BOS & ONTBOSSING Groeneveldlezing oktober 2021 Beste mensen, vrienden en vriendinnen, Ik voel me verheugd dat ik vandaag in het centrum mag staan van de belangstelling omdat me de Groeneveld-prijs is toegekend en hier zoveel mensen aanwezig willen zijn. Ik kan me koesteren in jullie aandacht en dat nog wel in een mooi kasteel en een fraai park. Ze vormen een inspirerende omgeving, te meer omdat deze plek te maken heeft met het SBB, instantie die ervoor heeft gezorgd dat Nederland nu ruim tweemaal meer bos bezit dan rond 1900. Daarom leek het me een goed idee om te spreken over het thema van bos en ontbossing wereldwijd. Ik doe dat ook omdat bos een grote rol heeft gespeeld in mijn leven en ik meer dan de helft van mijn leven temidden van bossen heb geleefd. Ik heb dan ook besloten om mijn waarschijnlijk laatste boek aan bomen en bos te wijden. Deze lezing vandaag is daartoe al een aanzet. Ik zal daarin de spanningsverhouding centraal stellen tussen civilisatie en bos (woud), waarbij zal blijken dat de geschiedenis van de mensheid sinds minstens 10.000 jaar wordt gekenmerkt door ontbossing en dat we op dit moment leven in de vierde fase ervan, waarin de ontbossing haar grootste omvang heeft bereikt en waarin ook het bewustzijn ervan in hoge mate is toegenomen zodat een omslag in dit fatale proces niet alleen heel dringend maar wellicht ook mogelijk is geworden. I Het bos is de bakermat geweest van de menselijke soort. Alle primaten leven en gedijen in het tropische oerwoud, waarin ook onze voorouders hebben geleefd en waarin de eerste fasen naar en van de menswording hebben plaatsgevonden. Vervolgens hebben de vroege mensen de beslotenheid van het woud verlaten en zijn in de savannen gaan leven om daarna uit te zwerven over nagenoeg de hele wereld en zelfs te gaan leven in woestijnen en arctische streken. Verreweg de langste tijd van zijn geschiedenis heeft de mens bestaan van jacht, visvangst en het verzamelen van vruchten en wilde planten. Een dergelijke leefwijze kan alleen samengaan met een heel geringe bevolkingsdichtheid; intensivering van de jacht resulteert op den duur juist in geringere opbrengsten. Beter is het dan om zich te verplaatsen. Desondanks heeft de vroege mens al een zekere invloed uitgeoefend op de omgeving, onder andere door het gebruik van vuur om bv. savannen af te branden. Vele honderdduizenden jaren bleven mensen zo, levend in kleine groepen, een tamelijk zeldzame soort temidden van de andere dieren. Totdat ongeveer 10.000 jaar geleden de revolutionaire stap werd gezet om gewassen te gaan verbouwen en dieren te temmen: dus de overgang naar landbouw en veeteelt te voltrekken. En mèt de boeren begon de aanval op het bos. Het is belangrijk om daarbij een onderscheid te maken tussen a) een soort tuinbouw in het bos en b) de verbouw van granen. In het eerste geval brandt men een stuk bos af en plant met een plantstok knolgewassen (maniok, taro, yam, zoete aardappel enz.) in de vrijgekomen en door as verrijkte grond. In het andere geval wordt een groot oppervlak bos gekapt en ontgonnen en vervolgens door een ploeg bewerkt voordat het graan wordt gezaaid. Het eerste type landbouw komt voor in tropisch oerwoud en lijkt nogal grof en verspillend (‘shifting cultivation’). Want na enkele jaren is de grond uitgeput en kapt men een volgend stuk bos. Een grotere bevolking dan voorheen kan gevoed worden, maar ze kan niet onbeperkt toenemen; het bos moet ruim de tijd krijgen om te