomverbruikende elementen zoveel mogelijk uit. I.4. BELANGRIJK De G4 is een elektrisch voertuig en zoals bij ieder elektrisch voertuig moet de gebruiker de accu aan het eind van de dag opladen wanneer deze minder dan 50% opgeladen is. Langdurige opslag van het voertuig met een te lege accu kan de accu beschadigen. OPGELET Het voertuig is niet geschikt voor gebruik op wegen met slecht wegdek of die overstroomd zijn of ruw terrein. Bij het niet naleven van deze aanbevelingen zal de garantie komen vervallen. 8

II - ALGEMENE INFORMATIE II.1. ALGEMENE KENMERKEN II.1.1. Dimensionale diagrammen * *In millimeter II.1.2. Techinische kenmerken OMSCHRIJVING KENMERKEN Goedkeuring Electromagnetische compatibiliteit Electrishe Veilgheid Aantal personen Draaicirkel Transmissie Voor Remmen Achter Voor Ophanging Banden Parallelisme (MEDIUM batteries, flat) Electrisch systeem Voltage Nominal Motor vermogen (S2 30 minuten) Max vermogen 16.3 kW Vermogen regelaar Gewicht van de ACCU’S (afhankelijk van type accu) Oplaadtijd Oplader HF 48V 25A 48 V 450 A LoodZuur 8 h 30 418 kg 7 h 45 492 kg 9 h 15 92 kg 3 h 30 Lithium 8.6 kWh 11.5 kWh 15.4 kWh 7.2 kWh 9 kWh 14 kWh 325 kg 148 kg 192 kg 4 h 15 6 h 30 Stroomvoorziening: 230 V~, 16 A Regulier stopcotact Output (hoofd): 48 V DC, 25 A, 2200 W Vooruit Maximum snelheid Temperatuur in bedrijf (Lithium) 9 Achteruit: 10 kmh Rijden Opslag Output (Lithium): 48 V DC, 30 A, 2310 W Low speed: 10 km/h Eco Modus (Lithium): 40 km/h High speed: 50 kmh -20°C -10°C Achter Afmeting Druk Afhankelijk van het type voertuig R10-05 R100-02 2 (inclusief bestuurder) 3.9 meter versnellingsbak + differentieel Hydraulische remmen met Ø247 mm schijven Hydraulische remmen met Ø230 mm drum Mc Pherson type Composiet veren + schokbrekers 155R13C 90q 2.5 bar (4.5 bar bij gebruik) VOOR: 0 mm 48 V (12V circuit) 30 V 10 kW

II.1.3. Prestaties Capaciteit accupakket (kWh) Autonomie bij half opgeladen 8.6 tot 47 km Lood Zuur 11.5 tot 63 km 15.4 tot 78 km 7.2 tot 40 km Lithium 9 tot 72 km 14 tot 108 km II.1.4. Toegestane hellingen(1) Maximale helling onbeladen (%) Maximale helling bij maximaal toegestane lading (%) Maximale helling bij beperkt vermogen (%) (Lithium) 30 15 12 II.1.5. Voertuig Indentificatie VASP VERSION Fabricageplaatje in cabine onder bestuurderstoel GOUPIL INDUSTRIE 2100 3500 1 2 1100 1200 Tel : +33 5 53 79 39 39 Fax : +33 5 53 79 30 40 www.polaris-wt.com N1-KS VERSION N1-NKS VERSION GOUPIL INDUSTRIE POLARIS WORK & TRANSPORTATION e9*KS07/46*6438 2100 3500 1 2 1100 1200 Tel : +33 5 53 79 39 39 Fax : +33 5 53 79 30 40 www.polaris-wt.com 1 2 e2*NKS*0706 2100 3500 1100 1200 Tel : +33 5 53 79 39 39 Fax : +33 5 53 79 30 40 www.polaris-wt.com 10 6 5 0 0 4 8 4 - 0 0 6 5 0 0 4 8 6 - 0 0 6 5 0 0 5 2 8 - 0 0

II.2. INTERIEUR (1). Ventilatieroosters (2). Richtingaanwijzer/Claxon (3). Stuur (4). Voorwaartse aandrijving/ achteruitrijhendel/Ruitenwisser (5). Bedieningsknoppen (6). Temperatuur/ventilatieregelaar (7). Display (8). Opbergkastje/geluidsapparatuur* 11 (9). Speakers (10). Contactslot met stuurvergrendeling (11). Rempedaal (12). Gas pedaal (13). Handrem (14). Dashboardkastje (15). 12 V accessoire aansluiting (16). OBD stekker + winterschakelaar * Optioneel

(17). Zonneklep (18). Achteruitkijkspiegel (19). Plafondvelichting (20). Deurhendel (21). Raam Open/Dicht 12

(22). Parkeerverlichting / grootlicht / dimlicht (23). Richtingaanwijzers (24). Achteruitkijkspiegel (25). Kentekenplaat (26). Dagverlichting (27). Centrale Accu Oplaadpunt (Hoofdaccu) (28). Tractie accu (29). Zijkant richtingaanwijzer (30). Accu oplaadpunt (31). Zekeringenkastje (32). Noodstop (33). Mistlamp (34). Acheruitrijverlichting 13

III - DETAILS III.1. VERLICHTING/CLAXON A B Voor- en achterverlichting Draai ring ‘A’ in gewenste positie. Mistlamp Draai ring ‘B’ in gewenste positie. Licht uit dagrijverlichting Dimlicht/Grootlicht Claxon Druk op het uieinde van de hendel OPMERKING De daglichtlampen gaan automatisch aan als de sleutel in het contact is geplaatst en gaan automatisch uit als de positielampen zijn ingeschakeld. III.2. RUITENWISSER/RUITENWASSER/ONTDOOIEN F Achter mistlamp uit Voor mistlamp aan Richtingaanwijzers Beweeg de hendel naar boven of beneden al gelang de richting die u wilt gaan Voorwaartse aandrijving F N R I N Neutraal II A R Achteruitaandrijving Ruitenwisser: Draai ring A in de gewenste positie. Ruitenwasser: Trek de hendel naar u toe. Electrische voorruit ontdooien: Druk op de knop om automatisch ontdooien van 10 minuten (schakelt auromatisch uit). Druk de knop nogmaals in om het ontdooien te stoppen. 14 F N R I II F N R I II

III.3. HANDREM Handrem (13) Om de handrem los te laten, hef de hendel licht op en druk op de knop. Breng de hefboom volledig naar beneden. 1 Handrem aan 0 Handrem uit OPGELET Zorg er altijd voor dat de handrem stevig aan staat wanneer u het voertuig verlaat. Zorg ervoor dat de handrem stevig aan staat op heuvels en hellingen. De mechanische handremhendel activeert de achterwielremmen. OPGELET Controleer bij het rijden of de handrem volledig omlaag is (lichtje moet uit zijn) om oververhitting en schade te voorkomen. Noodstop (33): LET OP Gebruik de noodstop niet om het voertuig uit te zetten. Het mag alleen gebruikt worden als het voertuig is geparkeerd. LET OP Laat de stroomonderbreker tijdens het opladen AAN om de hulpbatterij op te laden. 15

III.4. CONTACTSLOT (ST) ANTI-DIEFSTAL SLOT Openen: Beweeg de sleutel lichtjes en draai het stuur. Sluiten: Verwijder de sleutel uit de ontsteking en draai het stuur tot het anti-diefstal slot klikt. (A) ACCESSOIRES Motor uitgeschakeld. Alle accessoires (radio, enz.) blijven aan. (M) CONTACT AAN Het contact staat aan, u kunt nu met het voertuig rijden. De controlelampjes gaan aan. De dagverlichting gaat aan. LET OP Schakel het voertuig nooit uit wanneer deze in beweging is. Wacht altijd tot het voertuig volledig tot stilstand is gekomen. Het contact schakelt automatisch ook de stuurbekrachtiging en de rembekrachtiging uit. III.5. PLAFOND VERLICHTING Schakel de plafond verlichting naar de gewenste positie 0. Uit. 1. Niet toepasbaar. 2. Permanent aan. 16

