GROEN GOUD Naar een Deltaplan Biodiversiteitsherstel voor Noord-Holland Maart 2019
Het plan in een notendop Vijftien Noord-Hollandse organisaties (terreinbeheerders, overige natuur- en milieuorganisaties, landbouworganisaties, onderwijsinstellingen en financiële instellingen) hebben de handen ineengeslagen om een provinciale invulling te geven aan het landelijke Deltaplan Biodiversiteitsherstel. Die invulling is nu alleen nog op hoofdlijnen, als opmaat naar een verder uitgewerkt programma later dit jaar. Het voorliggende plan is het resultaat van twee maanden intensief overleg tussen de initiatiefnemers, waarbij we speerpunten hebben geformuleerd die een substantiële bijdrage kunnen leveren aan biodiversiteitsherstel. De speerpunten hebben betrekking op de Noord-Hollandse landbouwen natuurgebieden, tezamen goed voor 70% van het landoppervlak. De vijftien organisaties hebben de ambitie dit plan te vertalen naar een vierjarig programma voor biodiversiteitsherstel in Noord-Holland. Ondersteuning van deze ambitie door de provincie en het leveren van een bijdrage om het verwezenlijken daarvan op gang te brengen, is sterk bepalend voor het succes. Het plan eindigt daarom in een verzoek aan de provincie, in het bijzonder bedoeld voor het nieuwe college van GS dat na de verkiezingen in maart zal aantreden. Als dat college onze voorstellen omarmt, zullen we ze voortvarend uitwerken en in praktijk brengen. Drie speerpunten voor de natuurgebieden 1. We maken het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) af. Er komt een provinciaal “NNN Enforcers team”, er komen nieuwe beleidsinstrumenten en bestaande instrumenten worden financieel aantrekkelijker gemaakt. 2. We verbeteren de kwaliteit van de bestaande natuur: om alle NoordHollandse natuurgebieden in 2030 een rapportcijfer 8 te laten scoren, worden met spoed het waterbeheer aangepakt, de biotoop voor weidevogels verbeterd en ongewenste soorten actiever bestreden. 3. We stellen vijf actieplannen op en voeren die uit: voor Waddenzee en IJsselmeer (vismigratie), voor IJssel- en Markermeerdijken (zachte overgangen tussen land en water), voor de kustzone (realisatie strandreservaat en bereiken consensus over Kustpact), voor Waterland (onderdelen Amsterdam Wetlands waarover consensus is met de landbouw) en voor de Vechtstreek (‘zachtere’ overgangen tussen natuur- en landbouwgebieden). 3
Een zeven-maatregelen-menu voor landbouwgebieden Dit plan voorziet in extra biodiversiteitsmaatregelen op 15.000 hectare landbouwgrond. Daarvoor willen we robuuste stappen zetten met pakweg twee derde van de agrarische bedrijven in Noord-Holland. Deelname is vrijwillig, maar de doelstelling is niet vrijblijvend. Daartoe is een menu ontwikkeld met zeven maatregelen die op bedrijfsniveau in wisselende combinaties kunnen worden toegepast. De systematiek om voor elk bedrijf tot robuuste stappen te komen zal verder worden uitgewerkt. Het menu: 1. Rust in het bouwplan met meer graan (waaronder ‘natuurgraan’) en/of vlinderbloemigen. 2. Boost voor de bodem. Bijvoorbeeld door toepassing van niet-kerende grondbewerking, natuurvriendelijke teelt van groenbemesters, gebruik van vaste mest of compost en reductie van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. 3. Blijvend en kruidenrijk grasland: inzetten op een hoog percentage blijvend grasland en daarnaast op kruidenrijk productiegrasland en/of soortenrijk grasland. 4. Akkerranden: insectenrijke randen voor plaagbestrijding, bufferstroken voor biodiversiteit en waterkwaliteit, kruiden- en insectenrijke randen en akkervogelranden. 5. ‘Levende sloten’: natuurvriendelijk sloot- en oeverbeheer. 6. Natuur- en landschapselementen: behoud, uitbreiding en natuurvriendelijk beheer van houtopstanden, rietkragen en rietlandjes, natuurvriendelijke oevers etc. 7. Natuurmaatregelen op en rond het erf. Daarnaast vindt een belangrijke transitie plaats in het agrarisch onderwijs – de boeren van straks zitten nu immers in de schoolbanken. Er komt snel een provinciale invulling van de recente Green Deal voor het onderwijs. 4
Aantrekkelijk verdienmodel, versterkte monitoring Noord-Holland telt talrijke initiatieven op het gebied van natuurbeheer en natuurinclusieve landbouw. De bedoeling van dit plan is onder meer om te komen tot een beperkte set van maatregelen voor biodiversiteitsherstel die tevens transparant en ‘beloonbaar’ zijn. Dat maakt het mogelijk om een verdienmodel te creëren waarbij publieke en private financiering elkaar aanvullen. Een aantrekkelijk verdienmodel is een belangrijke randvoorwaarde om biodiversiteitsherstel daadwerkelijk van de grond te krijgen en maakt het tegelijk mogelijk de nu gevraagde overheidsbijdrage in de toekomst te verminderen. Andere belangrijke randvoorwaarden zijn gelegen in het wegnemen van belemmeringen in de wet- en regelgeving, in stimulerend beleid (incl. een groener grondbeleid) en in het opdoen respectievelijk verspreiden van relevante kennis. Belangrijk onderdeel van dat laatste is verbetering van de biodiversiteitsmonitoring. Niet alleen kan de bestaande monitoring nog aanmerkelijk worden verbeterd, ook de herstelmaatregelen moeten zorgvuldig worden gemonitord. Alleen zo wordt duidelijk welke maatregelen effectief zijn en of het geld goed is besteed. 5 © Rene Koster
Wat willen we de komende vier jaar doen? Wij – de vijftien initiatiefnemers – hebben overeenstemming over dit plan en willen hiermee in de komende collegeperiode grote stappen maken. Wij zijn bereid om daarin zelf ook naar vermogen te investeren. Dit zijn de activiteiten waarmee we – met steun van de provincie – snel aan de slag willen: 1. Starten met de acties voor biodiversiteitsherstel. 2. Als we kijken met welke van de genoemde speerpunten we op korte termijn grote stappen voorwaarts kunnen maken, dan komen we op drie urgente prioriteiten (quick wins): • voor natuurgebieden: aanpassen van het instrumentarium voor voltooiing van het NNN (nieuwe instrumenten, financieel aantrekkelijker afwaardering van natuurgrond); • voor de akker- en tuinbouw: uitbreiding van het areaal akkernatuur (volvelds en randen); • voor de veehouderij: uitbreiding en kwaliteitsverbetering van het areaal kruidenrijk grasland. 3. Ontwikkelwerk. Daarbij horen bijvoorbeeld het opzetten van de monitoring, het ontwikkelen van het verdienmodel en het invullen van het NoordHollandse deel van de green deal voor het onderwijs. Ook zoeken we afstemming met relevante lopende initiatieven en betrekken we zo mogelijk nieuwe partijen. 4. Om dit alles in goede banen te leiden, zetten we zelf een kleine, slagvaardige uitvoeringsorganisatie op. 6
