Nederlands English
Waarom spuugt de lama, zoemt de mug, kucht de okapi en huilt de wolf? Hoe komen egels aan hun stekels en giraffen aan hun lange nek? 
Schrijvers uit drie cursusgroepen (van TaalStraat & CKE) stelden zich zulke vragen. En verzonnen zelf de antwoorden. 
★ Dit boek is ook in druk verschenen. Je kunt het bestellen bij Peecho: bit.ly/waarom-daarom-print.

Waarom? Daarom! dierenverhalen


Pagina 8
D ieren zijn gewoon als mensen. Je hebt ze kwiek en energiek, die altijd bezig zijn, maar je hebt ze ook wel sloom en suf, die meestal maar wat lummelen of liggen. En dan is er nog de luiaard, die in nietsdoen iedereen de baas is. Die hangt en hangt maar, en is nauwelijks van die hangplek weg te krijgen. Toch was dat in een ver verleden helemaal niet zo. De eerste luiaard na de schepping was een druk-druk baasje. Hij groef holletjes in aarde, sleepte takken vaak van hot naar her, klom hoog in bomen, en sprong voor de lol van rots op rots. Maar op een dag kwam deze luiaard in de duinen, waar konijnen groeven met z’n allen. Toen ook de luiaard in het zand begon te wroeten, sprak opeens een Vlaamse reus: ‘Wat doe jij hier, wat is dit voor een amateurgegraaf? Jij weet niet hoe je echte holen hoort te maken. Huppel op!’ Diep ontgoocheld dat zijn poging niet in goede aarde viel, ging onze luiaard naar het bos en bouwde voor zichzelf van hout een hut. Maar plots dook er een arend op zijn hut, die hem daar luid de les begon te lezen: ‘Wat voor nest is dit dat jij hier maakt? Zo’n nest moet toch invliegbaar wezen! Weg met prutsers zoals jij, vlieg op!’ Omdat de arend met geweld begon te pikken, moest de luiaard toen wel snel een hoge boom in klimmen. In de kruin zat daar een aap, die toen de luiaard op zijn hoogte kwam, moest proesten van het lachen. ‘Weet jij wel hoe gek jij klimt? Het ziet het er echt belachelijk uit. Elke aap zal om je lachen. Als ik jou was, zou ik maar beneden blijven.’ Beschaamd liet de luiaard zich zakken op een rots, en sprong vandaar weer verder, tot een gems hem zomaar maande om te stoppen. ‘Wat moet dat hier?’ riep de gems. ‘Jij hoort hier niet, dat zie ik zo wel. Kromme horens horen op een kop, en niet aan rare poten. Scheer je weg!’ Teleurgesteld dat niets van al zijn doen door ook maar iemands beugel kon, besloot de luiaard voortaan alles maar te laten. Ronald Saeijs
Pagina 12
H éél vroeger waren er schildpadden en waterpadden. De waterschildpad bestond toen helemaal nog niet. Nu was het zo dat deze waterpadden enorm zacht van karakter waren. Zo zachtaardig, dat het eigenlijk heel gevaarlijk was voor henzelf. Uiteindelijk moesten ze zich een schild laten aanmeten. Wat daarvoor de aanleiding was? Dat zal ik je vertellen. Pad Paultje zwom op een zonnige herfstdag in de brede sloot, toen hij een schorpioen aan de waterkant zag staan. Die riep: ‘Hé, hallo! Pad Paultje! Zou je mij willen helpen alsjeblieft? Zou je zo vriendelijk willen zijn om mij naar de overkant te brengen?’ Pad Paultje dacht even na en zwom alvast naar de schorpioen toe. Hij wist: schorpioenen zijn niet altijd te vertrouwen, ze kunnen gevaarlijk zijn. ‘Hoe had je dat gedacht dan?’ vroeg Paultje. ‘Nou, ik klim op je rug en jij brengt me naar de overkant.’ ‘Maar… je steekt me toch niet hè? Als je op mijn rug zit?’ ‘Nee, dat zou ik toch nooit doen!’ zei de schorpioen verontwaardigd. ‘Want zoals je weet, verdrink jij dan – maar ik ook. Ik kan immers niet zwemmen.’ Pad Paultje keek bedenkelijk, maar vond het eigenlijk heel logisch. Hij stemde toe, zwom nog dichter naar de rand van de sloot en liet de schorpioen langzaam op z’n rug klimmen. Voorzichtig zwom hij richting overkant, toen hij, halverwege de overtocht, ineens een diepe steek in z’n rug voelde. ‘Auuuw…! Waarom steek je me nou?’ schreeuwde arme Paultje. ‘Ik kon het niet laten...’ antwoordde de schorpioen. Paultje stierf een even verschrikkelijke als pijnlijke dood. De schorpioen verdronk. Sindsdien hebben alle waterpadden schilden om zich te beschermen, zodat dit nooit, maar dan ook nooit meer kan gebeuren. Hun zachtaardige karakter hebben ze trouwens nog steeds. Jan Hogema
Pagina 20
