0

O DWAZE GA LATEN! DE GALATEN-BRIEF vers voor vers besproken André Piet Stichting GoedBericht

Colofon Titel: O DWAZE GA LATEN! DE GALATEN-BRIEF, vers voor vers besproken © 2023 André Piet, goedbericht.nl Eerste druk: april 2023 Uitgever: Stichting GoedBericht, Rijnsburg Alle rechten voorbehouden Samenstelling: EON, evangelieomniet.nl Cover: Art den Boer Foto cover © Adobe Stock Technische realisatie: Cora Sanders, Schrijverspunt ISBN 978-94-6266-661-0 NUR 707

INHOUD GALATEN 1 Galaten 1:1 – Paulus, afgevaardigde niet van mensen 15 Galaten 1:1 – God … die Hem opwekte vanuit de doden 16 Galaten 1:2,3 – adressering en groet 17 Galaten 1:4 – uitgetild uit de tegenwoordige boze aeon 18 Galaten 1:5 – de aeonen van de aeonen 19 Galaten 1:6 – zo vlug laten overbrengen 20 Galaten 1:6 – een andersoortig evangelie, dat geen ander is … 21 Galaten 1:7 – verstoren en verdraaien 22 Galaten 1:8 – geen concessies 23 Galaten 1:8 – anathema! 24 Galaten 1:9 – nog eens: anathema! 25 Galaten 1:10 – mensen behagen? No way! 26 Galaten 1:11 – niet naar de mens 27 Galaten 1:12 – niet van een mens ontvangen of onderwezen 28 Galaten 1:13 – buitensporig vervolgd 29 Galaten 1:13 – verwoestend werk 30 Galaten 1:14 – ijveraar van mijn vaderlijke overleveringen 31 Galaten 1:15 – toen het GOD behaagde 32 Galaten 1:15,16 – vanaf de moederschoot 33 Galaten 1:15,16 – zijn Zoon in mij te onthullen 34 Galaten 1:16,17 – niet voorgelegd aan vlees en bloed 35 Galaten 1:17 – ik vertrok naar Arabië 36 Galaten 1:17 – de terugkeer naar Damascus 37 Galaten 1:18 – om aan Kefas te verhalen 38 Galaten 1:19 – Jakobus, de broer van de Heer 39 Galaten 1:20 – ik lieg niet! 40 Galaten 1:21,22 – in de streken van Syrië en Cilicië 41 5

Galaten 1:22,23 – onbekend in Judea 42 Galaten 1:23,24 – ze verheerlijkten God in mij 43 GALATEN 2 Galaten 2:1 – in de loop van veertien jaren 47 Galaten 2:1 – naar Jeruzalem met Barnabas 48 Galaten 2:1,2 – overeenkomstig een onthulling 49 Galaten 2:2 – take it, or leave it. 50 Galaten 2:2 – op ramkoers? 51 Galaten 2:3 – Titus als testcase 52 Galaten 2:4 – onze vrijheid in Christus Jezus 53 Galaten 2:5 – onverzettelijk! 54 Galaten 2:6 – Paulus’ apostelschap minder? 55 Galaten 2:7 – twee Evangeliën 56 Galaten 2:8 – twee bedieningen, één Heer 57 Galaten 2:9 – Jakobus, Kefas en Johannes (1) 58 Galaten 2:9 – Jakobus, Kefas en Johannes (2) 59 Galaten 2:9 – de besnijdenis & de natiën 60 Galaten 2:10 – de armen gedenken 61 Galaten 2:11 – Paulus weerstaat Petrus 62 Galaten 2:12 – samen eten met de natiën 63 Galaten 2:13 – hypocriet 64 Galaten 2:14 – de waarheid van het Evangelie 65 Galaten 2:14 – Petrus schaakmat 66 Galaten 2:15,16 – niet rechtvaardig vanuit werken van wet 67 Galaten 2:16 – het geloof van Christus (1) 68 Galaten 2:16 – het geloof van Christus (2) 69 Galaten 2:16 – alle roem is uitgesloten! 70 Galaten 2:17,18 – opbouwen wat ik had afgebroken? 71 Galaten 2:19, 20 – ik stierf door de wet, voor de wet 72 6

Galaten 2:20 – Christus leeft in mij! 73 Galaten 2:20 – leven in het geloof van de Zoon van God 74 Galaten 2:21 – zwart-wit 75 GALATEN 3 Galaten 3:1 – O dwaze Galaten! 79 Galaten 3:2 – werken van wet óf horen van geloof? 80 Galaten 3:3 – kers op de taart? 81 Galaten 3:4 – tevergeefs? 82 Galaten 3:5 – vanuit horen! 83 Galaten 3:5,6 – Abraham geloofde God 84 Galaten 3:7 – zonen van Abraham 85 Galaten 3:8,9 – gezegend met de gelovige Abraham 86 Galaten 3:10 – de vloek van de wet 87 Galaten 3:11,12 – op scherp gezet 88 Galaten 3:13 – gehangen aan een hout 89 Galaten 3:13,14 – zegen voor de natiën en Israël 90 Galaten 3:15 – geen testament maar verbond 91 Galaten 3:16 – het zaad, dat is Christus 92 Galaten 3:17 – 430 jaar later … 93 Galaten 3:18 – gratis 94 Galaten 3:19 – bijgevoegd totdat 95 Galaten 3:19 – rechtstreeks & via-via 96 Galaten 3:19,20 – één en integer 97 Galaten 3:21 – leven door wetsbetrachting? 98 Galaten 3:22 – opgesloten 99 Galaten 3:23 – voordat het geloof kwam 100 Galaten 3:24 – een pedagoog tot Christus 101 Galaten 3:25 – niet meer onder de pedagoog 102 Galaten 3:26 – allen zonen van God 103 7

Galaten 3:27 – gedoopt in Christus Jezus 104 Galaten 3:28 – allen één in Christus Jezus 105 Galaten 3:29 – zaad van Abraham 106 GALATEN 4 Galaten 4:1,2 – een onmondig kind totdat … 109 Galaten 4:3 – de elementen van de wereld 110 Galaten 4:4 – toen de volheid van de tijd kwam 111 Galaten 4:4 – Gods Zoon, geworden uit een vrouw 112 Galaten 4:4,5 – geworden onder de wet 113 Galaten 4:4,5 – vrijkoping en zoonstelling 114 Galaten 4:5,6 – vrije zonen 115 Galaten 4:6 – de geest van zijn Zoon 116 Galaten 4:7 – van slaaf naar zoon en dus erfgenaam 117 Galaten 4:8,9 – terug naar af 118 Galaten 4:9,10 – van de regen in de drup 119 Galaten 4:10,11 – alles tevergeefs? 120 Galaten 4:12 – ik smeek jullie 121 Galaten 4:13,14 – ontvangen als Christus Jezus 122 Galaten 4:15 – waar is jullie geluk? 123 Galaten 4:15 – wat scheelde er aan Paulus’ ogen? 124 Galaten 4:16 – de waarheid is hard 125 Galaten 4:17 – ondeugdelijke ijver 126 Galaten 4:18 – ijver en ijver is twee 127 Galaten 4:19 – barensweeën 128 Galaten 4:20 – ten einde raad 129 Galaten 4:21 – selectief luisteren 130 Galaten 4:22,23 – naar het vlees & door belofte 131 Galaten 4:24 – zinnebeeldig 132 Galaten 4:24 – twee verbonden 133 8

Galaten 4:25 – de berg Sinaï in Arabië 134 Galaten 4:25 – op één lijn 135 Galaten 4:25,26 – het opwaartse Jeruzalem 136 Galaten 4:26,27 – de kinderen van de eenzame 137 Galaten 4:28,29 – controverse Ismaël en Izaäk 138 Galaten 4:30 – of/of en geen en/en 139 Galaten 4:30,31 – kinderen van de vrije 140 GALATEN 5 Galaten 5:1 – de vrijheid waarmee Christus vrijmaakt 143 Galaten 5:2 – besnijdenis of Christus? 144 Galaten 5:3 – cherry picking 145 Galaten 5:4 – vervallen uit de genade 146 Galaten 5:4 – vervallen uit de genade, kan dat? 147 Galaten 5:5 – hoop van rechtvaardigheid 148 Galaten 5:6 – geloof door liefde inwerkende 149 Galaten 5:7,8 – jullie renden goed 150 Galaten 5:8,9 – een beetje zuurdeeg 151 Galaten 5:10 – geen water bij de wijn! 152 Galaten 5:11 – predikte Paulus nog de besnijdenis? 153 Galaten 5:11 – de valstrik van het kruis 154 Galaten 5:12 – de botte bijl? 155 Galaten 5:13 – vrijheid is een risico 156 Galaten 5:13,14 – één woord, liefde! 157 Galaten 5:15 – bijten, vreten en verteren 158 Galaten 5:16 – Geest versus vlees 159 Galaten 5:17 – vlees- of Geest-driftig? 160 Galaten 5:18 – in Geest worden geleid 161 Galaten 5:19-21 – de werken van het vlees 162 Galaten 5:21 – ‘not done’ in Gods Koninkrijk 163 9

Galaten 5:22 – één vrucht 164 Galaten 5:22 – vreugde 165 Galaten 5:22 – vreugde en vrede 166 Galaten 5:22 – geduld 167 Galaten 5:22 – geschiktheid en goedheid 168 Galaten 5:22 – trouw & betrouwbaarheid 169 Galaten 5:22 – bescheidenheid 170 Galaten 5:22 – zelfbeheersing 171 Galaten 5:23 – geen werk maar vrucht! 172 Galaten 5:24 – leven vanuit een FEIT! 173 Galaten 5:25 – door de Geest het spoor houden 174 Galaten 5:26 – geen opscheppers 175 GALATEN 6 Galaten 6:1 – geestelijken 179 Galaten 6:2 – de wet van Christus 180 Galaten 6:3 – niets van onszelf 181 Galaten 6:4,5 – roemen 182 Galaten 6:6 – delen in het onderricht van het Woord 183 Galaten 6:7,8 – wat een mens zaait … 184 Galaten 6:9 – wachten op de oogst 185 Galaten 6:10 – allen & de VIPs 186 Galaten 6:11 – grote letters 187 Galaten 6:12 – show voor de bühne 188 Galaten 6:13 – selectief winkelen 189 Galaten 6:13 – roemen in het vlees 190 Galaten 6:14 – het kruis van onze Heer 191 Galaten 6:14 – voor de wereld gekruisigd 192 Galaten 6:15 – een nieuwe schepping! 193 Galaten 6:15,16 – de regel van de nieuwe schepping 194 10

Galaten 6:16 – en over het Israël van God 195 Galaten 6:17 – Paulus gebrandmerkt 196 Galaten 6:18 – een karakteristieke afsluiting 197 Bijbelteksten: werkvertaling op basis van Interlinear Scripture Analyzer (scripture4all.org). 11

O DWAZE GA LATEN! GALATEN 1 13

Galaten 1:1 – Paulus, afgevaardigde niet van mensen Paulus, afgevaardigde, niet van mensen, noch door een mens maar door Jezus Christus en God de Vader, die hem opwekte vanuit de doden. We staan aan het begin van een heftige brief. Na (zoals gebruikelijk) eerst zijn naam te hebben genoemd, brengt Paulus direct zijn volmacht in. En daarmee zet hij de toon voor deze hele brief. Want nadat Paulus in Galatië het Evangelie had geheraut en was vertrokken, waren er lieden gekomen die zijn autoriteit in diskrediet brachten. Hij zou een minderwaardige apostel zijn en zij gebruikten dat als motief om zijn onderwijs aan te vallen. Paulus stelt daar meteen tegenover dat wat hij te melden heeft en leert, niet zomaar zijn uitleg of mening is. Hij was ook geen afgevaardigde van ‘de twaalf’ in Jeruzalem. Niet Petrus of Jakobus had hem geroepen of in zijn functie gesteld. Nee, Paulus spreekt met volmacht, als een afgevaardigde van Jezus Christus zelf. Als afgevaardigde is Paulus bepaald niet de mindere van zijn collega’s in Jeruzalem. Integendeel zelfs! Zij waren opgeleid tijdens Jezus’ rondwandeling op aarde. Paulus daarentegen had hem ontmoet en was onderwezen vanuit hemelse heerlijkheid! Wil je weten wat Jezus Christus vandaag te melden heeft aan de natiën? Dan moet je bij Paulus wezen! 15

Galaten 1:1 – God … die Hem opwekte vanuit de doden Paulus, afgevaardigde, niet van mensen, noch door een mens maar door Jezus Christus en God [de] Vader, die hem opwekte vanuit de doden … Paulus laat in de eerste de beste zin al weten met welke volmacht hij spreekt. Hij werd afgevaardigd, niet door een mens, (een sterveling) maar “door Jezus Christus en God de Vader, die Hem opwekte vanuit de doden”. Zo werd hij van Godswege bekleed met de hoogste autoriteit. Alleen al deze aanhef, zou de mond snoeren van Paulus’ opponenten. De Christus die uit de doden is opgewekt was het laatste wat al de apostelen hebben gezien. Veertig dagen later onttrok een wolk Hem aan hun ogen. Maar waar hun apostelschap eindigde, daar begon die van Paulus. Vanuit hemelse heerlijkheid heeft de opgewekte Christus hem geroepen, onderwezen en afgevaardigd. Let ook op Paulus’ formulering: God de Vader wekte Jezus Christus op vanuit de doden. Als een refrein klinkt dit talloze keren in het NT. Jezus Christus was gedurende drie dagen dood en al zou God Hem niet hebben opgewekt, dan was Hij nu nog steeds dood. Stel je voor dat Jezus zelf God was (zoals de christenheid officieel leert), hoe zouden we dan van harte kunnen belijden dat God Hem uit doden opwekte (Rom.10:9)? 16

Galaten 1:2,3 – adressering en groet … en alle broeders die met mij zijn, aan de ekklesia’s van Galatië: genade zij jullie en vrede van God onze Vader en de Heer Jezus Christus … De afzender en adressering van de Galaten-brief zijn helder. De datering daarentegen is lastiger. Het belangrijkste aanknopingspunt is het bezoek aan Jeruzalem waar Paulus in Galaten 2:1 aan refereert, dat samenvalt met de apostelvergadering in Handelingen 15. De brief zal dus ergens zijn geschreven in de tijd tussen de hoofdstukken 17 en 20 van ‘Handelingen’. Dat komt ongeveer overeen met de tijd tussen 50 en 55 AD. De Galaten-brief verschaft geen enkele aanwijzing voor de plaats van waaruit Paulus heeft geschreven, zodat eigenlijk alle plaatsen in aanmerking komen die hij in die tijd heeft bezocht (Korinthe, Efeze, Macedonië, enzovoort). De brief is gericht aan “de ekklesia’s van Galatië”, dat is de streek waar Paulus samen met Barnabas (2:1,9,13) heeft gearbeid. Lucas beschrijft dit in Handelingen 13 en 14, waarbij plaatsnamen als Antiochië (in Pisidië), Iconium, Lystra en Derbe voorbijkomen. De genade- en vredegroet is de gewone groet waarmee Paulus altijd zijn brieven aanvangt. Toch heeft dit in deze brief een extra dimensie omdat straks meteen zal blijken dat het juist de genade was waarvan de lezers zich zo vlug hadden laten afbrengen. Terwijl alles (ook de vrede!) staat of valt met: GENADE. 17

Galaten 1:4 – uitgetild uit de tegenwoordige boze aeon … onze Heer Jezus Christus, die zichzelf gaf ten behoeve van onze zonden, om ons uit te tillen uit de tegenwoordige boze aeon, naar de wil van God onze Vader. Christus “gaf zichzelf” en stierf “ten behoeve van onze zonden” (1Kor. 15:3). Niet om, zoals dat traditioneel wordt ingevuld, ‘de straf te dragen voor onze zonden’. Nee, Hij stierf om ons te bevrijden van de zonden (“dood voor de zonde”; Rom.6:11) en om in plaats daarvan nieuw leven te geven (vergl. Gal.2:20). De “tegenwoordige boze aeon” heet in Efeze 2:2 “de aeon van deze wereld”. De tegenwoordige aeon is boos omdat daarin de waarheid ten onder wordt gehouden (Rom.1:18), zodat de leugen regeert. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat de diabolos “de god van deze aeon” is (2Kor.4:4). Het werk van de Heer Jezus Christus momenteel is gelovigen “uit te tillen uit de tegenwoordige boze aeon”. Door zijn Woord brengt Hij ons (letterlijk en figuurlijk) ‘op de hoogte’. Zo onttrekt Hij ons aan de boze denksfeer van de tegenwoordige aeon. We leven weliswaar in dezelfde tijd als alle andere mensen maar met dit verschil, dat wij er bovenuit worden getild. Onze oriëntatie, ons uitzicht, onze waarden en vastheid, kortom ons leven is boven, waar Christus is (Kol.3:3)! 18

Galaten 1:5 – de aeonen van de aeonen … volgens de wil van onze God en Vader, aan Wie de heerlijkheid is tot in de aeonen van de aeonen. Amen! Voordat Paulus ‘losgaat’ op de aanleiding van zijn schrijven, sluit hij zijn introductie af met een lofprijzing aan “onze God en Vader”. Aan Hem is “de heerlijkheid”. Niet slechts als een morele oproep om aan God de heerlijkheid te geven, maar als een objectieve vaststelling dat de heerlijkheid van Hem is. De uitdrukking “tot in de aeonen van de aeonen” is vanuit het Hebreeuws een bekende overtreffende trap. Vergelijkbaar met termen als: het lied der liederen, de koning der koningen, het heilige der heiligen, enzovoort. “De aeonen van de aeonen” verwijzen naar de toekomende, alles overtreffende wereldtijdperken. De reden daarvoor is eenvoudig. Na “de tegenwoordige boze aeon” (1:4), volgen twee wereldtijdperken waarin Christus zal heersen (Luc.1:33; Openb.11:15). Eerst in “de duizend jaren” en daarna in de nog overtreffender aeon waarin een hemels Jeruzalem zal neerdalen. In die beide toekomende aeonen zal GODS heerlijkheid worden geëtaleerd. In de gangbare bijbelvertalingen heeft men het onderwijs van “Gods plan van aeonen” (Ef.3:11) compleet wegvertaald. Van “de aeonen van de aeonen” maakt men dan “in alle eeuwigheid” … Maar laat het je niet afnemen – neem de Schrift zoals ze zich aandient! 19

Galaten 1:6 – zo vlug laten overbrengen Ik verwonder mij dat jullie je zo vlug laten overbrengen van Degene die jullie roept in genade van Christus … Het is hoogst ongebruikelijk, dat een brief in het NT aanvangt zonder woorden van dankbaarheid over de geadresseerden. Het tekent de ernst waarmee Paulus deze brief schrijft. Hij valt met de deur in huis en de verbijstering in zijn toonzetting springt van het papier af. Er zijn twee dingen die Paulus zozeer verwonderen. In de eerste plaats dat de Galaten zich laten overbrengen van Degene die hen “in genade van Christus” roept. Dat is uiteraard God (zie 1:15; 5:8). Met het afstandnemen van het woord dat Paulus hen had verkondigd, namen ze afstand van God zelf! Dat is op zich al erg genoeg, maar de apostel verwondert zich ook over de snelheid waarmee dat plaatsvond. Het “zo vlug” kan betekenen: zo kort na Paulus’ vertrek; het kan ook betekenen dat de Galaten zich in notime lieten omturnen. Kennelijk hoefden de Judaïsten er niet eens zoveel moeite voor te doen. Het proces van “overbrengen” (onvoltooid tegenwoordige tijd) was nog gaande. Wie weet waren de Galaten nog voor rede vatbaar (5:10). De situatie is alarmerend: ze waren geroepen “in genade van Christus” en nu dreigden ze deze bodem compleet te verlaten. En dat kan snel gaan … 20

Galaten 1:6 – een andersoortig evangelie, dat geen ander is … Ik verwonder mij dat jullie zo vlug laten overbrengen van Degene die jullie roept in genade van Christus, tot een andersoortig evangelie, dat geen ander is … De ’transfer’ waar de Galaten aan ten prooi waren gevallen, was een verplaatsing van “Degene die jullie roept in genade van Christus” naar “een andersoortig evangelie”. Paulus speelt hier met twee Griekse woorden voor ‘ander’. Het eerste woord is ‘heteros‘ en betekent: andersoortig. Daarnaast is er een zwakker Grieks woord voor ‘ander’ en dat is ‘allos’. Het betekent vooral: anders. Een voorbeeld. Mijn zoon is na twintig jaar nog steeds dezelfde zoon en toch … verschillend. Hij is niet ‘heteros’ t.o.v. van toen, maar wel ‘allos’. Door te spreken over ‘heteros’ en ‘allos’ sorteert Paulus voor op wat hij in hoofdstuk 2 gaat uitleggen. Aan hem was “het Evangelie van de voorhuid” toevertrouwd, zoals aan Petrus dat “van de besnijdenis”. Dat is “allos”: twee typen boodschappen, maar van hetzelfde soort. Van één Heer afkomstig. De boodschap die onder de Galaten werd verkondigd was echter niet slechts anders (‘allos’), maar wezenlijk andersoortig (‘heteros’) dan waarin ze waren geroepen! De boodschap van Petrus’ c.s. was goed en ter zake – voor de besnijdenis. Maar wordt diezelfde boodschap vermengd met die aan de natiën – dan wordt ze “andersoortig”. 21

Galaten 1:7 – verstoren en verdraaien … tot een andersoortig evangelie, dat geen ander is, tenzij er sommigen zijn die jullie verstoren en het Evangelie van Christus willen verdraaien. Het andersoortige, misplaatste en gemixte ‘evangelie’ waar de Galaten zich naartoe lieten overbrengen, verdient niet de naam ‘evangelie’. Ja, zo werd het wel gebracht door de Judaïsten in Galatië. Maar het loutere feit dat ze de Galaten met hun boodschap ‘verstoorden’, is al een sterke aanwijzing dat het geen Evangelie was, wat zij brachten. Het Evangelie is immers een Goed Bericht dat blijdschap, vrede en rust geeft. Dat is exact het tegendeel van wat de Judaïsten verkondigden: de gelovigen waren nu weliswaar gered, maar wilden ze rechtvaardig worden, dan moesten ze zich onderwerpen aan allerlei Joodse gebruiken. En daarmee namen ze de rust en de vrede van de Galaten weg. Paulus noemt de ‘verstoorders’ niet bij name; het doet ook niet ter zake wie zij waren. Hun boodschap deugt niet. De ‘verstoorders’ verdraaiden “het Evangelie van de Christus” en zij deden dat doelbewust. Zij waren geen onwetende predikers die geen benul hadden van hun afwijkende boodschap. Integendeel, willens en wetens gaven zij een draai aan het Evangelie zoals Paulus dit in Galatië had gepredikt. En daarmee vervormden ze het Evangelie. Een doodzonde is dat! 22

Galaten 1:8 – geen concessies Maar ook in het geval dat wij of een boodschapper vanuit de hemel jullie zouden evangeliseren naast wat wij jullie evangeliseerden, dat zij vervloekt! Paulus is bepaald niet onzeker over de inhoud van het Evangelie dat hij onder de Galaten had verkondigd. Het was namelijk precies die boodschap, die hij had ontvangen en waarin hij was onderwezen. Niet van of door een mens, maar “door onthulling van Jezus Christus” (:12). Paulus is buitengewoon zwart-wit als het hierom gaat. Elke afwijking is ‘killing’. Als “slaaf van Christus” (:10) moest hij spreken zoals hij dat had gedaan. Zelfs als hijzelf bij de Galaten terug zou komen en daarvan zou afwijken, dan zou daarop (zonder pardon!), een vloek rusten. Idem dito in geval een engel uit de hémel (overtuigender kan het toch niet!) met een afwijkend ‘evangelie’ bij de Galaten zou komen. De boodschap die Paulus had verkondigd is de absolute maatstaf voor wat vandaag onder de natiën zou klinken. Vanuit het Grieks is het niet duidelijk of Paulus’ banvloek (Gr. anathema) nu de afwijkende boodschap treft (“dat zij vervloekt”), dan wel de boodschapper ervan (“die zij vervloekt”). Grammaticaal gezien kan het beide. Duidelijk is wel dat wie zo’n “andersoortig evangelie” predikt, een vloek binnenbrengt. Waarvan akte! 23

Galaten 1:8 – anathema! Maar ook in het geval dat wij of een boodschapper vanuit de hemel jullie zouden evangeliseren naast wat wij jullie evangeliseerden, dat zij vervloekt! We merkten al op dat het “dat zij vervloekt” hier in de eerste plaats verwijst naar de afwijkende boodschap van judaïserende predikers. Het Griekse woord ‘anathema’ doelt (in de LXX) naar de ‘banvloek’ zoals we daarvan o.a. lezen bij Jericho (Joz.6:17). Het was de eerste stad die van Godswege was ingenomen en daarom (zoals al het eerste) aan God was gewijd. Daarom mocht geen Israëliet zich dat toeëigenen. Van Achan lezen we dat hij dat wel deed en hij moest dat met de dood bekopen. Een ‘anathema’ wordt uitgesproken over elk menselijk vergrijp aan de dingen die geheel van en voor God zijn. Tegen deze achtergrond begrijpen we de ongekend krasse taal die Paulus uitspreekt over de prediking van de Galatische Judaïsten. Wat zij deden was een vergrijp aan het allerheiligste, omdat zij er aanspraak op maakten het Evangelie van genade (1:6) aan te passen. Aan ‘genade’ werden ‘werken’ toegevoegd, met als gevolg dat ‘genade’ niet langer ‘genade’ is. Genade betekent ‘om niet’ en is dus gratis. Zelfs de geringste tegenprestatie die men zou vragen, zou dat tenietdoen. Want ‘een beetje gratis’, dat bestaat niet. 24

Galaten 1:9 – nog eens: anathema! Zoals wij eerder hebben uitgesproken en ik nu weer zeg: indien iemand jullie evangeliseert naast wat jullie ontvingen, dat zij vervloekt! Mogelijk dat Paulus met deze herhaling doelt op het vorige vers (vergl. 5:3) maar het ligt meer voor de hand dat hij refereert aan een uitspraak tijdens een eerder bezoek (Hand.18:23). Door deze herhaling maakt de apostel wel duidelijk dat zijn felle uithaal maar geen emotionele opwelling is. Het Evangelie dat Paulus onder de natiën moest prediken verdraagt geen afwijkingen. Wijzigingen liggen onder een Goddelijk ‘anathema’! De ernst van Paulus’ woorden is in onze dagen nog vele malen actueler dan toen Paulus dit optekende. Want de dwaling die hij hier aan kaak stelt, deed toen slechts opgeld in de regio van Galatië. Maar bedenk dan dat het type gejudaïseerd christendom dat de predikers in Galatië promootten, in een vroeg stadium van de christenheid mainstream is geworden. De ekklesia’s gingen zich Israël wanen (‘de vervangingsleer’) en namen alles wat bij dat volk hoort over. Inclusief rituelen, geestelijke stand, hoogtijden, wetslezing, zegenbeden, liederen, enzovoort. De Judaïseerders in Galatië lieten daarbij Israëls gebruiken nog intact. Later echter werden die gebruiken ‘gechristianeerd’. De besnijdenis werd de doop, de sabbat de zondag, enzovoort. De christenheid raakte als geheel nóg verder van huis … 25

Galaten 1:10 – mensen behagen? No way! Want overreed ik nu mensen of God? Of zoek ik mensen te behagen? Indien ik nog mensen behaagde, zo was ik nooit slaaf van Christus. Tot twee keer toe had Paulus een anathema! uitgesproken over het afwijkende evangelie dat gepredikt werd onder de Galaten. Wellicht dat zijn tegenstanders hem verweten dat hij met zijn extreem ferme taal slechts mensen probeerde te ‘overdonderen’. Of dat hij met zijn Evangelie “de wet”, en daarmee God, trachtte te ‘overrulen’. Paulus legt het als retorische vragen aan zijn lezers voor. Het antwoord is uiteraard ontkennend. Vanzelfsprekend was Paulus door ‘met gestrekt been’ de confrontatie aan te gaan, bepaald niet bezig om mensen te behagen. Als het gaat om “de waarheid van het Evangelie” (2:5,14) is diplomatie uit den boze. Paulus’ uitgangspunt was ook niet om ‘de verbinding te zoeken’. Of om ‘de eenheid van de gemeente’ ten koste van alles intact te houden. Paulus heeft als “slaaf van Christus” slechts één ding te doen en dat is de waarheid te brengen. De waarheid, niets dan de waarheid en de volle waarheid. Zonder compromis en ongeacht de consequenties. Die waarheid maakt één (1Joh.1:7), jazeker, maar ze verdeelt ook. Want het Woord is als een tweesnijdend scherp zwaard (Hebr.4:12). 26

Galaten 1:11 – niet naar de mens Want ik maak jullie bekend broeders dat het Evangelie dat door mij geëvangeliseerd wordt, niet is naar de mens. De scherpe boodschap die Paulus bracht was overduidelijk niet bedoeld om mensen te behagen. Mocht het zijn broeders misschien zijn ontgaan (?), dan maakt hij hen hier alsnog bekend dat het Evangelie dat door hem geëvangeliseerd wordt “niet is naar de mens”. Het is niet menselijk van oorsprong en evenmin menselijk van aard. Want geen mens zou het bedenken. Waar de mens iets bedenkt wordt de mens altijd op een voetstuk gezet. Maar in het Evangelie dat Paulus predikt, spelen menselijke bijdragen geen enkele rol. God gaat zijn weg en Hij vervult wat Hij belooft, zonder dat van de mens ook maar enige inbreng wordt gevraagd of zelfs geaccepteerd. Alle menselijke roem is uitgesloten. Maar het feit dat Paulus’ Evangelie “niet naar de mens is”, doet niets af van de waarheid dat dit Evangelie wel degelijk voor de mens is. Want het heet met recht ‘Evangelie’, dat wil zeggen: het is een Goed Bericht! Sterker nog: juist omdat de boodschap “niet naar de mens is”, is het een ultiem Goed Bericht voor de mens. Want geen mens kan er iets aan toedoen maar (godzijdank!) ook niets aan afdoen! 27

Galaten 1:12 – niet van een mens ontvangen of onderwezen Want van een mens ontving ik het ook niet, noch werd het mij onderwezen, maar door onthulling van Jezus Christus. Dat het Evangelie dat Paulus predikte “niet naar de mens is”, motiveert hij vanuit twee gegevens. Hij ontving het niet van een mens (dat wil zeggen: op aarde) en het werd hem ook niet door een mens onderwezen. Paulus gebruikt hier hetzelfde woord voor ‘ontvangen’ zoals hij dat eerder gebruikte in verband met de Galaten (1:9). Maar let op het verschil. De Galaten hadden het Evangelie via Paulus ontvangen, terwijl Paulus zelf het rechtstreeks van Jezus Christus had ontvangen. Want “door onthulling van Jezus Christus” ontving hij het. Zó en in één keer werd hem duidelijk dat Jezus Christus inderdaad is opgewekt uit de doden en leeft! Maar daar bleef het niet bij. In theorie had het gekund dat nadat Paulus geroepen was op de weg naar Damascus, hij zich meteen zou hebben vervoegd bij de apostelen in Jeruzalem om vervolgens door hen onderwezen te worden. Maar niets daarvan! Jezus Christus zou wederom aan Paulus verschijnen (Hand.26:16) en vandaar dat Paulus na zijn roeping eerst naar Arabië is gegaan (Gal.1:17). Daar werd hij onderwezen door Jezus Christus zelf. In dezelfde landstreek waar de Heer ooit aan Mozes verscheen en hem zijn woorden toevertrouwde (Gal.4:25). 28

Galaten 1:13 – buitensporig vervolgd Want jullie hoorden van mijn gedrag, vroeger in het Jodendom, dat ik de ekklesia van God buitensporig vervolgde en haar te gronde richtte … Voor de vierde keer op rij (:10,11,12,13) begint Paulus het vers met “want”. Hier doet hij dat om toe te lichten dat hij zijn Evangelie ontvangen en onderwezen heeft gekregen “door onthulling van Jezus Christus”. Maar voordat hij daarover in details kan treden, moet hij eerst iets vertellen over zijn achtergrond. Hoewel zijn lezers daarmee al bekend waren en dit wellicht ook uit zijn eigen mond hadden vernomen. Maar omdat Paulus’ verleden van groot belang is om zijn Evangelie te kunnen verstaan, onderstreept hij het hier. Zoals hij dat veel vaker doet in zijn brieven (1Kor.15:8-10; Ef.3:8; Filp.3:4-7; 1Tim.1:12) en ook mondeling (Hand.22 en 26). Slechts tegen de achtergrond van zijn extreem verwoestend werk in de ekklesia van God, kunnen we begrijpen dat zijn apostelschap en Evangelie gekarakteriseerd worden door “genade”. Voordat Paulus nader ingaat op zijn ijver en prestaties in het Jodendom (Gr: Ioudaïsmos), beschrijft hij eerst de donkerste kant ervan. Hij vervolgde de ekklesia van God en daarmee Christus zelf (“Saul, Saul, wat vervolg je Mij…?“). In de vraagstelling van Jezus Christus zien we reeds in de kiem het bijzondere geheim van Hoofd en lichaam onthuld … 29