III.6. BEDIENINGSKNOPPEN Gevarenlicht Electrische verwarming* Winter* Verschillende opties* * Waarschuwingssignaal vooruit rijden* Geluidssignaal HARD (dag modus) Geluidssignaal UIT Geluidssignaal MEDIUM (nacht modus) Centrale deurvergrendeling* Op slot Openen Schakelaar zwaailicht. Werkverlichting* * Optioneel 17

III.7. BESCHERMINGSBAK (ACHTER DE VOORGRILL) III.7.1. Zekeringen en Relais (35). Remvloeistoftank (36). Zekeringen/Relaisbox (37). Ruitenwasservloeistoftank ZEKERING: F101 30 A Lichten: zijlichten / codes / Koplampen / mistlampen. F102 30 A Autoradio / Ruitenwisser. F103 10 A Achterverlichting. F104 5 A Display. F105 20 A Auto radio/Accessories/OBD. F106 15 A Ruitenwasser. F107 20 A Centrale deurvergrendeling*. F108 15 A Dak. F109 10 A Dagverlichting. F110 5 A Contact/stuurbkrachtiging*. F111 15 A Optioneel*. F112 15 A Richtingaanwijzers. RELAIS: K101 Interval ruitenwisser. K102 Centrale vergrendeling*. K103 Electrische verwarming*. K104 Lithium oplader*. K105 Snelheidsbeperker K106 Zwaailicht * Optioneel 18

III.8. VERLICHTING FRONT Parkeerverlichting Grootlicht/Dimlicht Richtingaanwijzers Dagrijverlichting LATERAL Zij-richtingaanwijzers REAR Remlicht Achteruitrijverlichting Mistlamp Kentekenplaat verlichting INTERIOR Plafond verlichting LET OP Voor voertuigen met een achterklep geldt dat de achterlichten onzichtbaar zijn als de achterklep naar beneden is. U dient in dat geval een waarschuwingsdriehoek te gebruiken om de mede weggebruikers te waarschuwen. Op de laadklep zitten twee reflectoren. Zorg ervoor dat deze schoon en dus goed zichtbaar zijn. III.9. 12V ACCESSORIES AANSLUITING De accessoires aansluiting bevindt zich onder het dashboard. Deze werkt alleen als de contact aan is en kan apparaten tot 100W voeden. LET OP Door het gebruik van ongeschikte stekkers kan de aansluiting beschadigen. Duw de stekker volledig in de aansluiting om oververhitting te voorkomen. Sluit de aansluiting af als deze niet in gebruik is. W5W P21 P21W P21W W5W LED T4W 12 V 4 W H4 halogeen 60 / 55 W PY21W Oranje lamp LED 19

III.10. DISPLAY (1). Hoofdmenu (ref. III.10.2) (2). Scroll-up knop Linker richtingaanwijzer (3). Scroll-down knop/schakel naar vereenvoudigd rijscherm (refer to V.5.4) (4). Schakeling van hs - ls (refer to v.5) Rechterrichtingaanwijzer Dimlicht dagrijverlichting Grootlicht Handrem aan of waarschuwing voor te weinig remvloeistof Achtermistlamp Storing electrische motor Accu storing Tractie accuniveau laag 20

III.10.1. Scherm (A) STOP indicator: Voor uw eigen veiligheid geeft deze melder een signaal af als u onmiddelijk dient te stoppen met rijden. Onderhoud: Deze melder geeft een signaal af als het voertuig onderhoud nodig heeft. Rijd voorzichtig naar het dichtsbijzijnde onderhoudsstation. Volgorde fout Deze melder licht op wanneer een bepaalde snelheid wordt bereikt als de startvolgorde niet werd nageleefd: hendel in neutraal, gaspedaal losgelaten, bestuurder zit in bestuurdersstoel en sleutel in rijstand.’on’. Verbruik meting: Verdeeld in twee gebieden, geeft het aan of de accu’s energie leveren of energie terugwinnen (remof vertragingsfase). Aanhangwagen Storingsmelder: Deze melder geeft aan wanneer uw aanhanger een storing heeft. Eco modUS / Rij modus: Zie V.5. Electrotechnical system temperature indicator: Geeft een signaal bij een te hoge temperatuur aan van de accu of motor. U dient het voertuig onmiddelijk te stoppen. 21

III.10.2. Display menu opbouw III.10.2.1. Hoofdmenu Dit biedt toegang tot 4 submenu’s: Beheerder, Geschiedenislogboek, Voertuiggegevens, Parameters. Gebruik de knoppen 1 en 2 om te schakelen tussen de verschillende menu’s, gebruik knop 3 om te bevestigen en gebruik knop 4 om terug te keren naar het vorige scherm. Als u op knop 4 drukt en deze weer loslaat, gaat u snel terug naar het vorige menu. Als u op knop 4 drukt en deze ingedrukt houdt, keert u terug naar het hoofdmenu. Administrator: Deze is niet toegankelijk voor niet gekwalificeerd technisch personeel en daarom afgesloten. 22

Geschiedenis Registratie: Lijst van alle opgetreden fouten. Wanneer het probleem is opgelost, selecteert u de fout met behulp van knop 1 en 2 en verwijdert u deze met knop 3 (Reset). Zie VIII voor de lijst met foutcodes. Vehicle data: Vehicle data V average Km traveled Wh consum. VIN 0000254253 Biedt toegang tot een reeks informatie over het voertuig, inclusief het VIN-nummer, referenties van de verschillende voertuig-apps, gemiddelde afgelegde afstand per lading, de afgelegde afstand sinds de laatste lading, de gemiddelde snelheid, verbruikte kWh en de teller (kilometertellers en uur meter) en Monitor (biedt de spannings- en intensiteitswaarden en de motor- en controllertemperaturen in realtime) submenu’s. 23

Parameters: Biedt toegang tot de submenu’s Taal (Frans, Engels), Snelheidseenheid (km/h, mph), Tijd (instelling van datum, tijd en tijd) en Weergave (displayverlichting en contrast). 24

III.11. ELECTRISCHE BOX (38). Electrische motor controller (39). Line circuit onderbreker (40). Voltage converter (41). Zekeringen en Relais box (42). Oplader (aan voorkant) (43). Voorruitverwarmings relais (K208) LET OP Iedereen die elektrisch of niet-elektrisch onderhoud uitvoert aan de stroombatterijen of onderhoud uitvoert in de buurt van de batterijen, moet hiervoor gecertificeerd zijn in overeenstemming met de geldende voorschriften. III.11.1. Zekeringen en Relais ZEKERINGEN F201 5 A 12 V ontsteking. F202 15 A Thermische verwarming*. F203 2 A BMS*. F204 30 A Stuurbekrachtiging*. F205 15 A Achteruit / Claxon / Remlichten F206 30 A 12 V AV1. F207 5 A 48 V ontsteking. F208 25 A Electrische verwarming*. F209 10 A Electrische verwarming*. F210 5 A Electrische ventilator*. F211 20 A Ontdooien. F212 30 A 12 V AV2. RELAYS K201 Waarneming oplaadstekker. K202 Controle relais. K203 Stop. K204 Achteruitrij lichten. K205 Optie*. K206 Electrische verwarming*. K207 Omvormer * Optionele uitrusting 25