E en nieuw jaar staat voor de deur. Op deze hete dag is het druk bij de waterplas, waar iedereen zijn goede voornemens bespreekt. Nico de neushoorn zou wat slanker en gracieuzer willen zijn. Hij neemt zich voor balletles te nemen. ‘Jij?! Op ballet?’ zegt Piep de olifant. ‘Dan ga ik mee, want dat wordt lachen.’ Hij klopt met zijn slurf op zijn dikke buik. ‘En eerlijk gezegd kan ik ook wel wat kilootjes missen’, zegt Piep. Piep en Nico zien in de verte Lara lopen. ‘Oooh –eh – hoe zie ik eruit?’ vraagt Piep. Hij houdt zijn buik in en kijkt naar zijn spiegelbeeld in het water. ‘Als een olifant’, zegt Nico. ‘Als een olifant die geen schijn van kans maakt.’ Lara’s lange benen dansen onder haar lijf wanneer ze loopt. Lara stopt aan de overkant van de waterplas om te drinken. Ze kijkt onder haar lange wimpers door naar Nico en Piep. ‘Lara is de perfecte balletlerares’, zegt Piep dromerig. Hij snuift zijn slurf vol lucht om moed zijn aders in te laten stromen. ‘Ik ga het gewoon vragen!’ ‘Joehoe!’ tettert hij. ‘Laaaraaa!’ Hij zwaait enthousiast met zijn slurf. Lara zegt niets terug. ‘Ze ziet ons niet’, zegt Piep. ‘Ik loop wel even om.’ ‘Natuurlijk zie ik jullie wel, sufferds. Ik kan het verst zien van alle dieren van de savanne’, zegt Lara zachtjes. Lara is het gewend om aanbeden te worden. Dat is al eeuwen aan de gang. Ze zijn nu eenmaal de mooiste schepsels die er rondlopen. Veel knapper dan al die lelijke, rare, kleine, dikke en stinkende dieren. Van al die aandacht zijn giraffen behoorlijk arrogant geworden. Uit de hoogte. Door alle aanbidding is hun nek gewoon gegroeid. En gegroeid. Nog steeds groeit de nek van elke giraf een beetje wanneer er een ander wezen tegen hem opkijkt. Zodat ze neer kunnen kijken op alle misbaksels die er rondlopen. Hijgend komt Piep aangehuppeld. Ik moet écht gaan sporten, denkt hij. ‘Lara, mag ik je iets vragen?’ ‘Nee.’ Lotte Smits
Pagina 24
A ls je een kokosnoot op je kop krijgt, ben je dood. Ook wie geraakt wordt door het ei van een overvliegende pinguïn, is er geweest. Gelukkig is het lang geleden dat het laatste pinguïn-ei naar beneden kwam suizen. Vroeger waarschuwden de andere dieren elkaar als de pinguïntrek begon: ‘Blijf binnen!’ Van de waaghalzen die dan toch op stap gingen, bleef er soms als door een wonder eentje in leven – maar vraag niet hoe: voorgoed kierewiet. De uitdrukking Hij ziet ze vliegen komt mogelijk daarvandaan. De pinguïns zijn terecht gestopt met vliegen. Het was gewoon te veel gedoe, met die eieren. Van onderen lijkt een pinguïn op een poppenkastpop, of een eierwarmer. In een grote huidplooi op hun buik dragen ze hun ei mee. Aan land rust dat ei op hun poten; in de vlucht hielden ze het indertijd op zijn plaats door hun linker- en rechtertenen in elkaar te haken. Maar hoe gaat dat? Je raakt een keer de weg kwijt, dan moet er overlegd worden. Je ziet onderweg eens wat bijzonders, dat wijs je elkaar dan aan. Typisch situaties waarin je achteloos even je tenen strekt – en oeps! ‘Dit kost ons te veel eieren’, zeiden de pinguïns tegen elkaar. ‘En onze goede naam, door al die ongelukken. Daar moeten we wat aan doen.’ Ze besloten een prijs uit te loven voor wie het laagst kon vliegen. Fanatiek gingen ze met z’n allen oefenen op de zweefduik. Al gauw gaf dat problemen in het verkeer. Botsingen waren aan de orde van de dag. Bulten, blauwe plekken, en vooral veel ergernis bij de andere dieren. ‘Gaan jullie maar boven zee vliegen!’ zeiden die. Dat deden de pinguïns. En nu ze ongestoord konden trainen, sneuvelde laagterecord na laagterecord. Ze leefden zich uit in zweefduiken-met-ei, zweefduiken-zonder-ei, zweefduiken-met-snaveldip, zweefduiken-met-vis en – daar maakten ze hun specialiteit van – zweefduiken-onder-water. Eierwarmen werd een eretaak van de jury. Sindsdien is de onderwatervliegkunst alles voor de pinguïns. Ze hebben het er zo druk mee dat ze nog maar heel af en toe even, vluchtig en vaag, aan de jaarlijkse trek denken. ‘Weet jij wanneer we ook al weer gingen?’ ‘Ach, het is vast al te laat, joh. Zie je dat inktvisje daar op de bodem? Kom, eropaf!’ Judy Elfferich
Pagina 28