Galaten 1:13 – verwoestend werk Want jullie hoorden van mijn gedrag, vroeger in het Jodendom, dat ik de ekklesia van God buitensporig vervolgde en haar te gronde richtte … Vanaf de aanvang vervolgden de leiders van het Jodendom (de beweging van) “de weg” die zij “de sekte van de Nazoreeërs” noemden (Hand.24:5,14). Deze vervolging werd voornamelijk ingegeven door twee motieven. In de eerste plaats viel men over de claim dat de gekruisigde Jezus van Nazareth, Israëls Messias zou zijn. En in de tweede plaats accepteerde men niet dat deze beweging afstand nam van alle overleveringen buiten de Schrift om (Hand.6:13; Mat.15:6). Van het officiële Jodendom dat “de sekte van de Nazoreeërs” vervolgde, was Saulus van Tarsus de exponent. Toen het Sanhedrin Stefanus stenigde was hij daarvan supporter bij uitstek (Hand.7:58; 8:1). Hij was het ook die vervolgens de ekklesia in Jeruzalem verwoestte en de huizen binnenging en mannen en vrouwen meesleurde om in de gevangenis over te leveren (Hand.8:3). Het was Saulus’ eigen initiatief (!) om tot in de buitenlandse steden aan toe dit verwoestende werk voort te zetten en hij wist daarvoor de volmacht van de hogepriester te verkrijgen (Hand.9:1,2; 26:10,11). Geen extremere vervolger van Davids Zoon, dan deze Saul(us). Maar uitgerekend deze gitzwarte achtergrond verkoos God om het juweel van zijn genade te etaleren! 30

Galaten 1:14 – ijveraar van mijn vaderlijke overleveringen … en ik vorderde in het Jodendom boven vele leeftijdgenoten in mijn soort, des te meer ijveraar van mijn vaderlijke overleveringen. Paulus’ buitensporige haat tegen “de ekklesia van God” (1:13) hield gelijke tred met zijn ijver in het Jodendom. Hij was geboren in Tarsus in Cilicië, maar in Jeruzalem grootgebracht “aan de voeten van Gamaliël” (Hand.22:3). Deze Gamaliël was een beroemde naam onder het volk (Hand.5:34) en kleinzoon van de nog bekendere Hillel. Saulus’ vorderingen in het Jodendom maakten dat hij veel van zijn Farizeïsche medestudenten de baas werd. Nog meer dan zij was hij een ijveraar van zijn “vaderlijke overleveringen”. Dat “vaderlijke” kunnen we hier gerust letterlijk nemen; Saulus was immers een “zoon van Farizeeën” (Hand.23:6). De tradities waaraan hij zich met onovertroffen ijver hield, had hij van huis uit meegekregen. De overleveringen waar hierop wordt gedoeld zijn de mondelinge tradities die uiteindelijk hun weerslag hebben gekregen in de Talmoed. Feitelijk is het huidige rabbijnse Jodendom de voortzetting van de Farizeïsche school waar Paulus deel van uitmaakte. De binnengedrongen predikers in Galatië wilden de natiën ‘verjoodsen’. Maar geen van hen kon ook maar bij benadering tippen aan wat Paulus in het Jodendom had bereikt. Wilden zij nu Paulus de les gaan lezen over wat ‘joods-zijn’ betekent en inhoudt?? 31

Galaten 1:15 – toen het GOD behaagde Maar toen het God behaagde, die mij afzonderde vanuit de schoot van mijn moeder en riep door zijn genade, om zijn Zoon in mij te onthullen… Vers 15 is een bijzin in een bijzin. Vanaf vers 12 licht Paulus toe dat hij zijn Evangelie niet van een mens ontvangen of geleerd heeft, maar onderbreekt zijn argumentatie in vers 15 voor de tweede keer. Het opmerkelijke in vers 15 is dat Paulus zegt dat God hem had afgezonderd vanaf de moederschoot. Dus niet pas vanaf zijn roeping. Vanaf de wieg had God hem gereserveerd om zijn Zoon in hem te onthullen. Al die tijd was een voorbereiding op zijn toekomstige taak. Was Saulus zich daarvan bewust? Bepaald niet! De gedachte alleen al zou de grootste afkeer bij hem hebben opgewekt. Maar Paulus’ roeping was dan ook niet gebaseerd op zijn prestaties. “Het behaagde GOD …”, daar gaat het om. Het was niet Paulus’ geloof (integendeel!; 1Tim.1:14), zijn keuze of zijn werken, want al die dingen hadden hem slechts tot de grootste vijand en “de eerste der zondaren” gemaakt (1Tim.1:15). En let wel: niet ondanks maar juist dankzij zijn godsdienstigheid! Paulus’ voorgeschiedenis bewijst bij uitstek hoe godsdienstige ijver en “werken” de mens niet bij God brengen. Het is slechts “door zijn genade“! 32

Galaten 1:15,16 – vanaf de moederschoot Maar toen het God behaagde, die mij afzonderde vanuit de schoot van mijn moeder en roept door zijn genade, om zijn zoon in mij te onthullen opdat ik hem zou evangeliseren onder de natiën … Paulus’ afzondering met het oog op zijn taak om Gods Zoon te evangeliseren onder de natiën begon niet pas bij zijn roeping (vlakbij Damascus), maar reeds vanaf de moederschoot. Alles in zijn leven was door GOD bestuurd om van Saulus de man te maken, die Hij voor ogen had. Saulus was van geboorte een Jood, uit de stam van Benjamin (Filp.3:5). Een Hebreeër (Filp.3:5) maar ook Griekssprekend (Hand.21:37). En bovendien een Romein van geboorte (Hand.22:27). Zo werd Saulus van Godswege reeds vanaf zijn geboorte ‘voorgesorteerd’ om bij gelegenheid de “apostel van de natiën” te worden. Ook van Jeremia lezen we dat hij, al voordat hij uit de moederschoot voortkwam, door God was geheiligd (= apart gezet) en was gesteld tot een “profeet voor de natiën” (Jer.1:5). De parallel is opmerkelijk. Beiden kondigden Jeruzalems ondergang in hun generatie aan, en beiden kregen met het oog daarop een missie voor de natiën. Hadden Paulus of Jeremia daarvoor gekozen? Nee allerminst! Nog voordat ze ook maar iets wisten of hadden gedaan, had GOD hen daartoe al uitverkoren (vergl.Rom.9:11). 33

Galaten 1:15,16 – zijn Zoon in mij te onthullen Maar toen het God behaagde, die mij afzonderde vanuit de schoot van mijn moeder en roept door zijn genade, om zijn Zoon in mij te onthullen opdat ik hem zou evangeliseren onder de natiën … Er is een bijzondere parallel tussen wat Paulus hier over zichzelf verklaart en de profetie over “de Knecht van JAHWEH” in Jesaja 49:1-6. Daar lezen we over de Messias die vanaf de moederschoot(!) al door God was afgezonderd om Israël te herstellen en het volk te verzamelen. Maar tevergeefs, want Israël luistert niet. En dan zegt God tegen de Messias: het is te gering dat u slechts Israël zou verzamelen: Ik verheerlijk u en Ik stel u tot een licht voor de natiën (Jes.49:6). En nu gaan we naar Handelingen 13 … Als Paulus (samen met Barnabas) in Antiochië het Evangelie in de synagoge predikt, dan besluit hij vanwege het ongeloof van de Joden zich te wenden tot de natiën. “Want”, zo zegt hij, “zó heeft de Heer ons geïnstrueerd” (Hand.13:47) en hij citeert vervolgens Jesaja 49:6: “Ik heb u gesteld tot een licht der natiën …”. Met andere woorden: als Christus wordt gesteld tot licht voor de natiën dan wordt dit vervuld in Paulus’ bediening. God onthult zijn Zoon aan de natiën … in en via de apostel Paulus! 34

Galaten 1:16,17 – niet voorgelegd aan vlees en bloed … ging ik dit niet onmiddellijk voorleggen aan vlees en bloed, ook ging ik niet op tot Jeruzalem, naar hen die vóór mij apostelen waren, maar ik vertrok naar Arabië en vandaar keerde ik terug naar Damascus. We moeten bedenken dat Paulus nog steeds bezig is met toe te lichten dat hij zijn Evangelie niet van een mens ontvangen of geleerd heeft, maar door onthulling van Jezus Christus (1:12). Heel de entourage van plaats en tijd van deze onthulling is typerend voor het Evangelie dat hem werd toevertrouwd. Ga maar na. In de eerste plaats werd hij geroepen buiten het Joodse land. Het staat model voor het terrein waar hij zijn roeping zou vervullen: onder de natiën (1:16). In de tweede plaats werd Paulus geroepen (niet als discipel, maar integendeel) als vervolger van de naam van Jezus. Dit verklaart waarom “overvloeiende genade” de rode draad in zijn boodschap is. In de derde plaats werd Paulus geroepen door Christus vanuit de hemel. Ook dat is typerend voor de focus van zijn bediening. Het was geen eigenwijsheid van Paulus dat hij zijn roeping niet eerst voorlegde aan “vlees en bloed”. Waarom zou hij? Hij hoefde niemand te consulteren: de onthulling van Jezus Christus vanuit hemels licht was volstrekt duidelijk en helder! 35

Galaten 1:17 – ik vertrok naar Arabië … ook ging ik niet op tot Jeruzalem, naar hen die vóór mij apostelen waren, maar ik vertrok naar Arabië en vandaar keerde ik terug naar Damascus. Paulus maakt duidelijk dat zijn Evangelie en bediening geheel los staat van mensen en ook onafhankelijk van de eerdere apostelen is. Hij werd geroepen ver buiten het land en ver van Jeruzalem. Dat is typerend! Nadat Saulus was geroepen werd hij onder begeleiding naar Damascus gebracht, omdat hij vanwege het hemelse licht niks meer kon zien. Blind verbleef hij in het huis van Juda(!) totdat op de derde dag ene Ananias (> Chananjah = genadig is JAHWEH!) bij hem langskwam, waarna de schellen van zijn ogen vielen (Hand.9:7-19a). En vervolgens vertrekt Saulus naar Arabië, een bezoek waar Lucas in Handelingen 9 over zwijgt. De naam Arabië komen we in Galaten 4:25 wederom tegen als het gebied waar de berg Sinaï ligt. Hoe opmerkelijk! De Heer had tegen Saulus gezegd dat zijn verschijning een vervolg zou krijgen (Hand.26:17) en het eerste wat Saulus doet zodra hij daartoe in staat is, is vertrekken naar Arabië. Het gebied waar de Heer ooit ook aan Mozes verscheen en hem onderwees (vergl. Gal.1:12). Paulus is uitdrukkelijk niet onderwezen en geïnstrueerd door ‘de twaalf’, maar hoogstpersoonlijk door de Heer zelf! 36

Galaten 1:17 – de terugkeer naar Damascus … ook ging ik niet op tot Jeruzalem, naar hen die vóór mij apostelen waren, maar ik vertrok naar Arabië en vandaar keerde ik terug naar Damascus. Het verblijf in Arabië waarover Paulus schrijft vinden we alleen hier. Lucas zwijgt erover in Handelingen 9. Het heeft kennelijk plaatsgevonden pal na zijn herstel van blindheid (dus tussen Hand.9:19a en 19:b). Hoelang Saulus’ verblijf in Arabië heeft geduurd wordt niet vermeld, maar wel dat hij daarna is teruggekeerd naar Damascus. In Handelingen 9:19-25 beschrijft Lucas de verdere lotgevallen van Saulus in de stad. Saulus is meteen in de synagogen van Damascus gaan verkondigen dat Jezus de Zoon van God is (Hand.9:20). Probeer je de consternatie daar eens voor te stellen: de man die als geen ander de reputatie had een vervolger te zijn van de naam van Jezus (en om die reden ook in Damascus was) en die nu met kracht vanuit de Schriften bewees wat hij eerst vurig had bestreden! Men stond perplex en het duurde dan ook niet lang dat er in de Joodse gemeenschap een moordaanslag op hem werd beraamd. Toen Saulus daar echter lucht van kreeg, wist hij via een sluiproute door de stadsmuur Damascus te ontvluchten. Terug naar Jeruzalem … waar het minstens zo gevaarlijk zou worden. 37

Galaten 1:18 – om aan Kefas te verhalen Vervolgens, na drie jaren ging ik op naar Jeruzalem om aan Kefas te verhalen en ik verbleef bij hem vijftien dagen … Er waren inmiddels drie jaren gepasseerd sinds Paulus voor het laatst in Jeruzalem was geweest. Hij vertrok daar als de fanatiekste vervolger van de (in zijn ogen) verderfelijke sekte van de Nazarener, maar hij kwam 180 graden gedraaid terug. Damascus had hij moeten verlaten om het vege lijf te redden en zijn verblijf in Jeruzalem zou al even turbulent worden (zie Handelingen 9), maar over beide zaken zwijgt Paulus hier. Zijn relaas bedoelt hier slechts aan te tonen dat zijn bediening volstrekt los staat van de apostelen in Jeruzalem. Daarom ging hij pas drie jaar na zijn roeping naar Jeruzalem toe. Zeker, in Jeruzalem heeft hij Kefas (= Petrus) ontmoet, maar van de apostelen heeft hij verder niemand gezien dan alleen “Jakobus, de broer van de Heer” (1:19). Twee weken lang heeft Paulus Kefas bezocht. In het Griekse werkwoord dat hij in dat verband gebruikt (‘historeoo’), herkennen we onmiddellijk ons woord ‘historie’. Paulus bezocht Petrus niet om een vijftiendaagse stoomcursus van hem te ontvangen, integendeel, hij ging naar Petrus om aan hem zijn verhaal (his story) te vertellen! Niet Paulus maar Petrus zou op de hoogte worden gebracht! 38

Galaten 1:19 – Jakobus, de broer van de Heer … en geen ander van de apostelen, nam ik waar, dan Jakobus de broer van de Heer. In Handelingen 9:26 lezen we dat toen Saulus in Jeruzalem arriveerde, de gelovigen bang voor hem waren omdat zij niet konden geloven dat hij nu ook een discipel was. Het was Barnabas die Saulus bij “de apostelen” bracht (Hand.9:27) om hen op de hoogte te stellen van Saulus’ verhaal. Met “de apostelen” wordt blijkens Galaten 1 dus gedoeld op Kefas en Jakobus. De Jakobus hier is niet één van “de twaalf”(Hand.1:13). Deze Jakobus is de oudste van de vier (half-)broers van de Heer (Mat.13:55). Tijdens Jezus’ openbaar optreden waren zij nog ongelovig (Joh.7:5). De meest logische verklaring hoe Jakobus tot inkeer is gekomen, geeft 1 Korinthe 15:7: de opgewekte Christus is aan hem verschenen. Dat verklaart tevens waarom hij tot de apostelen gerekend kan worden. Hij is ook de schrijver van de beroemde Jakobus-brief. Vanwege afwezigheid van zijn Broer, werd Jakobus in Jeruzalem algemeen beschouwd als de ‘interim-rechthebber’ op de troon en decennia lang was hij de leider van tienduizenden Jezus-belijdende ijveraars van de wet (Hand.15:13; 21:18,20). Maar hoe belangrijk Kefas’ en Jakobus’ rol ook waren, Paulus’ bediening staat er uitdrukkelijk los van. Zijn Evangelie heeft hij van Christus zelf, vanuit de hemel ontvangen en geleerd. 39

Galaten 1:20 – ik lieg niet! Let op, wat ik jullie schrijf, voor het oog van God, ik lieg niet! Met deze uitspraak bezweert Paulus dat hij de waarheid schrijft. Hij zal daarbij vooral doelen op het minimale contact dat hij heeft gehad met de apostelen in Jeruzalem. Kennelijk beweerden de Judaïseerders in Galatië dat Paulus’ zijn Evangelie van hen had ontvangen en geleerd, maar dat hij dit slecht zou hebben begrepen of zelfs zou hebben verdraaid. Maar die bewering is pertinent onwaar – en Paulus staaft dit door keurig de volgorde van gebeurtenissen en tijdtippen te benoemen. Paulus’ boodschap kan op geen enkele wijze worden herleid tot de apostelen in Jeruzalem. Dat zijn prediking anders is (niet andersoortig, wel anders; 1:6) dan dat van de apostelen in Jeruzalem, is waar. Maar dat bewijst niet dat hij hun boodschap heeft vervalst. Het bevestigt wel, dat zijn Evangelie inderdaad niet afkomstig is van mensen, maar dat hij het “door onthulling van Jezus Christus” zelf heeft vernomen (1:12)! Het is historisch onmogelijk dat Paulus zijn boodschap via de apostelen in Jeruzalem heeft geleerd. Het is Paulus er alles aan gelegen om daarom met precisie te vertellen hoe het Evangelie tot hem is gekomen. Door de feiten te laten spreken, weerlegt hij de valse beschuldigingen van zijn tegenstanders. 40

Galaten 1:21,22 – in de streken van Syrië en Cilicië Vervolgens kwam ik in de streken van Syrië en van Cilicië. En ik was van aangezicht onbekend aan de ekklesia’s van Judea, die in Christus zijn … Paulus’ bezoek aan Jeruzalem moest abrupt worden beëindigd omdat, evenals eerder in Damascus, ook daar een moordaanslag op hem werd beraamd. Men heeft hem naar Caesarea gebracht vanwaar hij naar Tarsus werd gezonden (Hand.9:29,30) en daarmee terugkeerde naar zijn vaderstad (Hand.22:3). Tarsus ligt in Cilicië en samen met Syrië vormden deze beide streken de Romeinse provincie Syrië-Cilicië. Gedurende heel wat jaren heeft Saulus in deze streken gearbeid. In het boek Handelingen raakt hij na zijn vertrek naar Tarsus (9:30) ‘van de radar’, om pas in 11:25 weer in beeld te komen. Daar lezen we dat Barnabas Saulus opzoekt in Tarsus om hem mee te nemen naar Antiochië, de hoofdstad in de streek van Syrië. Daar hebben zij samen een heel jaar onderwijs gegeven (11:26) en ook nog een collecte overgebracht naar Jeruzalem (Hand.11:30; 12:25), zonder daarbij overigens de apostelen te hebben ontmoet. Paulus rekent dat bezoek aan Jeruzalem hier dan ook niet mee. Afgezien van zijn contacten met Petrus en Jakobus (1:18,19), heeft Paulus tot veertien jaar na zijn roeping (2:1) geen connecties gehad met de apostelen in Jeruzalem. Hoe kan Paulus’ Evangelie dan tot hen worden herleid? 41

Galaten 1:22,23 – onbekend in Judea En ik was van aangezicht onbekend aan de ekklesia’s van Judea, die in Christus zijn, maar zij hoorden alleen dat hij die ons eens vervolgde, nu het geloof evangeliseert dat hij eens te gronde richtte … Na Saulus’ bezoek aan Jeruzalem heeft hij jaren in de streken van Syrië en Cilicië het geloof geëvangeliseerd, dat hij tevoren verwoestte. Slechts het laatste jaar van die periode, waarin hij door toedoen van Barnabas in Antiochië terecht was gekomen, wordt door Lucas beschreven (Hand.11:25). Vanwege dit langdurig verblijf ver buiten het Joodse land, was Paulus van aangezicht onbekend in de ekklesia’s van Judea. Met Judea doelt Paulus hier vermoedelijk op de Romeinse provincie (vergl. Syrië-Cilicië in 1:21), waaronder ook de gebieden van Samaria en Galilea vielen. Slechts in Jeruzalem was Saulus een ‘oude bekende’ aangezien hij daar was opgeleid. Bovendien heeft hij, tijdens zijn kortstondig bezoek aan Jeruzalem (1:18,19), behalve Petrus en Jakobus ook nog wat medegelovigen ontmoet (Hand.9:26-30). Dat was het dan ongeveer. Tot aan de vergadering die wordt beschreven in Galaten 2, heeft Paulus niet of nauwelijks contact gehad met Jeruzalem. En voorzover dat er wel is geweest, dan was het om hen wat te vertellen (1:18) danwel om een collecte af te dragen (Hand.11:30). En bepaald niet om geïnstrueerd te worden door de apostelen. 42

Galaten 1:23,24 – ze verheerlijkten God in mij … maar zij hoorden alleen dat hij die ons eens vervolgde, nu het geloof evangeliseert dat hij eens te gronde richtte en zij verheerlijkten God in mij. Ook al was Paulus al vele jaren niet in Judea geweest, er drongen wel geruchten door over zijn evangelisatiewerk in Jeruzalem (Hand.9) en in Syrië en Cilicië. Saulus’ naam was berucht vanwege zijn verwoestende activiteiten destijds en hoe opzienbarend was het daarom dat nu uitgerekend deze man evangeliseert! De frase “… maar zij hoorden alleen …” geeft aan dat wat men over Paulus wist slechts ‘van horen zeggen’ was. Ook vanuit de ekklesia’s in Judea was Paulus in geen geval beïnvloed. In Judea werd over Paulus gezegd dat hij nu “het geloof evangeliseert”. Opmerkelijk! “Het geloof” is hier de inhoud van het Evangelie en dit staat tegenover “werken van de wet” (zie 3:2, 5,23 en 24). Dit betekent dat men ook in Judea (waar men slechts “het Evangelie van de besnijdenis” kende!) beleed, dat een mens slechts door genade wordt gered (Hand.15:11). Er valt niets te werken (= verdienen) dan alleen een Goed Bericht te geloven. Het moest de Galaten toch te denken geven dat, terwijl Judaïseerders in hun eigen midden Paulus verdacht maakten, de gelovigen in Judea God verheerlijkten om het geloof dat hij evangeliseerde! 43

O DWAZE GA LATEN! GALATEN 2 45

Galaten 2:1 – in de loop van veertien jaren Vervolgens, in de loop van veertien jaren, ging ik wederom naar Jeruzalem, met Barnabas en nam ook Titus mee. In de chronologie van het Nieuwe Testament, speelt deze mededeling van Paulus een belangrijke rol. De “veertien jaren” zullen hier (evenals in 1:18) gerekend moeten worden vanaf Saulus’ roeping. Aangezien zijn bezoek aan Jeruzalem niet mocht worden overschat (1:18), ligt het niet voor de hand om de “veertien jaren” daar vanuit te rekenen. De ontmoeting met de apostelen in Jeruzalem waarvan in dit gedeelte (2:1-10) sprake is, is dezelfde als die in Handelingen 15 wordt beschreven met als directe aanleiding Paulus’ (en Barnabas’) prediking onder de natiën. Tussen Saulus’ roeping en de vergadering in Handelingen 15 liggen dus ongeveer veertien jaren. Het is tamelijk onomstreden dat deze vergadering rond 48 AD plaats had (o.a. om Hand.18:2) zodat daaruit volgt dat Paulus’ roeping rond 34 AD (= 48-14) heeft plaatsgevonden. Dat is ongeveer vier jaar na de dood en opstanding van Christus in 30 AD. Voor wie moeite heeft met getallen, zal tijdrekening geen favoriete bezigheid zijn. Dat is prima maar voor het verstaan van (ook) de Bijbelse geschiedenis, is tijdrekening onmisbaar. Een tijdlijn is als de ruggengraat van de geschiedenis: alleen met een tijdlijn kunnen we gebeurtenissen plaatsen en in samenhang zien. 47

Galaten 2:1 – naar Jeruzalem met Barnabas Vervolgens, in de loop van veertien jaren, ging ik wederom naar Jeruzalem, met Barnabas en nam ook Titus mee. Het is veertien jaar na zijn roeping en elf jaar na zijn eerder genoemde bezoek aan Jeruzalem (1:18) dat Paulus in gezelschap van Barnabas naar Jeruzalem gaat. Barnabas, die eigenlijk Jozef heette, was een Leviet en geboren op Cyprus (Hand.4:36). Hij was het die Saulus introduceerde bij de apostelen Petrus en Jakobus (Hand.9:26) en hem (een jaar of acht?) later ophaalde uit Tarsus (Hand.11:25) om met hem samen te werken in Antiochië en ook een collecte te brengen naar de oudsten van Jeruzalem (Hand.11:30; 12:25). In Handelingen 13 en 14 wordt Paulus’ eerste ‘zendingsreis’ beschreven die hij samen met Barnabas heeft ondernomen. Eigenaardig dat ‘Handelingen’ Barnabas consequent als eerste noemt, totdat Saulus Paulus wordt (in Hand.13:9). Vanaf dat moment is het altijd “Paulus en Barnabas” (13:9,13,43,46,50). Nadat Paulus en Barnabas van hun zendingsreis weer in Antiochië waren teruggekeerd, was er grote dankbaarheid omdat God voor de natiën een deur van geloof had geopend (Hand.14:27). Maar er ontstond tumult toen vanuit Judea broeders arriveerden die meenden dat gelovigen uit de natiën ook besneden dienden te worden (Hand.15:1). Paulus verzet zich daar heftig tegen en dat wordt de aanleiding van het hier genoemde bezoek aan Jeruzalem. 48

Galaten 2:1,2 – overeenkomstig een onthulling Vervolgens, in de loop van veertien jaren, ging ik wederom naar Jeruzalem, met Barnabas en nam ook Titus mee, en ik ging op, overeenkomstig een onthulling … Behalve dat Paulus met zijn trouwe metgezel Barnabas naar Jeruzalem gaat, neemt hij ook Titus mee. Een naam die opmerkelijk genoeg in het boek Handelingen niet wordt genoemd, hoewel hij één van Paulus’ bekendste medewerkers is. Hoe dat ook zij, dat Titus door Paulus wordt meegenomen naar Jeruzalem, heeft een reden. In 2:3 lezen we dat Titus een onbesneden Griek was. Ongetwijfeld wilde Paulus hem meenemen als een representant van de gelovigen uit de natiën. En daarmee ook als een testcase: hoe zou deze ‘goy’ worden ontvangen? Dat Titus wordt meegenomen is een provocatie: Paulus is van zins de kwestie op scherp te zetten. In Handelingen 15:2 lezen we dat, vanwege de heftige discussies in Antiochië, werd bepaald, dat de besnijdenis-kwestie in Jeruzalem zou moeten worden besproken en dat daarom Paulus en Barnabas daar naartoe worden gestuurd. Dat is ongetwijfeld juist, maar het feit dat Paulus daarmee instemt, is “overeenkomstig een onthulling”. Paulus vertrok bepaald niet omdat hij daartoe gesommeerd was vanuit Jeruzalem of Antiochië. Niks daarvan. De Heer zelf had hem duidelijk gemaakt om te gaan. 49

Galaten 2:2 – take it, or leave it. … en ik ging op, overeenkomstig een onthulling en ik legde aan hen het Evangelie voor dat ik proclameer te midden van de natiën. Paulus ging met Barnabas naar Jeruzalem en nam Titus, de gelovige maar onbesneden Griek, met opzet mee. Paulus ging niet naar Jeruzalem omdat hij ‘op het matje moest komen’, maar op grond van onthulling (> apocalyps). Waar, wanneer en hoe, dat lezen we niet, maar één ding is zeker: het Evangelie dat Paulus proclameerde was hem door onthulling bekendgemaakt (1:12). Zou dat feit alleen al voor Paulus niet genoeg zijn geweest om naar Jeruzalem te gaan en dit daar voor te leggen? Dit ‘voorleggen’ van het Evangelie dienen we daarom zeker niet op te vatten als een verzoek om advies. Paulus stelde zijn Evangelie niet ter discussie en hij vroeg evenmin om goedkeuring. Wat Paulus deed was meedelen wat hem door onthulling was bekendgemaakt. Nu het Evangelie dat hij onder de natiën proclameerde zoveel tegenstand ondervond, bleef voor hem niets anders over dan de kwestie ‘hoog’ te spelen. Niet omdat hij uit was op tweedracht, maar omdat het onderwerp voor hem zó fundamenteel was, dat hierover geen twijfel of misverstand mocht bestaan. Daarom legde hij zijn Evangelie in Jeruzalem voor. Take it, or leave it. 50

Galaten 2:2 – op ramkoers? … en ik legde aan hen het Evangelie voor dat ik proclameer te midden van de natiën. Maar afzonderlijk aan degenen die in aanzien zijn, opdat ik niet op de een of andere manier tevergeefs zou rennen of liep. In Jeruzalem heeft Paulus, aan wie het maar wilde horen, verteld wat de inhoud van het Evangelie is dat hij onder de natiën proclameerde (vergl. Hand.15:4,12). Maar afzonderlijk, dat wil zeggen: privé, heeft hij dat gedaan aan degenen “die in aanzien waren”, (zie ook 2:6) waarmee hij doelt op de apostelen in Jeruzalem. In vers 9 worden ze met name genoemd: Jakobus, Kefas en Johannes en van hen wordt gezegd dat ze “voor steunpilaren golden”. Met Paulus’ bezoek aan Jeruzalem was niet minder dan “de waarheid van het Evangelie” (2:5) in het geding. Een compromis? Uitgesloten! Maar dat betekent niet dat Paulus uit was op een scheuring, integendeel. Met zijn bezoek beoogde hij juist erkenning van de apostelen in Jeruzalem. Tweespalt in de kring van Christus’ afgevaardigden zou een drama zijn. De wedloop die Paulus tot dusver gerend had (lees: de proclamatie van het Evangelie onder de natiën), zou voor hem zelfs tevergeefs zijn geweest als degenen die vóór hem apostelen waren (1:17), zijn bediening zouden afwijzen. Hij moest er niet aan denken … 51

Galaten 2:3 – Titus als testcase Maar zelfs Titus die samen met mij was, een Griek zijnde, werd niet gedwongen besneden te worden. Paulus had met opzet Titus meegenomen naar Jeruzalem (2:1). Een testcase, want Titus was een Griek, dat wil zeggen: een ‘goy’, een niet-jood (vergl. 1Kor.1:22,24). In Antochië waren er lieden vanuit Judea binnengedrongen die leerden dat men, om gered te worden, moest worden besneden (Hand.15:1). Het was deze bewering die de aanleiding werd tot de vergadering, zoals beschreven in Handelingen 15. De apostelen in Jeruzalem moesten in deze kwestie nu een standpunt innemen. Feitelijk werd dat al duidelijk, zelfs voordat de vergadering was begonnen. Zouden ook de leiders in Jeruzalem Titus noodzaken om zich te laten besnijden? De ‘valse broeders’ die in Galatië actief waren met hun zogenaamd ‘evangelie’, beriepen zich graag op “het Evangelie van de besnijdenis” dat aan Petrus en de zijnen was toevertrouwd (2:7). Maar ten onrechte. Want ook al is het waar dat “het Evangelie van de besnijdenis” anders is dan “het Evangelie van de voorhuid”, ook de apostelen in Jeruzalem waren unaniem van mening dat de natiën vrij zijn van de wet van Mozes (Hand.15:10,11, 19,20). En daarom wilden zij Titus niet lastigvallen met de besnijdenis. Zo werd Titus een wandelende demonstratie van “de vrijheid in Christus Jezus” (2:4). 52

Galaten 2:4 – onze vrijheid in Christus Jezus Het was echter vanwege de binnen gesmokkelde valse broeders, die waren binnengekomen om onze vrijheid die wij in Christus Jezus hebben, te bespioneren en ons tot slaaf te degraderen. Wanneer we vers 3 als tussenzin opvatten, dan geeft bovenstaand vers de reden aan van Paulus’ bezoek aan Jeruzalem. Er waren in Antiochië valse broeders binnen gesmokkeld. Deze letterlijke vertaling suggereert dat zij als ‘undercover’ er op uit waren gestuurd. Waarschijnlijk betreft het gelovigen die afkomstig waren uit de partij van de farizeeën (zie Hand.15:5). Deze broeders waren “vals” (Gr. pseudo), omdat ze de “vrijheid die wij in Christus Jezus hebben” wilden veranderen in slavernij. Als spionnen keken ze rond om te controleren of de ‘heidense’ broeders wel besneden waren, maar ook of de Joodse gelovigen wel ‘kosher’ met hen omgingen. Alle gelovigen in Christus moesten naar hun opvatting worden ‘gejudaïseerd’. Dezelfde doelstelling die ook de Galatische predikers voor ogen stond. “Vrijheid” is één van de sleutelwoorden in deze brief (4:5,22,30; 5:1,13). In Christus Jezus is er vrijheid. De Griek hoeft niet Joods te worden. Sterker nog: ook de Jood vandaag staat niet “onder de wet” (Gal.4:5). Uitgebreid zal Paulus dit nog gaan toelichten. “Voor vrijheid maakte Christus ons vrij”. Houd dus stand en laat je geen slavenjuk opleggen (5:1). 53

Galaten 2:5 – onverzettelijk! Voor hen simuleerden wij zelfs geen uur onderschikking, opdat de waarheid van het Evangelie verder ook bij jullie zou blijven. De valse broeders waarover Paulus hier spreekt zijn degenen die in Antiochië waren ‘binnengesmokkeld’ om “onze vrijheid die wij in Christus Jezus hebben” te bespioneren. Zij waren er op uitgestuurd om te zien of de gelovigen uit de natiën wel werden ‘verjoodst’ (gejudaïseerd). Maar zulke spionage maakten niet alleen de gelovigen uit de natiën, maar ook de joodse gelovigen tot slaven. Paulus en Barnabas hebben zich hier van meet af aan enorm tegen verzet, zo lezen we in Handelingen 15:2. Omdat ze de overtuiging hadden dat “de waarheid van het Evangelie” werd aangevallen, waren ze bereid daarvoor te strijden tot in Jeruzalem aan toe. “Geen uur”, of zoals wij zouden zeggen: geen ogenblik, hebben ze zich naar deze broeders toe gedwee opgesteld. En ook niet gedaan alsof. Wat een vastberadenheid en liefde voor “de waarheid van het Evangelie” spreekt uit Paulus’ houding! Hij redeneerde niet: ach, laten we maar de confrontatie vermijden en daarmee de lieve vrede bewaren. Dat mag men dan tegenwoordig graag ’tolerant’ noemen, in werkelijkheid is het onverschilligheid. Waar de waarheid aantoonbaar in het geding is, wist Paulus van geen wijken! Geen millimeter! 54