III.12. STOELEN STOELEN AANPASSEN : • Trek aan hendel A • Zet de stoel in de gewenste positie • Laat de knop los HOOFDSTEUNEN AANPASSEN: • Druk op knop B • Zet de hoofdsteunen in de gewenste positie • Laat de knop los LET OP Pas de stand van de stoel nooit aan tijdens het rijden. VEILIGHEID De bestuurdersstoel is uitgerust met een sensor die de motor uitschakelt wanneer de chauffeur niet in de stoel zit. Het voertuig is uitgerust met 3-punts veiligheidsgordels die gedragen moeten worden wanneer het voertuig in beweging is. LET OP Het gebruik van een achterste optie (HP, Watering, Vacuüm, ...) vereist validatie van de rijsequentie (zie p21 “sequentiefout”) minder dan twee uur voor gebruik. 26

IV - VOORZORGMAATREGELEN IV.1. PRE-BEDIENINGS CHECKS Voer systematisch vóór elk gebruik een voertuigcontrole uit: Identificeer apparatuur die niet werkt, lekken of fouten die onmiddellijke aandacht vereisen om het voertuig veilig te laten rijden. De onderstaande niet-limitatieve lijst met controles is opgesteld om de gebruiker in staat te stellen alle controles uit te voeren voordat hij achter het stuur gaat zitten. ACCU’S • De accu’s hebben regelmatig onderhoud nodig. Als de accu’s niet in overeenstemming met deze handleiding worden onderhouden, kunnen ze worden beschadigd of kan dit leiden tot onjuiste werking van het voertuig of brand veroorzaken (zie hoofdstuk V en VI). CONTROLS • • • • • • • • Controleer of alle bedieningselementen van het voertuig correct werken. VEILIGHEID Zorg dat alle veiligheids aspecten werken. VERLICHTING Zorg voor een correct werkende verlichting (zie III.9.). REMMEN Check remleidingen op beschadigingen. Check uw remmen voordat u gaat rijden. TYRES Controleer of de banden de juiste spanning hebben (zie II.1.2). Controleer de staat van de banden (slijtage indicatoren), of op schade of ongewenste voorwerpen in de profielen. Controleer of de wielmoeren correct zijn vastgedraaid (81 Nm). LET OP Controleer regelmatig het niveau van uw remvloeistof en uw ruitenwassertankje. IV.2. AANBEVELINGEN VOOR GEBRUIK RIJDEN • • • • • • Vertraag bij het naderen van een kruising of een verkeerszone. Pas uw rijstijl aan uw omgeving aan. Rijd niet in een risicozone tenzij het voertuig hiervoor geautoriseerd en geïdentificeerd is. Informeer uw manager als u een ongeval heeft of als er een probleem is met het voertuig. Zorg bij voertuigen met kantelapparatuur, zoals een laadbak of platform, dat deze in horizontale positie staat tijdens het rijden. Zorg ervoor dat de deuren en poorten van uw voertuig gesloten en vergrendeld zijn voordat u weer wegrijdt. 27

LADEN EN LOSSEN • • • • • Laad nooit een pakket dat tijdens het rijden van het voertuig kan vallen. Overschrijd de maximale belasting die door de fabrikant is opgegeven. Wees extra voorzichtig wanneer de lading aan boord de hoogte, breedte of lengte van het voertuig overschrijdt. Verdeel de lading aan boord op de juiste manier en beveilig ze tijdens transport. Vervoer niet meer dan 2 personen (inclusief bestuurder). LET OP Voordat u uw voertuig laadt, weegt u het voertuig om het maximale gewicht te controleren dat u kunt laden om aan het toegestane bruto voertuiggewicht te blijven. Het maximaal toegestane gewicht per as staat op het plaatje van de fabrikant. Dit moet worden gerespecteerd om schade aan de voertuigstructuur te voorkomen. ONDERDELEN EN ACCESSORES Gebruik bij de installatie van reserveonderdelen, accessoires en/of apparatuur alleen onderdelen die zijn goedgekeurd door de fabrikant. LET OP Het gebruik van onderdelen en / of accessoires die niet door Goupil Industrie zijn goedgekeurd, maakt alle garanties ongeldig. SWAP BODY VERSIE Alleen apparatuur van Goupil is goedgekeurd voor de uitwisselbaarheid van apparatuur. Controleer de bevestiging bij het installeren van accessoires en / of apparatuur. Vervang het indien nodig. NIET TOEGESTAAN Het is u niet toegestaan om: • • • • • • • • • Bestuur het voertuig zonder een rijbewijs te hebben of om een onbevoegde persoon toe te staan om het voertuig te besturen. Draag een lading die het laadvermogen van het voertuig overschrijdt. Rem plotseling, tenzij u een noodstop moet uitvoeren. Rij met hoge snelheid door bochten. Negeer verkeersborden. Vervoer meer passagiers dan gespecificeerd voor het voertuig. Rook in de buurt van een oplaadbare batterij. Plaats metalen onderdelen op batterij-elementen. Til het voertuig op met behulp van andere hijsmiddelen dan een krik. 28

V - RIJDEN V.1. STARTEN • • • • • • Zorg dat de stroomonderbreker is uitgeschakeld. Schakel het voertuig in met de contactsleutel. Wacht tot het display oplicht. Zet de vooruit-achteruit bewegingshendel in de gewenste positie. Laat de handrem los. Druk voorzichtig op het gaspedaal. V.1.1. Rijden Rijd slechts met één voet om te voorkomen dat de rem- en gaspedalen tegelijkertijd worden ingedrukt, waardoor het voertuig tegelijkertijd versnelt en remt. Dit veroorzaakt voortijdige slijtage van de remmen en alle transmissiedelen en vermindert het elektrische bereik van het voertuig. MOTORREM Het voertuig heeft een elektrische motorrem. Bij elke vertraging of daling wordt een stroom geregenereerd in de tractiebatterij. Het is echter raadzaam om het voertuig te vertragen tijdens het afdalen met behulp van de mechanische remmen. LET OP De lithiumbatterij accepteert geen regeneratiestroom tussen 98% en 100% op de meter en de remhulp is beperkt over dit meterbereik. VEILIGHEID U kunt alleen van rijrichting veranderen als het voertuig tot stilstand is gekomen. V.2. ACTIERADIUS Het bereik wordt aangegeven door de batterij-ontladingsindicator (BDI) op het display plus een procentuele waarde voor alleen de lithiumbatterij. De belangrijkste parameters die van invloed zijn op het elektrische bereik zijn: lage accutemperatuur, veel stops - start, steile wegen of paden, “sportief” rijden, gebruik van elektrische verwarming, lage bandenspanning en batterijstatus en veroudering. Hoe een bestuurder rijdt, heeft een directe invloed op de levensduur van de batterij. Agressief rijden kan de batterij onherstelbaar verouderen en het elektrische bereik beïnvloeden. Agressief rijden kan een energiebesparende modus activeren. Dit kan op zijn beurt leiden tot een batterijbesparende modus en tijdelijke immobilisatie van het voertuig veroorzaken. V.2.1. Einde van de actieradius Rijd aan het einde van het elektrische bereik in de energiebesparende modus om de stroomafname van de tractieaccu’s te beperken. Als de indicator Laag niveau (rood) brandt, betekent dit dat de tractieaccu’s moeten worden opgeladen om te voorkomen dat ze worden beschadigd. 29

LET OP De prestaties worden automatisch beperkt als de batterij minder dan 10% is opgeladen. Dit zal ook de hellingsgraad van het voertuig verminderen. V.3. STOPPEN • • • • Trek aan de handrem. Zet de vooruit-achteruit bewegingshendel in neutraal. Verwijder de contactsleutel. Blokkeer het voertuig indien nodig. V.4. INVLOED VAN TEMPERATUU OP DE ACCU (LITHIUM) LET OP Laat uw voertuig niet geparkeerd in de volle zon op de warmste momenten van de dag, omdat de hitte de levensduur van de accu kan verkorten en de accu-garantie ongeldig kan maken. Bij temperaturen hoger dan 40 ° C kan het voertuig in gedegradeerde modus werken om energie te besparen. Wanneer de accutemperatuur onder -20 ° C daalt of boven 45 ° C stijgt, zal het voertuig niet starten. Meter Temperature Onder -20°C Van -20°C to 5°C Van 5°C to 43°C Van 43°C to 45°C Boven 45°C Colour coding: De EV zal niet starten Beperkte prestaties Normale prestaties De capaciteit van de tractiebatterij neemt af naarmate deze meer wordt gebruikt. Als u zich echter aan de aanbevelingen voor gebruik houdt, verhoogt u de levensduur van de batterij en hoeft u deze niet eerder te vervangen dan nodig is. Niet-naleving van deze aanbevelingen kan de garantie van de tractiebatterij ongeldig maken. van 100 % to 5 % Van 5 % to 0 % 30