regenereren. Die grens wordt aanzienlijk verschoven door de graanlandbouw, waarbij een ploeg wordt gebruikt die de grond openscheurt nadat de bestaande vegetatie is verwijderd, dus ook bos is gekapt. Stronken en wortels worden eruit getrokken en de akker die ontstaat vereist aanhoudende zorg nadat er gezaaid is. Er kunnen grotere opbrengsten worden verkregen en de oogst aan graan kan langer worden bewaard. Dankzij de hogere productiviteit kan de bevolking toenemen. De grond wordt bemest door de uitwerpselen van de geiten en schapen die men houdt. Graanlandbouw maakt grotere nederzettingen mogelijk en bevolkingsgroei. I n tijden van tegenvallende oogsten of
TON LEMAIRE Groeneveldlezing oktober 2021 ziekten moeten soms akkers aan het bos worden teruggegeven. We zien dat bv.gebeuren in de Europese middeleeuwen. In de 12/13de eeuw wordt veel bos ontgonnen, breidt de bevolking zich uit en ontstaan er nieuwe dorpen. Maar twee eeuwen later, ten gevolge van oorlog en pestepidemieen, moet weer grond aan het bos worden prijsgegeven. Er bestaat dus ook een fluctuatie en een verschuivende grens tussen bos en akker. Overigens heeft het bos voor de boer steeds een complementaire functie gehad vanwege het sprokkelen van brandhout, hout voor constructies, vee (eikels voor varkens), paddestoelen en wild. Dankzij graanlandbouw kan een surplus worden geproduceerd en uitwisseling en handel met andere dorpen wordt mogelijk. Enkele nederzettingen ontwikkelen zich tot steden. In het Nabije Oosten is dit stadium bereikt in ongeveer het 7de millennium voor Christus. Spoedig gaan ook de steden groeien, wordt de samenleving complexer en breidt de handel zich uit. Geleidelijk ontstaan een ongelijkheid en zelfs klassen. Wanneer irrigatie voor de akkers nodig is, vereist dit alles een staat, die al gauw een heerser krijgt die een paleis heeft en rijkdom accumuleert. Eveneens de neiging tot expansie en een leger. Hiermee is het stadium bereikt van de civilisation, een belangrijke stap in de culturele evolutie van de mensheid. Deze geschetste processen veronderstellen de graanlandbouw en brengen onvermijdelijk ontbossing met zich mee. We naderen hiermee de geschreven geschiedenis van onze cultuurkring want die is sterk beïnvloed door deze culturele evolutie in het Nabije Oosten, dus de hogere beschavingen rond de Middell. Zee. Frappant is dat de mediterrane kustgebieden overal ontbost zijn geraakt, gebieden die voorheen dichte eikenbossen hadden. Die ontbossing had ook erosie tot gevolg. De filosoof Plato heeft in een van zijn dialogen,(Critias) (vierde eeuw voor Chr.), waarin hij dat signaleert met betrekking tot Attica, de streek rond Athene: ‘.. wat nog overblijft vergeleken met wat toen bestond is als een skelet van een ziek mens, alle vruchtbare en zachte aarde is verspild en alleen het geraamte van het land is nog over ..’. In het Griekenland van zijn tijd was het vooral vanwege de scheepsbouw dat men op grote schaal eiken kapte; geiten en schapen zorgden er verder voor dat de aanwas van jonge bomen werd belemmerd. II Ontbossing en erosie begeleiden dus de loopbaan van de beschaving. Zoals de Franse schrijver de Châteaubriand het uitdrukte: ‘de wouden gaan vooraf aan de volken, de woestijnen volgen hen op’. Het is een dramatische manifestatie van de wet van de ‘onbedoelde en onvoorziene gevolgen’. We weten dat – veel later -- ook door overmatig kappen in Engeland goede eiken schaars werden; daarom werd al in de 16de eeuw