L ang geleden kon de mens nog met de dieren spreken. En de dieren gaven nog antwoord ook. In die tijd had de egel nog geen stekels. Hij zag er bijna hetzelfde uit als nu: hetzelfde schattige snoetje, het kleine lichaampje, de zwarte oogjes – maar die stekels waren er nog niet. In plaats daarvan had hij lange, gladde bruine haren. Dit maakte de egel een geliefd dier. Iedereen die hem zag, wou hem aaien. Kinderen riepen ‘Egeltje, Egeltje, kom met ons spelen!’ Hij vond dit soort aandacht wel fijn. Maar vaak werd de egel over het hoofd gezien. Hij was namelijk maar klein. Ook al maakte hij veel geluid bij alles wat hij deed, toch zagen de mensen en andere dieren hem vaak niet. En als ze dan per ongeluk op hem gingen staan, bezeerde het kleine diertje zich vaak lelijk. Dit maakte de egel prikkelbaar en hij liet zich steeds minder vaak zien. Een klein meisje miste hem, ze wilde hem overhalen om weer te komen spelen. Na lang zoeken vond ze de egel, opgerold midden in een groot bladernest in het bos, niet ver weg van het mensendorp. Ze vroeg: ‘Egel, wat is er aan de hand?’ Het beestje antwoordde stekelig: ‘Iedereen wil me altijd alleen maar aaien, maar zodra ze daar geen zin meer in hebben, zien ze me over het hoofd en doen ze me pijn. Ik ben het zat!’ Het meisje ging bij de egel zitten en dacht lang na. De mensen in het dorp lieten vaak hun haar door haar moeder knippen — maar als ze dat deed, bleef het egeltje nog steeds klein. Nee, ze moest iets anders doen. Opeens riep ze: ‘Ik heb een idee!’ Het kleine meisje rende naar huis. Daar pakte ze stiekem een kom en haar vaders mes. In het bos koos ze een boom uit en ze kraste met het mes in de boomschors totdat er hars uitliep, dat ze opving in de kom. Ze ging terug naar het egeltje en zei tegen hem: ‘Stil blijven zitten.’ Met de hars zette ze de lange haren van de egel overeind. Dat had ze haar moeder bij haar vader zien doen. De egel liet zich weer zien in het dorp. Niemand zag hem meer over het hoofd. Niet alleen omdat hij groter was geworden, maar omdat het pijn deed om op hem te staan. En die stekels aaien deed ook pijn. Dat vond het diertje dit niet erg, want het kleine meisje en wat andere dieren wilden nog altijd met hem spelen. Zij waren echte vrienden. Sten Beelen
Pagina 32
V roeger floten de bergmarmotten nog niet. Nee, zij piepten naar elkaar. In dat ene jaar, lang geleden, wist een marmottenmeisje toen zij na de winterslaap weer buitenkwam dat ze niet bij de familie wilde blijven. Ze was nieuwsgierig, wilde de wereld ontdekken en was vastbesloten te gaan zwerven. Iedereen had hier moeite mee, want marmottenfamilies blijven altijd samen en zorgen tot in de dood voor elkaar. Maar ze volgde haar hart en vertrok. Ze ging bergopwaarts, ontmoette gemzen en steenbokken. Zielsgelukkig was ze. In dat jaar waren nieuwe bewoners in de bergen komen wonen, de steenarenden. Op een hooggelegen rotsrichel hadden zij hun nest gemaakt. Toen het marmottenmeisje hier aankwam, zag zij in het nest een jongen met glanzende bruine ogen, goudkleurige veren en een brede borst. Ze voelde vlinders in haar buik. De twee jonge dieren raakten aan de praat en de vonk sloeg over. De ouders zagen de verliefdheid van het jonge stel en het meisje mocht blijven. De jonge arend kreeg vliegles en zij mocht mee. Ze zat op zijn sterke rug en samen cirkelden ze hoger en hoger in de warme lucht. Ze zagen watervallen, berghellingen vol gele en roze bloemen en beneden in het dal stroomde een rivier met lichtblauw melkachtig water. Tijdens het vliegen maakten de grote vogels klagende korte fluitgeluiden. De jonge marmot probeerde dit na te doen en ze wist het tot een korte scherpe fluit te brengen. De bergmarmotten zagen de nieuwkomers in de lucht. Ze keken telkens op en op een dag ontdekte een van hen het marmottenmeisje op de rug van de arend. Ze hoorden het rare geluid dat ze maakte en probeerden dat na te doen om haar aandacht te trekken. Op een dag gingen de steenarenden uit vliegen. Voor vertrek vertelden de ouders aan hun zoon dat hij hen moest volgen als ze pijlsnel naar beneden doken. De jonge bergmarmot verloor haar houvast toen de vogels hun duikvlucht inzetten. Ze schoof van de rug van haar vriendje en buitelde naar beneden. Onderwijl luid fluitend. Haar familie zag het gebeuren en floot terug. Maar tot op de dag van vandaag is de jonge marmot niet teruggevonden. Sindsdien fluiten de marmotten als er roofvogels overvliegen. Want ze blijven hopen eens hun oude familielid op de rug van de steenarend terug te zien. Helen Smeeman