V.5. BEDRIJFSMODUS Uw voertuig heeft een aantal bedrijfsmodi die van invloed zijn op de maximaal haalbare snelheid en het energieverbruik. Rij modus Low speed High speed Eco Modus (Lithium) Bij de start, staat het voertuig altijd in de modus ‘Hoge snelheid’. Om naar lage snelheid modus te wisselen, wacht tot het voertuig stilstaat en druk vervolgens op de validatieknop op het display V.5.1. Lage snelheid modus In de modus ‘Lage snelheid’ is het voertuig beperkt tot een maximumsnelheid van 10 km/h.De indicator voor lage snelheid verschijnt op het display. Display Hoge snelheid modus In de hoge snelheid modus is het voertuig beperkt tot een maximumsnelheid van 50 km / u. De indicator Hoge snelheid verschijnt op het display. 31

V.5.2. Eco modus In Eco-modus is het voertuig beperkt tot een maximumsnelheid van 40 km / u. De indicatoren voor de Fast- en Eco-modus verschijnen op het display. Eco-modus bespaart energie door de maximumsnelheid van de motor te beperken. LET OP Dit zal ook de hellingsgraad van het voertuig verminderen maken. Wanneer de acculading onder de 15% daalt in de snelle modus, neemt de Eco-modus het automatisch over. V.5.3. Dashboard schermpje Wanneer het voertuig stilstaat, kunt u op de vervolgkeuzeknop drukken om de weergave op het vereenvoudigde rijscherm in elke bedrijfsmodus te wijzigen. Alleen de snelheid en snelheidseenheid, de rijrichting en een energiemeter blijven over. 32

VI - OPLADEN EN ONDERHOUD VAN DE ACCU Iedereen die elektrisch of niet-elektrisch onderhoud uitvoert aan de tractiebatterijen of onderhoud uitvoert in de buurt van deze batterijen, moet hiervoor gecertificeerd zijn, in overeenstemming met de UTE C 18-550-verordening. Volg de gebruikersinstructies die worden weergegeven in de buurt van het laadstation. Wacht op de nodige instructies van de experts voordat u verder onderhoud aan de accu uitvoert. Draag beschermende kleding en een veilgheidsbril. Zorg dat u aan de hierna genoemde veiligheidseisen voldoet; NF C 15-100 §554, DIN VDE 0510, DIN VDE 0105 paragraph 1. Niet roken. Vermijd open vuur en roken bij de accu om explosiegevaar te vermijden. Voorkom kortsluiting: explosie- en brandgevaar. Voorzichtigheid! Omdat de metalen delen van accu-elementen altijd onder spanning staan, nooit voorwerpen of gereedschap op de accu plaatsen. Als accuzuur in contact komt met uw huid of ogen, spoel dan met veel water en raadpleeg onmiddellijk een arts. Spoel kleding met zuur lange tijd in water. Elektrolyt is zeer corrosief. Zet de accu nooit ondersteboven. De garantie is ongeldig in geval van niet-naleving van de bedieningsinstructies, of reparaties met reserveonderdelen die geen originele onderdelen zijn, in het geval van willekeurige interventies of in de toevoeging van “verzurende” producten. 33

VI.1. OPLADEN VAN DE HOOFDACCU VI.1.1. Veiligheid Plaats nooit voorwerpen of gereedschap op de batterij. Dit kan de batterij beschadigen, kortsluiting veroorzaken of een explosie veroorzaken. Volg bij het werken aan batterijen de geldende instructies, zoals DIN VDE 0510, VDE 0105, deel 1 en VDE 0117. De garantie is ongeldig bij niet-naleving van de gebruikersinstructies en / of bij reparaties met reserveonderdelen die geen originele reserveonderdelen zijn, bij willekeurige interventies en / of toevoeging van additieven aan de elektrolyt. LET OP i Nieuwe lood-zuuraccu’s hebben hun volledige capaciteit na ongeveer 15 laad-ontlaadcycli. Om de levensduur van de accu te optimaliseren, raden we aan om de batterijen op te laden wanneer ze voor 70% tot 80% zijn ontladen en om de accu’s gedurende een periode van 48 of meer uur op te laden. LET OP • Het voertuig kan niet worden gebruikt als de stekker van de lader op het lichtnet is aangesloten. • Het stroomverbruik is hoog wanneer het voertuig wordt opgeladen: tot 16 A. Controleer daarom of het laadsysteem in goede staat is en deze stroom zonder risico enkele uren kan leveren (raadpleeg uw elektricien). • Nooit op het lichtnet aansluiten met een kabelhaspel of contactdoos. • Loodaccu’s mogen nooit worden ontladen boven de uitschakelspanning vanwege een hoog risico op schade aan batterijelementen. In dit geval is de garantie ongeldig. Gebruik wettelijke beschermingsmiddelen. Voeg nooit zuur toe, omdat dit de batterijen kan beschadigen. Water mag alleen worden bijgevuld met gedemineraliseerd of gedestilleerd water, na het opladen. Het gebruik van ander water kan de levensduur van uw batterijen verkorten. • Laad uw voertuig minstens één keer per maand op. We raden u aan om de oplader permanent aangesloten te laten op de netvoeding om de batterij op te laden. Houd tijdens koude perioden maximale lading om loodbatterijen te sparen en te voorkomen dat ze bevriezen. Het niet nakomen van deze instructies kan de garantie doen vervallen. VI.1.2. Laadproblemen Als de acculading wordt onderbroken (verbindingsprobleem met het elektriciteitssnoer, temperatuurprobleem, enz.), Verschijnt er een bericht op het display en gaat het “fout met de acculading” (rood) branden. Om dit bericht te verwijderen, steekt u de auto weer in het stopcontact, wacht u 15 seconden en haalt u de stekker uit het stopcontact. Neem contact op met uw onderhoudscentrum of de afdeling Productondersteuning als dit vaak gebeurt. 34

VI.2. DE LADER (Laderstatus, zie II.3.) De lader start automatisch op basis van een vooraf gedefinieerde cyclus, wanneer de laadstekker op het lichtnet is aangesloten. De technologie van de lader optimaliseert het opladen van de verschillende accucellen met een gelijkmatige lading wanneer het voertuig lang wordt opgeladen. Het is daarom raadzaam om het voertuig eenmaal per maand langdurig (48 uur) te laten staan. Deze onderhoudskosten verwijderen sulfaatkristallen en egaliseert de 24 cellen van de accu. De laadcyclus wordt bij elke acculading opgeslagen. Hierdoor kan het klantenserviceteam eventuele laadfouten, problemen die zich hebben voorgedaan en de accustatus registreren. Om de accu opgeladen te houden wanneer het voertuig gedurende langere tijd niet wordt gebruikt, moet de lader aangesloten blijven. OPGELET Het voertuig kan niet worden gebruikt wanneer deze is aangelsoten aan een stopcontact). VI.2.1. Accu oplaad procedure Voordat u de batterijen oplaadt: • Om de batterij op te laden: • • • Schakel het elektrische voertuig uit en verwijder de sleutel. Houd de uitschakelschakelaar AAN (zie pagina 15). Sluit de laadstekker aan op het lichtnet (zie II.3). Wacht tot de batterij volledig is opgeladen (zie VI.2.2). Trek de stekker van de lader uit het voertuig door deze een kwartslag te draaien. LET OP Een volledige lading duurt 8 tot 12 uur, afhankelijk van de accu. LET OP Wanneer u het laden stopt voordat de automatische voortgang van de lader eindigt, vermindert dit accucapaciteit en wordt er een fout in het geheugen van de lader gegenereerd. Korte herhaalde oplaadbeurten (snel opladen) kunnen de cel garantie ongeldig maken. VI.2.2. Hoofd accu oplaadstaus De voortgang van het opladen van de accu wordt aangegeven door een meter op het scherm. Deze meter is verdeeld in 3 secties die de 3 laadfasen vertegenwoordigen. Het display wordt uitgeschakeld wanneer de accu volledig is opgeladen of tijdens de egalisatiefase. 35