Galaten 2:6 – Paulus’ apostelschap minder? En voor hen die in zeker aanzien waren – wat zij voorheen ook waren doet er voor mij niets toe, God neemt het gezicht van de mens niet op – want zij die in aanzien waren legden mij niets voor. Paulus grijpt hier terug op de ontmoeting met hen die in Jeruzalem in aanzien waren. Zoals we ook in vers 2 al vaststelden, doelt hij daarmee op de apostelen in Jeruzalem en meer in het bijzonder degenen “die voor steunpilaren golden”: Jakobus, Kefas en Johannes (:9). Paulus erkent ten volle hun apostelschap, maar wil er niets van weten dat ze meer of belangrijker zouden zijn omdat ze voorheen de Heer op aarde hebben gekend. Of dat een man als Jakobus respectabeler zou zijn omdat hij “de broer van de Heer” (1:18) is. Paulus zegt: een dergelijk verleden of persoonlijke pre’s doen er voor mij niets toe, evenmin als dat God daar waarde aan hecht. Paulus minacht dus niet ‘de twaalf’, maar relativeert wel hun positie. Het idee van de Galatische predikers dat ‘de twaalf’ boven Paulus zouden staan, ontkent hij met kracht. En trouwens, ook zij “die in aanzien waren” hadden dat idee evenmin. Integendeel zelfs. Ze hebben Paulus niets voorgelegd: geen enkele raad of instructies over wat hij moest zeggen of doen. 55

Galaten 2:7 – twee Evangeliën Maar integendeel, toen zij waarnamen dat mij het Evangelie van de voorhuid is toevertrouwd, zoals aan Petrus dat van de besnijdenis … Veel bijbelvertalingen hebben geprobeerd weg te poetsen dat in dit vers sprake is van twee verschillende Evangeliën. Dan geeft men weer: het Evangelie “aan de voorhuid” en “aan de besnijdenis”. Alsof het om dezelfde boodschap gaat, maar met verschillende adresseringen. Maar dat is niet wat Paulus schrijft. Aan hem is “het Evangelie van de voorhuid” toevertrouwd. Een Evangelie waarin “de besnijdenis” en alle gebruiken die daarbij horen, geen rol spelen. Bestemd voor de natiën. Aan Petrus was eerder “het Evangelie van de besnijdenis” toevertrouwd. Het Goede Bericht dat speciaal bestemd is voor het volk van de besnijdenis. De boodschap namelijk dat wanneer Israël tot erkenning van haar opgestane Messias komt, deze dan terug zal keren om het beloofde Koninkrijk op aarde te vestigen (Hand.3:1921). Pas toen Israël dit getuigenis officieel verwierp (bij Stefanus’ steniging), kwam Saulus/Paulus in beeld. Zijn boodschap heeft daarom als vertrekpunt Israëls (tijdelijke) verwerping (Rom.11:15). Via Paulus werd het Evangelie bij de natiën gedeponeerd. Een ‘heidens Evangelie’ dat uiterst gevoelig lag in Jeruzalem. Maar Paulus wist meer en logisch dat dit voor Petrus en de zijnen “… zwaar was om te verstaan” (2Petr.3:16). 56

Galaten 2:8 – twee bedieningen, één Heer … (want Hij die inwerkt in Petrus tot apostelschap van de besnijdenis, werkt ook in mij voor de natiën) … De apostelen in Jeruzalem zagen in dat aan Paulus “het Evangelie van de voorhuid” was toevertrouwd, zoals aan Petrus dat “van de besnijdenis”. Die erkenning zal moeite hebben gekost. Voor het strikt Joodse gezelschap in Jeruzalem was het tot dusver vanzelfsprekend dat de zegen voor de natiën verliep via “de besnijdenis”. En nu vernamen ze van Paulus dat hij een Evangelie verkondigde waarin “de besnijdenis” geen enkele rol speelde! Ai, pijnlijk! Maar hoe moeilijk ook te verteren, het gezelschap in Jeruzalem kon er niet onderuit dat dezelfde Heer die in Petrus werkte tot afvaardiging van de besnijdenis, ook in Paulus werkte voor de natiën. Want het bewijs daarvoor was onmiskenbaar. Zoals Petrus met Goddelijke bevestiging het Evangelie aan Israël verkondigde, zo deed Paulus dat onder de natiën. In Handelingen 15:12 lezen we: “… zij hoorden Barnabas en Paulus ontvouwen zoveel als God wonderen en tekenen door hen deed onder de natiën”. Twee verschillende bedieningen: Petrus, met een “apostelschap van de besnijdenis” en Paulus als “apostel van de natiën”. Maar het was niettemin één Heer die beide mannen had afgevaardigd. Eerst Petrus. En sinds Israëls verwerping van de Messias, ook (de buitenlander) Paulus … 57

Galaten 2:9 – Jakobus, Kefas en Johannes (1) … en de genade kennende die aan mij gegeven wordt, hebben Jakobus en Kefas en Johannes, die voor steunpilaren golden, aan mij en Barnabas de rechterhand van gemeenschap gegeven, opdat wij voor de natiën zouden zijn, maar zij voor de besnijdenis. Dit vers beschrijft hoe de gelederen zich sloten tijdens de vergadering in Jeruzalem. De plechtige wijze waarop dit wordt bezegeld, onderstreept het belang van de overeenkomst. Een belang dat ver uitstijgt boven de geschillen die toen speelden. Wat Galaten 2:9 ons aanreikt, is niet minder dan de compacte sleutel tot het verstaan van het Nieuwe Testament! Hier vinden we de schrijvers van ‘de brieven’ allen bij elkaar. Slechts de naam van Judas ontbreekt, maar omdat diens korte brief een soort appendix is van de tweede Petrus-brief, valt dat nauwelijks op. Wat wel opvalt is dat de volgorde van de namen hier exact overeenkomt met de indeling van ons Nieuwe Testament! In alle grote Griekse manuscripten (zoals de Vaticanus, Alexandrinus en Sinaïticus) treffen we de geschriften in deze volgorde, met dat verschil dat daarin Jakobus, Kefas en Johannes vóór Paulus’ brieven worden geplaatst. Dat is ook de historische volgorde: “eerst de Jood …”. Galaten 2:9 is zoveel meer dan een tijdelijke werkverdeling. Galaten 2:9 presenteert een blijvende indeling van het Nieuwe Testament! 58

Galaten 2:9 – Jakobus, Kefas en Johannes (2) … en de genade kennende die aan mij gegeven wordt, hebben Jakobus en Kefas en Johannes, die voor steunpilaren golden, aan mij en Barnabas de rechterhand van gemeenschap gegeven, opdat wij voor de natiën zouden zijn, maar zij voor de besnijdenis. Jakobus, Kefas en Johannes golden als steunpilaren onder de apostelen. Het lijkt er op dat deze Jakobus, “de broer van de Heer” (1:19), de rol van de andere Jakobus, de broer van Johannes, heeft overgenomen nadat deze was omgebracht (Hand.12:2). Jakobus wordt hier als eerste genoemd; hij was ook de beslissende stem tijdens de vergadering in Jeruzalem (Hand.15). Wanneer we de brieven van Jakobus en Petrus lezen, dan zien we inderdaad bevestigd dat zij zich richten tot “de twaalf stammen” (Jak.1:1). Of tot “de emigranten in de diaspora” (1Petr.1:1). Ook Johannes richt zich tot het volk dat bestemd is om een koninkrijk van priesters te zijn (Openb.1:5,6). Tot Israël dus (Ex.19:5,6). In de christenheid worden de geschriften van Jakobus, Kefas en Johannes standaard de ‘algemene brieven’ genoemd. En men past ze lukraak op zichzelf toe. Met die insteek wordt de lezer op voorhand op het verkeerde been gezet. Want dit drietal schreef geen ‘algemene brieven’, maar ‘besnijdenis-geschriften’. Gericht aan Israël. Niet algemeen, maar zeer specifiek dus! 59

Galaten 2:9 – de besnijdenis & de natiën … en de genade kennende die aan mij gegeven wordt, hebben Jakobus en Kefas en Johannes, die voor steunpilaren golden, aan mij en Barnabas de rechterhand van gemeenschap gegeven, opdat wij voor de natiën zouden zijn, maar zij voor de besnijdenis. Officieel wordt hier afgesproken dat Paulus en Barnabas voor de natiën zouden zijn en Jakobus, Kefas en Johannes voor de besnijdenis. Laten we de formulering van de afspraak eens nauwkeurig bezien. De bediening van de “steunpilaren” wordt niet geografisch afgegrensd. Alsof zij zich zouden beperken tot Israëls landsgrenzen. Het werkterrein van de “steunpilaren” wordt godsdienstig begrensd: tot het volk van de besnijdenis. Dat maakt groot verschil want ook in die dagen trof men joden en synagogen wereldwijd aan. Israël was immers (en is officieel nog steeds) verstrooid onder alle natiën. Daarom kon Petrus zijn eerste brief schrijven vanuit Babylon (1Petr.5:13). En Johannes schreef vanuit Patmos aan (joodse) ekklesia’s in Asia (Openb.1-3). Paulus’ bediening daarentegen, is wel onbeperkt. Let er op dat het in deze afspraak niet gaat (zoals in 2:7) om de tegenstelling besnijdenis vs. voorhuid. Nee, Jakobus, Petrus en Johannes beperken zich tot “de besnijdenis” terwijl Paulus’ werkterrein universeel is: “de natiën”. Dat wil zeggen: “al de natiën” (Rom.1:5; 16:26). Inclusief de Joden onder hen (Hand.21:21). Een grenzeloze bediening! 60

Galaten 2:10 – de armen gedenken Alleen zouden we de armen gedenken, hetgeen ik mij dan ook beijver te doen. Met “de rechterhand der gemeenschap” die Jakobus, Kefas en Johannes aanreiken, krijgt Paulus de volle erkenning voor zijn roeping. Niets wordt hem opgelegd (:6). Het “alleen” in dit vers is dan ook geen voorwaarde die de “steunpilaren” aan Paulus stellen, maar een verzoek om, bij het vervullen van zijn wereldwijde missie, de armen in Jeruzalem niet te vergeten. En Paulus stemt daar mee in en heeft dat ook royaal bewezen. We weten vanuit Romeinen 15:25-27, 1Korinthe 16:1-4 en 2Korinthe 8 en 9, dat hij druk doende is geweest voor een grote inzameling voor de armen in Jeruzalem. Maar uitgerekend toen Paulus in Jeruzalem arriveerde om, vanuit de natiën, de arme heiligen te ondersteunen, liep hij tegen een muur van verzet op bij de joods-messiaanse gelovigen in Judea (Hand.21:20,21). Zij haatten zijn ‘heidense boodschap’ (lees: “het Evangelie van de voorhuid”) en dit werd de aanleiding tot Paulus’ gevangenschap en gang naar Rome. Dit ondanks de erkenning van de “steunpilaren”. Paulus kon geen goed meer doen bij hun achterban in Judea. Hoe illustratief is het dat “de rijkdom van de natiën” die Paulus bracht (Rom.11:12), juist de armoede in Jeruzalem aan het licht bracht. Ziedaar Paulus’ bediening in een notendop! 61

Galaten 2:11 – Paulus weerstaat Petrus Toen echter Kefas in Antiochië kwam, weerstond ik hem in het gezicht omdat hij veroordeeld was. Het hier beschreven bezoek van Kefas aan Antiochië moet betrekkelijk kort na de apostelvergadering hebben plaatsgevonden. In elk geval vóór Handelingen 15:39, omdat Paulus en Barnabas daar uit elkaar gingen, terwijl Barnabas hier nog bij Paulus is (2:13). Dit is de derde ontmoeting met Kefas die Paulus in deze brief beschrijft. In 1:18 bezocht Paulus Jeruzalem om aan hem zijn verhaal te vertellen. In 2:1-10 krijgt Paulus officiële erkenning van Kefas en de andere “steunpilaren” in Jeruzalem. En tijdens deze derde ontmoeting in Antiochië weerstaat Paulus Kefas recht in het gezicht. Het lange relaas van Paulus moet duidelijk maken dat zijn apostelschap niet onder doet aan dat van hen die in achting waren in Jeruzalem. Integendeel zelfs; deze derde ontmoeting is de climax in Paulus’ bewijsvoering. Want zijn bediening is niet slechts herkend en erkend door Petrus en de zijnen. Bij deze gelegenheid bewijst Paulus zelfs boven Petrus te staan. De formulering in het Grieks duidt erop dat Petrus door zijn eigen daad reeds veroordeeld was. Paulus deinsde er niet voor terug om de voornaamste onder de twaalf daarmee te confronteren. Zeer confronterend ook voor de Galaten: niet Paulus werd gecorrigeerd door Petrus, maar Petrus door Paulus! 62

Galaten 2:12 – samen eten met de natiën Want voordat sommigen van Jakobus vandaan kwamen, at hij (= Kefas) samen met de natiën. Maar toen zij kwamen onttrok hij zich en zonderde zich af, vrezend voor degenen uit de besnijdenis. Paulus motiveert hier waarom hij Petrus/Kefas recht in z’n gezicht weerstond. In eerste instantie at Petrus samen met de ‘heidenen’ (lees: de natiën). De meeste uitleggers vatten dit op alsof Petrus niet-kosher (vlees) zou eten. Maar dat staat hier niet. Petrus at aan één tafel met de natiën totdat sommigen uit de kring van Jakobus arriveerden. Vanaf toen ging Petrus gescheiden van de natiën eten omdat hij bang was voor het oordeel van deze groep “uit de besnijdenis”. Vanwaar die vrees? De reden is dat de kring rond Jakobus op de lijn zat van het Judaïsme (‘kasjroet’ geheten). Dat gaat veel verder dan allerlei soorten vlees niet eten (Lev.11). Het Jodendom heeft tal van bepalingen aan de Torah toegevoegd, zoals het scheiden van vlees en zuivel en allerlei specifieke bereidingswijzen. En ja, wie dat in acht neemt, kan bezwaarlijk aan één tafel met niet-Joden eten. Petrus wist dat zulke regels wetten van mensen zijn. Totdat … een groep arriveerde die hem wellicht ervan zou betichten een afvallige Jood te zijn. Inderdaad, “vrees van mensen spant een strik” (Spr.29:25) … 63

Galaten 2:13 – hypocriet En ook de overige Joden huichelden mee, zodat zelfs Barnabas werd meegesleept in hun huichelarij. Paulus schrijft hier over het gedrag van Petrus die in aanvang met de natiën at, totdat sommigen uit de kring van Jakobus kwamen. Uit vrees voor hen ging hij zich toen afscheiden. Wat in het voorgaande vers nog “vrees” wordt genoemd, heet hier “huichelarij”. Van het Griekse woord hiervoor is ons woord ‘hypocrisie’ afgeleid. De oorspronkelijke betekenis is die van ’toneelspel’. Een hypocriet is een toneelspeler, hij doet alsof. Toen Petrus met de natiën at, handelde hij uit overtuiging. Maar toen er lieden kwamen uit de kring van Jakobus, trok hij zich terug omdat hij bang was voor het oordeel “vanuit de besnijdenis”. Dus deed Petrus alsof hij wel strikt naar de regels van het Jodendom leefde. Geleid door vrees voor mensen, offerde hij “de waarheid van het Evangelie” op. Paulus beschouwt Petrus’ gedrag zonder meer als huichelarij. Dat “de overige Joden” met hem mee huichelden is triest, maar dat “zelfs Barnabas werd meegesleept in hun huichelarij”, was voor Paulus helemaal onbegrijpelijk. Samen met hem heeft hij nota bene enkele jaren onder de natiën het Evangelie verkondigd! En nu ging zelfs hij voor de bijl. Waarom? Meegesleept door wat men zegt. Hoe herkenbaar … 64

Galaten 2:14 – de waarheid van het Evangelie Maar toen ik waarnam dat zij niet recht stonden ten opzichte van de waarheid van het Evangelie, zei ik tot Kefas in het bijzijn van allen … Dat Paulus zo openlijk “in het bijzijn van allen” Petrus in het gezicht weerstaat, deed hij niet om hem ‘in zijn hemd te zetten’. Of om zichzelf te profileren t.o.v. de leider van ‘de twaalf’. Paulus nam waar dat Petrus en de anderen niet recht stonden t.o.v. de waarheid van het Evangelie. Openlijk had Petrus zich onttrokken van de natiën en daarom moest hij ook openlijk terecht worden gewezen. Als enige nam Paulus het nu op voor de natiën. Zij waren uiteraard geschoffeerd door Petrus’ opstelling. Door “de apostel van de besnijdenis” nog wel (Gal.2:7)! Van het ene op het andere moment waren ze in zijn ogen kennelijk niet goed genoeg meer om de tafel mee te delen. Hier was zó onmiskenbaar “de waarheid van het Evangelie” in het geding, dat Paulus zich wel moest uitspreken. Petrus was fout en dubbelhartig. Punt. Het hoefde niet eens uitgelegd te worden: Paulus brengt het simpelweg aan het licht. En niemand van de omstanders kon er ook maar iets tegen inbrengen. Dat is de kracht van “de waarheid van het Evangelie”! 65

Galaten 2:14 – Petrus schaakmat … zei ik tot Kefas in het bijzijn van allen: indien jij een jood, als de natiën en niet als een Jood leeft, hoe kun je dan de natiën dwingen te verjoodsen? Aanvankelijk at Petrus in Antochië naar niet-Joods gebruik met ‘heidenen’ (lees: de natiën) aan één tafel. Als dat juist was, dan hoefden de natiën zich dus niet aan te passen om samen met Joden te eten. Maar doordat Petrus zich plotseling van de natiën afscheidde, gaf hij een precies tegenovergesteld signaal af. Want als de eenheid (waar de maaltijd bij uitstek een beeld van is) alleen beleefd kan worden binnen de joodse regels, wat stond de natiën dan anders te doen dan joods te worden? Linksom of rechtsom: als ‘de eerdere Petrus’ correct handelde, dan is ‘de latere Petrus’ onweerlegbaar fout. Petrus’ reactie wordt hier niet vermeld – hij stond met zijn mond vol tanden. Hij had zichzelf veroordeeld (:11). De term ‘verjoodsen’ is letterlijk vanuit het Grieks ‘judaïseren’. De beschreven confrontatie met Petrus is illustratief voor de kwestie die in Galatië speelde. Predikers beoogden de natiën te judaïseren door hen de besnijdenis, kosher eten, de sabbat, hoogtijden, etc. op te dringen. Dat is meer dan een misverstand – het verloochent “de waarheid van het Evangelie”. 66

Galaten 2:15,16 – niet rechtvaardig vanuit werken van wet Wij, van nature Joden en geen zondaars vanuit de natiën, wetende dat een mens niet gerechtvaardigd wordt vanuit werken van wet … De meeste Bijbeluitgaven laten bij vers 15 een nieuwe passage aanvangen. Dat is begrijpelijk omdat vanaf dit vers het historisch verslag overgaat in Paulus’ uitleg. Tegelijkertijd is het ook goed te verdedigen dat vers 15 en verder (t/m vers 21?) een voortzetting is van Paulus’ reactie op Petrus’ handelswijze in Antiochië. Petrus en Paulus zijn beiden van geboorte Joden en “geen zondaren vanuit de natiën”. Maar juist omdat zij als Joden vertrouwd zijn met het onderwijs vanuit de Torah, weten ze des te beter “dat een mens niet gerechtvaardigd wordt vanuit werken van wet”. Het is onmogelijk dat door het nakomen van opdrachten, een mens een rechtvaardige zou worden. Dat is geen nieuwe ‘uitvinding’; deze waarheid wordt reeds onderwezen in de Hebreeuwse Bijbel. Zoals David het in Psalm 143:2 formuleert: “… geen levende zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn”. Ongeacht of men uit de natiën dan wel joods is, het is een universele waarheid dat geen enkel mens een rechtvaardige wordt op basis van verdiensten. Dat hoefde Paulus Petrus niet te leren, zij beiden wisten dat. Ieder mens is geheel aangewezen op Gods genade. En op niets anders. 67

Galaten 2:16 – het geloof van Christus (1) … wetende dat een mens niet gerechtvaardigd wordt vanuit werken van wet, maar alleen door geloof van Jezus Christus. Ook wij geloven in Christus Jezus om gerechtvaardigd te worden vanuit geloof van Christus en niet vanuit werken van wet … Zowel Petrus als Paulus wisten als Joodse gelovigen maar al te goed dat een mens niet gerechtvaardigd wordt vanuit werken van wet. Hoe dan wel? Het antwoord staat hier tot twee keer toe: “door geloof van Jezus Christus” en “vanuit geloof van Christus”. Helaas hebben veel moderne vertalingen dit “geloof van (Jezus) Christus” eigenmachtig vervangen door geloof in Christus. Dat gebeurt trouwens niet alleen hier, maar ook in Romeinen 3:22, 26; Galaten 2:20; 3:22; Efeze 3:12 en Filippi 3:9. Tot zeven keer toe spreekt Paulus in zijn brieven over het geloof van Christus! Zeker, Paulus zegt ook dat “wij geloven in Christus Jezus”. Dan gaat het uiteraard over ons geloof in Hem. Maar dat is niet de grond van onze rechtvaardiging. Die grond ligt in het geloof van Hem die de weg ging tot de dood van het kruis. Het is door die ene daad van geloofsgehoorzaamheid dat heel de mensheid “rechtvaardiging van leven” zal vinden (Rom.5:18). Wat een geluk dat de toekomst vast ligt in zijn geloof. Dáár geloof ik in! 68

Galaten 2:16 – het geloof van Christus (2) … wetende dat een mens niet gerechtvaardigd wordt vanuit werken van wet, maar alleen door geloof van Jezus Christus. Ook wij geloven in Christus Jezus om gerechtvaardigd te worden vanuit geloof van Christus en niet vanuit werken van wet … Ondanks dat de meeste moderne vertalingen er niet aan willen, spreekt Paulus hier enerzijds over ons geloof in Christus Jezus en anderzijds tot twee keer toe over het geloof van Jezus Christus. Dit “van Jezus Christus” (> genitief) wil zeggen dat het over zijn geloof gaat dat ons rechtvaardigt. In de eerste plaats denken we dan aan het geloof dat Jezus Christus aan de dag legde toen Hij op aarde in vertrouwen de weg ging die God voor Hem had voorbestemd. In Hebreeën 12:2 lezen we dat Hij de schande niet heeft geacht en het kruis heeft verdragen vanwege de vreugde die God Hem (in de Schriften) had voorgehouden (Hebr.12:2; 10:7). De uitdrukking “geloof van Christus” bepaalt ons ook bij het gegeven dat ons geloof niet van onszelf is maar van Hem. Het is het resultaat van zijn overtuigingskracht. Ons geloof is van Hem afkomstig. Zoals Romeinen 10:17 zegt: “Zo is dan het geloof uit het horen, en het horen door het woord van Christus.”. Niets van onszelf, alles is van Hem! 69

Galaten 2:16 – alle roem is uitgesloten! … wetende dat een mens niet gerechtvaardigd wordt vanuit werken van wet, maar alleen door geloof van Jezus Christus. Ook wij geloven in Christus Jezus om gerechtvaardigd te worden vanuit geloof van Christus en niet vanuit werken van wet, want vanuit werken van wet zal geen vlees gerechtvaardigd worden. Inmiddels hebben we al een paar keer ingezoomd op onderdelen van dit vers. Dit is zonder twijfel één van de sleutelverzen in deze brief omdat het in notendop de clou vertelt van Paulus’ betoog. Het vers begint met de erkenning dat een mens niet gerechtvaardigd wordt vanuit werken van wet en het vers eindigt er ook weer mee. En centraal staat positief de belijdenis hoe de mens dan wel gerechtvaardigd wordt, namelijk door het geloof van Jezus Christus. Waaraan Paulus toevoegt: daarom (= om die reden) ook geloven wij in Christus Jezus. De essentie van ons geloof is dat de mens niets kan toe- of afdoen aan zijn rechtvaardiging. Die rechtvaardiging wordt namelijk gegarandeerd door het geloof van Christus. Zoals door één daad van één mens, alle mensen zijn veroordeeld om zondaren en stervelingen te worden, zo zullen ook door één daad van één mens, alle mensen worden gerechtvaardigd (Rom.3:23,24; Rom.5:18). In die Christus geloven wij! Alle roem is uitgesloten! 70

Galaten 2:17,18 – opbouwen wat ik had afgebroken? Maar indien wij zoeken gerechtvaardigd te worden in Christus, ook zelf zondaars werden bevonden, is Christus dan een dienaar van zonde? Volstrekt niet! Want indien ik de dingen weer opbouw die ik afbrak, betoon ik mijzelf een overtreder. Het voorgaande vers 16 is het langste en ook meest fundamentele vers van de Galaten-brief. De twee navolgende verzen zijn daarentegen veruit het lastigst te begrijpen van de hele brief. Nog steeds heeft Paulus het over gelovige Joden (“wij, van nature Joden”; 2:15), zoals Petrus en hijzelf dat waren. Zonder “werken van wet” zoeken zij in Christus rechtvaardiging, aangezien zij, evenals de natiën, zondaars blijken te zijn. Maar als “werken van wet” geen rol spelen bij rechtvaardiging in Christus, wordt Christus daarmee dan niet dienstbaar gemaakt aan een zondig, wetteloos leven? Dat is kennelijk de conclusie die Paulus’ tegenstanders hem in schoenen schoven (vergl. Rom.3:6; 6:2). “Volstrekt niet!”, is Paulus’ niet mis te verstane reactie. Rechtvaardiging in Christus is vernietigend voor “werken van wet”. Dat betekent dat als men deze vervolgens toch weer in ere hersteld (“de dingen weer opbouw die ik afbrak”), dat men, links- of rechtsom, alsnog een overtreder bewijst te zijn. Elk ‘evangelie’ waarin “werken van wet” worden vereist, maakt gelovigen (dat wil zeggen: in Gods ogen rechtvaardigen!) onvermijdelijk tot overtreders. 71

Galaten 2:19, 20 – ik stierf door de wet, voor de wet Want ik stierf door de wet, voor de wet opdat ik voor God zou leven. Met Christus ben ik meegekruisigd … Vers 19 verklaart (“want”) waarom het inconsequent is wanneer een gelovige terugkeert naar “werken van wet” (:18). En het ontkracht tevens de tegenwerping dat zonder wet zijn, een zondige wandel zou betekenen (:17). Als Paulus schrijft: “ik stierf door de wet, voor de wet”, dan is dat sterven uiteraard niet letterlijk. Christus stierf letterlijk … voor ons, om met ons het nieuwe leven van de opstanding te delen. Zodat zijn dood gerekend wordt als onze dood. Toen Hij stierf was dat “door de wet” omdat Hij aan het hout de vloek droeg van de wet (Gal.3:13). En daarmee stierf Hij ook “voor de wet”. Immers, over doden heeft de wet geen autoriteit. Feitelijk heft de wet zichzelf op: ze veroordeelt tot de dood (vergl. 2Kor.3:7,9) en daarna stopt haar bevoegdheid. Wat Paulus hier beknopt naar voren brengt is een telkens weerkerend (prachtig!) thema in zijn brieven: onze eenmaking met Christus. God ziet ons aan in en met Hem! Hij stierf door de wet en voor de wet. En Paulus zegt: en ik ben met Hem meegekruisigd! Maar dan ook met Hem opgewekt om “in nieuwheid van leven” te wandelen voor God (Rom.6:4)! 72

Galaten 2:20 – Christus leeft in mij! Met Christus ben ik meegekruisigd, maar ik leef, niet meer ik, maar Christus leeft in mij. De beeldspraak van “met Christus medegekruisigd” of “medegestorven”, “medebegraven”, “medeopgewekt”, enzovoort, komen we bijna in elke brief van Paulus tegen. De gedachte achter deze beeldspraak is de identificatie met Christus, dat wil zeggen: wij worden inbegrepen in wat Hem overkwam. Het is belangrijk om dat scherp te krijgen. Bekend is dat Christus voor ons stierf. Maar in Paulus’ gedachtengang stierven wij ook met Hem. Sterker nog: het laatste volgt voor hem logischerwijs uit het eerste. In 2Korinthe 5:14 lezen we: “… één stierf voor allen, dus stierven allen”. De waarheid hierachter is dat Christus voor allen stierf, juist om allen in zijn dood en opstanding mee te nemen. Christus stierf niet plaatsvervangend zodat wij niet meer zouden hoeven sterven. Integendeel, Paulus schrijft: “met Christus ben ik meegekruisigd …”. Christus’ dood en opstanding is all-inclusive: heel de mensheid zal Hij doen delen in zijn levendmaking. Gelovigen getuigen daar nu reeds van. En de rest zal volgen, “ieder in zijn eigen rangorde” (1Kor.15:22,23). Paulus rekent zoals God hem ziet: met Christus ben ik meegekruisigd en toch leef ik … want Christus leeft in mij! Dit is LEVEN voorbij het graf. Volmaakt! Het ‘oude’ ik telt niet meer. Christus leeft … in mij! 73

Galaten 2:20 – leven in het geloof van de Zoon van God Met Christus ben ik meegekruisigd, maar ik leef, niet meer ik, maar Christus leeft in mij. Wat ik nu echter leef in het vlees, leef ik in het geloof, dat van de Zoon van God, die mij liefheeft en zichzelf overgeeft voor mij. Paulus beschrijft hier een totaal vernieuwde identiteit. Vergelijkbaar met de metamorfose van een rups in een vlinder. De rups is er niet meer en toch ook weer wel … want als vlinder bestaat ze voort. Dat is wat Paulus later (in 6:15) de “nieuwe schepping” in Christus noemt, waarin “noch besnijdenis, noch voorhuid” iets betekenen. “… ik leef, niet meer ik, maar Christus leeft in mij”. Het oude ‘ik’ telt niet meer, omdat God daar niet mee rekent. Het is voorbij, want: meegekruisigd met Christus. Het ‘oude ik’ had een verleden, het ‘nieuwe ik’ een toekomst! En wat voor één! En voorzover we hier nog “in het vlees” leven, dan is het enige wat daarin telt, het geloof “van de Zoon van God, die mij liefheeft en zichzelf overgeeft voor mij”. Ook hier weer, evenals in vers 16, gaat het over het geloof van de Zoon van God. Niet mijn geloof, maar zijn (volmaakt) geloof en zijn liefde en zijn overgave voor mij, die doen mij leven! 74

Galaten 2:21 – zwart-wit Ik wijs de genade van God niet af, want indien door wet rechtvaardigheid is, dan stierf Christus tevergeefs. Dit vers is het slot van Paulus’ historisch verslag en zijn uitleg aan Petrus. Vanaf het volgende vers (3:1) gaat hij direct de Galaten aanspreken. De conclusie is glashelder, wat anderen ook mogen beweren (of suggereren door hypocriet gedrag :13). Met “de genade van God” kan niet gesjoemeld worden omdat “de waarheid van het Evangelie” (:5) zwart-wit is. Nuances of grijstinten zijn uitgesloten. Het is of genade van God of rechtvaardigheid door wet (ongeachte welke wet; lidwoord ontbreekt). Zoals Paulus dit al scherp neerzette in Romeinen 11:6: “Maar indien het in genade is, dan niet meer vanuit werken, anders is genade geen genade meer”. Genade betekent ‘om niet’. Een beetje gratis bestaat niet. Als de mens hierin ook maar iets zelf zou moeten of kunnen bijdragen, dan is het geen genade meer. Punt uit. Ooit werden door één misstap van één mens, alle mensen veroordeeld. Zonder uitzondering. Tegenover deze ene misstap staat “één [daad van] rechtvaardigheid” van één mens. Dat is wat Paulus zojuist “het geloof van Christus” of “van de Zoon van God” noemde. Christus stierf. Dat is alles beslissend. Er valt niets aan bij te dragen of af te doen. Amen! 75