Pagina 36
Z eepaarden hebben een ander rollenpatroon dan de andere dieren. Het mannetje wordt bevrucht door het vrouwtje en zorgt voor het broedsel. De vrouwtjes vechten om indruk te maken op de mannetjes. Dit is niet altijd zo geweest. Oorspronkelijk was het zeepaardmannetje het meest mannelijke van alle mannetjesdieren die door de schepper waren geschapen. Het zeepaard was toen een gewoon visje en leek veel op het sprotje. Dat het rechtop ging zwemmen en een hard exoskelet kreeg, had niet als doel beter in het rif te kunnen schuilen en onaantrekkelijk te worden voor jagers. De belangrijkste reden voor deze ontwikkeling was, dat het zeepaard in zijn stamkroeg beter tegen de bar kon hangen. Het zeepaard was een echte kroegtijger, die royaal met rondjes was. Als hij te veel had gedronken, mocht hij graag eigen werk declameren. De haai, die grote grijze rakker Wie in zijn bek komt, is een stakker Die wordt vermalen tot pulp En heeft geen behoefte aan slachtofferhulp Zijn vrienden de schar, de slijmprik en de zuigvis dronken op zijn kosten graag nog een biertje om zo uiting te geven aan hun waardering voor de poëzie van het zeepaard. Standaard werd het kroegbezoek afgesloten met een goede knokpartij. Zijn vrouw was er minder gelukkig mee. Die zat de hele dag alleen thuis het broedsel zoet te houden. Als het zeepaard thuis was, lag hij chagrijnig op de bank en moest het broedsel stil zijn. Als dat niet gebeurde, vloekte hij het broedsel stijf of liet hij zijn losse staart wapperen. Iedereen, zijn vrouw incluis, was bang voor hem. Nadat het zeepaard voor de tigste keer thuis de beest had uitgehangen, ging zijn vrouw klagen bij de schepper. Deze kon niet tegen klagende vrouwen en overmatig drankgebruik en besloot dus tot een rigoureuze maatregel: uitwisseling van geest tussen het zeepaardvrouwtje en het zeepaardmannetje. Sindsdien vechten biologisch gezien bij het zeepaard de vrouwtjes om de mannetjes en zorgen de mannetjes voor het broedsel. Het enige wat niet is veranderd, is dat hij of zij – het is maar hoe je het bekijkt – er in de kroeg nog steeds lustig op los rijmt. Het zicht beperkt huil ik tranen van zout Zwevend langs de grens van mijn bestaan Droom ik mij een wereld van lucht Schreeuw ik mijn longen vol Met sterrenstof en maanlicht Droom ik mij een rit in een achtbaan De zon in het gezicht Bert Reigor
Pagina 40
V an origine is Mol geen dier dat het daglicht niet kan verdragen. In zijn jonge jaren trok Mol graag de wijde wereld in. Daarbij was geen berg hem te hoog. Zelfs de Vliedberg in Wemeldinge heeft Mol ooit bedwongen. Daar, op de duizelingwekkende hoogte van 10,8 meter, heeft hij zich vergaapt aan het uitzicht. Mols gezichtsvermogen was weliswaar beperkt, maar toch nog voldoende ontwikkeld om ruimte gewaar te worden. Mol ervoer op de top van de Vliedberg een geestverruimende leegte, die hem euforisch maakte. Daarna had hij wel hoofdpijn gekregen en zich misselijk gevoeld, alsof hij een kater had, maar hij weet dat aan vermoeidheid als gevolg van de bovendierlijke inspanning die hij had geleverd. Het zou helaas niet alleen de eerste maar ook de laatste keer zijn dat Mol die magische grens van 10 meter overschreed. Want toen hij een paar dagen later de Hege Wier in Menaldum wilde beklimmen, die toch aanzienlijk lager is en veel minder steil, haalde hij de top niet. Halverwege de bestijging al kreeg Mol de ene poot niet meer voor de andere. Het leek wel alsof hij dronken was. Van wat er daarna is gebeurd, kan Mol zich weinig meer herinneren. Toen hij weer bij zijn positieven kwam, bleek hij op een draagbaar te liggen. Een gedaante in een witte jas stak een lang verhaal af, waarvan maar één woord echt bleef hangen: hoogteziekte. Mol begreep direct dat dit geen goed nieuws was voor een bevlogen bergbeklimmer. Hoe graag Mol zijn kop ook boven het maaiveld uitsteekt, zijn gezondheid wil hij er toch niet voor op het spel zetten. Omdat hij maar al te goed weet hoe sterk de lokroep van de bergen is, heeft hij zich uit zelfbescherming voorgoed ingegraven. In het begin sloeg de paniek nog wel eens toe in dat nauwe ondergrondse gangenstelsel. Maar inmiddels weet Mol zijn weg feilloos te vinden op de tast. Hij weet nu ook uit ervaring dat hij met een beetje goede wil uiteindelijk overal wel kan aarden. Zolang hij maar geen berg maakt van een molshoop. Hedy Indemans