een wet afgekondigd om de eigen eikenbossen te beschermen. Eikenhout was onmisbaar voor de handelschepen en de marine. In Frankrijk werd een eeuw later een soortgelijke wet afgekondigd om dezelfde redenen. Onze Zeven Provinciën kwam in de Gouden Eeuw inheems eikenhout tekort voor haar schepen en betrok dat uit Duitsland en uit gebieden langs de Oostzeekust. Venetië, dat in de 14de en 15de eeuw een bloeiende stad was, domineerde de Adriatische Zee, tot Dubrovnik toe. Ook zij had voor haar schepen en gebouwen veel eiken nodig, die ze daar vandaan haalde; daarom zijn de Dalmatische kusten kaal geworden. Ik concludeer: overal waar de steden opkomen en zich uitbreiden laten ze een spoor van ontbossing en erosie achter. Ik noemde de eiken maar geef ook nog het voorbeeld van een andere imposante boomsoort, de ceder, die al in de Oudheid befaamd was. Iedereen kent wel de ‘ceders van de Libanon’, vooral dankzij de Bijbel want het is daarin de meest vermelde boomsoort (75x!). Zijn hout gold als het beste en mooiste, het is geurig, hard en duurzaam, werd geassocieerd met onsterfelijkheid en daarom ook als doodskist gebruikt. Babyloni
BOS & ONTBOSSING Groeneveldlezing oktober 2021 ers, Egyptenaren en joden betrokken ceders uit Phoenicië ( = de Libanon). In de negende eeuw voor Chr. liet koning Salomon de tempel in Jerusalem bouwen en liet daarvoor duizenden ceders (en ook cypressen) komen waarvoor hij een contract sloot met de heerser van Tyros (1, Kon: 5-7 ff.). Door dit alles deden de Phoeniciërs wel goede zaken maar verdwenen geleidelijk ook de ceders, een soort die vooral in de bergen groeit. De hellingen raakten daar ontbost zodat het huidige Libanon zelfs een lager percentage bos bezit dan Nederland, nl. 8%. Van de eertijds uitgestrekte cederbossen resten slechts een viertal bosjes, vooral in het berggebied van het aangrenzende Syrië (waar de boom ook voorkomt). Ironisch is dat de ceder nog steeds in de vlag van de Libanon prijkt, terwijl in het land zelf slechts een bosje rest met een honderdtal ceders. Deze ceder werd al duizend jaar eerder genoemd in het oudste epos dat bekend is: het Gilgamesh-epos, afkomstig van de Sumeriërs, de voorgangers van de Babyloniërs. Gilgamesh was koning van de stad Uruk en leefde rond 2700 voor Chr., zijn daden in het epos zijn zeven eeuwen later opgetekend. In het vijfde deel ervan wordt verhaald hoe de koning een tocht onderneemt naar het noorden om een bezoek te brengen aan het cederbos aldaar (dus op de grens van Mesopotamië en Syrië). We weten dat de Sumeriërs ceders gingen kappen in dat gebied, de stammen lieten ze op de rivier de Euphraat stroomafwaarts drijven. Gilgamesh wil deze lange tocht ondernemen naar de ceders, waar hij de bewaker ervan (Humbaba) doodt die de heilige centrale ceder/ceders bewaakt, en ervolgens kapt hij ze (..). Omdat de tekst daar lacunes vertoont, is de betekenis van die passage niet helemaal duidelijk. Veel wijst er m.i. op dat Gilgamesh wil laten zien dat hij niet alleen heerst over de stad Uruk maar ook de baas is over het cederbos. Het bos is de tegenhanger van de stad, aan de periferie van de civilisatie. Het is frappant dat in deze oudst bekende tekst dus al de oppositie centraal staat tussen stad en woud en het kappen van de bomen een mythische dimensie heeft. Iets dichter bij huis blijvend herinner ik eraan dat de stad Rome gesticht is op beboste heuvels in Latium (cf. Vergilius’ Aeneïs: VIII, v. 316-320: ‘met Faunus en zijn