OPGELET De BDI wordt opnieuw ingesteld wanneer deze hoger is dan 75%. Als het voertuig bijvoorbeeld wordt opgeladen terwijl de initiële BDI 80% is; het display geeft bij het begin 80% aan, ook al is de batterij volledig opgeladen. VI.3. OPLADEN VAN LITHIUM BATTERIJ Voordat u de batterijen oplaadt: • Om de batterij op te laden: • • • Schakel het voertuig uit en verwijder de contactsleutel. Houd de uitschakelschakelaar AAN (zie pagina 15). Sluit de laadstekker aan op het lichtnet (zie II.3). Wacht tot de batterij volledig is opgeladen (zie V.6.1). Trek de laadstekker uit het voertuig door deze een kwartslag te draaien. OPGELET Een volledige lading duurt 5 tot 10 bedrijfsuren, afhankelijk van de capaciteit van de batterij en de laadstatus. LET OP Gedeeltelijke lading is toegestaan, maar de batterij moet volledig opgeladen worden, tenminste elke 5 laadbeurten of eens in de 3 maanden. HET NIET NALEVEN VAN DEZE REGEL HEEFT INVLOED OP DE GARANTIE VAN DE BATTERIJ. VI.3.1. Accu laad status De voortgang van het opladen van de batterij wordt aangegeven door een meter, een procentuele waarde en een schatting van het elektrische bereik op het scherm. 36

Voertuig immobilisatie De onderstaande instructies worden gegeven om de prestaties van uw batterij na verloop van tijd te behouden en moeten worden nageleefd. Het niet naleven van deze instructies kan de garantie van de tractiebatterij ongeldig maken. • Als de geplande immobilisatieperiode korter is dan een maand: Er zijn geen specifieke aanbevelingen. • Als de geplande immobilisatieperiode tussen een maand en drie maanden ligt: U moet het voertuig opladen / ontladen totdat de vermogensmeter tussen 50 en 80% maximaal aangeeft. VI.3.1.1. Winter modus (7.2 kWh) De wintermodus kan worden gebruikt om de lading voor lange opslagperioden te beperken. Druk gedurende een lange periode van niet-gebruik op de knop op het dashboard en laad het voertuig vervolgens op. Het laadniveau wordt automatischrestricted to 80 %. LET OP De batterij kan onherstelbare schade oplopen als deze gedurende langere tijd wordt opgeslagen met een lading van minder dan 15% of een lading van meer dan 79%. NIET-NALEVING VAN DEZE AANBEVELING MAAKT DE GARANTIE ONGELDIG. LAAT EEN VOERTUIG NOOIT LANGER DAN EEN MAAND STILSTAAN MET EEN METER DIE MINDER DAN 15% OF MEER DAN 79% AANGEEFT. • Als de geplande immobilisatieperiode langer is dan drie maanden: Voor perioden van immobilisatie die langer dan 3 maanden duren, raden wij u ten zeerste aan om het voertuig om de 3 maanden volledig op te laden en te rijden totdat halfladen wordt weergegeven om de levensduur van de batterij te behouden. VEILIGHEID MET BETREKKING TOT DE TRACTIEBATTERIJ • gebruik nooit een waterblusser of waternevel op de batterij. Gebruik een CO2-blusser die droog poeder of schuim bevat. • Open nooit de batterij. • Boor nooit in de accubak. • Verander nooit elektrische systemen zonder toestemming van de fabrikant. • Voer altijd de aanbevolen inspecties uit. • Ga nooit naar de zone die wordt aangegeven door een gele driehoek en een zwarte bliksemschicht. • Volg altijd de instructies op het dashboard. • Blijf nooit in het voertuig als u rook ziet. • Het niet naleven van deze veiligheidsinstructies kan leiden tot ernstig letsel. 37

VI.4. ONDERHOUD VAN DE ACCU VI.4.1. Waterniveau van de Loodzuur accu Controleer regelmatig of de niveauvlotters op hun hoogste positie zijn na elke vulling. Pas indien nodig het elektrolytniveau van elke cel elke 10 ladingen aan. Gebruik het bijgeleverde vulpakket: • Plaats de fles gedemineraliseerd water bovenop het voertuig. • Open de dop van de fles (A). • Verbind de vulslang met het voertuig (B). • Open het fles ventiel (C). • Ontkoppel de verbinding als circulator (D) stopt met draaien. LET OP Pas het elektrolytniveau van elke accucel elke 10 ladingen aan. LET OP Vul elektrolyten enkel NA het laqden bij met gedemineraliseerd of gedistilleerd water om te voorkomen dat het overstroomt tijdens het laden. Waterniveau vlotters Float does not emerge = poor level Flotteur n'émerge pas = niveau insuffisant Schwimmer nicht sichtbar = Füllung unzureichend Zweven niet naar voren = niveau ontoereikend Flottör visas inte = för låg nivå Flotar no surge = nivel insuficiente Flutuar não emergem = nível insuficiente Galleggiante non emerge = livello insufficiente Flotteur émerge = niveau suffisant Float emerge = correct level Schwimmer sichtbar = Füllung ausreichend Zweven naar voren = niveau voldoende Flotar surge = nivel suficiente Flutuar emergem = nível suficiente Galleggiante emerge = livello sufficiente Flottör visas = korrekt nivå LET OP Controleer regelmatig of de filter niet verstopt is en de slang niet geknikt is. 38

VI.4.2. Ventileren van de oplaadruimte Zorg voor goede ventilatie van de ruimte waarin voertuigen worden onderhouden en gestald, in overeenstemming met de brandvoorschriften en om gevaar te voorkomen. Ventilatie is nodig om waterstofdamper te verwijderen uit ruimten waar de accu’s worden opgeladen. Volg hierbij de wettelijke regelgeving. VI.4.3. Het reinigen van de hoofdaccu Maak de accu’s schoon met een borstel en maak gebruik van een bicarbonaatoplossing. Spoel na met schoon water. Droog de accu’s en breng een anticorrosief middel aan op de nokken en aansluitingen. Zorg ervoor dat de nokken en kabels correct zijn vastgezet en geen sporen van sulfaat hebben. LET OP Gebruik nooit een hogedrukreiniger om batterijen schoon te maken. VI.4.4. De loodbatterij leegmaken Omdat water rond de cellen van de batterijbox kan stagneren, is het belangrijk om de batterijbox regelmatig leeg te maken met behulp van een zuigapparaat zoals een peervormige zuigbol (optioneel verkrijgbaar). Raadpleeg de geldende wetgeving en normen met betrekking tot het neutraliseren en verwijderen van het afvalwater. Het dragen van een veiligheidsbril en kleding is verplicht. Volg de veiligheidsrichtlijnen en normen NF C 15-100 §554, DIN VDE 0510, DIN VDE 0105 deel 1. VI.4.5. Het voertuig stallen Al het voertuig langdurig niet gebruikt wordt, laat u de stekker van de lader in het stopcontact zitten. De lader controleert en regelt de lading om optimale capaciteit te behouden. VI.4.6. Opslag van de accu’s Bewaar de accu’s in een droge en vorstvrije ruimte. Als de accu’s langdurig ongebruikt blijven, moet u de stekker van de oplader uit het stopcontact verwijderen. Als het niet mogelijk is om de accu’s volledig op te laden, voert u een maandelijkse lading uit. 39