Pagina 44
L ang geleden, toen lama’s nog alleen in Zuid- en MiddenAmerika langs smalle bergpaadjes renden, en niet mistroostig stonden te kijken in Nederlandse weitjes vlak bij grote wegen, woonde er een heel gulzige lama in Bolivia. Hij had een minderwaardigheidsgevoel, was jaloers op de kameel. Hij had dan wel een mooie wollen vacht, maar miste bulten op zijn rug die hem status konden verlenen. Vroeger transporteerde hij goud en zilver voor de Inca’s, nu graasde hij alleen maar. Ook had hij graag een kind van een kameel gehad, een kama. Hij dacht dat hij altijd te kort kwam. En soms droomde hij van lama’s in arme landen. Dus at hij gulzig alles op wat voor zijn bek kwam. Op een dag stak deze lama zijn bovenlip in een honingraat, slurpte lang en luid – en met de honing verdween er ook een heel bijenvolk met koningin en al in zijn maag. Even hikte hij en veegde voldaan zijn bek af: ‘Ziezo, dat was helemaal alleen voor mij.’ Maar al gauw lag hij te kronkelen op de grond. Uit zijn bek kwam de koningin met wat volgzame werkbijtjes, de rest bleef rustig door-darren in de maag. De gulzige lama werd gek van de jeuk, want zo’n massa bijen in je maag, dat is geen pretje. De boer zag de lama liggen en haalde er de veearts bij. Deze zette zijn stethoscoop op de lamaborst, mompelde: ‘Het hart zoemt’, schoof de stethoscoop lager en zei: ‘De maag lijkt wel een automotor.’ Hij bleef voorovergebogen bij de lama staan en verbaasde zich over de bijtjes die soms uit zijn bek kwamen. Daarop vroeg hij de boer een stofzuiger te halen, stopte de slang van de stofzuiger in de bek van de lama zo ver hij kon (de vrouw van de boer kwam haastig met verlengsnoer en stekker aangesneld) en zette het ding aan. De bijen werden zo uit de maag gezogen en de lama stond al gauw weer op zijn poten. Eén eigenwijs werkbijtje echter had zich verscholen achter een zenuw in de voormaag. Zij was het langzamerhand zat om steeds maar de lekkerste hapjes te brengen naar die vadsige, verwende koninginnebij, die almaar dikker werd. Nog steeds, elke keer als dat bijtje zich verroert en de zenuw raakt, moet de lama niesen en spuugt daarbij. Misschien vliegt het bijtje ooit naar buiten... Pas dan zal de lama ophouden met spugen. Irma de Boer-Boekhooven
Pagina 48
T oen Mug op een dag langs Nijlpaard vloog, dacht ze: Daar heb je die eikel weer! Ik had hem nog zó gezegd niet bij de drinkplaats te komen, en nu doet hij het toch. Dit is de druppel. Nu zwaait er wat. Mug nam plaats op de kop van Nijlpaard, die niets doorhad. Want a. hij had een hele dikke huid, en b. hij was druk bezig een bad te nemen. ‘Hé, dikzak’, zei Mug. Nijlpaard keek niet op of om. ‘Jij daar, idioot!’ Weer niets. ‘Hoe vaak moet ik het nou nog zeggen? Je mag niet in het water komen. Ik heb daar mijn eitjes gelegd!’ Nijlpaard draaide een keer met zijn oren en zeepte zich verder in. Mug besloot dat ze het op een andere manier moest proberen. Ze zou voor zijn ogen gaan vliegen. En zo gebeurde. Maar Nijlpaard keek weer niet op of om. Hij ging uitgebreid zijn nagels zitten knippen. Toen werd Mug boos. Heel boos. Het zal toch zeker niet waar zijn, dacht ze, dat stomme beest hoort én ziet me niet! Toen gebeurde het: Mug begon akelige geluidjes te maken. Ze snorde als een dolle rond de kop van Nijlpaard. Toen hij echter nog steeds niet op of om keek, werd Mug zo woest dat ze knoerthard ging ronken. Daarna beet ze zo – hap! – in zijn oor. Snel vloog ze op en een rood bultje verscheen. ‘Au!’ riep Nijlpaard en hij krabde wild in zijn oor. ‘Wel alle moddergoden van Egypte...!’ ‘Zo,’ zei Mug vlug, ‘merk je nu eindelijk dat ik er ben?’ Nijlpaard keek stomverbaasd naar het kleine zwarte friebeltje dat driftig voor zijn neus vloog. ‘Ja’, zei hij. Zijn poot nog altijd diep in zijn oor. ‘Mooi, dan ga je nu naar me luisteren!’ zoemde Mug keihard in zijn andere oor. En zo gebeurde. Nu weet je hoe het komt dat een mug zoemt en andere irritante dingen doet. En waarom nijlpaarden altijd met hun oren draaien. Sofie van Hapert