Nimfen woonde hier/ in wouden een boomontsproten volk ..’).Naarmate de stad groeide, verdwenen de bomen en bossen.Weliswaar kenden de oude Romeinen oorspronkelijk ook heilige bomen, bosjes en bosgoden zoals Faunus en Silvanus (en de nymfen), maar naarmate hun rijk zich uitbreidde en de ontbossing voortging werd dat tot een verre herinnering. Ik signaleer dat hun vroegere boomverering die ontbossing niet heeft kunnen voorkomen. In dat licht is de vergelijking interessant tussen het Romeinse Rijk en Germanië. Wat de Romeinen namelijk trof bij hun kennismaking met Germanië waren vooral de uitgestrekte wouden daar, die in Italië al grotendeels waren verdwenen. Ze vonden die wouden somber, dreigend, onheilspellend en waren er niet op hun gemak, zoals in de Ardennen/’Hercynische’ woud (een naam die ze gebruikten ook voor de Eifel). Het is dan misschien niet toevallig dat ze daar hun grootste nederlaag hebben geleden in het Teutoburger woud, waar drie Romeinse legioenen (onder Varus) verpletterend werden verslagen door de Germanen terwijl ze door een holle weg trokken in een dicht bos (in 9 na Chr.). In de Germaanse samenleving fungeerden toen nog volop heilige bossen en bomen (cf. Tacitus’ Germania, § 9). Een belangrijk verschil met Italië was dat er nog geen echte steden bestonden. De processen van verstedelijking, staatsvorming en hun hele nasleep waren er nog niet begonnen. Door hun nederlagen in Germanië besloten de Romeinen af te zien van verdere verovering en de Rijn als grens te houden, met vergaande consequenties voor het latere Duitsland. Dit werd later geromaniseerd en ook gekerstend met gevolg dat bossen en bomen er veel langer een bijzonder, sacraal statuut konden behouden. Zo weten we dat de heilige Bonifatius in 723 in Hessen een heilige eik liet kappen. Toen hij twintig jaar later hetzelfde wilde doen in Friesland (bij Dokkum) werd hij vermoord. Het was overigens voor de missionarissen gebruikelijk om de heilige bomen van de heidenen om te hakken. Net als de joden hadden de christenen volledig gebroken met enige natuurverering; hun god was een verre, transcendente hemelgod die voortdurend waarschuwde tegen de bijgelovigheid van de polytheïstische buurvolken. De God van het monotheïsme plaatste zich buiten en boven de natuur. De natuur was ondergeschikt aan de mens, die het enige wezen was dat ‘naar Gods beeld’ zou zijn geschapen. In de mate waarin de christelijke godsdienst
TON LEMAIRE Groeneveldlezing oktober 2021 zich verbreidde, werden de sporen van heidense gebruiken, ‘bijgeloof’, uitgewist of kregen een nieuwe betekenis, zoals door het plaatsen van een kruis of Mariabeeldje in of bij een oude boom. III Wellicht dat iemand zich afvraagt wat deze hele geschiedenis nog voor ons nu kan betekenen. Nu, ik meen vrij veel. Ik wijs er om te beginnen op dat in Duitsland nog altijd 30% procent van het oppervlak bebost is, in Oostenrijk zelfs 40% en in Zwitserland 31%. Bovendien is Duitsland sterk ‘bosgezind’, heeft een echte ‘Waldgesinnung’ vergeleken met Nederland. ‘Wald’ heeft nog voor Duitsers een diepere klank dan voor Nederlanders; het neemt een bijzondere plaats in in het collectieve geheugen. Het heeft/had de bijbetekenis van plek van oorsprong, horend bij het ‘authentieke’ Duitsland, nauw geassocieerd met het volk en zijn ‘Heimat’. Niet toevallig interesseerde de Duitse Romantiek zich zowel sterk voor het woud als voor de volkstraditie, het volkslied, het volksverhaal en de