© Albert-Erik de Winter Wat vragen we van de provincie? We vragen de provincie allereerst om steun voor dit initiatief, in het verlengde van de Verklaring Groen Kapitaal van 2015 waarin de provincie zich al heeft verbonden aan het idee van een herstelprogramma biodiversiteit. Ten tweede vragen we de provincie om te fungeren als ambassadeur voor dit initiatief naar andere partijen, waaronder waterschappen en gemeenten. Ten derde vragen we de provincie om de komende vier jaar ons initiatief financieel te ondersteunen en (tijdelijk) garant te staan voor een belangrijk deel van het verdienmodel; de transitie naar een nieuw model is immers niet van vandaag op morgen geregeld. Concreet vragen we een bedrag te reserveren van € 90 mln. (gemiddeld € 22,5 mln. per jaar), waarbij we de gevraagde bijdrage uiteraard jaarlijks zullen onderbouwen. Veel geld, maar het gaat dan ook om een substantiële transitie. En naar ons idee heeft de provincie met dit initiatief groen goud in handen. Daarom vertrouwen wij erop dat het nieuwe college de handschoen oppakt – biodiversiteitsherstel is immers in het belang van de samenleving als geheel. 7
1. Waarom een eigen plan voor Noord-Holland? Biodiversiteitsherstel via gebiedsaanpak In december 2018 verscheen het Deltaplan Biodiversiteitsherstel. Daarin doen negentien maatschappelijke organisaties voorstellen om met vereende krachten en op innovatieve manieren biodiversiteitsverlies om te buigen in herstel. Dat dit ook in Noord-Holland urgent is, blijkt uit de recente provinciale publicatie Biodiversiteit in Noord-Holland 2019: het gaat weliswaar relatief goed met de biodiversiteit van bos, zoet water en moeras, maar minder goed met die van boerenland, heide en duin. De provincie en de maatschappelijke organisaties in Noord-Holland hebben zich al in 2015 (Verklaring Groen Kapitaal) verbonden aan biodiversiteitsherstel: de verklaring stelt een provinciaal stimuleringsprogramma biodiversiteit voor. Met dit plan doen we hiervoor een voorzet. Dat past in het streven van het landelijke Deltaplan om de omslag op gebiedsniveau te laten plaatsvinden door intensieve samenwerking tussen gebiedspartijen. Wij zijn bereid om ons hiervoor de komende jaren op basis van dit plan met volle kracht in te zetten. 8
© Sjaak Hoogendoorn Uitwerking voor landbouw- en natuurgebieden Het landelijke Deltaplan onderscheidt drie ‘routes’ voor biodiversiteitsherstel: natuur, landbouw en openbare ruimte. In dit plan werken we er daarvan twee uit: landbouwgebied 1 en natuurgebied, goed voor 70% van het Noord-Hollandse grondgebruik. Een uitwerking voor de openbare ruimte volgt later; deze vergt intensiever overleg met overheden dan op korte termijn haalbaar was. Parallel aan het landelijke plan hebben we ‘droombeelden’ geformuleerd voor landbouw en natuur. Van daaruit formuleren we onze prioriteiten voor de eerste jaren: wat moet er met voorrang gebeuren om het droombeeld dichterbij te brengen? Daarbij kiezen we voor enkele robuuste speerpunten en bewust niet voor een strategie van ‘laat duizend bloemen bloeien’. Kern van het Deltaplan is immers dat biodiversiteitsherstel alleen haalbaar is als daaraan een aantrekkelijk verdienmodel is gekoppeld waarbij publieke en private financiering elkaar aanvullen. Daarvoor moeten de prestaties dan wel helder en meetbaar zijn geformuleerd. Status van dit plan Dit plan is het resultaat van twee maanden intensief overleg tussen de initiatiefnemers. Daarbij hebben we gezocht naar wervende speerpunten die een substantiële transitie in gang zetten en hebben we geschilpunten voorlopig geparkeerd. Met deze speerpunten willen we nu snel doorpakken. Daarvoor hebben we wel hulp nodig van andere partijen, en in het bijzonder van de provincie. In de komende collegeperiode willen we voortvarend van start gaan en tegelijk onze ideeën verder uitwerken om in 2030 ook echt biodiversiteitsherstel te hebben gerealiseerd. Daarom beschrijven we in dit plan niet alleen wat we zelf willen doen, maar ook wat we van de provincie vragen om echt een omslag te kunnen bewerkstelligen. 1 Dit plan gaat over alle grondgebonden teelten en doet dus geen voorstellen voor de glastuinbouw 9
© W.G.M. Doorn Meijne 2. Ons droombeeld In 2030 is de biodiversiteit in Noord-Holland toegenomen. Het tij is gekeerd voor de landelijk belangrijke populatie boerenlandvogels. In het landelijk gebied versterken veerkrachtige natuur- en landbouwgebieden elkaar: robuuste en verbonden natuurgebieden fungeren als brongebied voor biodiversiteit, de landbouw creëert hieromheen waar mogelijk ‘schillen’ met zorgvuldig afgestemd beheer en treft ook elders gebiedseigen biodiversiteitsmaatregelen. Hierdoor is het gehele landelijk gebied rijk aan soorten – een vlechtwerk van licht- en donkergroen met ‘zachte’ grenzen tussen landbouw en natuur en meer mengvormen van natuur en landbouw (zoals groenblauwe dooradering en voedselbossen). Landbouw en natuurbescherming werken nauw samen en stemmen hun beheer goed af. NNN gerealiseerd, vismigratie weer succesvol Het Noord-Hollandse deel van het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) is gerealiseerd en functioneert op provinciale schaal als een ecologisch hoogwaardig systeem: inrichting en beheer zijn geoptimaliseerd voor de beoogde natuurdoelen, natuurgebieden zijn waar nodig en mogelijk verbonden. Door kreekherstel en het aanleggen van visverbindingen vindt er succesvolle vismigratie plaats tussen de Waddenzee, het Amstelmeer en het IJsselmeer. Ook elders langs de IJsselmeerdijken zijn ‘zachtere’ overgangen gerealiseerd tussen land en water. De Binnenduinrand is gevrijwaard van verdere bebouwing, het Kustpact is voortvarend uitgevoerd en er is een nieuw strandreservaat (als onderdeel van een omvangrijker kustreservaat) gerealiseerd. 10