Pagina 56
E ens, heel lang geleden toen de wereld nog nieuw was, waren de katten zo lui en ijdel als maar zijn kon. Het enige wat de katten deden, was slapen. Slapen en nog eens slapen. En als ze niet aan het slapen waren, dan wasten ze zich. Steeds maar weer waren ze bezig met het likken van hun vacht. Al zat er maar één piepklein stofje of vlekje op, dan gingen ze weer zitten en likten ze hun vacht weer helemaal schoon. De katten hadden een haat-liefdeverhouding met het water van de nieuwe aarde. Ze haatten het water omdat het nat was en hun vacht verpestte. Maar in het water konden ze wel zichzelf zien. Zonder water zagen ze alleen hoe andere katten eruitzagen, niet hoe ze er zelf uitzagen. Dat kon alleen door in het water te kijken. Toen de grootste van de katten zichzelf in het water stond te bekijken, vond hij zichzelf de allermooiste van alle katten in de nieuwe wereld. Hij bekeek zichzelf nog een keer en was zo tevreden met zichzelf dat hij ineens een zacht brommend geluid voortbracht. Genietend van het gevoel dat het zachte brommende geluid veroorzaakte, sloot de grootste kat zijn ogen. Toen hij ze weer opendeed, zag hij dat zijn vacht was gaan glanzen zoals hij nog nooit geglansd had. Dat maakte hem nog tevredener en hij begon steeds harder te spinnen, totdat zijn vacht zo mooi glansde dat hij zichzelf niet meer kon zien in het water. Hij had alleen niet door dat er een andere kat naar hem stond te gluren. Die andere kat ontdekte wat de grootste kat deed en begon ook te spinnen, waardoor hij ook mooier werd. Zoiets blijft natuurlijk niet lang onopgemerkt. Al snel waren alle katten zo hard mogelijk aan het spinnen. En zo werden ze nog mooier, nog luier en nog ijdeler dan voorheen. Alleen hadden ze wel geleerd van de fout van de grootste kat: ze zouden nooit meer zo lang en zo hard spinnen dat ze zichzelf niet meer konden zien. En vanaf die dag spinnen katten als ze helemaal tevreden zijn met zichzelf en zichzelf nog mooier willen maken. Tessa van der Heide
Pagina 60
K leine zwaan zat aan de rand van de vijver en genoot van de schoonheid om haar heen. Haar broertjes en zusjes trappelden er lustig op los, met hun zwemvliezen woelden ze over de grond waardoor er wolken zand met heerlijkheden naar boven kwamen drijven. Wat verderop zaten haar ouders trots naar hen te kijken. Kleine zwaan vond haar ouders erg mooi. Heel anders dan zijzelf en haar broertjes en zusjes. Dus vroeg ze aan haar moeder waarom ze niet op elkaar leken. Haar moeder vertelde haar dat zij net zo mooi zou worden, maar nog even moest wachten. Maar kleine zwaan kon niet meer wachten. Dus sloot ze haar ogen, vertrok naar dromenland en droomde en droomde: Ze waren met velen op trek en vlogen majestueus in het ritme van het universum. Zij was een hele mooie witte zwaan geworden. Sierlijk zweefde ze door de lucht, hoog in de wolken. Opeens voelde ze dat er iemand achter haar vloog. Langzaam draaide ze haar prachtige lange hals... en kon haar ogen niet geloven. Achter haar vloog de mooiste zwaan die zij ooit gezien had. Een zwarte zwaan! Ooit had ze weleens iemand over zwarte zwanen horen vertellen. Maar die leefden toch in verre, exotische landen? Ze wilde naast hem vliegen, en minderde vaart. Zachtjes raakten hun vleugels elkaar, kleine vonkjes sloegen over en weer. Ze keken elkaar aan en wisten dat ze voor elkaar bestemd waren. Hij vertelde dat hij ooit over de vijver was gevlogen en haar had gezien. Sindsdien was zij niet meer uit zijn gedachten geweest en had hij haar ook niet meer uit het oog verloren. Samen maakten ze zich los van de troep. Hij gitzwart en zij witter dan wit. Ze begonnen aan de afdaling en streken neer op een mooie plek, omhelsden elkaar innig en zwoeren eeuwige trouw. Maar voordat ze zich echt zouden verenigen, vroeg hij haar om nog eventjes geduld te hebben. Hij begon bij zichzelf de meest zachte haarpennetjes uit zijn verendeken te trekken. Hij vlocht en smeedde een gitzwarte glanzende ring en schoof deze voorzichtig omhoog over de zachtrode snavel van zijn toekomstige geliefde. En zo komt het, dat als de witte knobbelzwanen verliefd worden, hun halzen langer en witter worden en de zwarte knobbel boven hun snavel zwarter dan zwart. Clariet Versteeg