sprookjes. Klopstock, een van de eerste romantische dichters, schreef een ode (in 1767) waarin hij zijn voorkeur uitsprak voor het ‘heilige bos van Teutonië’ boven de ‘heuvel van de Griekse Muzen’. Enkele jaren erna richtte een aantal studenten in Göttingen een bond van dichters op onder de naam ‘Der Hain’ (= ‘het heilige bos’). Kortom: het antieke thuisland van de Muzen verhuisde van de Parnassus en het zonnige zuiden naar de donkere wouden van Germanië, symbolisch voor de romantische heroriëntatie; men neemt afstand tot de antieke mythologie en rehabiliteert die van de noordelijke volken. Zo ook wendt men zich in de 19de eeuw tot het onderzoek van de volksverhalen en sprookjes, zoals door de gebroeders Grimm. Dezen hadden daarbij ook als doel aan de Duitse natie haar eigen verleden (terug) te geven. Opvallend is dat veel van die sprookjes zich afspelen in het bos. Daar wonen de kabouters en reuzen, de heksen en tovenaars, de elfen en dwergen, daar leven Klein Duimpje, Hans en Grietje etc. Wanneer je de geschiedenis in dit perspectief van ‘de lange duur’ beschouwt, kun je daarin nog andere onderwerpen plaatsen, zoals het verschil in kerkhoven in noordwest Europa en in de Romaanse en zuidelijke landen. In het laatste geval doen ze denken aan kleine stadjes, met veel zerken in de vorm van huisjes en grafkamers, vaak beelden en met weinig bomen en groen, gewoonlijk cypressen en enkele taxussen. In Duitsland, Engeland, Nederland zijn ze veel groener, met meer bomen en relatief minder steen en gebouwtjes; ze lijken meer op parken. Het is vermoedelijk geen toeval dat pm.15 jaar geleden in UK een nieuw soort begraafplaats is ontstaan: midden in het bos, in de volle natuur, dus tussen de bomen met een minimale aanduiding op de graven (zonder zerk). Ook in Nederland bestaan er al een tiental en het aantal breidt zich snel uit. In dit verschil in kerkhof manifesteert zich mijns inziens een andere grondhouding tot de natuur/bos als in Zuid-Europa, een andere verhouding dus van natuur/cultuur. IV Dankzij de industriële revolutie werd de 19de eeuw de eeuw van de Vooruitgang: de bevolking en de steden breidden zich uit, de natuur werd steeds meer bedwongen, de landbouw geïntensiveerd en gemechaniseerd enz. Daardoor werd de al oude tegenstelling bos/beschaving verscherpt. Bossen en wildernis golden als een obstakel voor de vooruitgang; ze waren oorden voor wilde mensen en wilde beesten, gevaarlijk en afstotend; ontbossing was dus een bijdrage tot de Vooruitgang. Maar daardoor (het verlies, de schaarste) werden sommigen zich ook bewust van wat er verloren ging. Rond 1850 begon zich een omslag af te tekenen in dit proces en kregen in enkele kringen wildheid, wildernis en woud juist een positieve betekenis. De Amerikaan Thoreau vertegenwoordigt bij uitstek die bewustwording. Ik citeer een karakteristieke passage: ‘Als een man halve dagen door de bossen wandelt omdat hij van ze houdt, loop hij kans als een lanterfanter te worden beschouwd; maar als hij zijn hele dag doorbrengt als een speculant en die bossen kapt en de aarde vroegtijdig kaal maakt, wordt hij gewaardeerd als een nijver en ondernemend burger. Alsof een stad geen ander belang in haar wouden had dan om ze te kappen’ (Walden). Ook in Europa kwam er een geleidelijke omslag in de verhouding tot woud en wildernis, zeker in Engeland en Duitsland. Ik neem als voorbeeld de bosbouw in Duitsland. In de 19de eeuw werd de druk sterker om de bosbouw te moderniseren om een zo groot mogelijk rendement op te leveren, gezien de toenemende behoefte aan hout. Einde 18de en begin 19de eeuw werden in veel steden daarom ‘Forsthochschulen’ gevestigd die tegemoet kwamen aan de rati