Landbouw produceert volop biodiversiteit Noord-Holland heeft een agrarische sector die economisch vitaal is, de milieuen waterkwaliteit op orde heeft, waardevolle landschappen in stand houdt en naast voedsel volop biodiversiteit produceert. Dat laatste levert in de sector geen opgetrokken wenkbrauwen meer op, maar is een financieel interessante productietak. In het landbouwonderwijs is het werken ‘met en voor biodiversiteit’ stevig verankerd in het curriculum: alle studenten zijn op de hoogte van nut en noodzaak van biodiversiteit en van de bijbehorende verdienmodellen. Maar ook op de bedrijven van nu heeft een belangrijke kentering plaatsgevonden. Die begint bij een gezonde bodem, voldoende bestuiving en optimale natuurlijke plaagbestrijding – de meer functionele typen biodiversiteit. Daarnaast produceert het gros van de bedrijven ook volop ‘zichtbare’ biodiversiteit. In graslandgebieden bestaat die uiteraard uit de befaamde weidevogels, maar er valt veel meer te genieten: bloemrijk grasland vol kleur en insecten, sloten vol leven, rietkragen en rietlanden met moerasnatuur en erven met broedgelegenheid voor vogels. De akkerbouw en de vollegrondstuinbouw telen een grotere diversiteit aan gewassen, waaronder ‘natuurgraan’ en vlinderbloemigen die kleur geven aan het landschap en insecten leveren voor akkervogels. En met akkerranden vol kruiden of mengsels die voedsel en broedgelegenheid bieden aan vogels. Stevig draagvlak, volop kennisontwikkeling Het draagvlak voor biodiversiteit is toegenomen, ook doordat een groot deel van de natuur aantrekkelijk en goed ‘beleefbaar’ is voor bewoners en recreanten. Ook wordt biodiversiteitswinst standaard meegenomen bij de realisering van andere maatschappelijke opgaven, zoals energie en klimaat (‘meekoppelen’). Op gebiedsniveau werken niet alleen landbouw en natuurbescherming constructief samen, maar leveren alle gebiedspartijen een bijdrage. Op demobedrijven en in veldwerkplaatsen vindt volop kennisontwikkeling plaats; onderwijs en wetenschap leveren onder meer kennis voor een effectieve monitoring van de behaalde resultaten, de basis immers voor een solide verdienmodel. 11
3. Speerpunten voor de natuurgebieden Het kader: een gebiedsgerichte benadering In onze visie kan de biodiversiteit in elke Noord-Hollandse regio worden versterkt, ook als daar weinig of geen NNN-gebieden of -opgaven liggen en de bal vooral bij de landbouw ligt (zie § 4). Hoewel we hierna het realiseren en optimaliseren van het NNN als belangrijke speerpunten (1 en 2) benoemen, moet dit steeds worden bezien in het kader van integrale biodiversiteitsverbetering waarvan NNN-realisatie een onderdeel is. Daarnaast benoemen we voor enkele specifieke gebieden een bredere aanpak voor biodiversiteitsherstel (speerpunt 3 en § 8). Speerpunt 1: Afmaken van het NNN Volledige realisatie van het NNN in 2027 is ‘staand beleid’, maar de realisatie loopt achter op schema. Dat geldt zowel voor verwerving als voor particulier natuurbeheer (regeling functiewijziging). Volgens het Planbureau voor de Leefomgeving kan de landelijke realisatie gemakkelijk 10 à 15 jaar vertraging oplopen. Daarom willen we de komende acht jaar alles op alles zetten om het Noord-Hollandse deel van het NNN bijtijds te realiseren. Daarvoor is nodig: 1. Een top-team van provinciaal medewerkers dat een strategie uitwerkt en in praktijk brengt om dit voor elkaar te krijgen (de “NNN Enforcers”). 2. Innovatief instrumentarium om de realisatie te versnellen. Voorbeeld is de gereedschapskist voor NNN-realisatie die 2018 is ontwikkeld in samenspraak tussen de betrokken partijen en die in 2019 wordt beproefd in drie regionale pilots (Eilandspolder-West, Mijzenpolder en Wormer- en Jisperveld). Deze bevat een mix van bestaande, vernieuwde en nieuwe instrumenten voor een versnelde realisatie en een duurzaam beheer. 3. Een aantrekkelijker financieel arrangement: de afwaardering van natuurgrond wordt – zoals voorheen – op het niveau gebracht van 85% van de agrarische waarde. Daarmee wordt natuurrealisatie veel aantrekkelijker voor alle potentiële natuurbeheerders: zowel terreinbeheerders als individuele grondeigenaren. 4. Een gebiedsmatige aanpak gebaseerd op regionaal maatwerk en maximaal draagvlak bij alle betrokken partijen (vergelijk het Gebiedsakkoord Oostelijke Vechtplassen). Hierin kunnen zoals gezegd naast de NNN-realisatie desgewenst ook andere doelen en maatregelen worden meegenomen. 12
© Niels Hogeweg De samenwerking tussen landbouw en natuurbescherming die de afgelopen jaren is versterkt, wordt verder uitgebreid door niet alleen naar het NNN te kijken, maar ook – zoals nu bijvoorbeeld in de Vechtstreek gebeurt – naar de omliggende landbouwgronden. De pilots in het kader van het verkenningsjaar worden hiermee te zijner tijd verbreed en er worden in enkele andere gebieden pilots gestart met een effectieve “kern-plus-schil”-aanpak. In aansluiting op de aanpak van het landelijke Deltaprogramma worden de pilots voorzien van actieve begeleiding en een adequaat onderzoeks- en monitoringsprogramma (bijv. Living Lab met inzet biodiversiteitsmonitor). 13