Pagina 64
L ang, heel lang geleden leken van alle dieren de muizen het meest op elkaar. Maar op een dag werd er een ieniemieniemuisje geboren met hele grote oren. Zijn ouders schaamden zich voor hem, en zijn leeftijdsgenootjes vonden hem maar eng en al gauw begonnen ze hem te pesten. Het muisje werd het leven zo zuur gemaakt, dat het zich verstopte in een donkere grot en wanhopig probeerde te bedenken hoe het aan zijn lot zou kunnen ontsnappen. Op een dag trok het muisje de stoute schoenen aan en klom in een boom waar een groep vogels op een tak bij elkaar zat. ‘Hallo beste vogels, mag ik jullie iets vragen? Ik ben geboren als een muis, maar ik voel me zo anders. Ik zou zo graag net als jullie kunnen vliegen. Zouden jullie mij willen helpen?’ De groep vond dit wel een raar verzoek, maar ja, ze hadden in hun midden wel meer rare vogels, dus na enig overleg zei de adelaar, die zo’n beetje de baas was: ‘Nou vooruit, we willen het wel proberen, maar weet wel dat je met jouw staart niet kunt vliegen. Dus als je echt bij ons wil horen, dan moet je staart eraf.’ ‘Zal ik hem eraf bijten?’ vroeg de havik, die een beetje honger had. Het muisje aarzelde even, maar liet de havik toen begaan. Met een pijnlijk achterste en een beetje wankel schuifelde het muisje een paar keer op de tak op en neer. ‘En nu, kan ik nu gaan vliegen?’ vroeg het muisje ongeduldig. ‘Nee, joh, eerst moeten we je velletje nog een flink stuk oprekken,’ lachte de merel, ‘zodat je vleugels krijgt!’ En voor hij het wist hingen de specht en de ekster aan zijn voorpoten, en inderdaad, na een uurtje rukken en trekken had het muisje iets dat best op vleugels leek. Vervolgens kreeg het muisje nog een halfuur klapwiekinstructie, en toen zei de adelaar: ‘Het is zover. Nu heb je alles wat je nodig hebt om te vliegen. Vanaf nu zullen we je Vleermuis noemen, ter onderscheiding van al die vloermuizen daar beneden. Ga maar.’ Klaar om te springen keek Vleermuis naar beneden, en poepte pardoes guano van angst. Beschaamd kroop hij terug naar zijn grot, en besloot te zorgen dat hij nooit meer de diepte zou zien. Daarom vliegt hij enkel ’s nachts, en hangt hij in ruste op z’n kop. Ronald Saeijs
Pagina 68
V an oudsher zijn wolven gek op verhalen. Sinds eeuwen en eeuwen vertellen ze elkaar spannende sprookjes over de listen en lagen van de Grote Boze Mens. Ooit werd daar heerlijk bij gegriezeld. Maar die tijden zijn lang voorbij. Elke wolf kent het sprookje van het mensenjong in de bessenrode cape. Generatie op generatie sloten vertellers dat af met: ‘Wees dus voorzichtig! Laat je niet door een sappig jonkie meelokken naar een ouwe taaie. Want dan krijgt Jan Hagel je te pakken en eindig je met je buik vol stenen.’ Tja, en hoe gaat dat met een sprookje? Iedereen die het doorvertelt, maakt het een beetje mooier. Lekker eng wordt gaandeweg echt akelig. Zo kwam het dat in dit gruwelsprookje het motief van de weermens zijn intrede deed. Een weermens, dat is een wolf die bij volle maan in een magisch monster verandert: hij gaat op zijn achterpoten staan, zijn vacht valt uit, zijn klauwen splijten. En zijn tanden krimpen, zodat hij daarmee niks meer klaarspeelt behalve ouwe taaie koekjes eten. Maar met één machtige zwaai van zijn voorpoot ontketent zo’n weermens hagelbuien, stormen, donder en bliksem. Dit schrikbeeld is de hedendaagse wolf te veel geworden. Ooit stoer en onverschrokken, sukkelt hij nu somber en schichtig door het struikgewas. De aanblik van een rodebessenstruik jaagt hem al de rillingen over de rug en steekt toevallig de wind op wanneer hij tegen een boom op springt, dan ontsnapt hem een paniekerige snik. Bij wassende maan slaat de vertwijfeling toe: Voel ik al wat? Mijn vacht lijkt dunner dan gisteren... Vooral ’s nachts heeft hij het te kwaad. Uit angst voor nachtmerries durft hij niet te gaan slapen. Als hij toch even indut, schrikt hij knarsetandend wakker uit dromen over hagelstenen en koekjes. En dan huilt hij, de wolf. Judy Elfferich