VI.4.7. Controle van de hoofdaccu Draag altijd beschermende kleding en een veiligheidsbril. Werk volgens de veiligheidsnormen NF C 15-100§554, DIN VDE 0510, DIN VDE 0105 paragraaf 1. Contoleer iedere maand de accuspanning. De spanning moet 12 V/cel zijn en de elektrolytdichtheid moet 1,30 kg/l zijn. De metingen moeten 15 minuten na het einde van de lading genomen worden. Met de lader losgekoppeld. Open de vulcellen. Neem met behulp van de zuurmeter een monster van een voldoende hoeveelheid elektrolyt. Lees de aangegeven waarde op de zuurmeter en laat het onderhoudsboek opnemen. Spuit de elektrolyt terug in de cel. Herhaal de procedure voor alle cellen. LET OP Indien er na de ladingscyclus een verschil in dichtheid (>0.3kg/l) optreedt tussen de cellen en de waarden lager zijn dan 1.30kg/l, is een lading nodig om de elementen te balanceren. Vervang de accucellen als dit niet mocht werken. 40

VI.5. 12 VOLT HULP BATTERIJ Het voertuig heeft ook een 12-volt hulpaccu om alle elektrische accessoires te leveren. Deze batterij wordt opgeladen door de tractiebatterij via een converter. Deze batterij heeft geen onderhoud nodig. Als indicator 1 op het display oplicht, is de batterij bijna leeg. lET OP Wanneer de tractiebatterij 0% wordt opgeladen, ontlaadt de 12 v-batterij en is het onmogelijk om het voertuig te starten. Het is echter mogelijk om een batterijlader aan te sluiten zonder de hulpbatterij te verwijderen. LET OP Het elektrische circuit van uw voertuig is ontworpen om te werken met standaard of optionele uitrusting. Elektrische accessoires of apparatuur die niet door Goupil Industrie zijn goedgekeurd, mogen niet op het voertuig worden geïnstalleerd. NIET-NALEVING VAN DEZE AANBEVELINGEN VERVALT DE GARANTIE. LET OP De 12 volt hulpaccu bevat stoffen die schadelijk zijn voor het milieu, zoals zwavelzuur en lood. De batterij moet worden weggegooid in overeenstemming met de wettelijke voorschriften en mag nooit met het huisvuil worden weggegooid. Breng het naar een speciaal verzamelpunt. ZEKERINGEN ZEKERINGEN F001 60 A Control. F002 125 A Micro station*. * Optioneel 41

VII - ONDERHOUD VII.1. BANDEN Type: 155R13C 90Q Druk: 2.5 Bars LET OP Bandendruk controleren wanneer deze koud zijn. Bij vervanging van de. banden moet rekening gehouden worden met de lading- en snelheidsindexen. Controleer en stel de druk minstens een keer per maand bij. Onthoud dat drukmeters niet helemaal nauwkeurig zijn en gekalibreerd moeten worden. Controleer visueel op inkepingen, blaren en schade aan de flanken. Controleer de diepte van het loopvlak met gebruik van een profielmeter. Maak het ventiel schoon, plaats een ventieldopje en controleer op eventuele lekken (vooral na het oppompen van de band). Verwijder steentjes en andere voorwerpen uit het loopvlak. VII.1.1. Gebruik van een banden reparatie spray Wanneer u het vreemde voorwerp wat een gat in de band heeft veroorzaakt heeft verwijderd moet u de banden reparatie spray goed schudden en deze verticaal houden terwijl u de spuitknop zo lang mogelijk indrukt: de spuitbus moet helemaal in de band worden geleegd. De inhoud van de fles moet ervoor zorgen dat de band volledig opgepompt wordt. Rijd vervolgens langzaam met uw voertuig om het product gelijkmatig in de band te verdelen. Het gat wordt zo snel gedicht. 42

VII.1.2. Opkrikken van het voertuig Om een lekke band te vervangen, neemt u de 4 T-fleskrik (optioneel) en plaatst u deze zoals hieronder wordt weergegeven: LET OP Let er bij het verwisselen van het wiel op dat u de wielmoeren met het aanbevolen koppel aandraait (81 N.m). VII.2. SLEPEN Gebruik de trekhaak aan de voorzijde van het voertuig, onder de bumper, om het voertuig te slepen. Het voertuig mag alleen worden getrokken zonder extra belasting en de uitgeoefende kracht op de haak mag niet meer bedragen dan 1050 kg. Voordat u het voertuig sleept, ontgrendelt u de stuurkolom, zet u de rijrichtingschakelaar in de stand N. Het voertuig moet ‘s nachts worden verlicht. De geldende sleepvoorschriften moeten worden nageleefd. 43

VII.2.1. Het voertuig opslaan Zet het voertuig altijd op de handrem bij opslag. (1). Strop (2). Houtblok VII.3. RUITENWASSER De tank met ruitensproeiervloeistof bevindt zich achter de voorbumper. Vul de tank met een alcoholvrije ruitensproeieroplossing. 44

VII.4. FREQUENTIE ONDERHOUD Onderhoud jaarlijks of nadat de opgegeven afstand is afgelegd (wat het eerst komt). CONTROLS/REPARATIES 400HRS 5000km 6 Controleer het elektrolytniveau van de acu’s. ACCU’s (HOOFD) accu (lithium) Reinigen van de accu’s met een vochtige doek. Reinigen en vastdraaien van accu’s (zelfde voor hulpaccu). Diagnostich. Controleer de stuurkogels en veringskogelgewrichten. STUUR / ASSEN Controleer de stuur- en ophangkogelgewrichten. Controleer de aanslag van de voorbuitenmoer. Controleer de spanning van het stuurwiel. ontroleer de kogelgewrichtspeling van de ophangince. Controleer de remvloeistof. Vervanging remvloeistof. Controleer de remmen. REMMEN Controleer de remkabels op beschadigingen. Controleer het remsysteem Controleer de remleidingen. FRONT: Controleer de remschijven. ACHTER: Controleer de remtrommels. ELECTRISCHE MOTOR Controleren/aandraaien van aansluitingen Controleer de bandenslijtage BANDEN Controleer de druk Controleer of de wielmoeren zijn vastgedraaid Controleer het oliepeil van de assen TRANSMISSIES Controleer de aansluiting van de transmissiemoer Reductie tandwielasafvoer * • • Alleen bij regelmatige controle van de assen. • • • • • • Maandelijks Maandelijks Maandelijks Maandelijks 4.5 bars 81 Nm SAE 80W90, API GL5 175 Nm SAE 80W90, API GL5 (410 mL ±20 mL) 25 Nm Visuele inspectie • • • • • • • • 30 Nm DOT 4 SAE H-542 brake fluid DOT 4 SAE H-542 brake fluid 800HRS 10,000km 12 20,000km 18 Iedere 10 ladingen Maandelijks Maandelijks • 50,000km 24 MAANDEN MAANDEN MAANDEN MAANDEN Gedistileerd of gedeminiraliseerd water AANBEVELINGEN Δ 5mm max. 10mm 145mm LET OP Aangezien remvloeistof redelijk agressief kan zijn dient u de kunststof onderdelen te beschermen wanneer u de remvloeistof controleert of bijvult. Veeg vloeistofsporen en sprays weg en spoel het kunststof na met schoon water en zeep. 45