Speerpunt 2: Kwaliteitsimpuls bestaande natuur De gerealiseerde natuur functioneert ecologisch nog niet altijd optimaal. Bijvoorbeeld door versnippering (c.q. gebrek aan samenhang), door problemen met beheer en beheerafstemming, en door tekortschietende financiën. Inzet is om alle bestaande natuur in 2030 een rapportcijfer 8 te laten scoren. Daarbij zijn dit onze vijf prioriteiten: 1. Versnelde verschraling van (te) voedselrijke gebieden. Daarbij gaat het deels om depositie van elders en deels om omvorming van voormalige (voedselrijke) landbouwgronden. Naast een aanpak aan de bron kan hiervoor plaatselijk uitmijnen of afplaggen een oplossing bieden. 2. Verbeteren van de waterkwaliteit door: a. Baggeren van sloten en meren en het creëren van voldoende ruimte voor baggerdepots. b. Vermindering van de inlaat van gebiedsvreemd water door langer vasthouden van gebiedseigen (kwel)water. Dat geldt zowel voor een aantal plassengebieden als voor de binnenduinrand en het herstel van duinrellen. 3. Verbeteren peilbeheer. Het waterpeil, c.q. de drooglegging, is nog niet altijd op het gewenste niveau. Dat komt soms omdat de inrichting nog moet worden voltooid en soms doordat er particuliere onderbemalingen vergund zijn. In samenspraak met de grondgebruikers zetten we ons in voor een optimaal peilbeheer. 4. Verbeteren graslandbeheer. Met name in een aantal weidevogelreservaten spelen problemen met verruiging (o.a. pitrus, riet), mede door gebrek aan menskracht en financiën, vooral voor het arbeidsintensieve beheer van veenweidegebieden. Er wordt al hard gewerkt aan optimalisering van beheer; de komende jaren zal dit worden voorgezet en uitgebreid. 5. Plaatselijk terugdringen van schadelijke/ongewenste soorten. We onderscheiden drie typen: a. Predatoren van boerenlandvogels, wadvogels en koloniebroeders. b. Ganzen, met name overzomerende. Deze brengen schade toe aan kwetsbare natuur (orchideeëngrasland, waterriet etc.) en lijken plaatselijk ook de weidevogels in de weg te zitten. Bij populatiebeheer is het provinciale Ganzenakkoord van 2014 leidend. Daarbij is het bovendien cruciaal om het beleid voor rust- en foerageergebieden ook na 2019 voort te zetten. c. Invasieve exoten. Een aantal soorten dreigt de gebiedseigen natuur te overwoekeren, zoals Amerikaanse vogelkers en Japanse duizendknoop. 14
© Ronald van Wijk © Ronald van Wijk Speerpunt 3: Actieplannen voor vijf selecte gebieden Voor vijf gebieden willen we op korte termijn integrale actieplannen opstellen en uitvoeren voor biodiversiteitsherstel. Daarin worden bij voorkeur de inzet voor natuurgebieden en die voor landbouwgebieden gecombineerd tot een integrale gebiedsaanpak. We hebben water gekozen als leidend principe bij de gebiedskeuze: drie gebieden op de grens van water en land, twee waterrijke veenweidegebieden. In een notendop (zie § 8 voor een nadere toelichting): 1. De drie Noord-Hollandse kusten bieden bij uitstek kansen voor biodiversiteitsherstel door overgangen van water naar land en van zout naar zoet, in diverse landschapstypen: • van Waddenzee naar IJsselmeer moeten vissen weer succesvol kunnen migreren; • langs de IJssel- en Markermeerdijken komen betere kansen voor vissen en waterplanten door ‘zachtere’ overgangen tussen water en land; • langs de kust komt een nieuw strandreservaat, in de Binnenduinrand streven we naar het vrijwaren van het resterende open gebied van bebouwing en verkennen we de mogelijkheden voor natuur in de bollenteelt. 2. In de veenweidegebieden biedt de grote waterrijkdom belangrijke kansen voor biodiversiteitsherstel: • in Waterland gaan we aan de slag met de onderdelen van het initiatief Amsterdam Wetlands waarover consensus bestaat met de landbouw; • in de Vechtstreek werken we aan ‘zachtere’ grenzen tussen natuur en landbouw door versterking van de biodiversiteit op zowel natuurland als de omringende landbouwgrond. 15
4. Speerpunten voor de landbouwgebieden Brede transitie van de landbouw De Noord-Hollandse landbouw is volop in beweging om nutriëntenkringlopen beter te sluiten, het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen terug te dringen en meer ‘natuurinclusief’ te werken. Deze waardevolle transitie wordt mede door rijk en provincie gefaciliteerd en heeft onze volle steun. Initiatieven zoals St. Veldleeuwerik, Planet Proof en biologisch landbouw bieden aangrijpingspunten voor een verschuiving van publieke naar private beloning. Deze transitie ‘in de breedte’ levert echter niet in alle gevallen ook ‘meetbare’ biodiversiteit op. Daarnaast vindt uiteraard agrarisch natuurbeheer plaats. In graslandgebieden bestaat dit vooral uit weidevogelbeheer, in akkerbouwgebieden vooral uit akkerrandenbeheer. Het weidevogelbeheer vindt in de weidevogelgebieden op redelijke schaal plaats, het akkerbeheer kan in veel gebieden extra deelname gebruiken om de ecologische effectiviteit te verhogen. Daarnaast liggen er belangrijke, sterk onderbenutte biodiversiteitskansen in de zogeheten groenblauwe dooradering: een fijnmazige ecologische infrastructuur van kleurrijke ‘linten in het landschap’, bijvoorbeeld langs de talrijke sloten. Op weg naar 15.000 extra hectare natuurgericht beheer Uitgaande van deze situatie hebben we een robuust maar flexibel maatregelenmenu ontwikkeld waarmee we de transitie van de landbouw, die in Noord-Holland nu vooral bestaat uit een groot aantal losse initiatieven, veel sterker richting en een duidelijk ‘gezicht’ willen geven. Het menu bestaat uit zeven concrete, praktische maatregelen (zie kader) waaruit de agrariër er één of meer kiest en die in combinatie een ambitieus programma opleveren waarmee we 15.000 ha extra natuurgericht beheer willen realiseren, ongeveer 10% van het landbouwareaal. Dat is pakweg een verdubbeling van wat er nu plaatsvindt aan agrarisch natuurbeheer. Door te borgen dat de extra hectares ook kwaliteit opleveren, genereren we substantiële biodiversiteitswinst. 16