BOS & ONTBOSSING Groeneveldlezing oktober 2021 onalisering van het bosbeheer. Veel beroepsmensen pleitten voor een economische en dus meer utilitaristische omgang met het Duitse woud. Die moderne mentaliteit moest wel botsen met de traditionele, door romantici verdedigde instelling tot het bos: het woud dat een speciale plek zou hebben in de ziel van het Duitse volk. Vandaar dat vooral in de tweede helft van de 19de eeuw felle discussies werden gevoerd tussen de voorstanders van de nuchtere, economische benadering en van de meer esthetische en ecologische. Idealiter zou een zodanige omgang met het bos moeten ontstaan, dat tegemoet kon worden gekomen aan de houtproductie èn tevens aan de beleving van natuur en landschap, aan het belang van recreatie enz. Het resulteerde in een poging tot harmonisering: beide zouden het meest gediend zijn met een benadering van het bos als levensgemeenschap, waarin alles met alles samenhangt, een bos dat grote continuïteit vertoont – een ‘Dauerwald’ – en dat als het ware ‘niet zou mogen merken dat er gekapt wordt’. Volstrekt uit den boze wordt dan de gebruikelijke kaalkap, waarbij grote oppervlaktes volledig worden gekapt. Thoreau’s houding is een symptoom van de nieuwe sensibiliteit die baanbreekt en die een rehabilitering inhoudt van woud en wildernis. Let wel: de expansie van de steden met de begeleidende ontbossing is de historische voorwaarde voor de bewustwording van het belang en de waarde van wat verloren gaat en voor het zoeken naar compensatie daarvoor. Omstreeks 1875 worden de eerste natuurparken en natuurreservaten ingesteld (Yellowstone!). In de grotere steden worden parken aangelegd, alsof men inderdaad het oord van onze herkomst niet wil vergeten en binnen bereik wil hebben. Sommige steden hebben het geluk gehad dat zich niet ver van hun grenzen nog een oud bos (vaak een voormalig landgoed) heeft kunnen handhaven. Ik noem Brussel met zijn Zoniënwoud, Parijs met het Forêt de Fontainebleau, Londen met de New Forest, Berlijn met Grünewald, Frankfurt met haar Stadtwald en Wenen met haar Wienerwald. In Amsterdam is een nieuw bos aangeplant, het Amsterdamse bos (p.m. 1938), dat inmiddels al een echt bos is geworden. in wat ik de vierde fase wil noemen inV Intussen zijn we aanbeland de al lange geschiedenis van de oppositie civilisatie/stad en woud. Dit is de tijd van de megalopolen, nu meer dan de helft van de mensheid in steden woont die alsmaar groter worden. Dat houdt in dat de werking van de wereldmarkt, de steeds groeiende wereldbevolking en de stijgende welvaart zorgen voor een dramatisch voortschrijdende ontbossing, alsof de mensheid haar laatste grote aanval op het woud heeft ingezet. Dankzij de moderne communicatiemiddelen zijn we goed op de hoogte waar en hoeveel bos wordt gekapt. Bovendien is er vanaf 1970 een bewustzijn ontstaan met betrekking tot natuur en milieu waardoor we alerter zijn op de mogelijke schade eraan. Meer en meer mensen betreuren het dat er zoveel bos verdwijnt omdat ze weten wat dat voor consequenties heeft. Al in de jaren ‘70 kwam de Chipko-beweging in de Himalaya (India) in het nieuws, waarbij mensen een levende keten vormden om oude bomen tegen de kap te beschermen. Bij de aanleg van een brede autoweg (de A 