O DWAZE GA LATEN! GALATEN 3 77

Galaten 3:1 – O dwaze Galaten! O dwaze Galaten! Wie betovert jullie, voor wiens ogen Jezus Christus tevoren werd beschreven als gekruisigd zijnde? Paulus’ historische verslag vanaf 1:11 bedoelde aan te tonen dat het Evangelie dat hij predikte niet naar de mens is omdat hij het ook niet van een mens heeft ontvangen of geleerd. Vanaf hoofdstuk 3:1 begint Paulus’ directe antwoord aan de Galaten. Maar deze start bepaald niet met een koele, zakelijke uiteenzetting. De verontwaardiging spat als het ware van het papier af, zoals de brief trouwens pal na de aanhef ook begon (1:6-10). En zoals Paulus Petrus in Antiochië niet spaarde (2:11), zo doet hij dat ook zijn lezers in Galatië niet. “Dwaze Galaten” noemt hij ze. Ze zijn niet goed bij hun hoofd! Stapelgek. Wat er met de Galaten had plaatsgevonden is niet goed rationeel te verklaren. Ze waren betoverd (Lat. gefascineerd) of behekst en Paulus vraagt zich ontsteld af wie hen zo gek heeft kunnen krijgen. Merk op het contrast tussen wat de predikers in Galatië deden (de “sommigen” in 1:7) en wat Paulus onder hen had gedaan. De ‘nieuwlichters’ betoverden. Paulus daarentegen had voor hun ogen getoond hoe Jezus Christus “tevoren werd beschreven” (hetzelfde woord als in Romeinen 15:4!) als de Gekruisigde. Bij Paulus gingen de Schriften open (vergl. Hand.17:3)! 79

Galaten 3:2 – werken van wet óf horen van geloof? Dit alleen wil ik leren van jullie: ontvingen jullie de Geest vanuit werken van wet of vanuit het horen van geloof? Voordat Paulus zelf vanuit de Schrift zijn lezers zal leren, wil hij eerst één ding van hen leren. Op basis van hun eigen geschiedenis. Iets waarvan ze uit ervaring de waarheid onmogelijk konden loochenen. Ooit ontvingen de Galaten Gods Geest. Dat wil zeggen: ze ontvingen het nieuwe leven (geest is leven!) dat in de opgewekte Christus is. De vraag die Paulus hen nu voorlegt is: ontvingen ze die Geest “vanuit werken van wet of vanuit horen van geloof”? Het is een retorische vraag omdat het antwoord als bekend verondersteld wordt. “Werken van wet” speelden geen enkele rol in het Goede Bericht dat de apostel aan hen bekend gemaakt had. Niets van “werken van wet” werd van hen geëist of zelfs maar voorgehouden. Noch besnijdenis, noch sabbat, hoogtijden, kosher eten of noem maar op. De Galaten hadden de Geest ontvangen doordat ze hadden gehoord van geloof. “Het geloof van Christus” die (zoals was voorzegd) als gekruisigde is gestorven. Deze ene daad van geloof is beslissend voor heel de mensheid. Wat valt daaraan te werken? Niets, want “het is volbracht!” Wie dat hoort én gelooft wordt verzegeld met Gods Geest (Ef.1:13). 80

Galaten 3:3 – kers op de taart? Zijn jullie zo dwaas? Jullie vingen aan in Geest, worden jullie nu in vlees voltooid? Dat de Galaten dwaas bezig waren, lazen we al in vers 1. Als Paulus dit in drie retorische vragen aan de kaak stelt, roept hij uit: zijn jullie dan zó dwaas? In elk van de vragen wordt een ander contrast genoemd. In vers 1 is de tegenstelling tussen betovering van de Judaïsten versus hoe Paulus hen Jezus Christus als gekruisigd had voorgehouden. In vers 2 gaat het om “werken van wet” versus “het horen van het geloof”. En in vers 3 is de tegenstelling tussen aanvang in Geest versus voltooiing in vlees. De tegenstelling in vers 3 borduurt direct voort op die van vers 2 waar ook sprake is van de Geest. Men had de Geest ontvangen, niet door werken van wet maar door horen van het geloof. Als God (“Geest”) nu zó van start ging, hoe dwaas is dan gedachte dat de zwakke mens (“het vlees”) de ‘finishing touch’ zou aanbrengen?! Dat is toch een anticlimax?! Met Goddelijke verzekering beginnen en in menselijke frustratie eindigen … De fundamentele boodschap in het Evangelie is dat God niets van de mens verwacht, maar alles voor zijn rekening neemt. Alles wat “het vlees” toevoegt, doet in werkelijkheid afbreuk. 81

Galaten 3:4 – tevergeefs? Leden jullie zoveel tevergeefs? Ervan uitgaande dat het ook tevergeefs was. Vanaf het moment dat de Galaten van Paulus het Evangelie hadden vernomen, hadden zij veel druk en lijden ondervonden. Niet zozeer in deze brief, maar wel in het boek Handelingen lezen we daarvan. En voor een belangrijk deel werden deze verdrukkingen veroorzaakt door georganiseerde tegenstand vanuit de Joodse orthodoxie (Hand.13:50; 14:2; 14:19). Het is opvallend in het ‘Nieuwe Testament’ dat verdrukking van gelovigen vooral van orthodox-godsdienstige zijde komt. Als de Galaten nu de richting opgingen die de Judaïseerders wezen, bevestigden ze daarmee dan niet het gelijk van hun vervolgers? Dan zou het leed van destijds voor niets zijn geweest. Anders gezegd: men had zich al die verdrukkingen kunnen besparen. In de woorden “ervan uitgaande dat het ook tevergeefs was”, klinkt door dat als de Judaïseerders het bij het rechte eind zouden hebben, dan zou het lijden inderdaad tevergeefs zijn. Nergens is verzet tegen het Evangelie zó heftig als juist binnen de orthodox-religieuze wereld, waar men zich inspant om rechtvaardig voor God te worden door ‘werken’ (verdiensten). Het Evangelie van genade (= om niet) past totaal niet in een dergelijk denksysteem. Want als het geloof van Christus de wereld redt en rechtvaardigt, dan reduceert dit elke menselijke bijdrage tot iets volstrekt waardeloos. 82

Galaten 3:5 – vanuit horen! Hij dan die aan jullie de Geest verstrekt en krachten onder jullie inwerkt – [is dat] vanuit werken van wet of van vanuit horen van geloof? De vragen die Paulus vanaf vers 1 voorlegt, refereren allen aan de ervaringen van zijn directe lezers. Zij konden ze beantwoorden. Met de laatste vraag komt Paulus weer terug bij “de Geest” waarover hij ook in vers 2 al schreef. Alleen daar ging het om de Geest die de Galaten ooit bij aanvang ontvingen toen zij gelovig werden, terwijl het hier gaat over de inwerking van de Geest in de tegenwoordige tijd. Slechts Eén is in staat om de Geest te verstrekken en de krachten te werken waar men in Galatië getuige van was geweest. Aangezien deze brief in de Handelingen-tijd is geschreven, dienen we bij deze krachten zeker ook te denken aan de tekenen en wonderen die onder hen plaatsvonden (Hand.15:12). Zichtbare manifestaties opdat Israël met eigen ogen zou zien dat de boodschap van redding bij de natiën was gedeponeerd (Hand.28:26-28). Onder de natiën werkte God een onmiskenbaar werk … op ‘heidense’ wijze. Geheel buiten “werken van wet” om. En niemand kon ontkennen dat het God was die dat (in)werkte. Enkel door het horen van een Goed Bericht. Dat is de kracht Gods (Rom.1:16)! 83

Galaten 3:5,6 – Abraham geloofde God … vanuit werken van wet of van vanuit horen van geloof, zoals Abraham God geloofde en het werd hem gerekend tot rechtvaardigheid? Vanaf vers 6 begint een nieuw gedeelte waarin Abraham in Paulus’ betoog de hoofdrol speelt. Tegelijkertijd maakt het vers de zin van vers 5 af. Gods Geest is niet werkzaam “vanuit werken van wet” maar “vanuit horen van geloof, zoals Abraham God geloofde …”. In de eerste vijf verzen refereerde Paulus aan de ervaringen van de Galaten. Vanaf hier begint zijn argumentatie vanuit de Hebreeuwse Bijbel. Hij grijpt daarbij terug op een bijbelvers dat ook in de Romeinen-brief (4:3) een centrale plaats inneemt. Honderden jaren vóór Sinaï (3:17) beloofde God aan de kinderloze Abraham dat zijn nageslacht zou zijn als de sterren des hemels (Gen.15:5). Naar de mens gesproken onmogelijk, maar God beloofde het. Onvoorwaardelijk. Abraham kreeg geen opdracht maar hoorde enkel een mededeling, een Goed Bericht. Zonder kleine lettertjes, zonder condities. En dan staat er: “Abraham geloofde God”. Vanuit het Hebreeuws gelezen: hij be-aamde God, met andere woorden: U zegt het, dus zo zal het gaan. Dat is geloof, vertrouwen. En dat maakte Abraham voor God tot een rechtvaardige (een ’tsadiq’). Iemand die vertrouwt op wat God zegt te zullen doen. Niets meer, niets minder. 84

Galaten 3:7 – zonen van Abraham Weet dus dat zij die uit geloof zijn, dezen zijn zonen van Abraham. Paulus’ conclusie hier volgt uit de verwijzing naar Abraham (:6) die, omdat hij God geloofde, tot rechtvaardige werd gerekend. Daarin staat Abraham model voor allen die ook vandaag “uit geloof zijn”. Hij is een treffend type van het huidige werk van God onder de natiën. Abraham was geroepen uit de natiën (Joz.24:1) en leefde niet onder de wet van Sinaï (Gal.3:17). Bovendien was hij onbesneden toen hij door God rechtvaardig werd verklaard (Rom.4:13-16). God verklaarde Abraham rechtvaardig omdat hij vertrouwde op wat God onvoorwaardelijk had beloofd. Abraham is de eerste in de Schrift van wie dit uitdrukkelijk wordt gezegd en daarmee ook “vader”. Allen “die uit geloof zijn, dezen zijn zonen van Abraham”. Let wel “zonen” en niet, zoals veel vertalingen slordig weergeven “kinderen van Abraham”. De gedachte hier is niet dat “zij die uit geloof zijn”, uit Abraham voortkomen (zoals later wel zal worden betoogd :29), maar dat alle gelovigen dezelfde rechtvaardiging ten deel valt als die Abraham ons naliet. Wie een ‘zoon’ is, is een ‘erfgenaam’ (Gal.4:7). Of letterlijker vertaald: een lotdeel-bezitter: iemand aan wie iets ten deel valt. Rechtvaardiging is het nalatenschap van Abraham dat alle gelovigen, Jood of heiden, ten deel valt. 85

Galaten 3:8,9 – gezegend met de gelovige Abraham De Schrift nu, tevoren waarnemende dat God de natiën vanuit geloof rechtvaardigt, evangeliseerde tevoren aan Abraham: in u zullen al de natiën worden gezegend. Zodat zij die uit geloof zijn, gezegend worden met de gelovige Abraham. Het is opmerkelijk zoals Paulus hier formuleert: “de Schrift, tevoren waarnemende …”. Alsof de Schrift iemand is (vergl. Rom.9:17). Paulus kán zo schrijven omdat voor hem de Schrift samenvalt met (het spreken van) God. Het illustreert hoe voor de apostel de Schrift niet minder is dan de openbaring van God zelf. Toen God aan Abraham het (proto-)Evangelie verkondigde in de belofte dat in hem al de natiën zouden worden gezegend (Gen.12:3), lag daarin al besloten dat God de natiën vanuit geloof zou rechtvaardigen. De zegen van rechtvaardiging uit geloof (die de natiën nu ten deel valt), is dezelfde zegen waarmee ooit Abraham als stamvader werd gezegend. Wij hebben misschien de neiging om het woord ‘Evangelie’ te reserveren voor ‘het Nieuwe Testament’, maar bedenk dan dat reeds aan Abraham het Evangelie werd gebracht. Het woord ‘Evangelie’ betekent ‘Goed Bericht’ en dat is precies wat Abraham te horen kreeg. Onvoorwaardelijk! In hem en zijn zaad (= Christus! :16) zullen alle natiën worden gezegend. Abraham werd uitverkoren opdat via hem heel de wereld zou worden gezegend! 86

Galaten 3:10 – de vloek van de wet Want zovelen als uit werken van wet zijn, die zijn onder [de] vloek, want er staat geschreven: vervloekt is ieder die niet blijft in alles wat geschreven is in de boekrol van de wet, om dat te doen. Het contrast is groot: in het voorgaande vers ging het over hen “die uit geloof zijn”, zoals Abraham. Zij vertrouwen op Gods onvoorwaardelijke belofte. Maar in dit vers gaat het over “zovelen als uit werken van wet zijn”. Zij gaan uit van het doen wat de wet opdraagt. Dat is typerend voor “het oude verbond”: de wet als verzameling opdrachten die Israël dient na te komen. Iedereen op die grondslag staat onvermijdelijk ook onder de vloek van diezelfde wet. Paulus haalt Deuteronomium 27:26 aan waarin Israël wordt aangezegd dat wie de woorden van de wet “niet metterdaad volbrengt”, vervloekt is. En het gehele volk zei prompt daarop: amen! In de woorden van Deuteronomium 27 klinkt de echo van de gelofte die Israël eerder aan de voet van de berg Horeb uitsprak: “alles wat JAHWEH gesproken heeft, zullen wij doen” (Ex.19:8). Maar het was hoogmoed – een gelofte die schuld op schuld laadt. Het is illustratief dat voordat Mozes vanaf de berg het volk bereikte, de stenen tafelen reeds gebroken waren … 87

Galaten 3:11,12 – op scherp gezet En dat in wet niemand wordt gerechtvaardigd bij God is duidelijk, want de rechtvaardige zal uit geloof leven. Doch de wet is niet uit geloof maar: wie deze dingen doet zal erin leven. Wederom brengt de apostel het contrast tussen “werken van wet” en geloof naar voren. En in beide bovenstaande verzen ondersteunt hij zijn beweringen met uitspraken vanuit de Hebreeuwse Bijbel. Toch voert hij ze niet op als citaten; de lezer wordt verondersteld te weten dat hij refereert aan de Tenach. Het is voor Paulus een uitgemaakte zaak dat de rechtvaardige iemand is die uit geloof leeft. De uitspraak in Habakuk 2:14 bevestigt wat Paulus eerder over Abraham vaststelde: wie God op zijn woord gelooft (vertrouwt) is voor Hem een rechtvaardige. Punt. Maar in de wetsopvatting onder “het oude verbond” (lees: het Judaïsme) draait het niet om vertrouwen op wat God belooft te zullen doen, maar op de mens die allerlei dingen moet doen en op het nakomen van opdrachten. Zoals (o.a.) Leviticus 18:5 ook zegt: wie deze dingen doet zal erin leven. Zoals zo vaak zet Paulus de tegenstelling uiterst scherp neer. Ongetwijfeld zullen zijn tegenstanders hem verwijten ongenuanceerd te zijn. Het zij zo. Het contrast is hier nu eenmaal zwart-wit. Het is of geloof of werken. 88

Galaten 3:13 – gehangen aan een hout Christus kocht ons vrij uit de vloek van de wet, terwijl Hij voor ons een vloek werd, want er staat geschreven: vervloekt is een ieder die gehangen wordt aan een hout … Via de beloofde Christus zou Israël bevrijd worden van het juk (= de vloek) van het oude verbond (Jer.31:31-33). De “ons” in dit vers verwijst dan ook naar degenen die “onder de wet” zijn (Gal.4:5). De dood van Christus markeert het einde van het oude (huwelijks)verbond. Christus representeert de Man (= God) die getrouwd was met Israël en waarvan Paulus in Romeinen 7:2 schrijft: “Want de gehuwde vrouw is wettig aan de levende man gebonden. In het geval echter dat de man sterft is zij ontslagen van de wet van de man”. Terwijl Christus stierf en het oude verbond beëindigde, hing Hij aan een hout en daarmee droeg hij letterlijk de vloek van de wet. In Deuteronomium 21:22,23 wordt gezegd dat een ter dood veroordeelde gedood moest worden en als vervloekte aan een paal ten toon moest worden gesteld. De veroordeelde was niet vervloekt omdat hij aan het hout hing, maar omgekeerd: hij hing aan het hout omdat hij vervloekt was. Christus werd als vervloekte aan het hout gehangen en juist zó kocht Hij zijn volk vrij! 89

Galaten 3:13,14 – zegen voor de natiën en Israël Christus kocht ons vrij uit de vloek van de wet (…) opdat de zegen van Abraham tot de natiën zou komen in Christus Jezus [en] opdat wij de belofte van de Geest zouden ontvangen door het geloof. Christus kocht ons (= Israël) vrij uit de vloek van de wet met twee oogmerken (2x “opdat” in vers 14). In de eerste plaats opdat de zegen van Abraham tot de natiën zou komen. In Abrahams zaad (= Christus Jezus) zouden immers alle geslachten van de aardbodem worden gezegend. Het tweede “opdat” gaat over Israël. Het “wij” in vers 14 slaat evenals het “ons” in vers 13, op het volk dat onder de wet was en zou worden vrijgekocht (4:5). Het is ook aan Israël aan wie “de belofte van de Geest” was gegeven. Het ontvangen van de Geest maakt deel uit van het nieuwe verbond, “niet van de letter, maar van de Geest” (2Kor.3:6). Of, zoals Jesaja (59:21) profeteerde: “dit is mijn verbond met hen, zegt JAHWEH. Mijn Geest, die op u is …”. Het is “in Christus Jezus” dat de zegen van Abraham tot de natiën komt. Maar dat niet alleen. Ook het volk van Israël ontvangt via Hem de beloofde Geest. Hoe? Niet door werken, maar “door het geloof” (Rom.3:30). Door het geloof alleen! 90

Galaten 3:15 – geen testament maar verbond Broeders, ik spreek naar de mens, evenals een verbond van een mens dat bekrachtigd is, kan niemand terzijde stellen of wijzigen. Zojuist had Paulus betoogd dat rechtvaardiging niet uit werken, maar uit geloof is. In zijn argumentatie speelde de figuur van Abraham daarbij een hoofdrol. Vanaf bovenstaand vers gaat hij dieper in op de onvoorwaardelijke belofte die aan hem gegeven werd en het verbond dat God bij die gelegenheid met hem sloot (Gen.15). Voordat Paulus dieper daarop ingaat, wil hij eerst in het algemeen vaststellen dat een bekrachtigd verbond, ook onder mensen, een vast gegeven is. Beide partijen die formeel hebben ingestemd met de overeenkomst, zijn verplicht de afspraken na te komen. Geen van de betrokken partners kan zich daaraan onttrekken of op eigen initiatief een wijziging aanbrengen in het contract. Het woord hier voor ‘verbond’ (Gr. diathéké), is in de Griekse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel (de Septuagint) het standaard vertaalwoord voor het Hebreeuwse ‘brith’ (= verbond). Het is dan ook beslist onjuist om ‘verbond’ weer te geven met ’testament’. Een testament is een laatste wilsbeschikking. Maar aangezien God niet sterft, maakt Hij ook geen testamenten op. Hij sloot een verbond met Noach, Abraham, Mozes en David. En Hij houdt zich daaraan! Zonder mitsen en maren. 91

Galaten 3:16 – het zaad, dat is Christus Aan Abraham nu werden de beloften uitgesproken, en aan zijn zaad. Hij zegt niet: en aan de zaden, als op velen maar als op één, “en aan het zaad van u”, dat is Christus. God heeft de belofte aan Abraham meerdere keren herhaald en mogelijk dat Paulus daarom dit keer over “de beloften” spreekt (vergl. 17,22). Velen zijn gestruikeld over Paulus’ argumentatie in dit vers. Want is het taalkundig niet volstrekt duidelijk dat “zaad” een collectief begrip is en evenals ons woord ‘nageslacht’ (= enkelvoud) een meervoudige betekenis kan hebben? Uiteraard was ook Paulus van dit fenomeen op de hoogte. Zo legt hij in Romeinen 4:18 uit dat Abrahams zaad “vele natiën” omvat. Maar waar wij vaak slechts in rechte, doorgetrokken lijnen denken (logischcausaal), toont de Bijbel ook dwarsverbanden (associatief). Dat “het zaad” enkelvoud is, suggereert dat het over één gaat. Daarmee illustreert (niet: bewijst!) Paulus’ zijn betoog. “Het zaad” slaat in diepste zin op de Ene die komen zou (vergl. ‘het zaad van de vrouw’ in Gen.3:15). Abrahams zaad is die ene, geliefde zoon die geofferd werd op het gebergte van Moria, maar op de derde dag (Gen.22:4) als uit de doden werd teruggegeven (vergl. Hebr.11:18,19). Inderdaad, Izaäk verwijst naar “Jezus Christus… de Zoon van Abraham” (Mat.1:1). 92

Galaten 3:17 – 430 jaar later … Dit echter zeg ik: een verbond dat tevoren bekrachtigd is door God, wordt door de wet die vierhonderd en dertig jaar daarna kwam, niet ongeldig gemaakt, om de belofte buiten werking te stellen. De reden dat Paulus begon over de rechtskracht van een verbond onder mensen (:15), licht hij hier nader toe. Een geratificeerd verbond kan nooit door één partij ongeldig worden gemaakt, zo betoogde hij. Welnu, met een Goddelijk verbond is dat niet anders. Het onvoorwaardelijke verbond dat God met Abram sloot toen Hij zijn belofte gaf, kan onmogelijk nietig zijn verklaard toen ruim vierhonderd jaar later de wet werd gegeven waarin wel voorwaarden worden gesteld. De periode van “vierhonderddertig jaar” die Paulus hier noemt, is ontleend aan Exodus 12:40. Daar lezen we dat de Israëlieten die in Egypte (en Kanäan; LXX) hebben gewoond, “dertig en vierhonderd jaren” waren. Toen Abram zeventig jaar oud was werd hij uit Ur der Chaldeeën geroepen. Toen Abraham honderd jaar oud was (dus dertig jaar later) werd Izaäk geboren. Vervolgens, exact vierhonderd jaar later, vond de Uittocht en de wetgeving op Sinaï plaats (Gen.15:13). Dat was dus tevens het vijfhonderdste jaar na de geboorte van Abraham. Alles is timing en onder Gods regie. Op Hem kunnen we altijd aan! 93

Galaten 3:18 – gratis Want indien het lotsdeel uit de wet is, dan is het niet meer uit de belofte. Maar God heeft juist aan Abraham genade bewezen door belofte. Het is niet voor het eerst in deze brief dat Paulus de polemiek op scherp zet. Gesteld dat de ‘erfenis’ (lett. het lotsdeel), dat wil zeggen: de zegen die Abraham in het vooruitzicht was gesteld, verkregen wordt op basis van “werken van wet”, dan is die zegen dus voorwaardelijk. Maar dat zou radicaal in strijd zijn met de belofte die aan Abraham gedaan werd. Die belofte was immers onvoorwaardelijk en daarmee een uiting van genade (Gr. charizomai). ‘Om niet’ dus. Een zegen is of voorwaardelijk of onvoorwaardelijk, maar niet beide. Altijd weer raken we met dit contrast aan de essentie van het Evangelie zoals Paulus dit mocht bekend maken onder de natiën. De onvoorwaardelijkheid van het Evangelie werd in Galatië ter discussie gesteld en bestreden. En de christenheid als geheel is nadien dezelfde weg ingeslagen. “De waarheid van het Evangelie” houdt in dat aan de beloofde zegen niets kan worden toegevoegd of afgedaan. Elke voorwaarde die wordt gesteld, hoe klein, gering of van welke aard ook, miskent dat. “Om niet” is onvoorwaardelijk en gratis. Zonder stiekeme, kleine lettertjes. 94

Galaten 3:19 – bijgevoegd totdat Waartoe is dan de wet? Ter wille van de overtredingen is zij er bijgevoegd, totdat het zaad zou komen aan wie Hij heeft beloofd … Tot dusver betoogde Paulus dat het onmogelijk is dat de wetgeving iets zou hebben veranderd aan de belofte die eeuwen eerder was gedaan. Maar dat roept dan wel een andere vraag op. “Waartoe is dan de wet?”. Bepaald niet omdat de belofte aan Abraham onvolkomen zou zijn en daarom vervangen moest worden. Niks daarvan, zegt Paulus. De wetgeving op Sinaï was geen vervanging van de belofte (dat is onmogelijk!) maar een tijdelijke bijvoeging. Paulus zegt: “… bijgevoegd totdat …”. Omdat de belofte van zegen voor alle volken pas zou worden vervuld wanneer het beloofde zaad zou komen, heeft God het volk tot aan die tijd met de wet in “verzekerde bewaring” gesteld (4:23). Als een voorlopige maatregel “terwille van de overtredingen”. Dat laatste wil zeggen, dat zonden niet slechts misstappen, maar ook overtredingen zouden zijn. Want “waar geen wet is, is ook geen overtreding” (Rom.4:15). Gods opzet was niet dat door de wet de zonden minder zouden worden, maar juist meer. Romeinen 5:20 zegt: “Maar de wet kwam erbij, opdat de misstap zou toenemen. Waar echter de zonde toeneemt, is de genade uitermate overvloedig …”. 95

Galaten 3:19 – rechtstreeks & via-via Waartoe is dan de wet? Ter wille van de overtredingen is zij er bijgevoegd, totdat het zaad zou komen aan wie Hij heeft beloofd, [en zij werd] verordend door boodschappers in de hand van een middelaar. Paulus argumenteert dat de wet (onder het oude verbond) het karakter had van een tijdelijke en dus voorbijgaande regeling. “Totdat het zaad (= Christus) zou komen”. Om de ondergeschiktheid van de wet te onderstrepen, wijst Paulus op nóg een verschil met de belofte die God aan Abraham gaf. Terwijl God rechtstreeks aan Abraham zijn onvoorwaardelijke toezegging deed, gaf Hij de wet via engelen aan Israël. En dat ook niet direct, maar via Mozes als middelaar (vergl. Deut.5:5). Dus via twee tussenschakels kwam de wet tot Israël. Dat de wet via engelen aan Mozes werd gegeven, wordt als bekend verondersteld en we vinden dat gegeven op meerdere plaatsen in het NT terug. In Handelingen 7:53 zegt Stefanus tot het Joodse volk: “jullie ontvingen de wet door verordeningen van engelen …” (zie ook Hebr.2:2). God zelf is de Onzienlijke (Joh.1:18) en Hij werd (totdat het Woord vlees werd; Joh.1:14) slechts gezien via engelen. Hoe dan ook: hoogstpersoonlijk gaf God zijn belofte aan Abraham, maar via-via gaf Hij de wet aan zijn volk. 96

Galaten 3:19,20 – één en integer … de wet (…) verordend door boodschappers in de hand van een middelaar. De middelaar echter is niet van één. God echter is één. De lijn van Paulus’ betoog in deze verzen is dat de wet ondergeschikt is aan de belofte aan Abraham. In de eerste plaats omdat deze belofte ruim vier eeuwen eerder plaatsvond. De belofte is primair en de wet is slechts een tijdelijke maatregel. In de tweede plaats kan Gods onvoorwaardelijk en bekrachtigde belofte onmogelijk ongeldig gemaakt worden. Zelfs in een verbond onder mensen is dat al onmogelijk. En Paulus’ derde argument waarom de wetgeving inferieur is aan de belofte, is dat de wetgeving op Sinaï via-via plaatsvond. Via engelen werd ze in de hand van de middelaar Mozes gesteld, die het op zijn beurt aan Israël doorgaf. Meerdere partijen waren in de wetgeving betrokken. Hoe anders was Gods belofte aan Abraham! In dat verbond was slechts Eén handelende ‘partij’, namelijk de ene GOD die onvoorwaardelijk en absoluut garant stond voor de vervulling. Bij de verbondsluiting was alleen God actief en Abraham … was in diepe slaap (Gen.15:12-18). Jazeker, God geeft het zijn beminden in de slaap (Ps.127:2)! Er is één GOD en Hijzelf is ook één en volstrekt integer. Want wat Hij zegt, dat doet Hij ook. 97

Galaten 3:21 – leven door wetsbetrachting? Is de wet dan tegen de beloften van God? Volstrekt niet! Want indien een wet was gegeven die levend kon maken, zo was werkelijk rechtvaardigheid uit wet. De wet staat in contrast met de beloften van God. Want de wet is voorwaardelijk terwijl de beloften onvoorwaardelijk zijn. Maar dat betekent beslist niet dat de wetgeving in strijd is met de beloften van God. Beiden zijn ze immers afkomstig van God zelf. De wetgeving had een functie in Gods plan. Totdat het beloofde zaad (= Christus) zou komen, diende de wet om “de overtredingen” aan te tonen (:19). Haar functie was om de hopeloosheid van de menselijke eigengerechtigheid in het licht te stellen. In theorie mag het dan zo zijn dat wie de wet doet, daardoor zal leven (Lev.18:5; Rom.10:5), in de praktijk is er niemand die daaraan voldoet (:11). De wet maakt niet levend, integendeel, “de letter doodt” en ze heet dan ook “een bediening van dood” en “van veroordeling” (2Kor.3:6-9). De wet toont aan dat de mens van zichzelf niets heeft te verwachten en daarmee geheel afhankelijk is van God. Zo toont de wet wie de mens is terwijl Gods belofte toont wie God is. De wet doodt, maar het is GOD die naar zijn belofte levendmaakt! 98

Galaten 3:22 – opgesloten Maar de Schrift sluit het alles op onder zonde, opdat de belofte uit geloof van Jezus Christus gegeven zou worden aan hen die geloven. De wet contrasteert met de belofte, maar ze concurreert er niet mee. Want juist doordat de wet niet in staat is leven en rechtvaardigheid te produceren, noodzaakt ze de mens zich te wenden tot de belofte van God. De Schrift sluit allen op onder de zonde, zoals een rechter opsluit in de gevangenis. Het woord voor ‘opsluiten’ (Gr. sugkleio) komen we voor het eerst tegen in Lucas 5:6, waar het gaat over een menigte vissen die opgesloten zitten in netten. Geen ontkomen aan. Ook in Romeinen 11:32 komen we ditzelfde werkwoord tegen: “Want God sluit allen op in ongezeglijkheid, opdat Hij zich over allen zou ontfermen”. De reden dat alle mensen zijn opgesloten onder de zonde is “opdat de belofte uit geloof van Jezus Christus gegeven zou worden …”. Let er op dat evenals in Galaten 2:16 en 20, ook hier sprake is van het “geloof van Jezus Christus”. Hij is “het zaad” waarop de belofte aan Abraham betrekking had (:16) en waardoor alle geslachten van de aardbodem zullen worden gezegend. Zijn geloof staat voor deze uitkomst garant! Niets aan af- of toe te doen. Geloof dat maar gerust! 99

Galaten 3:23 – voordat het geloof kwam Maar voordat het geloof kwam werden wij verzekerd bewaard onder de wet, samen opgesloten, tot het aanstaande geloof onthuld zou worden. Eerder, in Galaten 3:19, betoogde Paulus al dat de wetgeving ‘bijkomstig’ (“erbij gevoegd”) was en bovendien tijdelijk. “Totdat het zaad zou komen”. “Terwille van de overtredingen is zij erbij gevoegd”. Dit doel en deze tijdelijke functie worden ook hier door de apostel onderstreept. Samen met de rest van de mensheid was Israël opgesloten onder de zonde (:22). Maar er is een verschil: Israël kreeg een speciale behandeling en werd “verzekerd bewaard onder de wet”. Alles met het oog op “het aanstaande geloof dat onthuld zou worden”. Met “het geloof” dat onthuld zou worden doelt Paulus op “het geloof van Jezus Christus”, waarover hij in het voorgaande vers (:22) schreef. Heel de geschiedenis van de mensheid vanaf Adam, en de geschiedenis van Israël in het bijzonder, was het wachten op “het geloof” dat zou worden onthuld. Het beloofde “zaad van de vrouw” (Gen.3:15) en “het zaad van Abraham” (= Christus; 3:16). Hij zou door zijn geloof en gehoorzaamheid voor heel de mensheid overwinning, redding, rechtvaardigheid en leven aanbrengen! Niet als een aanbod dat kan worden afgewezen maar als een mededeling van een voldongen feit. Geloof het of niet. 100

Galaten 3:24 – een pedagoog tot Christus Zodat de wet onze pedagoog is geworden tot Christus, opdat wij uit geloof zouden worden gerechtvaardigd. In het voorgaande vers lazen we dat voordat “het geloof” kwam (nl. van Jezus Christus), wij (= Israël) in verzekerde bewaring waren gesteld onder de wet. Eerst was daar “de belofte” die God aan Abraham gaf. Vierhonderddertig jaar later kwam de wet (:17) om tijdelijk dienst te doen “totdat het zaad zou komen” (:19), dat wil zeggen: Christus. De functie die de wet kreeg was “terwille van de overtredingen” (:19) en om het volk in verzekerde bewaring te stellen (:23). Die verzekerde bewaring heet hier “onze pedagoog”. Dit woord komt direct uit het Grieks (> paidagogos) en verwijst naar iemand die toezicht houdt op een kind, oppast en het ‘onder de duim’ houdt. Dit ‘onder de duim houden’ is typerend voor de vijftien eeuwen dat Israël als onmondig kind “onder de wet” stond. Dat regime duurde officieel voort tot aan (de opgewekte) Christus. Sindsdien garandeert zijn geloof de rechtvaardiging van heel de mensheid. “… zoals door één misstap het voor alle mensen tot veroordeling was, zó ook door één daad van rechtvaardigheid voor alle mensen tot rechtvaardiging van leven” (Rom.5:18; 3:23,24). Dat is de mededeling die het Goede Bericht (= het Evangelie) aan een ieder doet. Gelukkig wie daar ‘amen!’ op kan zeggen! 101