Zeven biodiversiteitsmaatregelen voor de landbouw in Noord-Holland 1. Rust in het bouwplan Een bouwplan met minimaal eens in de vier à zes jaar op minimaal 20% van de bedrijfsoppervlakte: a. Graanteelt, waarvan minimaal 10% van de bedrijfsoppervlakte ‘natuurgraan’ (extensieve graanteelt, ‘vogelgraan’ etc.). b. Teelt van vlinderbloemigen (gras-klaver, luzerne, veldbonen). 2. Boost voor de bodem (gehele bedrijf) a. Toepassen niet-kerende grondbewerking of ondiepe grondbewerking. b. Natuurvriendelijke teelt van groenbemesters op zwart land (o.a. vogelvriendelijke mengsels). c. Toepassen ‘goede’ organische mest (vaste mest, compost / reststromen). d. Strokenteelt (m.n. gras) voor bodemleven (refugium voor wormen etc.). e. Beperken gebruik gewasbeschermingsmiddelen. 3. Blijvend en kruidenrijk grasland a. Minimaal 60% van het grasland is blijvend grasland (zolang als nodig voor grasland- en bodemherstel). b. Kruidenrijk grasland, hetzij in de vorm van kruidenrijk productiegrasland (bijv. gras-klaver), hetzij in de vorm van lager productief soortenrijk grasland (diverse varianten). 4. Akkerranden: kleurrijk en divers a. Insectenrijke randen voor functionele agrobiodiversiteit (natuurlijke plaagbestrijding). b. Bufferstroken voor biodiversiteit en waterkwaliteit. c. Kruidenrijke randen, bijenranden etc. d. Vogelranden. 5. De levende sloot (gehele bedrijf) a. Ecologisch slootbeheer: schonen met maaikorf of maai-harkcombinatie; maaisel verwijderen, in veenweidegebied gebruik baggerpomp. b. In de akkerbouw bovendien: sloottalud niet klepelen. 6. Natuur- en landschapselementen a. Behoud en liefst uitbreiding van de oppervlakte natuur- en landschapselementen (alle typen houtopstanden, solitaire bomen, rietkragen en rietlandjes, natuurvriendelijke oevers etc.). b. Goed, c.q. natuurgericht beheer van landschapselementen. 7. Natuurmaatregelen erf en overhoekjes (gehele bedrijf) Behoud en versterking van bestaande elementen, aanleg van extra (streekeigen) elementen, natuurvriendelijke inrichting overhoekjes. 17
Zoveel mogelijk boeren doen mee We gaan de komende maanden verder uitwerken hoe de maatregelen op bedrijfsniveau precies moeten worden gecombineerd om de verschillende bedrijfstypen robuuste stappen te laten zetten voor biodiversiteitswinst. Daarnaast werken we uit hoe de kwaliteit kan worden geborgd. Voor de voorlopers op het gebied van biodiversiteit bevat het menu zeker extra uitdagingen, maar het is logisch dat zij minder grote stappen hoeven zetten. Zij hebben de afgelopen jaren een belangrijke voorbeeldfunctie vervuld en kunnen hun voorsprong straks – als het verdienmodel volledig operationeel is – relatief gemakkelijk verzilveren. Maar om de doelstelling te realiseren mikken we op deelname van een veel grotere groep: bij voorkeur zo’n twee derde van de Noord-Hollandse bedrijven, dat zijn 1.500 à 2.000 bedrijven. Als zij ambitieuze stappen gaan nemen, heeft dit in termen van oppervlakte een groot biodiversiteitseffect. Deelname van boeren is vrijwillig, maar onze ambitie is niet vrijblijvend. De kracht zit dus in de verleiding – zie ook § 6. Effectieve inzet van maatregelen Door de meerderheid van de Noord-Hollandse bedrijven te betrekken, komt een ecologisch doelmatige ‘groenblauwe dooradering’ van het landelijk gebied belangrijk dichterbij. Daarvoor zijn echter wel gebiedsregie en zorgvuldige monitoring nodig. Om te waarborgen dat de maatregelen op de juiste plekken terecht komen, zullen de agrarische collectieven een belangrijke rol spelen in de uitvoering van het maatregelenmenu. 18
5. Zorgvuldige afstemming met lopende initiatieven Noord-Holland kent een breed scala aan biodiversiteitsinitiatieven, te veel om hier op te sommen. Ze zijn gericht op vergroening van de landbouw, op kwaliteitsverbetering van natuurgebieden, op een betere samenwerking tussen landbouw en terreinbeheerders en op synergie tussen ‘landbouwgroen’ en ‘publiek groen’ (bermen, dijken, waterlopen). Daarnaast zijn er andere grote provinciale thema’s (energietransitie, toekomst veenweiden) die hun weerslag hebben op (kansen voor) biodiversiteit. Op gebiedsniveau komen al deze opgaven samen. Al deze initiatieven zijn bijzonder waardevol. Als we ze door de oogharen beoordelen, valt echter op dat er in algemene zin geen sprake is van gelijkgerichte inspanningen en van een samenhangend verdienmodel om de maatregelen dichterbij te brengen. Met onze voorstellen willen we een heldere richting geven aan de inspanningen voor biodiversiteit, waarmee ook stapeling van beloningen mogelijk wordt. Om optimale synergie te bereiken, zullen we bij de verdere uitwerking van onze voorstellen zorgen voor een goede afstemming met lopende initiatieven. 19 © Silvia Blaauboer
6. Wat hebben we extra nodig? Om onze droombeelden werkelijkheid te maken, moet ook bij overheid, markt, keten en onderwijs een ‘groene transitie’ plaatsvinden. Hierbij worden alle prikkels – financiën, grond- en pachtbeleid, wet- en regelgeving, educatie – mede gericht op biodiversiteit en worden alle averechtse prikkels verwijderd. De positieve prikkels wijzen bovendien dezelfde kant op: naar een select aantal prestaties die aantrekkelijk zijn voor de samenleving, goed kunnen worden gemeten en daarmee stapeling van beloning mogelijk maken door overheid, markt en keten. We lichten enkele succesfactoren wat verder toe. Aantrekkelijk verdienmodel Bij robuuste stappen voor biodiversiteitsherstel hoort een robuust verdienmodel dat meer biedt dan louter ‘schadevergoeding’ zoals nu in het agrarisch natuurbeheer gebruikelijk is. Verdienmogelijkheden kunnen zijn gelegen in geld, in (extra) grond en/of in beleidsruimte (bijv. soepeler vergunningverlening). Prikkels kunnen daarbij van de overheid komen, zeker op korte termijn, maar ook uit de markt. Elementen van een ‘gestapeld’ verdienmodel vormen: • Overheidsfinanciering (GLB, provinciale regelingen voor natuurbeheer, fiscale voordelen). Voor het beheer van natuurgebieden zal ook in de toekomst de overheid de primaire financier zijn, voor de landbouw worden consument en keten steeds belangrijker medefinanciers. • Kostenbesparing, bijvoorbeeld door inzet van functionele agrobiodiversiteit. • Markt en keten. Voor de zuivel zijn voor Noord-Holland vooral FrieslandCampina en Cono van belang (beide circa 450 toeleveranciers). De eerste kan een meerprijs bieden voor ‘natuurmelk’ (Top-zuivel), met voorrang een fabriek voor Top-zuivel kunnen openen in Noord-Holland en zijn duurzaamheidsfonds hier kunnen inzetten. Voor sommige plantaardige teelten (bijv. pootgoed, bollen) moet het verdienmodel grotendeels nog worden ontwikkeld; voor de plantaardige sectoren is de ontwikkeling van een biodiversiteitsmonitor ook pas net in gang gezet. In § 8 schetsen we hoe we de transitie naar een meer marktgerichte financiering voor ons zien. • Financiële instellingen zoals banken kunnen groene bedrijven of initiatieven voordelen bieden bij de kredietverstrekking. • Grond- en pachtbeleid. Zowel de overheid als de terreinbeheerders kunnen met voorrang grond toedelen aan natuurgerichte bedrijven. De voltooiing van het NNN kan worden versneld door de afwaardering van gronden net als vroeger op 85% van de landbouwwaarde te zetten. Hoe we het verdienmodel de komende jaren verder willen ontwikkelen, schetsen we in § 8. 20