27) door het landgoed Amelisweert (bij Utrecht) maakte men hutten in de bomen om het kappen te voorkomen. Hetzelfde vond plaats in Californië en Oregon om de enorme sequioa’s te beschermen. Twee jaar geleden nog bij Aken in het bos van Hambach als verzet tegen het winnen van bruinkool aan het oppervlak. In het laatste geval werd die acties met succes bekroond. Maar in het oude landgoed Amelisweert is de autobaan er toch gekomen, en nu (2021) zijn er weer plannen om die ook nog te verbreden. Hoewel het bosareaal van Nederland sinds 1900 (toen slechts 4%) meer dan verdubbeld is (tot ruim 10%) en er jaarlijks ca 1 miljoen m3 rondhout wordt geoogst, is dat slechts één tiende van ‘s lands behoefte aan hout. De rest moet worden geïmporteerd, al dan niet reeds verzaagd en bewerkt. Zeven procent daarvan is tropisch hardhout (zoals meranti, merbau, teak). Een groot deel van het tropisch hardhout dat wordt verhandeld is illegaal (waarschijnlijk wel 30% tot 50%), ook al zijn er steeds meer beschermende wetten en keurmerken om de tropische wouden te beschermen. Op allerlei manieren ziet men kans die te ontduiken en hardhout is zeer gezocht en dus duur (zoals teak voor luxe jachten, voor tuinmeubels, voor kozijnen). Al met al draagt de EU voor circa 16% bij tot de ontbossing wereldwijd. De oerwouden van West- en Centraal Afrika, Madagascar (eens een sterk bebost eiland met meerdere endemische soorten dat grotendeels ontbost is, zodat de lemuren er – pri
TON LEMAIRE Groeneveldlezing oktober 2021 mitieve primaten – ernstig bedreigd worden), Maleisië en Indonesië en Zuid-Amerika (Amazone!) worden aldus geplunderd. Elk jaar worden tussen 15 en 20 miljoen ha tropisch bos op de aarde gekapt (ter vergelijking: Nederland heeft een oppervlak van 4.14 miljoen ha). Al met al zijn er wereldwijd sinds 1990 ca 400 miljoen ha bos voorgoed verdwenen, dwz. veranderd in weide, akker, woongebied en industrieterrein of weg, dus deels geasfalteerd en gebetoneerd en deels savanne of woestijn geworden. De opkomende wereldmacht China is verantwoordelijk voor 24% van de ontbossing op de wereld. Ze kapt hoofdzakelijk in zuidoost Azië, maar ook in de Siberische taïga (Rusland). Indonesië dat na Brazilië het grootste bosareaal ter wereld had, heeft de laatste 50 jaar ruim 70% ervan verloren. De laatste decennia betrekt China ook veel van haar hout uit Sumatra, Borneo/Kalimantan en Irian Jaya (voorm. Ned.Guinea). Vooral in het laatste gebied wordt enorm veel, vaak illegaal, gekapt. Jarenlang werd er elke maand alleen al 300.000 m² merbau verscheept naar China. Ook Borneo heeft al een groot deel van haar bosbedekking verloren, waardoor ook met name de orang oetans dramatisch bedreigd worden. Wat betreft zuidoost Azië moeten we niet vergeten dat door de Amerikanen in Vietnam grote oppervlakten bos zijn ontbladerd om de Vietcong te bestrijden. Kennedy gaf in 1961 toestemming om te starten met de vernietiging met chemische middelen van het bos daar. Tien jaar lang sproeide het Amerikaanse leger 72 miljoen liter herbiciden, gefabriceerd door de inmiddels beruchte firma Monsanto, over ca 2 miljoen ha bos en aangrenzende rijstvelden. Ook 150.000 ha tropisch. bos in het aangrenzende Cambodja en 160.000 ha in Laos zijn getroffen. De schadelijke gevolgen ervan zijn nog steeds merkbaar aan het bos en de mensen. Het is trouwens de eerste keer dat een land chemische oorlog voerde (en dit in flagrante schending van het protocol van Genève uit 1925).