Galaten 3:25 – niet meer onder de pedagoog Nu echter het geloof is gekomen, zijn wij niet meer onder de pedagoog. De wet zoals God die op Sinaï aan Israël gaf, fungeerde zo’n vijftien eeuwen als pedagoog of kinderoppasser. Totdat het beloofde zaad van Abraham (= Christus) kwam. Hier heet dat “het geloof” dat wil zeggen: “het geloof van Jezus Christus” (:22). De weg die Hij in geloof is gegaan, beslist alles. De impact van die ene daad van gehoorzaamheid, brengt leven en rechtvaardiging die even alomvattend is als die ene misstap die tot veroordeling en dood leidde. Voor heel de mensheid (Rom.5:18). Maar als de wet als pedagoog slechts een functie had totdat “het geloof is gekomen”, dan staat Israël nu “het geloof” is gekomen dus niet langer onder de wet als pedagoog. Dat tijdperk is voorbij en ten einde. Niet de wet behoort tot het verleden maar wel haar functie als pedagoog. Vasthouden aan die functie zoals het Jodendom tot op vandaag doet, is daarom een anachronisme: misplaatst in de tijd (Rom.6:14; 1Kor.9:20,21; Gal.4:4,5,21). Wanneer de Heer in de toekomst met Israël een nieuw verbond zal sluiten, zal de wet daarom aan hen ook niet worden opgelegd, maar worden geschreven in hun hart (Jer.31:31-33). Men zal met vreugde ontdekken dat de wet profetie is … en door God vervuld wordt! 102

Galaten 3:26 – allen zonen van God Want jullie allen zijn zonen van God door het geloof, in Christus Jezus. Waar het ging om de wet sprak Paulus in het voorgaande telkens over wij en ons. “Wij werden verzekerd bewaard onder de wet” (:23) en “de wet is onze pedagoog geworden” (:24). Uiteraard doelt Paulus met dit wij op het volk Israël waarvan hijzelf deel uitmaakt. Maar vanaf vers 26 verandert het wij in jullie, dat wil zeggen: de natiën. Dat sluit niet de gelovige Israëlieten uit, maar het sluit juist de natiën in. “… jullie allen zijn zonen van God”, hetzij Jood, hetzij Griek (:28). Paulus begint bovenstaande zin met “want” om te verklaren dat nu “het geloof” is gekomen, wij (= Israël) niet meer onder de pedagoog (= de wet) zijn. Waarom niet? Wel, allen, Jood of Griek, zijn zonen van God. Let wel “zonen” en geen kinderen, zoals veel vertalingen geheel ten onrechte luiden. Kinderen staan onder toezicht van een pedagoog of oppasser. Zonen daarentegen zijn die fase voorbij. Een zoon is niet langer onmondig, maar gesteld tot zoon om als ‘erfgenaam’ de ‘erfenis’ van de vader te beheren. Zoonschap veronderstelt mondigheid en vrijheid en dat staat tegenover onmondigheid en slavernij (4:1). “In Christus Jezus” is elke gelovige bestemd tot dit zoonschap: vrij en volwassen! 103

Galaten 3:27 – gedoopt in Christus Jezus Want zovelen als jullie in Christus worden gedoopt, worden jullie met Christus bekleed. In Christus Jezus zijn we allen zonen van God door het geloof. Waarom is dat zo? Vers 27 zegt: want zovelen in Christus Jezus worden gedoopt, worden daarmee ook met Christus bekleed. De sleutelterm hier is “in Christus Jezus”. In Hem worden we gedoopt. De vanzelfsprekendheid waarmee uitleggers hier denken aan een doop in water, is ontstellend. Alsof waterdoop de ultieme christelijke doop zou zijn! Terwijl reeds Johannes de Doper bij herhaling er op wees dat hijzelf weliswaar doopte in water, maar dat degene die na hem zou komen (= Christus), zou dopen in geest. Waarmee gezegd is dat de doop van Christus geen waterdoop maar een geestelijke doop is. Niet door het ondergaan van een ritueel komen we “in Christus Jezus”. Hoe vreemd aan de strekking van de Galaten-brief is de gedachte dat we door een Joods gebruik (wat de waterdoop is; Hebr.6:2) en door werk van mensenhanden “in Christus Jezus” zouden worden geplaatst! 1Korinthe 1:31 zegt: “… vanuit Hem (= God) is het dat jullie in Christus Jezus zijn”. We worden van Godswege “in Christus Jezus” als het ware ondergedompeld. Inderdaad, “door het geloof”. Of zoals 1Korinthe 12:13 zegt: “… in één geest worden wij allen tot in één lichaam gedoopt …”. 104

Galaten 3:28 – allen één in Christus Jezus Hierbij is geen Jood of Griek, geen slaaf of vrije, geen mannelijk en vrouwelijk; want jullie allen zijn één in Christus Jezus. Bij de onderdompeling (doop) “in Christus Jezus” spelen religieuze of raciale verschillen tussen Jood en Griek geen rol. Ook grote maatschappelijke verschillen tussen slaaf en vrije doen daarbij totaal niet ter zake. Evenmin als het verschil tussen mannelijk en vrouwelijk. Hoezeer zulke onderscheidingen in de oude schepping ook diepe sporen kunnen trekken. Het is ook bepaald niet zo dat voor gelovigen deze verschillen niet zouden bestaan. Stel je voor: zonder het verschil tussen mannelijk en vrouwelijk zou de betekenis van het huwelijk in één keer verdwijnen (ook al probeert men ons vandaag andere dingen op de mouw te spelden). Wat Paulus in dit vers niet leert is dat alle gelovigen gelijk zouden zijn, zoals velen dit tegenwoordig wel er oppervlakkig inlezen. Hoeveel instructies in Paulus’ brieven gaan juist niet over de verschillen tussen Jood en Griek, slaaf en vrije en man en vrouw? Zelfs met hiërarchie in diverse verhoudingen (Ef.5:22; 6:5). Nee, niet gelijkheid, maar eenheid in Christus Jezus is hier het onderwerp. “… want jullie zijn allen één in Christus Jezus”. Welke verschillen in achtergrond er ook mogen zijn – in Christus Jezus zijn we verbonden en één! 105

Galaten 3:29 – zaad van Abraham Indien jullie van Christus zijn, dan zijn jullie dus zaad van Abraham en naar belofte lotdeelbezitters. Eerder in dit hoofdstuk had Paulus al betoogd dat “het zaad van Abraham” met recht een enkelvoud is. In de diepste zin slaat “het zaad” op Christus (:16). Maar dat niet alleen, “het zaad” slaat ook op allen die “in Christus Jezus” zijn. Zonder de term “het lichaam van Christus” te gebruiken (zoals hij dat elders doet), ligt deze gedachte hier wel in besloten. Want Christus is het zaad van Abraham en aangezien alle gelovigen in Hem begrepen zijn, zijn ook zij “dus zaad van Abraham”. De consequentie van deel uit te mogen maken van het “zaad van Abraham” is dat we ook delen in wat aan Abraham is toegevallen. Dat is wat “lotdeelbezitters” zijn: mensen aan wie iets als lot ten deel valt. De meeste vertalingen spreken van ‘erfgenamen’ wat niet helemaal hetzelfde is. Maar het is waar: een erfgenaam valt een lot ten deel. Als “zaad van Abraham” delen we automatisch in de zegeningen die ooit aan Abraham toevielen zoals rechtvaardiging en levendmaking (:21). Maar we delen ook in de belofte van zegen voor alle geslachten van de aardbodem. Dat en meer is de rijkdom die we in Christus bezitten! 106

O DWAZE GA LATEN! GALATEN 4 107

Galaten 4:1,2 – een onmondig kind totdat … Maar ik zeg, zo lange tijd als de lotdeelbezitter onmondig is, verschilt hij niets van een slaaf [hoewel hij] heer van alles is. Hij is echter onder voogden en beheerders tot op het tevoren bepaalde tijdstip van de vader. Hier begint weliswaar een nieuw hoofdstuk, maar Paulus zet zijn betoog gewoon voort over “lotdeelbezitters” oftewel (voor het gemak) ‘erfgenamen’. Eerder betoogde Paulus dat de wet voor Israël tot op Christus, als een ‘pedagoog’ (kinderoppasser) was ingezet (3:23-26). Daarin lag de gedachte al besloten dat gedurende vijftien eeuwen “onder de wet”, het volk Israël als onmondig kind werd beschouwd. In de bovenstaande verzen borduurt Paulus op deze onmondigheid voort. In de praktijk, zo stelt de apostel, heeft een onmondig kind net zo weinig in te brengen als een slaaf. Ook al is hij juridisch de aangewezen eigenaar van alles. Maar zolang hij nog wordt bevoogd en zijn bezit aan beheerders wordt uitbesteed, betekent het eigenaarschap (de facto) niets. De positie van onmondigheid eindigt formeel bij “de zoonstelling” (4:5). Dat is de plechtige gebeurtenis waarbij het kind tot zoon wordt gesteld. In het Jodendom is dit gebruik bekend als de ‘bar mitswah’. Vanaf dat moment wordt het kind als man gerekend: mondig en volwassen. Wat dit betekent gaat Paulus hierna uitleggen … 109

Galaten 4:3 – de elementen van de wereld Zo ook wij, toen wij onmondigen waren, waren wij onder de elementen van de wereld slaven gemaakt. Het woordje “wij” hier duidt (evenals in 3:23,24) op Israël, zoals “jullie” verwijst naar de natiën. Israël was onmondig en gesteld onder de wet als pedagoog. In een positie die feitelijk niet verschilde van die van een slaaf (4:1). Deze onmondige en slaafse positie wordt hier aangeduid als “onder de elementen van de wereld”. Wat betekent dat? Het woord voor “elementen” is in het Grieks ‘stocheia’ en betekent ‘de eerste beginselen’ of ‘het ABC’. Denk ook aan ons woord ‘elementair’ dat doelt op de eerste beginselen van iets. Deze betekenis sluit perfect aan bij wat Paulus schrijft over de wet als pedagoog van een onmondig kind. Een kind moet eerst het ABC van de dingen leren. De wet is een introductie in de lessen die God de mens (lees: Israël) wil leren. Veelzeggend is dat de stenen tafelen van de wet reeds gebroken waren, voordat ze goed en wel gearriveerd waren. Het demonstreert dat de mensheid onder de zonde besloten is en van zichzelf hopeloos is. Maar de wet wijst bovenal profetisch, in typen en schaduwen, vooruit naar Christus. De wet was ‘by design’ tijdelijk en voorlopig. Met uitzicht op het blijvende in Christus! 110

Galaten 4:4 – toen de volheid van de tijd kwam Maar toen de volheid van de tijd kwam, zond God zijn Zoon, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet … In vers 1 en 2 lazen we over een onmondig kind dat onder voogdij staat “tot op het tevoren bepaalde tijdstip van de vader”. Hier maakt Paulus duidelijk dat de voogdij over het onmondig kind verwijst naar Israël onder de wet totdat “de volheid van de tijd kwam” waarin God zijn Zoon zond. “De volheid van de tijd” is niet anders dan “het tevoren bepaalde tijdstip van de Vader”. Dat God zijn Zoon zou zenden, geboren uit een vrouw, werd voorzegd vanaf het begin van de mensheid (Gen.3:15). En de geslachtslijn spitste zich steeds meer toe. Eerst via Sem, vervolgens via Abraham, Izaäk, Jakob, Juda en uiteindelijk via de lijn van David zou de Messias ter wereld komen. En wel in de stad van David, Bethlehem (Micha 5:1). Maar niet alleen uit wie en waar en hoe de Messias zou komen was voorzegd, maar ook wanneer! In Daniel 9 lezen we dat vanaf het moment dat het woord uitging om Jeruzalem te herbouwen (Kores), negenenzestig jaarweken zouden volgen (= een kleine vijfhonderd jaar), waarna de Messias zou worden uitgeroeid. Rond het jaar 30 AD was die termijn verstreken. Op Gods woord kunnen we rekenen! 111

Galaten 4:4 – Gods Zoon, geworden uit een vrouw Maar toen de volheid van de tijd kwam, zond God zijn Zoon, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet … Toen de profetische termijn was verstreken zond God zijn Zoon. Dit zoonschap van Christus is al in een vroeg stadium van de kerkgeschiedenis misverstaan doordat men het simpele monotheïsme van de Schrift (“één God”) verving door een verkapt polytheïsme (‘één wezen, drie personen’). Niet langer geloofde men dat er “één God, de Vader is” (1Kor.8:6) maar dat God uit meerdere personen zou bestaan. Zo werd de Bijbelse uitdrukking “de Zoon van God” verdrongen door het concept van ‘God de Zoon’. Een volkomen onbijbelse term! Niet ‘God de Zoon’ werd mens, maar God verwekte uit een vrouw Jezus Christus, die om die (logische) reden Gods Zoon wordt genoemd. Of zoals de hemelse boodschapper tegen Maria zei: “… heilige geest zal op jou komen en kracht van de Allerhoogste zal jou overschaduwen. En daarom zal het heilige dat verwekt wordt Zoon van God worden genoemd”. Gods Zoon is “geworden uit een vrouw”. Het wonder van de verwekking van de Messias uit een maagd, zonder tussenkomst van een man, is de eenvoudige verklaring waarom Hij Gods Zoon wordt genoemd. En het bevestigt tevens dat er maar één God is, de Vader! 112

Galaten 4:4,5 – geworden onder de wet … zijn Zoon, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet, opdat Hij hen die onder de wet zijn, uit zou kopen … Gods Zoon is geboren “onder de wet”. Is dat tegenstrijdig met het voorgaande, waar we lazen dat de periode onder de wet tot op Christus was? Nee, deze tegenstrijdigheid verdwijnt op het moment dat we gaan verstaan dat de naam Jezus verwijst naar Hem die in Bethlehem werd geboren en hier rondwandelde. De eretitel Christus daarentegen verwijst naar de opgestane Christus (Hand.2:36). De periode van de wet hield beslist niet op bij Jezus’ geboorte. Want Jezus werd geboren uit een vrouw, “onder de wet” en tot aan zijn dood duurde dat regime voort. Het is Jezus Christus’ dood en opstanding dat de omwenteling markeert. Sinds zijn dood is “het oude verbond” officieel beëindigd. De Man (lees: de Heer) is gestorven en de vrouw (lees: Israël) is niet langer onder de wet die haar aan de Man bond (Rom.7:2). Zodat de wet dus niet tot op Jezus was, maar tot op Christus, de opgewekte. Jezus stierf om op te kunnen staan. In zijn dood en opstanding kocht Hij het volk vrij dat “onder de wet” stond. Dit machtige feit is de basis voor het nieuwe verbond (Hebr.13:20)! 113

Galaten 4:4,5 – vrijkoping en zoonstelling … zond God zijn Zoon, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet, opdat Hij hen die onder de wet zijn, uit zou kopen, opdat wij de zoonstelling zouden verkrijgen. Gods Zoon werd geboren uit een vrouw, geboren “onder de wet”. Waarom? Opdat Hij hen die onder de wet zijn (= Israël) vrij zou kopen. De positie van Israël “onder de wet” was als van een kind onder een kinderoppasser (lett. pedagoog; 3:23-26). In de praktijk was die positie niet verschillend van die een slaaf: volstrekt onderworpen (4:1). Met dit verschil dat Israël geen slaaf maar een kind was, bestemd om eenmaal (de facto) “eigenaar van alles” te worden. Israëls positie “onder de wet” was ter voorbereiding van die definitieve positie. Tijdelijk dus. (3:23,25). De term “onder de wet” komt 15x voor in de Bijbel (alleen bij Paulus) en is synoniem met ‘het oude verbond’ (Jer.31:31-33). Karakteristiek voor die positie is dat het volk met recht “onder de wet” staat als onder een juk (vergl. Hand.15:10). Het is een fase, zoals een kind eerst onmondig is en ten slotte volwassen wordt. De uiteindelijke bestemming is om tot ‘zoon’ te worden gesteld. Dan is de wet geen last meer, maar lust. Een belofte! Om vrij en vrijwillig in de voetsporen van Vader te treden. 114

Galaten 4:5,6 – vrije zonen … opdat Hij hen die onder de wet zijn, uit zou kopen, opdat wij de zoonstelling zouden verkrijgen. En dat jullie zonen zijn, God zond de geest van zijn Zoon in onze harten, die roept: Abba, Vader! In vers 4 en 5 doelt Paulus met “wij” op Israël “onder de wet” en verwijst “jullie” naar zijn lezers onder de natiën. In vers 6 sluit Paulus zich aan bij zijn lezers (“de Geest van zijn Zoon in onze harten”). Het fenomeen “zoonstelling” kennen we nauwelijks nog. Het duidt op de plechtigheid waarbij een kind officieel de status van volwassenheid bereikt en niet langer voor rekening van zijn ouders is. Het is beslist geen adoptie (“aanneming tot kinderen”) zoals sommige vertalingen dit onjuist weergeven. Sinds de dood en opstanding van Christus is Israël niet langer “onder de wet”; “het oude verbond” is beëindigd. Hoewel “het nieuwe verbond” officieel pas in de toekomst zal worden gesloten met Israël en Juda (Jer.31:31), zijn de zegeningen van dit nieuwe verbond nu al beschikbaar voor allen die geloven. Zo ontvangen ook wij de levendmakende Geest, dezelfde als die van het nieuwe verbond is (2Kor.3:6,8,17,18). Dat is tevens de “geest van zoonstelling” die God in onze harten zond en waardoor we roepen: Abba, Vader! (Rom.8:15). 115

Galaten 4:6 – de geest van zijn Zoon En dat jullie zonen zijn, God zond de geest van zijn Zoon in onze harten, die roept: Abba, Vader! Het woord ‘geest’ is in de Bijbel een heel breed begrip. Zowel in het Hebreeuws (roeach) als het Grieks (pneuma) duidt het op een onzienlijke kracht die in beweging brengt. Zoals ‘wind’ en ‘adem’. De kracht zelf wordt niet gezien maar de effecten ervan wel (Joh.3:8). In Romeinen 8:9 bezigt Paulus “de geest van God” als synoniem van “de geest van Christus”. Dat zijn uiteraard geen verschillende geesten, het zijn verschillende namen voor “één geest”. Het heet “de geest van God” omdat het Gods geest is die Jezus uit de doden opwekte (Rom.8:11). En het heet “de geest van Christus” of “de geest van zijn Zoon” omdat Hij de eerste is die door deze geest (eens voor altijd) werd levendgemaakt. De geest van Gods Zoon woont in onze harten en dat maakt dat wij in dezelfde verhouding tot God staan als de Zoon. Als zonen dus. Het is niet als kinderen maar als zonen dat we God aanspreken als “Abba, Vader”. Kinderen zijn verwekt en geliefd door de Vader. Zonen daarentegen hebben zelf de Vader lief en zijn bekwaam gemaakt om zijn bezit te beheren. 116

Galaten 4:7 – van slaaf naar zoon en dus erfgenaam Zo bent u geen slaaf meer maar zoon. Indien nu zoon dan ook lotdeelbezitter door God. In de praktijk was de positie van Israël “onder de wet” niet wezenlijk anders dan die van een slaaf (4:1). Weliswaar was men als volk bestemd tot ‘zoonstelling’, maar tot aan de komst van Christus werd men streng bewaakt “onder de pedagoog” (3:25), dat is “de wet”. Met de dood en opstanding van Christus veranderde alles. Dit beëindigde “het oude verbond” (Rom.7:2) en tegelijkertijd wijdde het het nieuwe verbond in (Rom.7:4; Hebr.13:20). Het is door het ontvangen van “de geest van zijn Zoon” dat we in de positie van zoon worden gesteld. Niet meer “onder de wet”, maar in vrijheid. Niet slechts als kind liefde ontvangen van de Vader, maar ook als zoon God aanspreken als Vader (4:6): mondig en volwassen met Hem alles bespreken wat te maken heeft met het “lotsdeel” (lees: erfenis) dat Hij ons doet toevallen. Zoonschap is in de Bijbel synoniem met erfgenaamschap. Strikt genomen hoeft een ‘zoon’ niet eens een lijfelijke nakomeling te zijn. Als iemand in aanmerking komt om het ‘lotsdeel’ te ontvangen, dan is hij een ‘zoon’ (zie 1Sam.24:17; 2Kon.2:12). Gesteld worden tot zoon bepaalt ons bij de hoge positie waartoe we zijn geroepen! 117

Galaten 4:8,9 – terug naar af Maar toen jullie inderdaad geen weet hadden van God, dienden jullie slaafs goden die het van nature niet zijn. Maar nu jullie God kennen, meer nog, door God gekend worden, hoe keren jullie je weer om tot de zwakke en arme elementen die jullie opnieuw slaafs willen dienen? Eerder schreef Paulus over Israël “onder de wet” in de wij-vorm (3:23,24). Nu richt hij zich tot zijn (overwegend) niet-joodse lezers in Galatië. Zij hadden geen (openbaring-)kennis van God, hoe religieus men ook was. Maar in plaats van de ene GOD, diende men ‘goden’, wat per definitie afgoden zijn (1Kor.8:4-6). Via Paulus’ boodschap hadden de Galaten GOD leren kennen, of meer nog, werden ze door God gekend. Want het initiatief lag geheel bij God: Hij had hen tevoren gekend, voorbestemd, geroepen en gerechtvaardigd (Rom.8:30). En nu vraagt Paulus aan de Galatische gelovigen die zich lieten judaïseren: hoe kunnen jullie nu terugkeren tot “de zwakke en arme elementen” door je opnieuw slaafs te onderwerpen?! Feitelijk stelt de apostel de judaïsering op één lijn met hun eerdere afgoderij. Judaïsme (als ‘conservering’ van het oude verbond) en afgoderij zijn beiden ‘religie’ in de eigenlijke zin des woords (re + ligare = wederom binden). Een systeem van slaafse regels. De Galaten waren weer ’terug bij af’… 118

Galaten 4:9,10 – van de regen in de drup … hoe keren jullie je weer om tot de zwakke en arme elementen die jullie opnieuw slaafs willen dienen? Jullie observeren dagen en maanden en bestemde tijden en jaargangen. De Galaten hadden (grotendeels) een achtergrond in de afgodendienst (4:1). Die godsdienst werd vooral ook beheerst door de kalender en de cycli van hemellichamen. Van de afgoden hadden de Galatische gelovigen zich afgekeerd, maar nu lieten ze zich inpakken door Judaïseerders en werden daarmee opnieuw onderworpen aan de observatie van “dagen en maanden en bestemde tijden en jaargangen” (vergelijkbare formulering als in Genesis 1:14). In het Judaïsme dat de Galatische gelovigen bezig waren te omarmen, spelen genoemde tijden elk een grote rol. Ga maar na. In de eerste plaats is daar de viering van sabbatdagen. Maar ook elke nieuwe maan(d) is een happening (Num.28:11) evenals de jaarlijkse hoogtijden zoals Pascha, Sjawoe’ot, Jom Kippoer en Soekkot. En verder neemt men in het Jodendom ook nog jaargangen waar zoals sabbatsjaren en jubeljaren. De Galaten waren in Paulus’ Evangelie geroepen “in de genade van Christus” (1:6) zonder enige godsdienstige verplichting in verband met de kalender. Zulke plichten waren verleden tijd. Maar nu kwamen de Judaïseerders hen vertellen dat ze voortaan de Judaïstische kalender moesten observeren! In de basis (elementair!) betekende dit een terugkeer naar religie. 119

Galaten 4:10,11 – alles tevergeefs? Jullie observeren dagen en maanden en bestemde tijden en jaargangen. Ik vrees voor jullie dat ik wellicht tevergeefs onder jullie gearbeid heb. De Galatische gelovigen waren door het Evangelie dat Paulus hen had verkondigd, bevrijd van alle religieuze verplichtingen. Vooral ook die verband hielden met de kalender van hun afgodendienst. Vrij waren ze ervan! Maar sinds Paulus was vertrokken waren er Judaïseerders gekomen die hen hadden overgehaald om nu de Joodse kalender van “dagen en maanden en bestemde tijden en jaargangen”, stipt te gaan volgen. Als een vereiste om rechtvaardig te leven. We zien Paulus als het ware wanhopig naar zijn hoofd grijpen. Is zijn arbeid onder hen dan allemaal tevergeefs geweest? De ene godsdienstige kalender was vervangen door de andere … Probeer je voor te stellen wat Paulus’ reactie zou zijn wanneer hij vandaag in de christenheid zou rondzien. Het is zelfs nog veel tragischer dan de ‘betovering’ in Galatië (3:1). De Judaïseerders in Galatië lieten de Joodse kalender tenminste nog intact maar de latere ‘christianiseerders’ hebben onder invloed van ‘de vervangingsleer’ (= Israël is vervangen door de Kerk), deze kalender overgenomen en vervalst! De Sabbat werd Zondag, Pascha werd Pasen, Wekenfeest werd Pinksteren, enzovoort. Alles heeft men verdraaid! Zover kon het slechts komen doordat men Paulus’ Evangelie heeft verlaten … 120

Galaten 4:12 – ik smeek jullie Word zoals ik, omdat ik [werd] zoals jullie broeders; ik smeek jullie. Jullie deden mij geen enkel onrecht. Paulus’ leerstellige uiteenzetting over de plaats van de wet wordt vanaf hier (vers 12 tot en met vers 20) onderbroken door enkele persoonlijke ontboezemingen en warme herinneringen die hij aan de Galaten heeft overgehouden. Terwijl een groot gedeelte van deze brief wordt gekenmerkt door een felle toonzetting, is deze passage zacht en vol genegenheid. We kijken de apostel als het ware in zijn hart: zijn tirade blijkt te zijn ingegeven door liefde als voor zijn eigen kinderen (:19). Paulus is ten einde raad (:20) en verdraagt het niet dat zij zich van zijn Evangelie hebben afgekeerd. Dit vers begint met een korte en ietwat cryptisch aandoende smeekbede. “Wordt zoals ik, omdat ik [werd] zoals jullie broeders …”. Eerder schreef Paulus (2:19): “ik stierf door de wet, voor de wet om voor God te leven”. Principieel rekende hij zich niet meer als “onder de wet” en daarmee was hij gaan staan op dezelfde grond als de natiën. Met “het Evangelie van de voorhuid” dat hem was toevertrouwd (2:7) was hij een ‘heidense apostel’ geworden. Paulus smeekt nu tot zijn lezers: ik werd voor jullie als “zonder wet” (1Kor.9:21), alsjeblieft, worden jullie dan zoals ik! 121

Galaten 4:13,14 – ontvangen als Christus Jezus Jullie nu weten dat door zwakheid van het vlees ik jullie vroeger evangeliseerde, en jullie beproeving in mijn vlees minachtten jullie niet en spuugden jullie ook niet uit, maar als boodschapper van God ontvingen jullie mij, als Christus Jezus. De apostel denkt met grote dankbaarheid terug aan de wijze waarop hij ooit in de provincie Galatië was ontvangen. Het is de tijd die beschreven wordt in Handelingen 13 en 14, toen Paulus werkzaam was in het gebied van Pisidië (Antiochië, Iconium, Lystra en Derbe). Paulus’ lezers herinnerden zich maar al te goed dat hij hen “door zwakheid van het vlees” had geëvangeliseerd. Als we dit letterlijk nemen, dan betekent dit dat Paulus door ziekte werd opgehouden en daarom in Galatië is blijven ‘hangen’. Lucas zwijgt over Paulus’ conditie in die dagen, hoewel sommigen hebben geopperd dat Paulus’ steniging in Lystra (Hand.14:19) ermee te maken kan hebben gehad. Hoe dat verder ook zij, Paulus’ zwakheid hebben de Galaten niet aangegrepen om hem te minachten of uit te spugen. Integendeel, ze hebben hem ontvangen als “boodschapper van God”. Zijn boodschap was voor hen overduidelijk van Goddelijke oorsprong. Sterker nog, hij was voor hen zelfs “als Christus Jezus”. Dat lijkt overdreven, maar inderdaad, via Paulus verscheen Christus als het “licht der natiën” (Hand.13:47)! 122

Galaten 4:15 – waar is jullie geluk? Waar is dan jullie geluk? Wat een aangrijpende vraag die de apostel hier aan de Galaten stelt! Ooit konden ze hun geluk niet op toen Paulus hen het Goede Bericht had bekendgemaakt. Hun heidense religie hadden ze met gemak en overtuiging achter zich gelaten (4:9). Want Paulus had hen vanuit de Schriften de voorzeggingen laten zien aangaande Christus (3:1; 1Kor.15:3,4). En dat het zijn geloof is, dat ons rechtvaardigt (2:16; 3:22). Het was deze waarheid van “Gods genade” (2:21) waardoor ze zó blij waren geworden. Logisch ook! Want als het waar is dat Gods reddende genade (Tit.2:11) een mededeling is waar niets en niemand ook maar iets aan af of toe kan doen, welk geluk zou dit ooit kunnen overtreffen? En nu vraagt Paulus hen op de man af: waar is jullie geluk gebleven? Ze waren misleid door lieden die hen wilden judaïseren (verjoodsen). Zogenaamd om rechtvaardig te worden. Wat in Paulus’ boodschap een gegeven ‘om niet’ was, werd bij deze Judaïseerders een pogen. Men was begonnen met het “het is volbracht!” en nu eindigden ze met hun eigen armzalig proberen (3:2). “Werken” voor iets dat God in Paulus’ boodschap allemaal gratis en voor niets geeft. Terwijl men de waarheid verloochende, gaf men tevens hun geluk prijs … Dat heet ‘betovering’ (3:1). 123

Galaten 4:15 – wat scheelde er aan Paulus’ ogen? Waar is dan jullie geluk? Want ik getuig van jullie, dat jullie, indien mogelijk, je ogen uitrukten en ze aan mij hadden gegeven. Dankbaar denkt de apostel terug aan de wijze waarop de Galaten hem ooit hebben ontvangen. Ondanks zijn “zwakheid van het vlees” (lees: ziekte of kwaal), op grond waarvan men hem ook gemakkelijk had kunnen afwijzen (4:14). Maar integendeel, men ontving hem als “boodschapper van God, als Christus Jezus”. Hun liefde voor Paulus ging zelfs zover, dat als het mogelijk was geweest, zij hun eigen ogen hadden uitgerukt en deze aan hem hadden gegeven. Dit wijst er sterk op dat de kwaal waaraan Paulus leed, van doen had met zijn ogen. Want waarom zouden de Galaten anders hun ogen aan hem hebben willen geven? Aan het eind van deze brief (6:11) vinden we opnieuw een opmerking die in deze richting wijst. Paulus dicteerde zijn brieven (Rom.16:22; 1Kor.16:21)), maar sloot elke brief consequent af met een eigenhandige groet (2Thes.3:17). Dat geldt ook voor de Galatenbrief waarbij hij vermeldt: “Let op, met hoe grote letters ik jullie schrijf”. Hoezo “grote letters”? Was hij soms bijziend? En zo ja, waarom dan? Zou het misschien herinneren aan het letterlijk oogverblindende licht dat aan hem verscheen op de weg naar Damascus (Hand.9:8; 22:11)? 124

Galaten 4:16 – de waarheid is hard Ben ik dus een vijand van jullie geworden, door jullie de waarheid te zeggen? ‘De waarheid is hard’, zo luidt een bekend gezegde. Daarmee bedoelen we te zeggen dat de waarheid dikwijls confronterend en pijnlijk is. Dat kunnen wij een onaangename eigenschap vinden, maar feiten interesseren zich niet in uw of mijn emoties. Feiten zijn feiten, ongeacht of we dat plezierig en acceptabel vinden. Spreuken 27:6 zegt: “Oprecht gemeend zijn de wonden door een vriend geslagen, maar overvloedig zijn de kussen van een vijand.” Het lijkt liefde om te complimenteren en vleiende taal te uiten, maar wanneer het de waarheid geweld aandoet, dan is die liefde slechts schijn. En jazeker, de waarheid kan wonden slaan. Maar soms is dat onvermijdelijk en vereist de liefde dit (1Kor.13:6). Want, zoals een ander gezegde luidt: “zachte heelmeesters maken stinkende wonden”. De liefde van de Galaten voor Paulus was wederzijds. Maar was hun liefde nu omgeslagen in vijandschap, enkel omdat Paulus hen confronteerde met ‘inconvenient truth’ (ongemakkelijke waarheid)? De Galaten-brief is fel en hartstochtelijk van toon, dat is waar. Het bewijst dat Paulus hen oprecht lief had. De waarheid is hard. Dank God daarvoor, want omdat ze hard is, kunnen we erop bouwen en staan! Onwankelbaar! 125

Galaten 4:17 – ondeugdelijke ijver Zij ijveren voor jullie, maar niet goed. Zij willen jullie isoleren [van mij] opdat jullie voor hen zouden ijveren. Uit de hele samenhang blijkt dat de “zij” hier verwijst naar de Judaïstische misleiders die de Galaten hadden betoverd (1:7; 3:1). IJver kon hen niet worden ontzegd, maar zoals Spreuken 19:2 zegt: “zonder verstand, deugt zelfs ijver niet …”. In dit geval deugden trouwens ook hun motieven niet. De misleiders bedoelden dat de Galaten hun volgelingen zouden worden (6:13) en daarom probeerden ze hen te isoleren van Paulus. Het woord voor ‘ijver’ in het Grieks (zeloo > vergl. zeloot) heeft ook de associatie van naijver oftewel jaloezie. De misleiders gunden de Galaten “de vrijheid in Christus” niet. Ze deden hun uiterste best om Paulus van hen af te schermen en zijn apostelschap in diskrediet te brengen. Paulus zou geen echte apostel zijn omdat hij niet was onderwezen door Jezus op aarde en ook niet (zoals Petrus) “het Evangelie van de besnijdenis” bracht (2:7). Paulus weerlegt de valse beschuldigingen en legt alle ‘bonnetjes’ op tafel. Hij had hoger onderwijs genoten: van Christus zelf vanuit de hemel! Niet om heerschappij over de gelovigen te voeren, maar slechts om mee te werken aan hun blijdschap en hen (zelfstandig!) vast te stellen in de waarheid (2Kor.1:24). 126