© Joke Huijser-Spekken Stimulerend beleid Belemmerende regelgeving wordt omgevormd tot stimulerende en op een aantal speerpunten voor biodiversiteit wordt extra beleidsinspanning gezet. Enkele voorbeelden: • Het Besluit Gebruik Meststoffen wordt zo aangepast dat het verwerken van organische reststromen in de landbouw mogelijk wordt. • Er komt een doelmatige definitie van blijvend grasland en deze wordt gelijkgetrokken in alle relevante beleidsterreinen (GLB, bestemmingsplan etc.). • Er komt een brede ‘instrumentenkoffer’ voor realisatie van het NNN met daarin ook nieuwe instrumenten die de voltooiing kunnen versnellen. • De oppervlakte die op landbouwbedrijven wordt ingeruimd voor biodiversiteit, blijft in de wet- en regelgeving (GLB, mestwetgeving, grondgebondenheid) meetellen als landbouwgrond. • Het faunabeleid schept alle benodigde mogelijkheden voor populatiebeheer van ongewenste soorten, uiteraard op basis van regionale consensus. • De provincie stelt met spoed een actieplan boerenlandvogels op, conform de motie van deze strekking die onlangs is aangenomen in de Staten. Omdat de gewenste acties bij verschillende overheden (EU, rijk, provincie, waterschap, gemeente) liggen, zou het mooi zijn als de provincie hierin de regie neemt. 21
© Ronald van Wijk Monitoring De monitoring van biodiversiteit verdient veel aandacht. Ook in de huidige situatie geldt dat de biodiversiteitsmonitoring nog aanmerkelijk kan worden verbeterd, bijvoorbeeld door een zorgvuldiger afstemming van methoden en tijdstippen door de diverse monitorende partijen. Dat geldt temeer als dit plan ten uitvoer gaat worden gebracht: uitgangspunt is immers dat de maatregelen en/of hun effecten meetbaar moeten zijn. Daarvoor is het van belang: • dat er een ‘nulmeting’ wordt gedaan of althans een uitgangssituatie wordt vastgesteld, zodat er geen discussie kan ontstaan over de gemeten effecten; • dat er in alle gebieden wordt gemeten met eenzelfde systematiek. Vanuit het landelijke Deltaplan wordt gewerkt aan stroomlijning van de monitoring; • dat die systematiek niet alleen trends meet, maar ook effecten van specifieke maatregelen. Zo kan worden bepaald wat wel en niet werkt (‘lerend beheren’) en of opschaling zinvol is. In samenspraak met de relevante partijen willen we de monitoring snel gestalte geven en in gang zetten, zeker omdat het soms jaren duurt voordat effecten meetbaar zijn. Het hoger en wetenschappelijk onderwijs in Noord-Holland kan hierin een belangrijke rol spelen. 22
Kennis en educatie Er moeten nog veel kennisvragen worden beantwoord en de doorstroming van ontwikkelde kennis kan sterk worden verbeterd. Dat geldt bijvoorbeeld voor de natuurvriendelijke teelt van groenbemesters, het optimale ‘groene bouwplan’, de teelttechniek van kruidenrijk grasland (verschralingsbeheer, samenstelling mengsels, effecten op diergezondheid) en nieuwe grondbewerkingsmethodes. Daarnaast zullen bij de verdere uitwerking van dit plan soms analyses moeten worden gemaakt van de precieze oorzaken van biodiversiteitsverlies om succesvolle herstelacties te kunnen formuleren. Daarnaast moet het Deltaplan een Noord-Hollandse uitwerking bevatten van de recente green deal voor het onderwijs – de boeren van de toekomst zitten nu immers in de schoolbanken. Biodiversiteit krijgt een volwaardige plek in de curricula en de provincie wordt – via veldwerkplaatsen – een belangrijke broedplaats voor het ontwikkelen en opnemen van groene kennis. 23
7. Wat doen we zelf? De initiatiefnemers willen zelf een substantiële bijdrage leveren aan de geformuleerde acties. De terreinbeherende organisaties: • gaan de komende vier jaar in minimaal 20 natuurgebieden met boeren op zoek naar kansen om de doelstellingen van het Deltaplan in praktijk te brengen; • passen binnen enkele jaren hun pachtbeleid zodanig aan dat bevordering van biodiversiteit (ook op de eigen gronden van pachters) nog sterker het uitgangspunt is in nieuw te sluiten contracten; • leveren capaciteit en input voor het “NNN Enforcers Team”; • zijn actief betrokken bij de vijf actieplannen biodiversiteitsherstel in de genoemde gebieden (§ 3); • verbinden hun naam aan natuurvriendelijke producten (zoals recent Natuurmonumenten deed met Planet Proof-zuivel van FrieslandCampina). De overige natuur- en milieuorganisaties: • dragen bij aan de uitvoering van het plan door in living labs met boeren, natuurbeheerders en andere partijen kennis uit te wisselen en te zoeken naar passende biodiversiteitsmaatregelen; • brengen (natuur)boeren en burgers samen om het belang van het versterken van biodiversiteit op het boerenland maatschappelijk te verankeren; • stellen in hun aanpak steeds beloning van boeren door de keten centraal (transitie); • verzorgen kennis en praktijkvoorbeelden over de in dit plan genoemde maatregelen (bijv. via de website www.nilinl.nl). De landbouworganisaties en de agrarische collectieven: • nemen het initiatief voor de toename van functionele agrobiodiversiteit, die immers (kostenbesparing) ook een landbouwbelang is; • hebben een belangrijke rol in de uitvoering van het biodiversiteitsprogramma voor de landbouw: werven, voorlichten en selecteren van deelnemers, sturing op de situering van maatregelen; • nemen initiatief voor aanpassing van belemmerende wet- en regelgeving (formuleren concrete wijzigingsvoorstellen en overleg daarover); • leveren kennis, voeren een deel van de monitoring uit en leveren een bijdrage aan educatie. 24