VII.5. ONDERHOUD BINNEN- EN BUITENKANT VII.5.1. Onderhoud binnen-en buitenkant Om de buitenkant van het voertuig in goede staat te houden, is het belangrijk om deze correct te onderhouden. Parkeer het voertuig indien mogelijk in een garage of onder dekking. Wanneer het voertuig buiten moet worden geparkeerd, parkeert u het in de schaduw. WASSEN Spoel oppervlakkig vuil af met water en een spons. Breng een zeepoplossing of een mild reinigingsmiddel aan dat geschikt is voor het wassen van de carrosserie van het voertuig. Grondig spoelen. LET OP : KUNSTSTOF ONDERDELEN •Gebruik geen producten die zuur, alcohol, keton, koolwaterstoffen, chlorideproducten of ether bevatten. •Gebruik een zachte zeepoplossing met een zachte doek. LET OP Gebruik nooit water op elektrische onderdelen (motor, accu’s, stroomonderbreker, oplader, enz.). Dit zal onherstelbare schade veroorzaken. LET OP Hogedrukreinigers kunnen alleen op het carrosserie worden gebruikt. (afstand minstens 1 meter.). LET OP Was het voertuig niet terwijl u de accu oplaadt. VII.5.2. Anti-roest bescherming Uw Goupil heeft bescherming tegen roest. Er moeten echter enkele voorzorgsmaatregelen worden genomen om eventuele roestproblemen te voorkomen. FACTOREN DIE ROESTVORMING BEVORDEREN Roestvorming wordt versneld in sommige gebieden, b.v. in gebieden met relatief hoge luchtvochtigheid, in vervuilde gebieden of in gebieden waar op wegen vaak wordt gestrooid. Het aanzetten van modder in de carrosseriepanelen, in holtes en andere onderdelen. Schade aan het lakwerk en andere beschermende coatings wanneer deze zijn geraakt door bijvoorbeeld steenslag. BESCHERM UW VOERTUIG TEGEN ROEST Controleer regelmatig het lakwerk om kleine schades op te sporen en hertsel zo snel mogelijk het beschadigde lakwerk. Controleer de onderkant van het chassis en verwijder opgehoopt zand, modder en andere stoffen. Indien nodig, onmiddellijk reinigen. VII.6. RECYCLING Onderdelen die versleten zijn en vervangen moeten worden dienen bij een gespecialiseerd bedrijf te worden ingeleverd. Aan het eind van de levensduur moet het voertuig naar een erkend recyclingsbedrijf gebracht worden. 46

VIII - FOUT CODES ID 38 39 45 42 41 44 43 46 47 17 18 23 24 21 22 15 16 31 32 33 34 35 31 32 14 26 27 12 13 28 49 37 69 29 68 25 71 72 36 73 82 47 47 47 89 87 91 92 93 74 98 00 47 help message controller main contactor welded main contactor did not close pot low overcurrent throttle wiper low throttle wiper high low brake sensor high brake sensor eeprom failure sequencing fault severe undervoltage severe overvoltage undervoltage cutback overvoltage cutback sin cos fault controller overtemp cutback controller severe undertemp controller severe overtemp main open/short driver2 open/short driver3 open/short driver4 open/short pd open/short main open/short embrake open/short precharge digital6 overcurrent digital7 overcurrent controller overcurrent current sensor motor overtemp parameter change motor open external supply out of range motor temp sensor vcl run time error +5v supply os general canbus timeout encoder fault stall detected bad calibration emergency reverse emergency reverse hpd sro fault motor type supervision motor characterization pump vcl os mismatch em brake set encoder los watchdog not enabled illegal model number isolation monitor 51 55 56 59 64 65 66 2018 2001 2002 2003 2016 2017 2006 2007 2008 2009 2021 2029 1003 1004 1005 1006 1007 1008 1009 100a 100b 100c 100d 100e 100f 1010 1013 1014 1015 1016 1018 1019 1020 1100 1500 1501 1503 3bb9 3bba 3bc9 3bca 3bd9 3bda 3be9 indicator ID help message user fault variateur throttle switch water battery fault dir switch severe handbrake lithium battery bms comm charger eeprom ko logic failure #1 can bus ko charger watchdog logic failure #2 checksum ko missing phase overcurrent high temp. mismatch voltage logic failure #3 clk battery off lithium bms (7.2 kwh) overtemp cell undertemp cell max current max charge current 0% gauge undervoltage cell overvoltage cell winter or ecu bms init undertemp charge max regen current neg charge no regen interpack comm power relay max current charge max max current thermistors bms temp sensor overtemp bms current measure charger charger current charger current charger can comm lithium bms (9.2 / 13.8kwh) custom error 1 custom error 2 voltage sampling communication cell can bus error value overflow undervoltage indicator

ID 3bea 3beb 3bec 3bed 3bee 3bef 3c09 3c0a 3c19 3c39 3c3d 3c3e 3c3f 3c40 3c41 3c42 3c43 3c59 3c5a 3c5b 3c68 3c69 3c70 3c79 3c7a 3c7b 3c89 3c8a 3c8b 3c8c 3c8d 3c99 help message cell overtemp + cell overtemp - cell overtemp overvoltage emgcy stop discharge emgcy stop charge bbs overtemp heaters - overtemp ecu overtemp critical custom cell low cap cell temp sensor heaters temp sensor slave unavailable slave undetected battery charger output feedback relay failure cell hard fail cell communication current sensor communication bus power connection power temp sensor passive balancing active balancing external memory non volatile memory firmware hardware firmware runtime insulation error indicator 48

IX - OPTIES IX.1. BRANDSTOF VERWARMING IX.1.1. Algemene brandstof De brandstofverwarmer gebruikt een ketel die wordt gevoed door een extra tank. Een bedieningsdeel (6) in het midden van het dashboard wordt gebruikt om de verwarming in of uit te schakelen en de temperatuur (sensor (7)) en bedrijfsmodus (verwarming of ventilatie) in te stellen. Aanbevolen brandstoffen: - Diesel. - - - Class EL stookolie (class L verboden) als per standaard DIN 51603. Biodiesel als per standaard DIN EN 14214. Er mogen toevoegingen worden gebruikt. LET OP Extra dieselverwarming verwarmt alleen de cabine. Gebruik de elektrische ontdooifunctie van het voertuig om de voorruit te ontwasemen. LET OP Tijdens bedrijf kunnen luchtkanalen heet genoeg worden om brandwonden te veroorzaken. LET OP Gebruik de dieselverwarmingsfunctie niet in gesloten ruimtes (bijv. Garage) vanwege het risico op vergiftiging en verstikking. IX.1.2. Opstarten / Service (1). Sub-menu (2). Sub-menu symbool (3). Tijd (4). Direct startknop (5). Controle knop 49

Opstarten van het systeem: - Vul de tank. - - - - druk knop 4 in. Druk knop 5 in om het verwarmingsniveau te kiezen (kort drukken). Druk knop 5 in om de gewenste tempertuur in te stellen. Druk nogmaals knop 5 in ter bevestiging. Na een paar seconden zal de vewarming opstarten. De brander werkt niet in de ventilatiemodus en de verwarmingsfunctie circuleert alleen aangezogen lucht. De verwarmingsfunctie moet minimaal 15 tot 20 minuten per maand worden gebruikt. Vervang het vuilfilter (4000276) dat zich onder de ketel bevindt, ten minste eenmaal per jaar of wanneer het wordt geblokkeerd. We raden aan dat de apparatuur en het filter jaarlijks worden gecontroleerd door een erkende technicus. FILTRE À IMPURETÉS LET OP Bij het ontluchten van de brandstof moeten verschillende opeenvolgende starts worden uitgevoerd om de leidingen te vullen. Na 7 mislukte pogingen vergrendelt de ketel. Het moet worden gereset op zekering F202 (zie III.11.1.) En vervolgens opnieuw worden opgestart. IX.1.3. Vertonen van fout codes Wanneer er een fout optreedt, verschijnt een foutcode in Txx of Fxx op het scherm en knippert de lichtindicator op knop 4 rood. Raadpleeg de handleiding of neem contact op met een gecertificeerde technicus voor meer informatie. 50