Galaten 4:18 – ijver en ijver is twee Nu is het goed te ijveren in het goede te allen tijde, en niet alleen in mijn aanwezig zijn bij jullie … In het voorgaande vers ging het over de (na)ijver van de Judaïstische misleiders om de Galaten te vervreemden van Paulus, zodat ze ijverig voor hen zouden worden. In dit vers 18 gaat Paulus daarop door en zegt dat het goed is om te ijveren, mits “in het goede”. De Galaten hadden toen hij hen destijds het Evangelie bracht, zoveel ijver voor hem aan de dag gelegd! Maar nu was Paulus afwezig en nu leek de liefde en ijver voor hem en zijn boodschap in z’n tegendeel te verkeren! Ze lieten hun oor hangen naar de misleiders die zijn Evangelie ronduit verdraaiden en Paulus in diskrediet brachten. De ijver van de Galaten was goed, maar sinds zijn afwezigheid in Galatië was die ijver verdwenen. Of beter gezegd: hun ijver had een wending gekregen. Want inderdaad, ze waren nu heel druk aan het werk en godsdienstiger dan ooit. Alles wat de Judaïseerders hen vertelden over kosher, hoogtijden, besnijdenis en wellicht ook andere rituelen, vond bij hen gretig ingang. Ze legden een enorme ijver aan de dag om voor God rechtvaardig te leven. Maar Paulus verzucht, als een vrouw in barensweeën … 127

Galaten 4:19 – barensweeën … mijn kinderen van wie ik weer in barensweeën ben, totdat Christus in jullie gestalte zou krijgen. We zijn hier aangekomen bij één van de emotioneelste uitspraken van Paulus in deze brief. Dat blijkt al uit de wijze waarop hij zijn lezers aanspreekt: “mijn kinderen”. Gewoonlijk is de gedachte daarachter dan, dat de aangesprokenen via zijn prediking zijn ‘verwekt’ (lees: gelovig zijn geworden; vergl. Film.:10). Maar hier is het idee niet dat Paulus de ‘vader’, maar juist de ‘moeder’ is. Hij wil daarmee uitdrukken hoeveel moeite het hem dit keer kostte om de Galaten als gelovigen ‘voort te brengen’. De eerste keer waren de Galaten onwetend aangaande het Evangelie en hoefde hij het alleen maar te vertellen. Nu moest Paulus het hen opnieuw vertellen, met dit verschil dat ze inmiddels afkerig waren gemaakt. IJver hadden de Galaten nog steeds, maar het was godsdienstige ijver geworden. Gebaseerd op werken en verdienen. De ‘vreugde om niet’ die ze aanvankelijk beleefden toen ze vernamen dat elk mens wordt gerechtvaardigd door het geloof van Christus (Gal.2:16), had nu plaats gemaakt voor verplichte vormen en uiterlijkheden. Zou Paulus hen opnieuw het Leven kunnen schenken … van de opgewekte Christus (Gal.2:20)? Zodat Hij in hen gestalte zou krijgen?! 128

Galaten 4:20 – ten einde raad Maar ik zou willen op dit moment bij jullie aanwezig te zijn en mijn toon te veranderen omdat ik geen raad weet met jullie. Paulus is zich ervan bewust dat het aanschrijven van de Galaten z’n beperkingen heeft. We weten allemaal dat bepaalde zaken nu eenmaal het beste van aangezicht tot aangezicht kunnen worden besproken. Dat geldt vooral voor het communiceren over gevoelige onderwerpen. Door middel van ‘emoticons’ proberen we dit handicap tegenwoordig te compenseren, maar het blijft behelpen. De apostel had het liefst persoonlijk, vis-à-vis met de Galaten gesproken. Dan had hij wellicht een andere toon kunnen aanslaan dan zoals die nu op zijn lezers overkomt. Misschien dat de apostel in hun beleving reageert als ‘vanuit de hoogte’ en ‘boos’. Maar hoe anders zou het zijn wanneer ze zijn stem konden horen en zijn gezicht en gebaren konden zien! Dan zouden ze zelf kunnen opmerken dat Paulus inhoudelijk weliswaar zeer zeker van zijn zaak is, maar wat zijn lezers aangaat, vertwijfeld en desperaat is. Als een moeder die geen raad weet met wat ze verder met haar kinderen aan moet. Wat kon Paulus, gegeven de fysieke afstand tot zijn lezers, meer doen dan deze brief schrijven? Tot op vandaag profiteren we ervan. Dank God! 129

Galaten 4:21 – selectief luisteren Zeg mij, die onder de wet willen zijn: luisteren jullie niet naar de wet? De kern van de dwaling van de Galaten was dat ze “onder de wet” wilden zijn. Dat was om twee redenen een misvatting. In de eerste plaats waren de natiën nooit “onder de wet” aangezien de wet slechts aan één volk werd gegeven en wel bij de berg Sinaï (Rom.3:19; Gal.4:4; 1Kor.9:20). En in de tweede plaats werd Israël “onder de wet gesteld totdat” het beloofde Zaad van Abraham zou komen (Gal.3:19,24). Waarmee gezegd is dat ook Israël vandaag niet meer “onder de wet” staat. Evenals in 3:1-4 daagt Paulus ook hier zijn lezers in vragende vorm uit. Als de Galaten dan onder de wet willen zijn, begin dan eerst eens te luisteren naar diezelfde wet. De wet (Hebr. Torah = onderwijzing) bestaat immers niet alleen uit instructies maar leert ons vóór alles ook geschiedenis. Genesis, het eerste boek van Mozes, beschrijft de eerste vijfentwintighonderd jaren die vooraf gingen aan de wetgeving op Sinaï. Paulus zal aantonen hoe in Genesis de geschiedenis van Abraham illustratief is en bevestigt wat hij onderwijst. Als de Galaten dan niet naar hem willen luisteren, laten ze dan in elk geval luisteren naar de wet! 130

Galaten 4:22,23 – naar het vlees & door belofte Want er staat geschreven dat Abraham twee zonen had: één van het dienstmeisje en één vanuit de vrije [vrouw]. Maar die vanuit het dienstmeisje is naar [het] vlees verwekt, maar die uit de vrije [vrouw] door belofte. De apostel begint zijn nieuwe uitwijding met het Schriftuurlijk gegeven dat Abraham niet één maar twee zonen had. Later zelfs nog zes meer, maar hier gaat het om de tegenstelling tussen Ismaël en Izaäk. Paulus noemt de namen van de jongens niet, maar wijst enkel op de sociale status van waaruit zij zijn geboren. De eerste uit het dienstmeisje (of slavin) en de tweede uit de vrije vrouw. De zoon uit het dienstmeisje werd “naar het vlees verwekt”, een uitdrukking die verwijst naar de gangbare voortplanting. Op de achtergrond van de formulering speelt ook mee dat deze verwekking typisch mensenwerk was. Met het idee: God een handje willen helpen. Hagar staat hier tegenover Sara. Want niet uit de slavin maar uit “de vrije vrouw” zou de beloofde zoon worden geboren (Gen.17:19). Via twee mensen die dan inmiddels beiden “naar het vlees” “verstorvenen” waren (Rom.4:19). God had een lijfelijke zoon uit Abraham en Sara beloofd. En aangezien voor Hem niets te wonderlijk is (Gen.18:14) bracht Hij leven uit de dood voort! 131

Galaten 4:24 – zinnebeeldig Deze dingen zijn zinnebeeldig want dit zijn twee verbonden. Van het woord dat hier is weergegeven met ‘zinnebeeldig’ (allegoreo) is ons woord ‘allegorie’ afgeleid. Toch is de betekenis van dit woord in onze taal niet helemaal dezelfde als Paulus deze gebruikte. In de letterkunde is iets een allegorie wanneer een verhaal niet letterlijk maar enkel symbolisch moet worden opgevat. Maar dat is bij Paulus zeker niet het geval. Hij refereert heel uitdrukkelijk aan waar gebeurde verhalen. Aan wat geschied is (= geschiedenis): aan historische figuren in een concrete plaats en tijd (3:17). De symbolische, zinnebeeldige betekenis vervangt niet de letterlijk betekenis, maar vult deze aan. Een geschiedenis staat niet slechts opgetekend als historie, maar heeft bovenal ook typologische strekking. Paulus gaat van deze zinnebeeldige betekenis op voorhand uit. Sterker nog: hij neemt het zijn lezers min of meer kwalijk dat zijzelf nog niet deze zinnebeeldige betekenis hadden opgemerkt. Waaruit volgt dat ’typologie’ (zoals deze bezigheid gewoonlijk wordt genoemd) een door en door Bijbelse praktijk is. Onder de oppervlakte van geschiedenissen gaan typen (beelden) schuil die verwijzen naar het werk dat God in Christus uitvoert. En zó komen geschiedenissen in het ‘Oude Testament’ tot leven. Het blijkt één grote verzameling te zijn van illustraties van Goddelijke waarheden! Gods plaatjesboek! 132

Galaten 4:24 – twee verbonden Deze dingen zijn zinnebeeldig want dit zijn twee verbonden. Eén van de berg Sinaï die tot slavernij baart. Dat is Hagar. Hagar en Sara zijn twee verbonden. Het werkwoord ‘zijn’ is hier geen is-gelijk-teken. Waar het Grieks dit werkwoord gebruikt heeft dit gewoonlijk de betekenis van representatie. “… dit (brood) is mijn lichaam” (Mat.26:26) of “de tien hoorns zijn tien koningen” (Openb.17:12), enzovoort. In zulke gevallen betekent ‘is’ of ‘zijn’: een voorstelling of uitbeelding van. Beeldspraak dus. Hagar staat model voor het verbond dat werd gemaakt bij de berg Sinaï. Dat verbond was op voorhand slechts tijdelijk, zoals Paulus eerder had betoogd (3:19,23,24). Ismaël was de eerste zoon van Abraham, maar niet de beloofde zoon omdat hij was geboren in een positie van slavernij. Dat maakt Ismaël ook zo’n duidelijk type van het eerste verbond dat vierhonderddertig jaar na de belofte aan Abraham tot stand kwam (3:17). Had Paulus eerder al niet betoogd dat het volk sinds Sinaï onder voogdij stond en in de praktijk niet verschilde van een slaaf (4:1-5)? De “twee verbonden” representeren respectievelijk “het oude verbond” en “het nieuwe verbond”. Slavernij en vrijheid. Hagar en Sara. Ismaël en Izaäk. Werken en genade. Vlees en Geest. Wet en genade. Het is het één of het ander … 133

Galaten 4:25 – de berg Sinaï in Arabië Hagar nu is de berg Sinaï in Arabië. Het staat op één lijn met het huidige Jeruzalem, want dat is in slavernij met haar kinderen. Paulus’ terloopse opmerking over de locatie van de berg Sinaï is heel verrassend. Traditioneel wordt voor de berg Sinaï altijd verwezen naar de zuidpunt van het schiereiland tussen Israël en Egypte. Deze traditie gaat terug op Helena, de moeder van keizer Constantijn die in de vierde eeuw in een visioen zou hebben gezien dat “de berg Gods” daar zou hebben gelegen. Daardoor draagt dit gebied ook de naam ‘Sinaï-woestijn’. Maar dit is op z’n zachtst gezegd nogal twijfelachtig aangezien Arabië naar algemeen spraakgebruik het gebied is ten oosten van de Rode Zee. Dat geldt trouwens ook voor het gebied van Midian, waar volgens Exodus 3:1 de berg Sinaï (Horeb) gelegen was. Wanneer de berg Sinaï inderdaad in Arabië gezocht moet worden, dan betekent dit dat het volk Israël vanuit het gebied van Gosen (ten noord-oosten van de Nijldelta) in allerijl is vertrokken richting de Golf van Eilat dat een uitloper is van de Rode Zee. En vandaar is Israël dwars door de Rode Zee overgestoken naar Arabië om hun weg te vervolgen naar de berg Gods in het gebied van Midian. 134

Galaten 4:25 – op één lijn Hagar nu is de berg Sinaï in Arabië. Het staat op één lijn met het huidige Jeruzalem, want dat is in slavernij met haar kinderen. Hagar staat volgens Paulus model voor de berg Sinaï dat op haar beurt weer “op één lijn staat met het huidige Jeruzalem”. Dit is een mooi voorbeeld van associatief denken. Dat is een type denken dat onderwerpen met elkaar verbindt die geheel los van elkaar staan. De slavin Hagar en de berg Sinaï en het huidige Jeruzalem hebben op zichzelf genomen niets met elkaar van doen. En toch plaatst Paulus ze “op één lijn”. Wat is die ene lijn? Paulus heeft het over een lijn die verschillende (parallelle) lijnen met elkaar verbindt. De gemene deler tussen de onderwerpen is ‘slavernij’. Hagar is een type van de berg Sinaï omdat beiden ‘slaven’ voortbrachten. Bij Hagar is dat duidelijk omdat ze letterlijk een slavin was. De berg Sinaï daarentegen, als embleem van de wetgeving, brengt in figuurlijke zin slaven voort (4:1-5). En “het huidige Jeruzalem” dat dit oude verbond van de wet probeert te conserveren, staat daarom op één lijn met Sinaï en Hagar. Zij vertegenwoordigt het Judaïsme dat tot op vandaag afkerig is van “de Zoon van de belofte”… 135

Galaten 4:25,26 – het opwaartse Jeruzalem Het staat op één lijn met het huidige Jeruzalem, want dat is in slavernij met haar kinderen. Maar het opwaartse Jeruzalem is vrij en dat is onze moeder. “Het huidige Jeruzalem” vertegenwoordigt het Judaïsme dat vasthoudt aan het oude verbond van Sinaï en “in slavernij is met haar kinderen”. Als Paulus daartegenover een ander Jeruzalem stelt, zou men verwachten dat hij dit ‘het toekomstige Jeruzalem’ zou noemen. Maar dat doet hij niet. Hij spreekt van “het opwaartse Jeruzalem”. ‘Huidig’ is een tijdsaanduiding terwijl ‘opwaarts’ een ruimtelijke richting aangeeft (Gr. anoo; zie ook Joh.11:41). Met “het opwaartse Jeruzalem” doelt Paulus op de moedergemeente in Jeruzalem dat was georiënteerd op de boodschap van God en van waaruit de prediking van het Evangelie is begonnen. Dat Jeruzalem is vrij en heeft dan ook tijdens de apostelvergadering officieel de vrijheid van de natiën en daarmee ook Paulus’ Evangelie erkend (Gal.2:9; Hand.15:10,11). “Het opwaartse Jeruzalem” was in Paulus’ dagen een verdrukte minderheid. Niettemin staat ze aan de wieg van “de ekklesia van God” (1:13) en ze kan daarom met recht “onze moeder” worden genoemd. Waar “het huidige Jeruzalem” als geheel ongelovig is, zal het toekomstige Jeruzalem “opwaarts” gericht zijn. Dan zal ze uitroepen: “gezegend zij de Komende in de naam van de Heer!” (Mat.23:39). 136

Galaten 4:26,27 – de kinderen van de eenzame Maar het opwaartse Jeruzalem is vrij en dat is onze moeder. Want er staat geschreven: wees blij, onvruchtbare, die niet voortbrengt. Barst uit en roep, u die geen barensweeën hebt. Want vele zijn de kinderen van de eenzame, meer dan van haar die de man heeft. Met “het opwaartse Jeruzalem” doelt Paulus niet op een Jeruzalem dat boven is, maar op een Jeruzalem dat op boven gericht is (vergl. Joh.11:41). Hij verwijst daarmee naar het gelovig (overblijfsel van) Jeruzalem van waaruit het Evangelie voor het eerst heeft geklonken en waar tijdens de beroemde apostelvergadering de vrijheid officieel bekrachtigd werd (Hand.15; Gal.2:1-9). Van dat Jeruzalem zegt Paulus: dat is onze moeder en die is vrij. Paulus bevestigt de waarheid over Jeruzalem als onze moeder met een citaat uit Jesaja 54:1. In de context van die profetie gaat het heel duidelijk over de stad Jeruzalem in de tijd dat de Messias in hun midden zal zijn (vergl. Jes.49:14-23 en 66:7-11). Deze passage zal uiteraard pas in de toekomst definitief worden vervuld. Maar Paulus citeert dit vers omdat hij nu reeds een (voor)vervulling ervan ziet. Want is Jeruzalem juist nu niet “de eenzame”, een weduwe en nog steeds zonder Man (vergl. Jes.54:4)? En toch … hoewel een “onvruchtbare” (Sara!) is haar nageslacht talrijk! 137

Galaten 4:28,29 – controverse Ismaël en Izaäk Jullie nu broeders, zijn evenals Izaäk kinderen van de belofte. Maar net zoals destijds hij die naar het vlees verwekt wordt, degene die naar de geest [verwekt was], vervolgde, zo ook nu. Een kind van Abraham zijn zegt niet alles. Dat was Ismaël ten slotte ook. De vraag in deze passage is: wie is je moeder? De slavin of de vrije? Izaäk was een kind van de belofte en verwekt “naar de Geest”, dat betekent: verwekt door opstandingskracht vanuit een ‘verstorven’ vader en moeder. Het sluit ook aan op het eerdere citaat uit Jesaja 55:1, waarin sprake is van het talrijke nageslacht dat voort zou komen uit de onvruchtbare. Maar nu gaat Paulus nog een stap verder. Waar sprake is van de tegenstelling ‘slavin’ en ‘vrije’, ‘vlees’ en ‘geest’, is ook een conflict tussen beide principes onvermijdelijk. Izaäk “werd gespeend” oftewel niet langer aan de moederborst en kon inmiddels staan maar werd meteen het voorwerp van spot van “de zoon van Hagar, de Egyptische” (Gen.21:9; Egyptisch > slavernij!). Vergelijkbaar met de Galaten die ook de tijd van ‘moedermelk’ voorbij waren en geacht werden nu zelf te kunnen staan (5:1). Evenals Izaäk werden ook zij achterna gezeten (= vervolgd) door de zoon van de slavin: Judaïseerders die hun “de vrijheid in Christus” misgunden … 138

Galaten 4:30 – of/of en geen en/en Maar wat zegt de Schrift? Werp het dienstmeisje en haar zoon eruit, want de zoon van het dienstmeisje zal absoluut geen lotbezit ontvangen met de zoon van de vrije. Hoe zou het conflict dat in Galatië speelde dienen te worden opgelost? Door een compromis te sluiten? Dat zou een typisch menselijke oplossing zijn. Vandaar dat Paulus vraagt: “wat zegt de Schrift?” En daarvoor borduurt hij nu voort op de geschiedenis van Hagar en Sara en hun beide zonen. Zij representeren respectievelijk het oude en het nieuwe verbond. Vlees en Geest. Wet en genade. In de geschiedenis van Genesis 21 is het of Hagar en Ismaël, of Sara en Izaäk. Ze konden onmogelijk samen onder één dak verder. Abraham had daar heel veel moeite mee (Gen.21:11), maar God gaf Sara gelijk: de slavin met haar zoon moest weg. Jazeker, ook Ismaël kreeg beloften mee (Gen.16:12) en evenals later Jakob, zou hij twaalf zonen krijgen (Gen.25:16). Maar de belofte, die was niet voor hem maar enkel voor Izaäk. In de kerkgeschiedenis heeft men altijd weer een combinatie van ‘wet en evangelie’ uitgeprobeerd. Een balans met van beiden wat. De kool en de geit willen sparen. Maar dat is onmogelijk. Het is of de Judaïseerders of het Evangelie zoals Paulus dit predikte. 139

Galaten 4:30,31 – kinderen van de vrije Werp het dienstmeisje en haar zoon eruit, want de zoon van het dienstmeisje zal absoluut geen lotbezit ontvangen met de zoon van de vrije. Daarom broeders, wij zijn geen kinderen van een dienstmeisje maar van de vrije. Het citaat uit Genesis 21 over wat Abraham te doen stond met Hagar en Ismaël is veel meer dan alleen historie. Paulus had uit de doeken gedaan dat Hagar en Sara typen zijn van respectievelijk het oude en nieuwe verbond. Van slavernij en vrijheid. Daarom kon het niet missen dat ook het wegsturen van Hagar en Ismaël een diepere betekenis moest hebben. Ismaël en Izaäk hadden één vader maar twee verschillende moeders. De Judaïseerders onder de Galaten die er prat opgingen zonen van Abraham te zijn, realiseerden zich niet dat ze zich opstelden als kroost van Hagar. In slavernij. Een wereld van verschil met wat Paulus aan de Galaten had onderwezen. Zoals Abraham rechtvaardig verklaard werd door amen te zeggen op Gods onvoorwaardelijke belofte, zo ook de Galaten. Los van enig werk van wet. En nu waren ze “in Christus” – het beloofde zaad van Abraham (3:28,29) en daarom viel hen het lotbezit (lees: de erfenis) toe. ‘Om niet’ en in vrijheid. Dat is de positie en daarin zouden zij (en wij!) blijven staan. 140

O DWAZE GA LATEN! GALATEN 5 141

Galaten 5:1 – de vrijheid waarmee Christus vrijmaakt Staat dan vast in de vrijheid waarmee Christus ons vrijmaakt en wordt niet weer met een juk van slavernij vastgehouden. Dit vers is een conclusie en tevens inleiding tot het laatste deel van de brief. “De vrijheid” waarvan hier sprake is, is de vrijheid waarvan Sara en Izaäk (“de zoon van de vrije”) een uitbeelding zijn. Zij staan tegenover Hagar en Ismaël die typen zijn van de slavernij van het oude verbond (Sinaï). “De vrijheid waarmee Christus vrijmaakt” hadden de Galaten leren kennen via het Evangelie dat Paulus hen had verkondigd. De meerderheid van hen had een ‘heidense’ achtergrond, maar evenals zij die uit het Jodendom voortkwamen, werden ook zij beheerst door religieuze plichtplegingen (4:3,9). Met de dreiging nu te worden overgehaald tot het Jodendom, zou men feitelijk terugkeren naar de slavernij waaruit ze ooit waren bevrijd. Tot religie, wat letterlijk zoiets betekent als: weer gebonden worden. Paulus kan dan ook niet anders dan zijn lezers hartstochtelijk aansporen om te blijven staan in de vrijheid waarmee Christus vrijmaakt. Let op: “Christus”, dat is de titel die toebehoort aan Hem die door God uit de doden werd opgewekt (1:1). Het is dit feit dat de grens markeert tussen het oude en het nieuwe verbond. Tussen slavernij en vrijheid. 143

Galaten 5:2 – besnijdenis of Christus? Let op, ik Paulus zeg jullie: indien jullie besneden worden zal Christus jullie niets baten. Deze brief is rijk aan gepeperde uitspraken. Dit is er weer zo één. Paulus legt zijn volle persoonlijke gewicht in wat hij hier verklaart. Het lijkt er zelfs op dat de brief hier even niet wordt gedicteerd, maar dat hijzelf de pen van de secretaris heeft overgenomen. “Let op, ik Paulus, zeg jullie …”. Paulus richt zich in dit statement niet tot Joden, want voor hen was het volkomen legitiem om besneden te worden (Hand.21:21-24). Sterker nog: Paulus liet ooit zijn medewerker Timotheüs besnijden ter wille van de Joden, aangezien deze een Joodse moeder had (Hand.16:3). Met een Jood die vrijwillig naar de Joodse gebruiken leeft is niets mis, zoals er ook niets mis is met een Nederlander die naar de Nederlandse gebruiken leeft. De “jullie” die hier worden aangesproken zijn Galaten die dreigden ‘verjoodst’ (2:14) te worden, onder het voorwendsel dat men alleen “onder de wet” rechtvaardig zou kunnen leven. Paulus verzekert degenen die zwichten voor een dergelijke redenering, dat Christus hen geen enkel nut zal doen. Want de waarheid van het Evangelie is dat een mens wordt gerechtvaardigd door geloof, los van besnijdenis of werken van wet. Wie dat niet snapt, kent Christus niet. 144

Galaten 5:3 – cherry picking Nogmaals betuig ik aan ieder mens die besneden wordt, dat hij een schuldenaar is de hele wet te doen. Als een getuige voor de rechtbank verklaart Paulus nogmaals plechtig dat wie wordt besneden, daarmee heel het juk van de wet op zich neemt. Want zoals Paulus al eerder had aangegeven (3:10) is de wet een totaalpakket en is de besnijdenis dus niet los verkrijgbaar. Kennelijk hadden de Judaïseerders de Galaten al zover gekregen om de Joodse kalender van hoogtijden over te nemen (4:11) en drongen zij nu ook aan op de besnijdenis (6:12). Paulus kende het Jodendom van binnenuit en als ‘ervaringsdeskundige’ (1:14) kon hij totaal geen waardering opbrengen voor de ‘Judaïseerders’ die in Galatië actief waren. Ze hielden nota bene zelf niet eens de wet (6:13)! In de christenheid is dit ‘selectief winkelen’ in wetsartikelen een algemeen geaccepteerde praktijk geworden. Men houdt de kerkgangers de wet voor, maar als het zo uitkomt verandert men dit ook met het grootste gemak. Men zegt de sabbatdag te gedenken maar ondertussen verandert men de sabbat in een zondag. Of men ‘onderhoudt het verbond’ maar in plaats van te besnijden, besprenkelt men zuigelingen. Enzovoort. Zou men naar Paulus en zijn boodschap voor de natiën hebben geluisterd, dan zou men zijn behoed voor deze dwaalweg … 145

Galaten 5:4 – vervallen uit de genade Christus werd voor jullie buiten werking gesteld, jullie die in de wet worden gerechtvaardigd vervallen uit de genade. Het onderwijs van de Judaïseerders was zó fataal dat Christus in de praktijk voor hen onmogelijk nog iets kon betekenen. De leer om rechtvaardig te worden in de sfeer van wetswerken, sluit namelijk uit om te accepteren dat een mens in Christus rechtvaardig is. Alles wat verder dan nog over Christus gezegd wordt, hoe positief ook, is per definitie nietszeggend geworden en effectief krachteloos gemaakt. Te zeggen dat Christus buiten werking werd gesteld is niet anders dan te zeggen dat men is “vervallen uit de genade”. We moeten deze uitdrukking goed begrijpen. “Vervallen uit de genade” vindt niet plaats door de wet te breken, maar juist door het van de wet te verwachten. Niet door goddeloos te leven vervalt men uit de genade, maar door stipt de wet na te volgen met het idee daardoor rechtvaardig te worden. En ja, dat is letterlijk een val: een neergang vanuit een hoge(re) positie. Op de basis van genade staan we wanneer we alles van God en van zijn belofte verwachten. Want Hij geeft ‘om niet’. Hoe groot is de val als men die grond verlaat en het van eigen prestaties verwacht … 146

Galaten 5:4 – vervallen uit de genade, kan dat? Christus werd voor jullie buiten werking gesteld, jullie die in de wet worden gerechtvaardigd vervallen uit de genade. We zagen dat de frase “vervallen uit de genade” niet verwijst naar goddeloosheid maar naar vrome pogingen om een rechtvaardige te worden. Zo iemand verwacht het niet langer van de genade van God maar van eigen prestaties. Nu zou men bezorgd kunnen opperen dat, als de Galaten ooit waren gerechtvaardigd uit Gods genade, het dan toch kennelijk mogelijk is daarna uit deze genade te vallen. Suggereert dit dan niet dat als men eenmaal gerechtvaardigd is, men deze positie toch weer kan verspelen? Het antwoord op deze laatste vraag is een resoluut nee. Paulus maakt in Romeinen 8:30 heel duidelijk dat degenen die God heeft voorbestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld van zijn Zoon, ook door Hem worden geroepen en vervolgens ook door Hem worden gerechtvaardigd en daarna ook door Hem worden verheerlijkt. Deze ketting bestaat uit louter gouden schakels: er is niets van de mens bij – het is alles Gods werk en daarom ook onomkeerbaar. Wie gerechtvaardigd is uit genade maar daarna alsnog meent een rechtvaardige te moeten worden door werken, is uiteraard nog steeds een rechtvaardige. Maar zo iemand heeft wel de grond waarop hij is gerechtvaardigd verlaten. 147

Galaten 5:5 – hoop van rechtvaardigheid Want wij verwachten in Geest, vanuit geloof, hoop van rechtvaardigheid. Tegenover hen die “vervallen uit de genade”, noteert Paulus hier wat “wij verwachten”. Zeker, zij die “vervallen uit de genade” hebben ook een verwachting maar die is niet “in Geest” maar ‘in vlees’. En niet “vanuit geloof” maar ‘vanuit werken’. Men verwacht in eigen kracht (= vlees) en door eigen prestaties (= vanuit werken) rechtvaardig te worden. Maar wat “wij verwachten” is zoveel anders, schrijft Paulus. Niet gevestigd op vlees maar “in Geest” en “vanuit geloof”. Zoals Abraham en Sara als oud en impotent echtpaar geloofde dat God hen een lijfelijke zoon zou schenken. Dat was geen opdracht aan hen maar een belofte. Zij waren “naar het vlees” niet in staat om leven te verwekken en daarom was het Gods Geest die hen deze vitaliteit en potentie verleende. De inhoud van de verwachting (“in Geest, vanuit geloof”) noemt Paulus hier “hoop van rechtvaardigheid”. Dat betekent niet dat de rechtvaardiging onze hoop is, want als gelovigen zijn we gerechtvaardigd. Nee, de “hoop van rechtvaardigheid” verwijst naar de hoop die verband houdt met het feit dat God recht doet aan zijn woord en belofte. Zijn rechtvaardigheid staat garant voor onze hoop! 148

Galaten 5:6 – geloof door liefde inwerkende Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht, noch voorhuid, maar geloof door liefde inwerkende. “Christus Jezus” is een formulering die we alleen bij Paulus aantreffen. Heel vaak zelfs. De volgorde in de naam verwijst naar hoe Paulus zijn Heer heeft leren kennen: voorop staat de opgewekte en verheerlijkte Christus, die zich identificeerde als de Jezus die hier op aarde wandelde en die Paulus niet heeft gekend. In het opstandingsleven en de nieuwe schepping is al of niet besneden zijn volstrekt irrelevant (6:15). Krachtig is wat God in Christus Jezus heeft gedaan en doet. Niet ons werk maar zijn werk is beslissend. Dat is de boodschap en dat is wat we geloven. Be-amen wat God zegt en belooft te zullen doen. Paulus voegt daar nog iets aan toe: “geloof door liefde inwerkende“. Later (in vers 22) maakt hij duidelijk dat liefde “de vrucht is van de Geest”. Liefde is geen prestatie of verdienste maar wel een logisch en levend effect van Gods Geest. Als we namelijk God geloven en Christus Jezus leren kennen, leren we onvermijdelijk ook de liefde Gods (= agapé) verstaan. Dit is een liefde die onvoorwaardelijk en universeel is. Geloven is geen werk maar door liefde heeft het wel een enorme uit- en inwerking! 149

Galaten 5:7,8 – jullie renden goed Jullie renden goed! Wie hinderde jullie om je te laten overreden door de waarheid? Die overreding kwam niet uit Degene die jullie roept. Het is een bekend beeld in Paulus’ brieven: de renbaan. De Galaten hadden ooit een goede start gemaakt. Dat hun loop in de renbaan nu niet meer goed was, heeft maar één reden: ze waren gehinderd om zich door de waarheid te laten overreden. De vraag “wie hinderde jullie” is hier net zo retorisch als de vraag in 3:1: “wie betovert jullie …?”. Het zijn de predikers die hen wilden ‘verjoodsen’ (judaïseren). De eerste “overreding” kwam van Hem die hen had geroepen via Paulus’ prediking. De prediking van de waarheid van Gods genade (1:6,15). De tweede “overreding” kwam van degenen die hen nu hinderden in de renbaan. Zich niet laten overreden door de waarheid is nooit vrijblijvend of theoretisch. Het heeft directe consequenties voor de praktijk. Om in Paulus’ beeldspraak te blijven: presteren in de renbaan kan uitsluitend wanneer men gefocust is op het ene, grote doel. Slechts wanneer we het oog gericht hebben en houden op de genade Gods in Christus en op wat Hij vermag te doen in ons leven, zullen we ongehinderd de finish bereiken. Daartoe zijn we geroepen; dat is de waarheid. 150