© Wij.land/Commonland Het groen onderwijs in Noord-Holland voert zijn deel van de recente green deal uit: • het Clusius College integreert natuurinclusieve landbouw en biodiversiteit in de opleidingen veehouderij, vollegrondsteelten en loonwerk (investeren in docentenscholing, inbedding van biodiversiteit in de lesstof); • Amsterdam Green Campus (UvA) en KennisCentrum Natuur en Leefomgeving (KCNL) formuleren in samenspraak met de Groen-Kapitaalpartijen onderzoeksvragen (bijvoorbeeld ten aanzien van monitoring) die in het belang zijn van zowel het werkveld als de onderwijsinstellingen. De Rabobank gaat boeren (in ieder geval vanaf 2021) via een publiek-private samenwerking voor hun biodiversiteitsprestaties – zoals te meten met de Biodiversiteitsmonitor – belonen met een rentekorting op nieuwe en bestaande leningen. 25
8. Hoe gaan we dat aanpakken? De initiatiefnemers willen graag voortvarend aan de slag met de verdere uitwerking van het Noord-Hollandse Deltaplan en tegelijk ook met de uitvoering van concrete maatregelen. Alle partijen zullen daaraan een eigen bijdrage leveren. Daarnaast zetten de partijen gezamenlijk een kleine, onafhankelijke uitvoeringsorganisatie op voor de coördinatie, het faciliteren en het bewaken van de voortgang. We denken aan een orde van grootte van twee fte, één voor elk van de werkgebieden (landbouw en natuur), ondergebracht bij één van de deelnemende organisaties. De uitvoeringsorganisatie zal – naast het op gang brengen van daadwerkelijk biodiversiteitsherstel en het uitwerken van de monitoring – op korte termijn de volgende acties in gang zetten: Verdienmodel ontwikkelen: geleidelijke transitie van publiek naar privaat Een aantrekkelijk verdienmodel is cruciaal voor het welslagen van dit plan, in het bijzonder voor de landbouw. Inzet van het landelijke Deltaplan is stapeling van beloningen door een breed scala aan financiers, waarbij het aandeel van ‘de markt’ substantieel toeneemt. Deze transitie vindt al plaats, maar moet de komende jaren in een versnelling raken. Met ons (voorlopig) vierjarige programma willen we daaraan bijdragen, met name waar het gaat om specifiek NoordHollandse kansen voor private financiering – een deel van het ontwikkelwerk vindt immers landelijk plaats. Waar het gaat om de landbouw, zien we nu een versnelling in de zuivel en de vollegrondsgroenten. Deze kan en belangrijke provinciale component krijgen door gerichte samenwerking met regionale zuivelfabrieken (bijv. Cono) en supermarkten (Deen, Dirk van den Broek). Belangrijke lacunes zijn enkele plantaardige teelten zoals pootgoed en bollen – daarin willen we veel energie steken. 26
Voor het onderdeel natuur zal de overheid ook in de toekomst de belangrijkste financier blijven, al is hier al jaren een deel privaat (uit contributies, legaten etc.). Ook hier liggen echter – net als voor de landbouw – kansen voor privaat gefinancierde ecosysteemdiensten in de sfeer van koolstofbuffering (veengebieden), bufferen van (regen)water en het bieden van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven. We gaan onderzoeken of vanuit die perspectieven een geldstroom gerealiseerd kan worden richting natuur en landbouw. Drie urgente prioriteiten (quick wins) aanpakken Er zijn drie prioriteiten waarmee we op zeer korte termijn grote stappen voorwaarts kunnen maken en waarmee we snel aan de slag willen: • Voltooien van het NNN. Cruciale factoren daarin zijn de inzet van nieuwe instrumenten (uit de ontwikkelde instrumentenkoffer) en financieel aantrekkelijk maken van bestaande instrumenten, met name het terugbrengen van de afwaardering van natuurgrond naar 85% van de agrarische waarde. • Voor de akker- en tuinbouw (incl. bollen): uitbreiding van het areaal akkernatuur (volvelds en randen). • Voor de veehouderij: uitbreiding en kwaliteitsverbetering van het areaal kruidenrijk grasland. 27 © Johan Stuart
© Christiy Rijser In vijf gebieden aan de slag met een integrale aanpak We gaan lopende gebiedsprocessen verder uitbouwen en concrete lokale actieplannen op-stellen en uitvoeren om invulling te geven aan het Deltaplan. De vijf gebieden (zie ook § 3): a. Noordzee – Kustzone – Binnenduinrand: - Creëren van een ‘strandreservaat’ in combinatie met versterking van de biodiversiteit in de achterliggende duinen. - Bereiken van consensus over en voortvarende uitvoering van het Kustpact in het gebied van de Binnenduinrand tussen pakweg Beverwijk en Bergen. Het gaat om het vermijden van verdere bebouwing van dit gebied en optimale inrichting voor (natuurinclusieve) landbouw of natuur. - Verkennen van de mogelijkheden voor Binnenduinrand-pilots met natuur in de bollenteelt. Belangrijke uitdaging zijn de hoge hectaresaldi waarvoor de huidige beheerregeling niet toereikend is. b. Waddenzee – binnenwater – IJsselmeer: betere kansen voor vismigratie van zoet naar zout en vice versa: vanaf Den Oever en het Amstelmeer naar de Waddenzee bij Den Helder. Tegelijk willen we het voormalige systeem van wadkreken die vanuit het Amstelmeer diep het binnenland van de Kop insteken beter laten renderen. Dat geeft een belangrijke impuls aan natuur (paaiplaatsen voor vissen en veilige, voedselrijke plekken voor wadvogels), landschap, recreatie en toerisme. Aandachtspunt daarbij is de verziltingsproblematiek in relatie tot de agrarische bedrijvigheid. 28