BOS & ONTBOSSING Groeneveldlezing oktober 2021 VI Waarschijnlijk het meest dramatisch is de situatie in het Amazonegebied, vooral in Brazilië. Dit is het rijkste ecosysteem ter wereld waarin bovendien enkele honderden groepen Indianen leven die van het woud afhankelijk zijn. Enkele ervan zijn waarschijnlijk nog nooit met de moderne samenleving in contact geweest. Alleen al in 2019 verdween 1.4 miljoen ha van primair tropisch bos. Ruim een vierde van het A.woud is bezig savanne te worden. Terwijl onder het bewind van de presidenten Lulu en Roussef de ontbossing enigszins was verminderd, is met de komst van Bolsonaro het tempo weer omhoog gegaan. Deze ‘tropische Trump’ toont geen enkel respect noch voor de natuur noch voor de inheemse bevolking. Hij doet zijn best om het hele gebied in versneld tempo uit te leveren aan grootgrondbezitters, multinationals, houtkapmaatschappijen, gouddelvers en mijnbouw. Geweld, rechteloosheid, misdaad zijn chronisch geworden. De toestand lijkt op die van het Wilde Westen in de VS midden 19de eeuw, het kapitalisme in zijn meest brute vorm heerst er; in naam van Vooruitgang en modernisering gaat de meedogenloze plundering van het woud door. Bovendien hebben in 2020 in het Amazonegebied lange tijd grote branden gewoed (deels zeker moedwillig aangestoken), evenals trouwens in Australië, Canada, de VS en in Siberië en dat miljoenen ha bos zijn verbrand, alsof de kap nog niet erg genoeg is. Waar het woud is verdwenen, komen weidegrond voor het vee, eindeloze akkers met soja en (in Indonesië) plantages snelgroeiende palmolie- of eucalyptusbomen. Ook Nederland draagt bij tot deze destructie van het bos door zijn import van hout, vlees en soja (o.a. als veevoeder). Voor deze ecologische ramp van planetaire proporties die zich bezig is te voltrekken, een ware silvicide -- een ecocide van de bossen – is ook de Europese Unie medeverantwoordelijk -- dus wij allen. VII Op het einde van mijn voordracht resumeer ik de doorgelopen weg. Ik heb laten zien hoe een bepaalde omgang met het bos de mensheid van begin af aan heeft begeleid. De landbouw en de boeren hebben de eerste grote aanval op het bos ingezet. De tweede fase is bereikt met de grote civilisaties van het Nabije Oosten en het Romeinse Rijk als laatste verschijningsvorm. De derde zette in met de Industriële revolutie in het moderne Westen. Ten slotte is afgelopen eeuw de vierde fase begonnen met de globalisering, de wereldmarkt, de opkomst van megalopolen enzovoorts. In elke fase is de wereldbevolking gegroeid en hebben de exploitatie en vernietiging van het bos een grotere omvang bereikt, is op grotere schaal en met steeds krachtiger machines uitgevoerd. Tegenwoordig rijden enorme machines door de bossen (zelfs in de zomer), plukken dikke takken af alsof het twijgjes zijn, zagen of ontwortelen bomen en voeren ze weg terwijl het bos achterblijft als een slagveld in de oorlog. De al in de prehistorie begonnen aanval op het woud wordt voortgezet met de modernste middelen, meedogenloos en grootschalig alsof de natuur onze vijand is. Alles bijelkaar lijkt deze silvicide die wereldwijd plaatsvindt inderdaad op een oorlog die de mensheid voert tegen de aarde. Terwijl de ontbossing een schaalvergroting heeft ondergaaan, is ook de bewustwording van het verlies steeds scherper en dramatischer geworden. Meer en meer wordt men zich ervan bewust dat de vernieling van de natuur op de spits wordt gedreven en wordt de urgentie sterker om op radicale manier daar iets aan te doen. Vroeger werd van mensen die leden onder het verlies van gekapte bomen en bos nog soms smalend gezegd dat ze sentimenteel of conservatief waren. Maar inmiddels wordt evident dat de mensheid alleen al uit zelfbehoud haar destructieve gedrag rigoreus moet beheersen en veranderen. Een verder ontboste aarde is ecologisch sterk verarmd en nog kwetsbaarder voor klimaatveranderingen. We hebben er alle belang bij om vooral het tropisch oerwoud te beschermen omdat dat de hoogste biodiversiteit ter wereld bezit. Weliswaar is ‘Homo sapiens’ een slimme en inventieve soort, maar ook een zeer destructieve. We moeten nog steeds bewijzen dat we ook een verstandige en wijze soort zijn die behalve een experiment van de evolutie ook een blijvertje is. T. Lemaire, october 2021.
TON LEMAIRE Groeneveldlezing oktober 2021
1 Online Touch