Galaten 5:8,9 – een beetje zuurdeeg Die overreding kwam niet uit Degene die jullie roept. Een klein beetje zuurdeeg doorzuurt heel het deeg. Met de “overreding” doelt Paulus op de beweringen waarmee de Judaïseerders de Galaten probeerden over te halen. Ze oefenden druk op hen uit om zich te laten besnijden (:2,3). Paulus maakt duidelijk dat dit alles haaks staat op het Evangelie waarmee God hen had geroepen. Een ritueel invoeren lijkt misschien een kleinigheid, maar het is als zuurdeeg. Het is bederf dat voortwoekert en in no-time zal het heel het deeg doorzuren. “Zuurdeeg” heeft in de Bijbel altijd de betekenis van voortwoekerend bederf (Mat.16:6,11; Mar.8:15; 1Kor.5:7). Vergelijkbaar met zoals wij spreken van ‘een rotte appel’. Niet de besnijdenis of een hoogtijdag of een ander ritueel op zichzelf, is het “zuurdeeg”. Het zuurdeeg is het misplaatste motief om de wet toe te passen op de natiën. Inclusief het idee dat men slechts rechtvaardig kan zijn mits men zich houdt aan de wet van Mozes. Dat is ‘zuurdeeg’ want eenmaal op deze weg van ‘verjoodsing’ blijft het nooit bij één ritueel. De leer van de Judaïseerders is ‘zuurdeeg’. Het bederft alles. De vreugde verdwijnt, omdat het de mens oriënteert op “het oude” (gist > gisteren) in plaats van op “het nieuwe” dat onvergankelijk is! 151

Galaten 5:10 – geen water bij de wijn! Ik ben overtuigd van jullie in de Heer dat jullie niet anders van zin zullen zijn. Maar die jullie verstoort zal het oordeel dragen, wie hij ook is. Paulus maakt zich grote zorgen over de ontwikkelingen in de ekklesia’s in Galatië. Juist in het voorgaande vers had hij nog aangegeven dat het zuurdeeg van valse leer het hele deeg dreigde te doorzuren. Toch beschouwt hij de situatie in Galatië niet als hopeloos. Hij heeft in elk geval het vertrouwen (“overtuigd … in de Heer”) dat zijn brief zó overtuigend is dat zijn lezers “niet anders van zin zullen zijn”. In zekere zin zijn de Galatische gelovigen slachtoffers van mensen die hen kwamen ‘verstoren’ (1:6) en het Evangelie verdraaien. In bovenstaand vers gebruikt Paulus trouwens een enkelvoud (“hij”) maar in vers 12 is het weer meervoud. Was er onder de ‘opstokers’ misschien één leider op wie hier wordt gedoeld? “Het oordeel” dat Paulus over deze valse leraren had uitgesproken was niet mals. Ze betoonden weliswaar ijver, maar van het slechtste soort (4:17). Ze hadden de Galaten ‘betoverd’ (3:1) en misleid met een ‘evangelie’ dat geen Evangelie is. Tot twee keer toe had de apostel zijn “anathema” daarover uitgesproken (1:8,9). Het Goede Bericht is ge-wel-dig maar wee degene die water bij deze wijn doet! 152

Galaten 5:11 – predikte Paulus nog de besnijdenis? Welnu broeders, indien ik nog besnijdenis predik, waarom word ik dan vervolgd? Dan is immers de valstrik van het kruis teniet gedaan. In Romeinen 3:1,2 vraag Paulus zich hardop af wat het voorrecht van de Jood en wat het nut van de besnijdenis is. “Veel, in elk opzicht!”, luidt zijn antwoord. Als Jood heeft Paulus dan ook altijd naar de gebruiken gewandeld (Hand.25:8; 28:17) en terwille van de Joden liet hij Timotheüs, die een Joodse moeder had, besnijden (Hand.16:3). Aan Paulus echter was “het Evangelie van de voorhuid” toevertrouwd. Dat betekent dat een mens buiten besnijdenis en rituelen om wordt gerechtvaardigd. Zoals God ooit de onbesneden Abram tot een rechtvaardige rekende (Gen.15:6; Rom.4:10). Paulus’ volksgenoten echter verketterden hem om zijn prediking omdat ze deze opvatten als “afstandneming van Mozes” (Hand.21:21). De besnijdenis en andere Joodse gebruiken vormden in Paulus’ boodschap geen issue. Het opdringen van de besnijdenis aan de natiën daarentegen, dat was voor hem wel een issue (Gal.5:2,3). Dat Paulus “de Joden een Jood was” en met hen meeging in het gebruik van de besnijdenis, hebben zijn tegenstanders in Galatië aangegrepen als argument dat hij nog steeds de besnijdenis predikte. Maar als dat waar zou zijn, waarom werd hij dan nog vervolgd?! Waar vielen Paulus’ tegenstanders écht over …? 153

Galaten 5:11 – de valstrik van het kruis Welnu broeders, indien ik nog besnijdenis predik, waarom word ik dan vervolgd? Dan is immers de valstrik van het kruis teniet gedaan. Als het waar zou zijn dat Paulus’ inderdaad nog steeds de besnijdenis predikte, waar lag dan de moeite die de Judaïseerders met hem hadden? Het antwoord is simpel: Paulus werd vervolgd omdat hij predikte dat aan het kruis alles is volbracht. Iedere religieuze boodschap die de mens voorhoudt dat behalve “het kruis” nog iets anders noodzakelijk zou zijn voor de redding of rechtvaardiging van de mens, doet “de valstrik van het kruis teniet”. Ongeacht of dit ‘iets’ nu besnijdenis, sabbatonderhouding, doop, kerklidmaatschap of ‘kiezen voor Jezus’ is. Het kruis verdraagt geen extra’s. Elke boodschap van ‘het kruis plus …’ is een ontkenning dat het kruis ‘algenoegzaam’ is. Het kruis representeert de vijandschap van de wereld. Tegelijkertijd demonstreert het de liefde van God die alle vijandschap overtreft. Daarom is de boodschap van het kruis: niets van de mens, alles van God. Dat Jezus Christus stierf, staat garant voor de redding en de rechtvaardiging van alle mensen (Gal.2:21; Rom.3:23,24; 5:18). Zoals het eten van één verboden vrucht heel de mensheid tot sterveling en zondaar maakte, zo is het kruis de waarborg van universele levendmaking en redding. 154

Galaten 5:12 – de botte bijl? Och, dat zij die jullie opstoken zich zouden afhakken! Na zijn persoonlijke en zakelijke uiteenzettingen deelt Paulus hier ook nog eens ronduit spottende sneren uit. Hij wenst de propagandisten van de besnijdenis toe dat zij “zich zouden afhakken”. Elders kan dit ‘afhakken’ slaan op de touwen van een sloep (Hand.27:32) of op lichaamsdelen zoals een oor (Joh.18:10), een hand (Mar.9:43) een duim of een grote teen (Richt.1:6; LXX). Hier in Galaten 5 denkt Paulus duidelijk aan ‘ontmanning’: het afhakken van het mannelijk lid of van de testikels. Zoals dit werkwoord ook wordt gebruikt in Deuteronomium 23:1 (LXX) waar wordt gesproken over ‘ontmanden’ (gecastreerden) die niet in de gemeente zouden komen. Paulus’ sarcasme ligt er nogal dik bovenop: zij die anderen willen besnijden, kunnen beter zichzelf snijden (= castreren) zodat ze daarmee automatisch ook zijn afgesneden van de gemeente. Elders noemt hij deze lieden met een woordspeling “de versnijdenis” (Filp.3:2). Heel wat bijbellezers hebben moeite met dit soort ‘onparlementair’ taalgebruik en menen dat het niet in de Bijbel thuishoort. Jammer voor hen, want de Bijbelschrijvers schrikken er niet voor terug om zich ondiplomatiek en soms zelfs grof uit te laten. Als er veel op het spel staat, kunnen krachttermen zeer gepast zijn! De wijzen kennen tijd en wijze (Pred.8:5). 155

Galaten 5:13 – vrijheid is een risico Want jullie werden geroepen op vrijheid broeders, alleen, gebruik de vrijheid niet als aanleiding voor het vlees maar dient elkaar als slaaf door de liefde. Terwijl de onruststokers (:12) in Galatië slaven van de wet wilden maken, zet Paulus hier het grote contrast neer met het Evangelie op grond waarvan zij waren geroepen. Het was op basis van vrijheid dat zij de genade van Christus leerden kennen (1:6), zonder verplichtingen van wet of besnijdenis. Paulus realiseert zich dat de vrijheid die hij predikte gemakkelijk kan worden misbruikt om “het vlees” te laten gelden. Met “het vlees” doelt Paulus op de fysieke mens in zijn zwakheid (“het vlees is zwak”; Mat.26:41; Rom.6:19 en 8:3) zonder geleid te worden door de geest (5:19). De boodschap van de vrijheid in Christus Jezus (2:4) is per definitie een risico. Maar merk op dat Paulus niets afdoet van de vrijheid vanwege het gevaar van misbruik ervan. Paulus onderkent het gevaar en waarschuwt er ook tegen, maar laat de vrijheid volledig intact. In de godsdienstige wereld kan men met de vrijheid die Paulus predikte totaal niet uit de voeten. Menselijke organisaties kunnen niet zonder verplichtingen. Maar de ekklesia is geen menselijke organisatie: het is een lichaam waar de leden organisch met elkaar verbonden zijn via het Hoofd. 156

Galaten 5:13,14 – één woord, liefde! Want jullie werden geroepen op vrijheid broeders, alleen, gebruik de vrijheid niet als aanleiding voor het vlees maar dient elkaar als slaaf door de liefde. Want de hele wet is in één woord vervuld: in dit: u zult uw naaste liefhebben als uzelf. Vrijheid is de basis waarop we werden geroepen (lett. “geroepen op vrijheid”). Maar vrijheid op zichzelf is een negatief begrip: je bent vrij van … Bijvoorbeeld vrij van de verplichtingen van de wet. Vrijheid heeft echter inhoud nodig en deze wordt gevonden in de liefde. Deze liefde heet in het Grieks agapé, dat is onvoorwaardelijke liefde. Het is de liefde zoals God zijn schepselen liefheeft. Hij laat niet varen de werken van zijn handen. Het bijzondere van deze agapé-liefde is dat aangezien ze onvoorwaardelijk is, ze ook onverbrekelijk is. Deze liefde maakt dat je nooit van de ander afkomt. In die zin is agapé-liefde slavernij (“dient elkaar als slaaf door de liefde”) met dien verstande dat het geen opgelegde maar een innerlijk gedreven binding is. De wet is profetisch en voorzegt: u zult uw naaste liefhebben als uzelf. Waar een mens de liefde Gods leert kennen is de wet vervuld. Liefde geeft vrijheid inhoud en brengt de ander dichtbij zodat deze met recht een naaste wordt. 157

Galaten 5:15 – bijten, vreten en verteren Maar indien jullie elkaar bijten en vereten, kijk uit dat jullie niet door elkaar worden verteerd. De wettische instelling die onder de Galaten werd gepromoot, leidde tot het tegendeel van wat Paulus zojuist de vervulling van de wet noemde. Wetticisme resulteert altijd in liefdeloosheid. Door gefocust te zijn op wat men moet en niet mag, raakt men gefrustreerd. En om het eigen falen te camoufleren gaat men elkaar de maat nemen. De één de ander en de ander de één. En zo ontstaat een sfeer van elkaar bijten, zoals roofdieren dat doen. En vervolgens elkaar vereten (vreten) met als uiterste consequentie dat men door elkaar wordt verteerd. Het is een neerwaartse spiraal van liefdeloosheid die uiteindelijk niemand spaart. De wettische sfeer van elkaar bijten, vereten en verteren is ook illustratief voor de werking van zuur, waar Paulus het eerder over had (5:9). Ook dat grijpt om zich heen en spaart niets. Zuur is bijtend, vreet aan en verteert ten slotte alles. Zuur typeert ook de stemming en de sfeer die wetticisme met zich meebrengt. Wetticisme tast de essentie van het Evangelie aan en als zuur(deeg) vernietigt het de onderlinge verhoudingen. Slechts agapé-liefde, geworteld in vrijheid bouwt op en maakt blij! 158

Galaten 5:16 – Geest versus vlees Ik echter zeg: wandel in Geest en jullie zullen niet aan [de] begeerte van vlees voldoen. De tegenstelling tussen geest en vlees kwamen we al twee keer eerder tegen in deze brief (3:3 en 4:29). In beide gevallen doelde Paulus niet op de menselijke geest (zoals wel in 1Kor.5:5) maar op Gods Geest, zoals ook in Rom.8:4-9. In 4:29 draaide het om het contrast tussen Ismaël die “naar het vlees” was verwekt en Izaäk die als kind van de belofte “naar de Geest” was verwekt. Het was overduidelijk dat zij van zichzelf volstrekt onmachtig waren om bij te dragen aan Gods belofte. Sterker nog: voorzover hun vlees bijdroeg (> de affaire Abraham en Hagar), dwarsboomde het alleen maar de vervulling van de belofte. Waar God belooft is Hij ook Degene die uitvoert. Hij vitaliseerde de verstorven lichamen van Abraham en Sara. Zie daar de opstandingkracht van Gods Geest! Paulus roept de Galaten op te wandelen in die Geest, dat wil zeggen: het in elke stap van onze levensweg te verwachten van de God die belooft en zó door zijn Geest ons doet leven. Hij maakt zijn woord aan en in ons waar. Dan zullen we niet (slaafs) aan de begeerte van het vlees voldoen. Dat is geen opdracht, maar een vaststelling! 159

Galaten 5:17 – vlees- of Geest-driftig? Want vlees begeert tegen de Geest en de Geest tegen het vlees, want deze weerstaan elkaar, opdat jullie niet doen wat jullie willen. Een mens wordt geleid door vlees of door geest/Geest. “Vlees” staat voor de begeerten (impulsen, driften) die ons lichaam ons ingeeft. “Geest” daarentegen staat voor de denkzin die sturing geeft aan de begeerten. Dieren ontbreekt het vermogen om te denken en worden daarom per definitie beheerst door ‘vlees’ en ‘instinct’. Door het ontbreken van ‘geest’ kent het geen normen of een hoger doel en kan daarom ook niet ter verantwoording worden geroepen. De mens echter wordt geacht meer te zijn en onderscheidt zich door het vermogen te kunnen denken en zich vragen te stellen over de zin en het doel van de dingen. En door het vermogen dit onder woorden te kunnen brengen. Dit alles valt onder de noemer ‘geest’. Wie beheerst wordt door ‘vlees’ wordt niet beheerst door ‘geest’, laat staan door Gods Geest. En omgekeerd: wie beheerst wordt door ‘geest/Geest’ wordt niet beheerst door ‘vlees’. Er bestaat niet zoiets als een autonome wil. Ons willen wordt altijd aangestuurd of door vlees of door geest/Geest. De bedoeling van ieders bestaan is om een ontwikkeling door te maken van een vleesdriftig naar een Geest-driftig (= Geest-gedreven) mens. 160

Galaten 5:18 – in Geest worden geleid Maar indien jullie in Geest worden geleid, zijn jullie niet onder de wet. De formulering “in Geest worden geleid” is in onze taal een passieve vorm, maar in het Grieks niet. Het Grieks kent naast een passieve en actieve vorm ook nog een zogenaamde ‘medialis’ (= middenvorm). Deze vorm heeft zowel een passief als een actief element in zich. De ‘medialis’ is een vorm die zich niet in ons of/ofschema laat persen. Een gelovige wordt geleid (= passief) maar is daarin zelf ook actief betrokken en niet slechts een willoze speelbal. We ontvangen kracht, inspiratie en aanwijzingen maar wijzelf wandelen (:16) en zetten stappen. De Geest waarin we zouden worden geleid verwijst naar “de Geest van Gods Zoon” (4:6) en daarmee ook naar het Leven van de opstanding (4:29; 5:25; 6:8). Het is de levendmakende Geest van het beloofde nieuwe verbond (2Kor.3:6) dat straks met Israël zal worden gesloten. Dan zullen de Israëlieten niet langer “onder de wet” zijn omdat God zijn wetten in hun harten zal schrijven. Gods wil zal niet langer een last zijn, maar een lust! “… in Geest worden geleid” spreekt van de sfeer waarin de leiding plaatsvindt. Een sfeer van vrijheid (2Kor.3:18), voorbij het geopende graf. Daar worden liefde, vreugde en vrede gevonden als “vrucht van de Geest” (5:22). 161

Galaten 5:19-21 – de werken van het vlees Het is openbaar welke de werken van het vlees zijn: hoererij, onreinheid, losbandigheid, afgoderij, toverij, vijandschappen, twist, jaloezie, woede-uitbarstingen, ruzies, tweedracht, partijschappen, afgunsten, dronkenschappen, orgies en dergelijke dingen … Het is een lijst van maar liefst 15/16 “werken van het vlees” die hier worden opgesomd. En de lijst is niet eens compleet, zoals blijkt uit “en dergelijke”. Dat de werken die hier worden genoemd “van het vlees” zijn, is “openbaar”, dat wil zeggen: duidelijk en evident. De opsomming van “werken van het vlees” valt in verschillende categorieën uiteen. De eerste drie werken (hoererij, onreinheid, losbandigheid) liggen in de sfeer van seksualiteit. Nummer vier en vijf (afgoderij, toverij) zijn meer religieus van aard. “Vijandschappen, twist, jaloezie, woede-uitbarstingen, ruzies, tweedracht, partijschappen, afgunsten” zijn werken die vooral op het sociale vlak liggen. De twee laatstgenoemde werken (dronkenschappen, orgies) onderscheiden zich door onmatigheid. Zodra “het vlees” wordt geactiveerd, zijn zulke werken het resultaat. Het mag dan waar zijn dat de wet deze werken veroordeelt, tegelijkertijd prikkelt ze ook “het vlees” om deze dingen te doen (Rom.7:5). Al wat je aandacht geeft groeit en wat je verbiedt wordt aantrekkelijk. Dat is geen fout van de wet, maar het demonstreert onmiskenbaar de zwakheid van het vlees (Rom.8:3). Godzijdank, het Evangelie passeert (Pasen = voorbijgaan!) het vlees … 162

Galaten 5:21 – ‘not done’ in Gods Koninkrijk … afgunsten, dronkenschappen, orgies en dergelijke dingen, waarvan ik jullie voorzeg, zoals ik voorzegde, dat wie zulke dingen praktiseren, Gods Koninkrijk niet als lotbezit zullen ontvangen. De lange en niet eens uitputtende lijst van “werken van het vlees” die zojuist voorbij kwam, betreft praktijken waarvoor geen plaats is in het toekomende Koninkrijk van God. Paulus voorzegt het, zoals hij dat ook eerder tegen hen had gezegd. “Wie zulke dingen praktiseren” zullen in Gods Koninkrijk geen lotbezit ontvangen. Waarbij “praktiseren” uiteraard iets anders is dan een misstap begaan (zie 6:1). Praktiseren betekent: een praktijk beoefenen en behartigen. De waarschuwing die hier klinkt treffen we ook aan in 1Korinthe 6:9-11 en Ef.5:5. De nadruk waarmee de apostel dit statement telkens naar voren brengt, bewijst dat het een doorgaande lijn in zijn onderwijs betreft. Het is ook logisch: gelovigen maken deel uit van “de Christus” en vormen zijn besturend lichaam. “Of weten jullie niet dat de heiligen de wereld zullen oordelen?” (1Kor.6:2). Hoe zouden koningen-in-spé er vandaag praktijken op na kunnen houden die straks bij onze onderdanen niet getolereerd zullen worden?! Noblesse oblige – adeldom verplicht. “Gods Koninkrijk” en “lotbezit ontvangen” houden verband met de komende aeonen waarin Christus met de zijnen zal regeren. Totdat … de dood als laatste vijand zal zijn teniet gedaan (1Kor.15:22-28). 163

Galaten 5:22 – één vrucht Maar de vrucht van de Geest is liefde: vreugde, vrede, geduld, geschiktheid, goedheid, trouw, bescheidenheid, zelfbeheersing. De Geest van God produceert één vrucht. Er staat niet “de vruchten zijn” (meervoud) maar “de vrucht … is” (enkelvoud). En de naam van de vrucht is: liefde. Liefde is niet het eerste kenmerk van de vrucht, maar de samenvatting ervan. De acht navolgende eigenschappen beschrijven de vrucht, namelijk liefde. Acht is het getal dat een nieuw begin inluidt. Na de volheid van de zeven volgt een nieuwe reeks. De acht symboliseert nieuw leven. De achtste dag is de dag van de besnijdenis. Het spreekt ook van de eerstelingschoof op de “dag na de sabbat” (Lev.23:11). De acht eigenschappen die Paulus vervolgens opsomt, komen overeen met zijn lofzang op de liefde in 1Korinthe 13. De liefde is geduldig, vriendelijk, enzovoort. De liefde is de vrucht van Gods Geest. Niet het resultaat van onze werken. Werken spreken van menselijke pogingen (:19). Vrucht daarentegen groeit spontaan. Dat is Gods werk. Daarom verwijst de liefde hier (Gr. agapé) niet naar ménselijke, voorwaardelijke liefde, maar naar Góds liefde (Rom.5:5). Het is de liefde die al Gods schepselen omvat: onvoorwaardelijk en dus ook nooit aflatend. Het kennen van deze liefde produceert vreugde en vrede … en zoveel meer! 164

Galaten 5:22 – vreugde Maar de vrucht van de Geest is liefde: vreugde, vrede, geduld, geschiktheid, goedheid, trouw, bescheidenheid, zelfbeheersing. In deze brief staat wet tegenover genade, vlees tegenover Geest en werken tegenover vrucht. Waar “het vlees” aan het werk wordt gezet (> wet!), zijn “de werken van het vlees” onvermijdelijk. In de voorgaande verzen passeerde een vermoeiende lijst van werken die dubbel zolang is (16) als de beschrijving van liefde, dat is de vrucht van de Geest (8). Heel opmerkelijk hoe de lijst van werken het contrast en spiegelbeeld is van de opsomming van de vrucht van de Geest. Zo zijn de eerstgenoemde werken (hoererij en onreinheid) het tegendeel van de laatstgenoemde eigenschap van de vrucht (zelfbeheersing). En de laatstgenoemde werken van het vlees (dronkenschap en orgies) contrasteren met het eerste kenmerk van de vrucht (vreugde). Enzovoort. Anders dan met dronkenschap kan een mens zelf geen vreugde produceren. Dronkenschap is typisch een uiting van schijnvreugde: vrolijkheid uit de fles die een kater achterlaat als souvenir. Ware vreugde komt van binnenuit. Ze groeit en bloeit op als vrucht uit de overtuiging dat de ene GOD ons onvoorwaardelijk liefheeft (agapé). Niet voor niets is vreugde in dit vers het eerste kenmerk van liefde als “vrucht van de Geest”. 165

Galaten 5:22 – vreugde en vrede Maar de vrucht van de Geest is liefde: vreugde, vrede, geduld, geschiktheid, goedheid, trouw, bescheidenheid, zelfbeheersing. Zoals vreugde geen product is van menselijk pogen, zo is vrede dat evenmin. Maar blij zijn ‘om niet’ en innerlijke vrede temidden alle omstandigheden, wie zou dat niet willen? De vreugde en vrede waarvan hier sprake is, zijn geen “werken van de wet”. Niemand kan op commando blij zijn of vrede hebben. Daarom zijn het ook, zoals Paulus hier schrijft, kenmerken van “de vrucht van de Geest” oftewel van agapé-liefde. Deze liefde doet een mens beseffen dat er Eén is in wie we ons altijd overvloedig kunnen verheugen! Hij maakt alle dingen wel … voor een ieder! Dit is een bron die niet aflatend vreugde en vrede produceert. Ze maakt ons bewust van GOD die als de ene Beschikker, op zijn tijd en wijze alles een plek geeft. Wie dat kent, heeft vrede in het hart, zelfs als het gepaard gaat met pijn, moeite en verdriet. Hoewel deze vreugde en vrede in het hart wonen, drukken ze zich onvermijdelijk uit naar buiten. Wie vreugde kent, zal ook anderen in die vreugde willen laten delen. En wie vrede kent zal ook in vrede met anderen leven. Ziedaar de vrucht van de Geest! 166

Galaten 5:22 – geduld Maar de vrucht van de Geest is liefde: vreugde, vrede, geduld, geschiktheid, goedheid, trouw, bescheidenheid, zelfbeheersing. Vreugde en vrede zijn de eerste eigenschappen van (agapé-)liefde als “de vrucht van de Geest”. Ze vormen de basis van alle eigenschappen die Paulus daarna noemt. Wie ware vreugde en vrede in het hart heeft, kent de andere eigenschappen ook omdat ze er uit voortvloeien. Zou iemand vreugde en vrede kennen, en tegelijkertijd ook ongeduldig kunnen zijn? Onmogelijk, aangezien geduld juist een uiting is van vrede in omstandigheden waarin men genoodzaakt is te wachten. Niet het ‘kunnen wachten’, maar dit in kalmte en vrede te ondergaan, dat is geduld. Geduld opbrengen is alleen mogelijk (en ook logisch!) wanneer het gedragen wordt door de overtuiging dat GOD op zijn tijd zal realiseren wat Hij belooft en daar ook alle vertrouwen in hebben. Vele voorbeelden kennen we vanuit de Schrift van mensen die dit geduld hebben opgebracht. Denk aan Jozef aan wie God beloofd had dat hij koning zou worden. Heel wat jaren gingen voorbij waarin niets erop leek dat deze belofte waar zou worden. Maar in al deze omstandigheden kende Jozef een diepe vrede vanwege het vertrouwen op GOD die zijn woord (hoe dan ook!) waar zou maken. Perfect getimed! 167

Galaten 5:22 – geschiktheid en goedheid Maar de vrucht van de Geest is liefde: vreugde, vrede, geduld, geschiktheid, goedheid, trouw, bescheidenheid, zelfbeheersing. De weergave ‘geschiktheid’ als één van de eigenschappen van “de vrucht van de Geest” verdient een toelichting. Het Griekse woord (chrestotes) wordt door de ene bijbelvertaling weergegeven met ‘vriendelijkheid’ en door de andere met ‘goedertierenheid’. Hoe zit dat en wat moeten we onder dit woord verstaan? Het Griekse ‘chrestotes’ is afgeleid van het woord voor ‘gebruik’ en betekent letterlijk ‘bruikbaarheid’. Zo was Onesimus ‘bruikbaar’ voor Paulus (Philemon:11). In afgeleide zin heeft het ook de gedachte in zich van ‘aangenaam’. Zo is wijn die dienst kan doen om te drinken ‘aangenaam’ (Luc.5:39). Het Nederlandse woord dat beide begrippen overlapt is ‘geschiktheid’. Iemand die (of iets dat) ‘geschikt’ is, is bruikbaar of nuttig en om die reden ook aangenaam. Zo is ook God ‘geschikt’: in alle opzichten nuttig (behulpzaam) en aangenaam. Dat is zijn ‘goedertierenheid’. Wie door Gods Geest wordt geleid, wordt een ‘geschikt’ mens. Deze eigenschap duidt op een houding van zich nuttig willen maken en bruikbaar zijn voor de mensen om ons heen. Wie vreugde en vrede in het hart heeft zal ook niet anders willen dan zich ‘geschikt’ opstellen. En dat is ook waar ‘goedheid’ op doelt: het heeft een heilzame uitwerking. 168

Galaten 5:22 – trouw & betrouwbaarheid Maar de vrucht van de Geest is liefde: vreugde, vrede, geduld, geschiktheid, goedheid, trouw, bescheidenheid, zelfbeheersing. Na “geschiktheid” en “goedheid” als typeringen van “de vrucht van de Geest” volgt “trouw” (Gr. pistis). De Statenvertaling geeft dit woord hier weer met “geloof” en dat is correct. De grondbetekenis van het Griekse woord ‘pistis’ is ’trouw’ en afhankelijk van de context betekent het ‘vertrouwen op’ (= geloven) of ’trouw zijn aan’ of ‘betrouwbaar zijn’. Wie geleid wordt door Gods Geest vertrouwt in alles op Gods Woord. Dit vertrouwen is ook de voedingsbodem van alle eigenschappen die hier worden genoemd: vreugde, vrede, geduld, enzovoort. We vertrouwen God omdat Hij betrouwbaar is. En de mate waarin we Gods betrouwbaarheid leren waarderen, is evenredig met de maat waarin we ook zelf betrouwbaar worden. Een betrouwbaar mens kan men nemen op zijn woord. Vertrouwen is de basis van elke gezonde samenleving. Dat geldt al op microniveau in een huwelijk, dat niet voor niets een ’trouwerij’ heet. Maar ook in het gezin, de geloofsgemeenschap, de werkvloer en overal waar mensen samenleven is vertrouwen onontbeerlijk. ‘Als je elkaar niet meer vertrouwen kan, waar blijf je dan!?’, zo zegt zelfs de volksmond. In een aeon waar leugen en bedrog standaard zijn, is geen eigenschap zo waardevol als betrouwbaarheid! 169

Galaten 5:22 – bescheidenheid Maar de vrucht van de Geest is liefde: vreugde, vrede, geduld, geschiktheid, goedheid, trouw, bescheidenheid, zelfbeheersing. Ook bij de een na laatstgenoemde eigenschap van “de vrucht van de Geest” (bescheidenheid; Gr. ‘pra-utés’) wijkt de weergave hierboven af van de gangbare vertalingen. Algemeen vertaalt men het woord met ‘zachtmoedigheid’ maar het nadeel daarvan is dat dit ten onrechte wordt geassocieerd wordt met ‘zacht’ of ‘week’. Vaak wordt ‘zachtmoedigheid’ in één adem genoemd met ‘nederig(heid)’ (Mat.11:29, Ef.4:2, Kol.3:12). In Titus 3:2,3 wordt ‘zachtmoedigheid’ als motief opgevoerd om zichzelf niets te verbeelden. Ons woord ‘bescheidenheid’ drukt dit perfect uit. Wie bescheiden is, heeft geen te hoge dunk van zichzelf. Hij zal zich ook niet opdringen of zich op de voorgrond willen stellen. Wie bescheiden is kijkt niet op de ander neer en gunt een ander graag de waardering die deze verdient. Bescheidenheid is een houding die los staat van iemands kwaliteiten en positie. Men kan getalenteerd zijn of een hoge positie innemen en toch bescheiden zijn. Evenals de andere kenmerken van “de vrucht van de Geest” geldt ook van bescheidenheid dat ze logisch voortvloeit uit het voorgaande. Zichzelf willen etaleren of mooier willen voordoen, bewijst innerlijke onvrede. Wie vreugde en vrede kent heeft die drang niet en is daarom bescheiden. 170

Galaten 5:22 – zelfbeheersing Maar de vrucht van de Geest is liefde: vreugde, vrede, geduld, geschiktheid, goedheid, trouw, bescheidenheid, zelfbeheersing. Zelfbeheersing is het laatstgenoemde kenmerk van “de vrucht van Geest”. De Statenvertaling spreekt van ‘matigheid’. Het Griekse woord is afgeleid van de elementen ‘in’ en ‘houden’. Het spreekt van het vermogen zich ‘in te houden’ en ‘zichzelf te beheersen’ oftewel ‘maat te houden’. Zelfbeheersing veronderstelt dat onze aandriften, gevoelens en begeerten controle behoeven. Het ontbreken van deze beheersing is een vorm van ‘incontinentie’. Het idee is niet dat “het vlees” bestreden moet worden, zoals in religieuze (ook christelijke!) kringen vaak geleerd wordt (vergl. Ef.5:29). De gedachte is evenmin dat hartstochten en begeerten zouden moeten worden onderdrukt. Integendeel zelfs! Paulus voorzegde dat in de christenheid ooit een verbod zou komen om te trouwen, maar ook de verplichting zich te onthouden van voedsel (1Timotheüs 4:1-3). Hij noemde deze ontwikkeling zonder pardon “leringen van demonen”. En inderdaad, enkele eeuwen later manifesteerde zich binnen de Rooms Katholieke kerk het verplichte celibaat voor ‘geestelijken’ en het verplicht vasten voor het kerkvolk. Zelfbeheersing houdt het midden tussen zichzelf ‘laten laten’ en ‘ascese’ (= onthouding). Wie dit midden houdt is in balans. Dat is geen kunstje maar een “vrucht van de Geest” die groeit in vreugde en vrede. 171

Galaten 5:23 – geen werk maar vrucht! Tegen de zulken is geen wet. In het voorgaande vers had Paulus een beschrijving gegeven van “de vrucht van de Geest”, namelijk liefde, en haar acht kenmerken. Tegen zulke eigenschappen is uiteraard geen wet. De wet is immers in één woord vervuld: liefde (5:14), zodat elk van de acht kenmerken van liefde een uiting is van waar de wet van spreekt. Maar hoewel agapé-liefde zoals Paulus deze beschreef de wet bevestigt, is ze uitdrukkelijk niet het resultaat van wetsbetrachting. De mens die probeert zich aan de wet te houden zet slechts “het vlees” aan het werk. Als Abram probeert hij God te helpen met het vervullen van diens belofte. Maar het resultaat van dit armzalig pogen was Ismaël, inderdaad, “naar het vlees verwekt” (4:29). Waar het vlees geactiveerd wordt, zijn “de werken van het vlees” (5:19-21) het frustrerende gevolg. “Liefde”, dat ene woord waarin de wet wordt samengevat, is per definitie geen werk van het vlees. Integendeel! Liefde is “de vrucht van de Geest”. Dat het een “vrucht” is betekent dat het spontaan groeit waar het licht en water (typen van het Woord!) ontvangt. En dat het van “de Geest” is wil zeggen dat het niet voortkomt uit menselijke inspanning maar uit de kracht van Gods Woord en zijn belofte! 172