c. IJsselmeerdijken - Markermeerkust: hier worden de huidige harde overgangen tussen land en water getransformeerd tot een nieuw overgangsgebied. Bestaande buitendijkse (natuur)gebieden worden toegankelijk gemaakt voor vis, waardoor nieuwe paaigebieden ontstaan. Achter de dijk ontstaan nieuwe ‘achterpolders’ naar het voorbeeld van de Koopmanspolder bij Andijk. In het IJsselmeer tussen Medemblik en Den Oever wordt ingezet op een combinatie van waterberging voor drinkwatervoorziening, nieuwe natuurgebieden en eventueel innovatieve manieren van energieopwekking. d. Waterland. In 2017 startten de natuurorganisaties het initiatief Amsterdam Wetlands, een ambitieus programma voor natuurbehoud en -ontwikkeling in Waterland. De natuurorganisaties zijn inmiddels in overleg met de landbouworganisaties en de agrarische natuurvereniging om te bepalen over welke onderdelen consensus bestaat. Deze onderdelen worden vervolgens voortvarend uitgevoerd. e. De Vechtstreek. Hier liggen goede kansen voor ‘zachtere’ grenzen tussen natuur en landbouw, onder meer door het bevorderen van de transitie naar sterker natuurgerichte bedrijven die hoogkwalitatief reservaatbeheer combineren met een sterker natuurgericht beheer van de eigen grond. Hiertoe wordt de bestaande pilot opgeschaald naar een groter aantal bedrijven, zodat deze aanpak in 2030 gemeengoed is voor alle bedrijven In de Vechtstreek die natuurgrond pachten en ook in andere gebieden van de grond is gekomen. Programma voor openbare ruimte uitwerken We hebben ervoor gekozen om eerst een uitwerking te maken voor de Noord-Hollandse landbouw- en natuurgebieden. Daarmee voelen we ons als initiatiefnemers het sterkst verbonden; bovendien kunnen we hier ook zelf stappen zetten. Dat neemt niet weg dat er ook in de openbare ruimte, c.q. in de publieke sector belangrijke kansen liggen voor biodiversiteitsherstel. Dan gaat het bijvoorbeeld om natuur in de stad en een natuurvriendelijk beheer van bermen, dijken, kaden en waterlopen in het buitengebied. Daarom vinden we het belangrijk dat er zo snel mogelijk ook voor dit domein een programma komt. Daarbij zijn wellicht primair andere partijen aan zet, maar we willen er graag nauw bij betrokken zijn. 29
9. Wat vragen we de provincie? De initiatiefnemers zijn zoals gezegd bereid om zelf fors te investeren in de acties in dit plan. En op termijn verwachten we – vooral voor de landbouw – dat biodiversiteitsherstel ook vanuit private geldstromen wordt gefinancierd. Maar op korte termijn zijn we sterk aangewezen op overheidsfinanciering. We vragen de provincie het volgende: 1. Allereerst vragen we de provincie om steun voor dit initiatief. De provincie heeft zich in feite in de Verklaring Groen Kapitaal (2015) al gecommitteerd aan het idee van een stimuleringsprogramma biodiversiteit. Bij een positieve grondhouding vragen we de provincie bovendien om ‘ambassadeur’ te willen zijn van het gedachtengoed en het actief uit te dragen naar andere partijen, waaronder potentiële financiers, en om zich in te zetten voor aanpassing van wet- en regelgeving en voor het ontwikkelen en verspreiden van ‘groene kennis’. 2. We vragen de provincie ook om een bijdrage te leveren aan het verdienmodel voor biodiversiteitsherstel door gedurende vier jaar een belangrijk deel van de aanloopkosten te dragen. Een substantieel provinciaal budget als onderdeel van het nieuwe coalitieakkoord voor Noord-Holland is essentieel om onze voorstellen te realiseren. Het gaat om een bedrag van € 90 mln. voor één collegeperiode dat uit drie onderdelen bestaat (zie ook de tabel): a. In gang zetten van alle in dit plan genoemde acties voor daadwerkelijk biodiversiteitsherstel. Aangezien de omslag naar een breed (publiek en privaat) verdienmodel niet van vandaag op morgen is gerealiseerd (zie § 8), vragen we de provincie om een belangrijk deel van de kosten in de eerste jaren te dragen. Hiervoor is € 80 mln. nodig: € 20 mln. voor natuurgebieden en € 60 mln. voor landbouwgebieden. Het eerste bedrag behelst een selectieve verhoging van de reeds gereserveerde budgetten voor het NNN (€ 15 mln., vooral voor het verhogen van de afwaardering van gronden naar 85%), het verhogen van de natuurwaarde van bestaande natuur (€ 2 mln.) en vijf gebiedsgerichte actieplannen (€ 3 mln.). Het tweede bedrag is gebaseerd op een inkomstenderving van gemiddeld € 1.000,per ha (mix van licht- en donkergroene maatregelen) op 15.000 ha over vier jaar. We verzoeken de provincie om een reservering te maken voor vier jaar en startbudget beschikbaar te stellen voor het eerste jaar. Voor de daaropvolgende jaren is de beschikbaarstelling vervolgens afhankelijk van de behaalde resultaten in het voorgaande jaar en een concreet ‘werkplan’ voor het volgende jaar. 30
b. Enkele korte-termijnacties die essentieel zijn voor dit programma (totaal € 8 mln.): - uitvoering van de drie prioritaire projecten (quick wins) uit § 8; - opzetten van de monitoring; - uitvoering van het Noord-Hollandse deel van de green deal voor het onderwijs; - ontwikkelen van het verdienmodel. c. Om dit plan te laten slagen, is procesgeld nodig voor de komende 4 jaar. Er zijn enkele maanden nodig om dit plan uit te werken tot een operationeel plan. Daarna moet de uitvoering op de rails worden gezet en worden gecoördineerd. Hiervoor is € 2 mln. nodig. Goud in handen Naar ons idee heeft de provincie met dit initiatief ‘groen goud’ in handen: het maatschappelijk veld gaat zelf aan de slag met biodiversiteitsherstel en helpt daarmee de overheid om zijn doelen te realiseren. De provincie kan daarbij – net als recent de provincie Drenthe deed – een belangrijke aanjaagfunctie vervullen en een inspirerende proeftuin creëren op weg naar een meer biodivers NoordHolland. Na enkele jaren kan de provincie financieel een stap terug doen – we gaan ervan uit dat er dan een breder scala aan publieke en private geldstromen beschikbaar is voor biodiversiteit. We hopen daarom van harte dat de provincie het aanbod omarmt. Onderbouwing van het gevraagde bedrag (totaal, voor vier jaar) TYPE ACTIE 1. Acties biodiversiteitsherstel: - natuur - landbouw 2. Speerpuntactiviteiten: - drie prioritaire acties landbouw en natuur - monitoring (opzetten en uitvoeren) - green deal onderwijs - ontwikkelen verdienmodel 3. Procesgeld (aanjagen, ontwikkelen, coördineren, kennisuitwisseling) Totaal 5 1 1 1 2 90 Bedrag (mln. €) 20 60 31
© Wij.land/Commonland Deze uitgave is digitaal gedrukt op Tom&Otto Silk FSC® fsc logo to be added by printer
1 Online Touch