IX.2. HOGEDRUK REINIGER IX.2.1. 200L Hogedruk reiniger LET OP Wanneer deze wordt gebruikt in combinatie met andere apparatuur op het voertuig (bijv. uitbreiding, 500 L tank, deuren, accu’s, enz.),is het belangrijk om de resterende lading te controleren en het watervulniveau van de tank dienovereenkomstig aan te passen. Zie aanwijzingen op het tarraplaatje. Overschrijding van de maximum lading maakt de garantie ongeldig en kan het voertuig gevaarlijk maken voor gebruik. (6). + - (1). Vulgat (2). (3). (4). Knop 51 Niveau Drukklep (5). Hendel (6). Vat (7). (8). Kartelschroef Afvoerklep

IX.2.2. 500L Tank/Hogedrukreiniger LET OP Wanneer deze wordt gebruikt in combinatie met andere apparatuur op het voertuig (bijv. uitbreiding, 500 L tank, deuren, accu’s, enz.),is het belangrijk om de resterende lading te controleren en het watervulniveau van de tank dienovereenkomstig aan te passen. Zie aanwijzingen op het tarraplaatje. Overschrijding van de maximum lading maakt de garantie ongeldig en kan het voertuig gevaarlijk maken voor gebruik. SPROEIER HOGEDRUK REINIGER KEUZE KNOP: •HOGEDRUK REINIGER •SPROEIER + - (1). Vulgat (2). (3). Niveau Drukklep (4). Knop (5). Hendel (6). Vat (7). (8). (9). Kartelschroef Schroef Afvoerklep (10). Afvoerplug 52

IX.2.2.1. Water niveau in de tanks De tanks hebben capaciteitsmarkeringen zoals hiernaast weergegeven. Een vlotter geeft de hoeveelheid water in de tank aan. VLOTTER VLOTTER IX.2.3. Starten Het gebruik van deze opties vereist dat u minder dan twee uur vóór gebruik op de bestuurdersstoel zit, de keuzeschakelaar in neutrale positie. 53

IX.2.4. Hogedruk reiniger systeem IX.2.4.1. Pomp starten/vullen ABCDEVul de tank half (niveau (2)) (vulgat 1). Schroef de onderste drukklep (3) op de lans los. Druk op knop (4) op het dashboard om de wasmachine te starten. Bedien de lanspistoolhandgreep (5). Sluit deze klep (3) geleidelijk als er een regelmatig straaltje water uit het lagedrukmondstuk (bovenste mondstuk) stroomt. LET OP Giet nooit zomaar een product in de tanks, omdat dit de tanks, pompen en andere aangrenzende onderdelen kan beschadigen. LET OP Gebruik van het voertuig zonder water in de tank kan de pomp beschadigen.ls de pomp na 10 seconden nog niet is opgestart, moet u de schakelaar in de cabine onmiddellijk uitschakelen om schade aan de pomp te voorkomen. Hierdoor vervalt de garantie. LET OP Het systeem is uitgerust met een laag niveau sensor die, wanneer de tank leeg is, automatisch de toevoer van de pomp onderbreekt. IX.2.4.2. Product toevoeging - - - - Vul het vat (6) met het bewenste schoonmaakmiddel. Schroef de klep (3) los om een lage druk te verkrijgen. Knijp de hendel (5) in. Pas de mix van het product aan met behulp van de kartelschroef (7). LET OP In de hogedrukpositie (klep (3) volledig vastgedraaid) werkt de productafzuiging niet. LET OP Bij het vervangen van de lanslang moet deze worden vervangen door een slang met een binnendiameter van 8 mm. 54

IX.2.5. Sproei systeem Pomp starten/vullen A ABCDB B B Vul de tank voor de helft (niveau (2) (vulgat 1). Open de schroef (8) op het pomphuis totdat water door dit gat stroomt. Draai de schroef (8) weer vast. Druk op de pompstartknop (4) aan op het dashboard. LET OP iet nooit zomaar een product in de tanks, omdat dit de tanks, pompen en andere aangrenzende onderdelen kan beschadigen. LET OP C D Gebruik van het voertuig zonder water in de tank kan de pomp beschadigen.ls de pomp na 10 seconden nog niet is opgestart, moet u de schakelaar in de cabine onmiddellijk uitschakelen om schade aan de pomp te voorkomen. Hierdoor vervalt de garantie. LET OP Het systeem is uitgerust met een laag niveau sensor die, wanneer de tank leeg is, automatisch de toevoer van de pomp onderbreekt. IX.2.6. De tank leeg laten lopen Open de aftapkraan (9) en plug (10). Breng voor tanks van 500 L het platform omhoog wanneer de waterstroom is gestopt om de afvoer te voltooien. LET OP Leeg de tank altijd voordat u het platform optilt om schade aan het voertuig te voorkomen. Hiermee komt de garantie te vervallen. 55

IX.3. CENTRALE DEURVERGRENDELING IX.3.1. Schakelaar in de cabine SLUITEN OPENEN Vergrendelt en ontgrendelt de cabine* en het busje* IX.3.2. Afstandsbediening: SLUITEN OPENEN Afstandsbediening werkt tot op 15 meter. Het lampje brand één maal bij afsluiten. Het lampje brand twee maal bij openen. LET OP Als het voertuig is afgesloten met behulp van de sleutel, kan het niet via de afstandsbediening worden geopend. IX.3.3. Afsluiten van de deuren De autodeuren worden automatisch vergrendeld wanneer de snelheid 4 km / u bereikt. Het openen van een deur van binnenuit schakelt de vergrendeling van alle deuren uit. Vergrendelen werkt niet tenzij alle deuren goed gesloten zijn. IX.4. KRIK OPTIES Zorg ervoor dat zich niemand in de buurt van het voertuig bevindt voordat hijswerkzaamheden worden uitgevoerd (platform, kip, enz.). Druk op de knop op de afstandsbediening van de cabine, laat deze los wanneer het platform of andere opties volledig zijn opgetild om schade aan het microstation te voorkomen. Gebruik in het algemeen altijd de krik wanneer de optie wordt verhoogd. LET OP Rijd nooit met geopende achterklep, want hierdoor worden de achterlichten en de nummerplaat verborgen. 56

IX.5. EEN AANHANGER SLEPEN Een aanhanger slepen zorgt voor zwaardere belasting op alle voertuigonderdelen. Daarnaast zorgt een aanhangwagen voor bepaalde voertuigreacties, zoals de kans op slippen bij slecht wegdek. Rijstijl en snelheid moeten daarom aan de omstandigheden worden aangepast. Bij gebruik van een aanhangwagen is het volgende belangrijk: - - - - - - - Kies een trekhaak die geschikt is voor uw voertuig en uw aanhangwager. Controleer vóór het rijden of de lichten op de aanhangwagen correct werken. Niet plotseling versnellen en/of remmen. Maak geen abrupte bewegingen van het stuur of plotselinge verandering van richting. Laad de aanhangwagen zo dat goederen gelijkmatig over de assen verspreid zijn. Volg de instructies van de aanhangwagenfabrikant. Controleer of de aanhangwagen geschikt is voor het voertuig. LET OP Neem geen hellingen van meer dan 10% met een aanhangwagen. Zorg het koppelstuk van de aanhanger goed passend is op de trekhaak van het voertuig. Maximale verticale trekkracht op trekhaak: 100 kg Maximale trekkracht voor koppelstuk: 8.24 kN LET OP Alle aanhangers zwaarder dan 250 kg moeten geremd zijn. IX.6. ELECTRISCHE VERWARMING Een driewegschakelaar op het dashboard regelt de ventilator of verwarming. Verwarming Uit Blower 57

Uw GOUPIL Dealer: Producent: GOUPIL - 2445 Avenue de la Vallée du Lot 47320 - Bourran - Frankrijk Importeur: Van Blitterswijk Eco-Mobiliteit BV - www.goupil-nederland.nl versie 1-2020

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
Home


You need flash player to view this online publication