Galaten 5:24 – leven vanuit een FEIT! Degenen nu van Christus Jezus, kruisigden het vlees samen met de hartstochten en de begeerten. Met “degenen van Christus Jezus” doelt Paulus op hen die Christus erkennen als Heer en daarom weten dat ze van Hem zijn (vergl. 1Kor.15:23). Eerder in deze brief schreef Paulus: “Met Christus ben ik meegekruisigd, maar ik leef, niet meer ik, maar Christus leeft in mij” (2:20). Elke gelovige is met Christus Jezus meegekruisigd. Wie Hem toebehoort is ééngemaakt met Hem in zijn dood en in opstanding. En zelfs ook met Hem gezet “te midden van de hemelsen” (Ef.2:6;). Zijn positie is onze positie. Hij stierf en wij worden door God gerekend als met Hem gestorven. In de erkenning Christus Jezus toe te behoren, erkennen we tevens dat ons ‘ik’ (= het vlees) gekruisigd is. Het kruisigen van het vlees betekent: inclusief de hartstochten en de begeerten. Let op dat hier geen opdracht wordt gegeven, maar dat een feit wordt gesteld. Het werkwoord “kruisigden” staat in de aoristvorm, dat wil zeggen: het gaat om het feit ‘an sich’ zonder notie van tijd. We zijn met Christus gestorven en toch leven we, want Hij leeft in ons! Niet mijn ‘ik’, en dus evenmin mijn hartstochten en begeerten, maar de opgewekte Christus zal mijn leven beheersen! 173

Galaten 5:25 – door de Geest het spoor houden Indien wij leven door Geest, zouden we ook door Geest het spoor houden. De eerste mens werd een levende ziel doordat de geest (adem) van leven in hem werd geblazen (Gen.2:7). En in de nieuwe schepping is het niet anders: de tweede mens werd levend doordat God hem door zijn Geest opwekte uit de doden. Het is deze Geest die nu door geloof in ons woont en straks onze (nu nog) sterfelijke lichamen levend zal maken. Dat we door Gods Geest leven, is een feit. Het is ook niet meer dan logisch dat we slechts door diezelfde Geest het spoor kunnen houden. Dat is wat eerder in de Geest wandelen werd genoemd (5:16). Of door de Geest geleid worden (5:18). Alleen die Geest produceert ook de vrucht die liefde heet, met haar achtvoudige, uitnemende eigenschappen (5:22). Het leven door de Geest ontvangen we door geloof (3:14). Het spoor houden door de Geest geschiedt niet anders: door geloof (2:20; 5:5). God belooft en Hij maakt het waar (vergl. 4:28). Geloof be-aamt dit op voorhand. Zó ontvangen we leven en zo kunnen we ook “het spoor houden”. Dat is geen menselijke prestatie. Het is de Geest die daarvoor garant staat en het bewijs levert in “de vrucht van de Geest”. 174

Galaten 5:26 – geen opscheppers We zouden geen opscheppers worden, elkaar tergend, elkaar benijdend. Laat niemand menen dat de kwestie die zojuist aan de orde kwam over de wandel in de Geest of het vlees, slechts een theoretische kwestie zou zijn. Het gaat over de wandel en over wat daarin leidend zou zijn. Is dat de wet die “het vlees” aan het werk zet? Of is dat de Geest die ons levend maakt en vrucht in ons zet? Het verschil tussen beide houdingen is enorm! Waar de mens aan het werk wordt gezet, wordt het goede doen een doel in zichzelf. Men tracht bepaalde dingen te doen dan wel te vermijden en als dit (de schijn van) succes heeft, dan wordt dit beleefd als een prestatie. Men heeft er immers moeite voor gedaan. Hoe anders is de wandel in de Geest! Daarin is het goede doen geen prestatie maar een vanzelfsprekendheid. Geen eigen werk maar de vrucht van wat de Geest in ons doet. Wie door de Geest wordt geleid weet dat het God is die ons denken hervormt en zó ons gedrag inspireert (in spirit > in geest!). Dat maakt niet alleen relaxed en blij maar ontneemt en passant ook elk motief om op te scheppen. Laat staan om elkaar te tergen of te benijden. 175

O DWAZE GA LATEN! GALATEN 6 177

Galaten 6:1 – geestelijken Broeders, ook als een mens voorbereid wordt in enige misstap, brengen jullie, de geestelijken, zo iemand in orde in een geest van bescheidenheid, lettend op uzelf dat ook u niet beproefd zou worden. De meeste vertalingen spreken hier van een mens die ‘betrapt wordt’ of ‘overvallen wordt’. De twee andere keren dat het Griekse woord (‘prolambano’, afgeleid van ‘voor’ en ‘nemen’) gebruikt wordt, heeft het de betekenis van ‘voorbereiden’ of ‘anticiperen’. Gaan we van die betekenis uit, dan is de gedachte hier kennelijk dat iemand het slachtoffer dreigt te worden om een misstap te begaan. Welke dan ook. Paulus spreekt hier “de geestelijken” aan, dat zijn zij die geleid worden door, of wandelen in Geest (5:16,25). Zij zouden zich ontfermen over zo’n argeloos prooi en hem weer ‘in orde brengen’ (zie voor dit Griekse woord ‘katartizo’ ook Mar.1:19 i.v.m. het herstellen van de visnetten). Een ander weer terecht brengen klinkt misschien wat neerbuigend. Maar Paulus benadrukt dat slechts een “geest van bescheidenheid” past wanneer we een ander corrigeren. Bescheidenheid kenmerkt immers “de vrucht van de Geest” (5:22) en dedain en arrogantie zijn volkomen misplaatst. Wie enige zelfkennis heeft, beseft o zo gemakkelijk te kunnen struikelen zodra het moeilijk wordt. Slechts Eén is bij machte ons staande te houden (Rom.14:4)! 179

Galaten 6:2 – de wet van Christus Draagt elkaars zware lasten en zo zullen jullie de wet van Christus vervullen. Anders dan in 6:5 waar sprake is van gewone “lasten” (Gr. ‘phortion’ > portie), gaat het hier over “zware lasten” (Gr. ‘baros’ = gewicht > druk, barometer). Het verwijst naar drukkende lasten. Wanneer een ander gebukt gaat onder zware omstandigheden, dan is het eigen aan liefde om daarin tot steun te willen zijn. Denk aan loodzware verplichtingen (financieel, maatschappelijk), maar ook aan een handicap of ziekte. Zeggen dat het normaal is “elkaars zware lasten” te dragen, is een andere manier om te zeggen dat we zó “de wet van Christus vervullen”. Het woord ‘normaal’ is afgeleid van ‘norm’ en betekent: wet of regel. Dit lijkt in strijd met de strekking van deze brief die leert dat we in Christus vrij zijn (5:1) en niet “onder de wet”, maar dat is een misverstand. Want “de wet van Christus” is geen opgelegde wet maar een natuurwet. Een natuurwet beschrijft wetmatigheden waarin dingen niet anders kunnen. Bijvoorbeeld een steen die naar beneden valt. Of een vrucht die groeit (Gal.5:22!). Dat vindt niet plaats omdat een instantie dit oplegt, maar omdat het intrinsiek (= wezenlijk) eigen is aan de dingen. Wanneer Christus in mij leeft (Gal.2:20) dan zal dat een rijke uitwerking hebben! 180

Galaten 6:3 – niets van onszelf Want indien iemand meent iets te zijn, niets zijnde, bedriegt hij zichzelf. Het “want” in dit vers geeft aan dat het een nadere toelichting is op het voorgaande. Ik maak mijzelf wijs heel wat te zijn wanneer ik bijvoorbeeld veronderstel dat ik niet vatbaar zou zijn om een misstap te begaan (6:1). Of door me verheven te voelen boven iemand die een zware last draagt (6:2) en daaronder dreigt te bezwijken. Zo’n houding is niet alleen arrogant maar ook dom en puur zelfbedrog. Want voor zover een mens iets is, is dat zo omdat GOD hem dit vermogen geeft. Want wat heeft een mens, dat hij niet ontvangen heeft (1Kor.4:7)? Helemaal niets! Meer dan ooit leven we in een tijd waarin GOD is weggeredeneerd en de mens wordt voorgehouden ‘in zichzelf te geloven’. Tjakka! Arrogantie en hoogmoed zijn een levensfilosofie geworden. Zelfontplooiing geldt als het hoogste goed en wanneer iets of iemand dit in de weg staat, dan wordt ons voorgehouden primair ‘voor onszelf te kiezen’. Met zo’n bedrieglijk advies worden huwelijken kapot gemaakt en gezinnen gebroken. Een “geest van bescheidenheid” (6:1) begint met ware zelfkennis, dat wil zeggen: met de erkenning dat ik zonder GOD totaal niets ben of voorstel. De vreze van Hem, dat is het begin van wijsheid. 181

Galaten 6:4,5 – roemen Laat ieder nu zijn eigen werk toetsen en dan zal hij alleen voor zichzelf roem hebben en niet voor de ander. Want ieder zal zijn eigen last dragen. In vers 2 stond dat we “elkaars lasten” zouden dragen. In vers 5 staat dat ieder “zijn eigen last” zou dragen. Dat is niet tegenstrijdig, aangezien voor “last” hier twee verschillende Griekse woorden staan. In vers 2 is dat ‘baros’, dat is een drukkende, zware last en doelt op moeilijkheden en zorgen. In vers 5 daarentegen staat het Griekse woord ‘phortion’, dat is de persoonlijke bagage en verwijst naar de eigen verantwoordelijkheden die we niet op een ander kunnen afschuiven. Het vervullen van onze verplichtingen is wat Paulus “ieder zijn eigen werk” noemt. We staan allemaal in bepaalde verhoudingen ten opzichte van elkaar (in het huwelijk, in het gezin, op het werk, enzovoort) die elk verantwoordelijkheden met zich meebrengen. De vraag daarbij is niet of de ander wel doet wat hij zou moeten doen, maar of ik doe wat op mijn ‘bordje’ ligt. Daar hebben we onze handen al vol aan. En voor zover we daarover al ‘roem’ hebben, mogen we dat voor onszelf houden. “Een ander roeme u, niet uw eigen mond” (Spr.27:2). En: “wie roemt, roeme in de Heer!” (1Kor.1:31). 182

Galaten 6:6 – delen in het onderricht van het Woord Maar laat degene die in het Woord onderricht wordt, in alle goede dingen delen met wie onderricht geeft. “Ieder zal zijn eigen last dragen”, zo luidde de instructie in vers 5. Dat betekent dat ieder zijn eigen individuele verantwoordelijkheden draagt en men deze niet zou afschuiven op een ander. Daar doet Paulus in dit vers niets van af, maar hij brengt er wel nuance in aan. Ook degene die in het Woord onderricht (Gr. katécheoo > catechese) geeft, heeft zijn eigen last te dragen. Hoeveel tijd hij ook besteedt aan de bestudering van, en het onderricht geven in het Woord, bedelen om ondersteuning is een aanfluiting. Paulus’ adagium was altijd: het Goede Bericht om niet (= gratis) te verkondigen (1Kor.9:18). Nooit is hij van dat principe afgeweken. De medaille heeft ook een andere kant. Want hoewel degene die onderricht geeft geen support kan claimen (eisen), hij mag wel degelijk support ontvangen. Sterker nog: Paulus beschouwt het zelfs als normaal dat iemand die inkomsten derft omdat hij het Evangelie predikt, hij ook van het Evangelie kan leven (1Kor.9:3-14). Dat is ook de gedachte in bovenstaand vers. Wie onderricht ontvangt in het Woord en degene die onderricht geeft ondersteunt, in welke vorm dan ook, die deelt en draagt bij in het Woord. 183

Galaten 6:7,8 – wat een mens zaait … Dwaalt niet. God laat niet met zich spotten. Want wat een mens zaait, zal hij ook oogsten. Want wie in zijn vlees zaait, zal vanuit het vlees verderf oogsten. Maar wie zaait in de Geest, zal vanuit de geest eeuw-ig leven oogsten. Zojuist had Paulus geschreven over “de werken van het vlees” (5:19) tegenover “de vrucht van de Geest” (5:22). De beeldspraak van vrucht dragen en de tegenstelling tussen vlees en geest (6:8) zet hij hier voort. Het is Paulus ernst en hij wil vooral niet dat zijn lezers zichzelf zouden misleiden. Wie Paulus’ onderwijs over het Evangelie van Gods genade verdraait, die spot met God. De leer dat de mens slechts rechtvaardig kan zijn door zich onder de wet te stellen, zaait op de akker van het vlees. En de oogst daarvan is verderf. Meer valt van ‘vlees’ niet te verwachten. Wie daarentegen zaait in de Geest, dat wil zeggen: vertrouwt op wat GOD belooft te zullen doen (3:2,3; 4:28,29), die zal eeuw-ig leven oogsten. Dat is het leven dat hoort bij de toekomende eeuw. Een mens oogst nu eenmaal wat hij zaait. Wie vertrouwt op wat GOD belooft te zullen doen die zal de vrucht plukken die slechts Gods Geest kan produceren, dat is liefde: vreugde, vrede, geduld enzovoort (5:22)! 184

Galaten 6:9 – wachten op de oogst Laat ons echter niet moe worden het ideale te doen, want bij gelegenheid zullen we oogsten, terwijl we niet verslappen. In het voorgaande vers riep Paulus op te zaaien in de Geest om het leven van de toekomende eeuw te oogsten (= “het eeuw-ige leven”; Luc.18:30). Dit vers sluit daarop aan door opnieuw de metafoor van het oogsten te gebruiken. Wat in vers 8 ‘in de Geest zaaien’ werd genoemd, heet hier ‘het ideale doen’. Logisch, want er is niets beter, mooier of idealer dan te ‘zaaien in de Geest’. In de praktijk betekent dit: puur te vertrouwen op het Woord dat immers Geest-geademd is. Deze Geest produceert leven dat hoort bij (en eigen is aan) de toekomende eeuw. Maar we moeten ons bewust zijn dat we, met dit doen van het ideale, niet hoeven te rekenen op ‘direct resultaat boeken’. Doen wat goed is, is als een langetermijninvestering. Zoals ook een boer die zaait, maanden geduld moet hebben alvorens te kunnen oogsten. In “de tegenwoordige boze eeuw” (aeon; Gal.1:4) zullen we bedacht moeten zijn op afwijzing, vervolging en spot. Juist dan komt het erop aan niet moe of moedeloos te worden maar vol te blijven houden. Want op Gods tijd zullen we oogsten. Gegarandeerd! 185

Galaten 6:10 – allen & de VIPs Zo dan, terwijl wij gelegenheid hebben, zouden we het goede werken voor allen, vooral voor de huisgenoten van het geloof. Met het “zo dan” begint een conclusie. Nu zijn we in de gelegenheid om te zaaien (:8), het ideale te doen (:9) en het goede te werken (:10) terwijl we in de toekomst “bij gelegenheid” zullen oogsten (:9). En in de tussentijd zouden we vooral niet “moe worden” en “verslappen” (:9). “Het goede werken” heeft in dit vers een universele reikwijdte. “Voor allen”, dat wil zeggen: voor alle mensen. Zoals de levende God ook de Redder is “van alle mensen”, met andere woorden: Hij redt alle mensen! Hoe alomvattend dit gegeven echter ook is, er is een groep die hier op een bijzondere wijze van profiteert: de gelovigen. De zinsconstructie is hier gelijk aan die in 1Timotheüs 4:10: “de levende God is de Redder van alle mensen, vooral van gelovigen“. Het “vooral” (Gr. malista), wil zeggen: speciaal, of in het bijzonder. “Het goede werken voor allen” sluit niemand uit. Eén categorie echter ontvangt daarin wel een bevoorrechte plaats omdat ze eerstelingen zijn. Hier heten ze “de huisgenoten van het geloof”. De ekklesia is het huis Gods (en alleen die daarvan deel uitmaken zijn “huisgenoten” die samen “het geloof” delen, Ef.2:19). Zij genieten een VIP-behandeling! 186

Galaten 6:11 – grote letters Let op, met hoe grote letters ik jullie eigenhandig schrijf! Paulus was gewoon zijn brieven te dicteren aan een secretaris (Rom.16:22). Wat hij daarbij consequent deed was al zijn brieven persoonlijk met een groet ondertekenen (2Thes.3:17). In de Galatenbrief heeft hij kennelijk niet alleen de groet aan het einde, maar heel het slot met eigen hand geschreven. Dat Paulus deze woorden (bij uitzondering) eigenhandig optekende, benadrukt dat hij deze boodschap per se niet aan een ander wenste over te laten. De apostel vraagt aandacht voor het feit dat hij met zulke grote letters schreef. Dat hij in hoofdletters schreef, was niet opvallend, iedereen deed dat. Aannemelijker is het dat hij niet kleiner kon schrijven zodat de lezers direct begrepen dat het opvallend grote letterschrift van Paulus was. Over de reden waarom hij zulke grote letters moest schrijven is veel gespeculeerd. Waren zijn handen door ontbering of arbeid beschadigd? Was er iets mis met zijn motoriek? Veel meer dan slagen in de lucht zijn dit niet. Slechts één verklaring springt er met gegronde reden uit en kwam bij de bespreking van 4:15 reeds aan de orde. Paulus had problemen met zijn ogen en de Galaten wisten daarvan. Herinnerde deze oogkwaal misschien aan het oogverblindende licht waarmee hij ooit was geroepen? 187

Galaten 6:12 – show voor de bühne Zovelen zich mooi willen voordoen in het vlees, deze dwingen jullie besneden te worden, enkel om niet vervolgd te worden voor het kruis van Christus. Een veelzeggend contrast. Aan de ene kant is daar Paulus die weinig sierlijk met koeienletters zijn boodschap optekent. Aan de andere kant zijn daar de Judaïseerders die zich vooral “mooi willen voordoen in het vlees”. Voor de schone schijn. Naar het Judaïsme toe wilde men tonen dat ook gelovigen uit de natiën zich aan de religieuze gebruiken conformeren. De dwang zal hebben bestaan in de boodschap dat elk (mannelijk) kind van Abraham besneden dient te worden. Later ontwikkelde men de leer dat in plaats van de besnijdenis de waterdoop zou zijn gekomen. Maar de godsdienstige dwang is dezelfde gebleven. Dat deze besnijdenis-dwingers zich religieus willen voordoen, had (en heeft!) ten diepste maar één motief: “om niet vervolgd te worden voor het kruis van Christus”. Voorzover men over het kruis spreekt, bewijst men het slechts met lippendienst aangezien het kruis van Christus algenoegzaam is (Gal.2:21). Het is volbracht! Niets van de mens. Elke boodschap die eist dat de mens iets moet doen of laten om rechtvaardig te zijn voor God, is religie en staat per definitie haaks op de waarheid “van het kruis van Christus”. 188

Galaten 6:13 – selectief winkelen Want ook zij die besneden worden, onderhouden zelf niet eens de wet … Het eerste wat Paulus hier bekritiseert is de hypocrisie van de ‘besnijdenis-partij’. Degenen die zich hebben laten overhalen om besneden te worden, zogenaamd ‘omdat de wet het zegt’, houden zelf niet eens de wet. Ze beroepen zich op de wet voor hun besnijdenis, maar het is ‘selectief winkelen’ in de Torah. Aan het ene gebod houden zij zich, maar aan het andere gebod laat men zich niets gelegen liggen. Deze praktijk van wat Engelsen ‘cherry picking’ noemen, is ook in de christenheid een wijdverbreide gewoonte geworden. Tal van bepalingen in de wet worden deels en bovendien naar eigen inzicht op zichzelf toegepast. Het gebod om Israëlitische jongetjes op de achtste dag te besnijden, heeft men overgeheveld naar de ‘heidenen’ die hun baby’s ten doop moeten houden. Men zingt bij die gelegenheid dan graag psalm 105 over Gods verbond met Abraham dat Hij bevestigt van kind tot kind. Het is pure willekeur! Zo pretendeert men de sabbat te gedenken … door de zondag te vieren. Enzovoort. Dergelijk selectief en eigenmachtig bijbelgebruik kon slechts ontstaan doordat men niet het verschil onderkent tussen Israël en de natiën. Tussen Petrus en Paulus. Hoe actueel nog steeds is deze Galaten-brief! 189

Galaten 6:13 – roemen in het vlees Want ook zij die besneden worden, onderhouden zelf niet eens de wet, maar zij willen dat jullie besneden worden om in jullie vlees zich te beroemen. Twee dingen kritiseert de apostel hier bij de besnijdenis-fanaten. Eén: hun inconsequentie. Ze doen zelf niet eens wat ze een ander voorhouden te doen, namelijk de wet onderhouden. En in de tweede plaats: zij willen dat anderen besneden worden zodat zij kunnen pronken met hun besneden vlees. Het is heel goed mogelijk om ‘vlees’ hier op te vatten als eufemisme voor het mannelijke geslachtsdeel (zie Gen.17:11). Dat is immers het vlees dat besneden wordt. Buiten het Jodendom mag besnijdenis dan als een verminking worden beschouwd, binnen het Jodendom geldt het ontegenzeggelijk als een eer. En voor de Judaïseerders golden besneden bekeerlingen onder de natiën als evenzovele ‘wapenfeiten’. Een reden om zich op te beroemen. De hier beschreven drang om mensen uit de natiën te judaïseren (vergl. Mat.23:15!), heet ‘proselitisme’. De christelijke variant daarvan is christianiseren. In dat geval maakt het ritueel van de besnijdenis plaats voor het ritueel van de waterdoop. De vorm verandert, maar de essentie blijft gelijk. Een ritueel wordt opgedrongen zodat men kan pronken met besneden/gedoopte bekeerlingen als trofeeën. Links- of rechtsom: het is religie en roemen in vlees. 190

Galaten 6:14 – het kruis van onze Heer Maar het zij verre van mij te roemen, anders dan in het kruis van onze Heer Jezus Christus door wie voor mij de wereld is gekruisigd en ik voor de wereld. “Het kruis van onze Heer” staat symbool voor wat “de wereld” heeft gedaan met Jezus Christus. Niet in het minst, ja juist de godsdienstige wereld deed dit. Nota bene, in de crème de la crème van religie, Jeruzalem, werd de Messias verworpen en gedood. Dit schetst het totale bankroet van menselijke prestatie. Maar hoe kan dit gegeven voor Paulus een reden voor roem zijn? De enige reden nog wel. Het antwoord is eenvoudig. Waar de mens eindigt, daar begint God. Ons plafond is Zijn vloer. Het kruis zegt waartoe de (godsdienstige) mens in staat is. Wat drie dagen later plaatsvond, vertelt ons waartoe God in staat is. De mens doodt, maar God maakt levend! De mensheid demonstreerde haat, maar God demonstreert alles overtreffende liefde. Dezelfde mensheid die zijn Zoon vermoordde, gaat Hij het Leven geven. “Het kruis van onze Heer, Jezus Christus” leert ons: niets van de mens, alles van God. Het kruis is die “ene daad” die garandeert dat heel de mensheid wordt gerechtvaardigd (Rom.5:18), levend gemaakt, gered en verzoend! Onvoorwaardelijk en universeel! 191

Galaten 6:14 – voor de wereld gekruisigd Maar het zij verre van mij te roemen, anders dan in het kruis van onze Heer Jezus Christus door wie voor mij de wereld is gekruisigd en ik voor de wereld. Voor Paulus markeert het kruis de kloof tussen hem en de wereld en vice versa. Het kruis symboliseert de haat van de wereld jegens onze Heer Jezus Christus en allen die Hem toebehoren. Zodat Paulus kan zeggen: ook ik ben voor de wereld gekruisigd. En omgekeerd trouwens ook: de wereld is voor mij gekruisigd. Ik heb niets meer met dit godsdienstige systeem (Gr. kosmos). Het valt op dat de naam van “onze Heer Jezus Christus” hier voluit wordt geschreven. Het verwijst niet slechts naar het kruis maar naar Hem die daarna door God uit de doden is opgewekt. God heeft Jezus tot Heer en tot Christus gemaakt (Hand.2:36). Het kruis mag dan voor de wereld het embleem zijn van Jezus’ dood, voor ons echter die het vervolg kennen, is Hij “onze Heer Jezus Christus”, de opgewekte uit de doden! Het kruis is voor de wereld het embleem van een verachtelijke dood. Maar wij weten beter. Het kruis demonstreert Gods onvoorwaardelijke liefde die immers via die weg het Leven aan het licht brengt. Voor allen, jazeker! 192

Galaten 6:15 – een nieuwe schepping! Want in Christus is noch besnijdenis iets, noch voorhuid, maar een nieuwe schepping. Dit vers lijkt sterk op wat we in 5:6 lazen. De controverse tussen besnijdenis en voorhuid (als aanduiding voor onbesnedenheid) zet Paulus hier als volstrekt irrelevant neer. “In Christus”, dat wil zeggen: in Hem die werd opgewekt uit de doden (1:1), speelt de godsdienstige status van het vlees geen enkele rol. In Christus is de besneden Jood niet meer en de onbesneden ‘heiden’ niet minder. Voorbij “het kruis van onze Heer Jezus Christus” is een nieuwe schepping tot stand gekomen, waarvan Hij de eersteling is. “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen” (2Kor.5:17). Let wel: dit beschrijft de positie van allen die in Christus zijn. Ongeacht of men die positie kent of dat men zich van die positie bewust is of dat men eruit leeft. Het feit staat! God rekent een ieder in Christus als “nieuwe schepping”. Volmaakt. Zonder zonde. Rechtvaardig. Geen menselijke actie brengt ons in deze positie en geen enkele menselijke actie kan ons ook van deze positie afbrengen. Ze is onaantastbaar en in Christus verankerd en gegarandeerd. Wat een rijkdom om dit te weten en te beleven! 193

Galaten 6:15,16 – de regel van de nieuwe schepping Want in Christus is noch besnijdenis iets, noch voorhuid, maar een nieuwe schepping. En zovelen zich naar deze elementaire regel richten, vrede en ontferming zij over hen en over het Israël van God. De Judaïseerders beijverden zich om de gelovigen onder religieuze regels te stellen. Vooral de besnijdenis werd gepromoot (:12). In notime had men zich in Galatië laten inpakken door deze predikers en daarmee was men afgebracht tot een ‘evangelie’ dat geen Evangelie is. De boodschap van genade en vrijheid die men in aanvang via Paulus leerde kennen, had plaatsgemaakt voor religie en men was daarmee weer ’terug bij af’. Teruggekeerd tot de zwakke en arme elementen van de wereld van voordat men het Evangelie leerde kennen (4;3,9). Voor Paulus telde maar één elementaire regel: die van de nieuwe schepping. De waarheid dat een ieder die in de opgewekte Christus is, volmaakt, rechtvaardig en onaantastbaar is. Die nieuwe schepping is geen ideaal dat gelovigen moeten proberen te bereiken, nee, het is de positie waarin we op voorhand zijn geplaatst en van waaruit we mogen leven. Het is geen finish maar het startpunt. Dat is de elementaire regel, het ABC, de maatstaf van waaruit we denken en ons leven richten. Daarin en daarin alleen vinden we vrede en ontferming! 194

Galaten 6:16 – en over het Israël van God En zovelen zich naar deze elementaire regel richten, vrede en ontferming zij over hen en over het Israël van God. Over zovelen die zich richten naar de regel van de nieuwe schepping, zegt Paulus vrede en ontferming aan. Maar ook “over het Israël van God”. Men heeft geprobeerd dit “en” te verklaren als ‘namelijk’, maar die betekenis is hier geforceerd. Dit temeer daar de apostel in zijn brieven nadrukkelijk een onderscheiden toekomst ziet weggelegd voor het (ethnische) Israël. Precies zoals de Hebreeuwse profeten daarover hebben gesproken. Vandaag echter is Israël als volk tijdelijk terzijde gesteld vanwege ongeloof. Slechts een gelovige minderheid vormt “in de tegenwoordige tijd een overblijfsel naar de verkiezing van genade” (Rom.11:5). Zij zijn nu “het Israël van God”. Maar bij die kleine rest blijft het niet. Want de gedeeltelijke verharding die over Israël is gekomen heeft een totdat. Wanneer eenmaal de volheid van de natiën binnengaat, zal “geheel Israël gered worden” (Rom.11:25,26). Met dat volk zal God een nieuw verbond sluiten en de Verlosser die uit Sion komt, zal de goddeloosheden van Jakob afwenden. Dit volk zal het kanaal van zegen worden voor de hele wereld! Een koninkrijk van priesters temidden van alle natiën – het Israël van God! 195

Galaten 6:17 – Paulus gebrandmerkt Overigens, laat niemand mij moeiten aandoen, want ik draag de brandmerken van Jezus in mijn lichaam. Dit is Paulus’ laatste opmerking in de brief, voorafgaand aan de afsluitende groet. Hij begon zijn inhoudelijke verdediging met de bewering dat hij zijn Evangelie rechtstreeks had ontvangen en geleerd door openbaring van Jezus Christus (1:12). In Galaten 6 eindigt hij met de claim dat hij zelfs de brandmerken (Gr. stigmata) van Jezus in zijn lichaam draagt. De Judaïseerders dwongen de Galaten tot de besnijdenis als merkteken (6:12). Paulus rept echter over “de brandmerken van Jezus” in zijn lichaam. Waar doelt hij op? Al meerdere keren viel het ons op dat de apostel iets mankeerde aan zijn ogen (4:15), wat tevens verklaart waarom hij zijn brieven niet zelf optekende, afgezien van een afsluitende groet. Uitgerekend deze laatste passage in Galaten heeft Paulus wel zelf geschreven, en de lezers konden aan de “grote letters” zijn handschrift herkennen (6:11). De gedachte dringt zich opnieuw aan ons op dat toen Paulus bij zijn roeping een oogverblindend licht zag (Hand.9:8; 22:11), hij werd gebrandmerkt (gestigmatiseerd!) in zijn ogen. Inmiddels vele jaren later ondervond hij hiervan nog steeds fysiek de gevolgen. Het werd zijn handicap en tegelijkertijd droeg hij daarmee een blijvende herinnering aan zijn roeping op de weg naar Damascus! 196

Galaten 6:18 – een karakteristieke afsluiting De genade van onze Heer Jezus Christus is met jullie geest broeders. Amen. Elke brief van de apostel Paulus eindigt consequent met bovenstaande toezegging. Slechts de formulering ervan verschilt telkens. Maar altijd is het onderwerp van de zin: genade. In het geval van de Galaten-brief wel extreem to-the-point! Want van het begin tot het einde van deze brief is de genade in het geding en ook de directe aanleiding van Paulus’ schrijven. De Galaten hadden zich van de genade van Christus laten afbrengen (1:6). Door Judaïserende predikers had men zich laten wijsmaken dat men door de wet te houden, rechtvaardig kon worden (2:21). Maar Paulus maakte uitgebreid duidelijk dat men door die leer vervalt uit de genade (5:4). Want als rechtvaardigheid door menselijk pogen bereikt moet worden, dan betekent dit dat rechtvaardigheid dus geen geschenk ‘om niet’ is. Door ook deze brief met “de genade” af te sluiten, onderstreept de apostel alles wat hij zo hartstochtelijk heeft onderwezen. Dat de genade van de Heer Jezus Christus “met jullie geest” is, en niet slechts “met jullie”, krijgt in deze brief nog een extra lading. Want de werken van de wet activeren het vlees, maar de genade van onze Heer verbindt zich met onze geest! 197

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
  61. 61
  62. 62
  63. 63
  64. 64
  65. 65
  66. 66
  67. 67
  68. 68
  69. 69
  70. 70
  71. 71
  72. 72
  73. 73
  74. 74
  75. 75
  76. 76
  77. 77
  78. 78
  79. 79
  80. 80
  81. 81
  82. 82
  83. 83
  84. 84
  85. 85
  86. 86
  87. 87
  88. 88
  89. 89
  90. 90
  91. 91
  92. 92
  93. 93
  94. 94
  95. 95
  96. 96
  97. 97
  98. 98
  99. 99
  100. 100
  101. 101
  102. 102
  103. 103
  104. 104
  105. 105
  106. 106
  107. 107
  108. 108
  109. 109
  110. 110
  111. 111
  112. 112
  113. 113
  114. 114
  115. 115
  116. 116
  117. 117
  118. 118
  119. 119
  120. 120
  121. 121
  122. 122
  123. 123
  124. 124
  125. 125
  126. 126
  127. 127
  128. 128
  129. 129
  130. 130
  131. 131
  132. 132
  133. 133
  134. 134
  135. 135
  136. 136
  137. 137
  138. 138
  139. 139
  140. 140
  141. 141
  142. 142
  143. 143
  144. 144
  145. 145
  146. 146
  147. 147
  148. 148
  149. 149
  150. 150
  151. 151
  152. 152
  153. 153
  154. 154
  155. 155
  156. 156
  157. 157
  158. 158
  159. 159
  160. 160
  161. 161
  162. 162
  163. 163
  164. 164
  165. 165
  166. 166
  167. 167
  168. 168
  169. 169
  170. 170
  171. 171
  172. 172
  173. 173
  174. 174
  175. 175
  176. 176
  177. 177
  178. 178
  179. 179
  180. 180
  181. 181
  182. 182
  183. 183
  184. 184
  185. 185
  186. 186
Home


You need flash player to view this online publication