Pagina 72
V uurvliegjes zijn eigenlijk helemaal geen vliegjes, maar vormen een familie binnen de kevers. In lang vervlogen tijden gaven deze kevers geen licht en vlogen ze zelden. Ze leefden overdag. Ze hadden uitermate goede ogen. Al waren die ogen klein, ze zagen elk detail, elke structuur, konden de kleinste dingen onderscheiden. Maar er veranderde iets… Door schaarste van voedsel en een gebrek aan een veilige thuishaven werden ze angstiger. Egoïsme en hebzucht maakten dat ze steeds kortzichtiger werden. Hun ogen werden daardoor nog kleiner en op een gegeven moment zagen ze bijna niets meer. Door deze verandering konden ze nauwelijks nog het verschil zien tussen licht en donker. Hun hele dag- en nachtritme werd verstoord. Uiteindelijk, ze werden steeds radelozer, deden ze maar wat. Ze kregen problemen met het zoeken van een geschikte partner – want ze zagen elkaar, letterlijk, niet meer staan. Langzaam groeide het besef dat hun soort op deze manier ernstig bedreigd werd. Eén zo’n vliegje ging gebukt onder wat hij zag. Starend naar de sterrenhemel ontving hij op een ongelooflijke dag plots een code van de natuur. Een soort wiskundige formule. Het was héél magisch. Door het kijken naar de sterrenhemel wist hij een chemische reactie tot stand te brengen in zijn lijf. Het werd gevuld met helder wit licht en dat voelde werkelijk heerlijk. Elk vrouwtje vatte vlam voor hem en wilde maar wat graag paren. De vreugde kwam terug. Het duurde niet lang tot allen elkaar weer zagen. Doordat ze het licht gebruikten van de kosmos, konden ze samen een sterrenhemel op aarde vormen. En nog steeds, tot op de dag van vandaag, gebruiken vuurvliegjes het licht om elkaar te vinden. Over de hele wereld komen nu meer dan 60.000 bevlogen vuurvliegjes voor en regelmatig wordt er een nieuwe ontdekt. Jan Hogema
Pagina 76
V roeger was de rat een bescheiden dier, hij was een echte graseter. De rat had hoorns en was spleethoevig. In die tijd werd het voedsel nog eerlijk verdeeld, en mensen waren er niet. De grote grazers weken vriendelijk een stap terug als de rat tevoorschijn kwam. Die had niet veel nodig om zijn buikje te vullen. De rat was een beminnelijk en zachtaardig dier, een echte kindervriend. Terwijl de grote grazers niet meer dan één kind namen – en in het uiterste geval twee – schonk de rattenmoeder tot wel vijf keer per jaar het leven aan zes tot tien kale kindjes. Die lagen in hun donzen nestje opgerold als roze bolletjes warm tegen elkaar. De rattenvader en -moeder konden daar intens van genieten. Ook als de jongen groter worden, hechten ratten aan een sterke familieband. Hoe anders was dat bij de grote grazers. Naarmate het jong groter groeide, werd hun dat meer en meer tot een last. Dat had het ten slotte maar uit te zoeken in de kudde. In die tijd keken de grote grazers met hun bolle ogen nog belangstellend en zelfs een beetje vertederd naar de jonge ratjes. Die rolden en dolden in het gras en knabbelden bescheiden aan hun dunne grassprietjes. Toen de aarde kaal werd en de grote grazers en hun kinderen honger leden, kwam pas goed hun ware aard naar boven. Ze overlegden met elkaar dat het zo niet langer kon. Ze besloten dat alle ratten weg moesten. Ze nodigden de leeuwen, de luipaarden, alle andere katachtigen, de roofvogels, de hyena’s en alle hond- en marterachtigen uit voor een bijeenkomst en sloten een verbond met hen. Toen de rat probeerde te vluchten in gaatjes en gangen, bleef hij haken met hoorns en puntige hoeven. Hij wist niet wat te doen. Ten slotte vroeg hij een bevriende bever hem te helpen. Die knaagde hoorns en hoeven eraf. Sindsdien glipt de rat probleemloos door vrijwel alle gaatjes, buizen en tunnels en is hij een plaag voor de mens. Frits van der Plas
Pagina 80
D e okapi was het laatste dier dat door de schepper geschapen werd. Bijna was de okapi er helemaal niet geweest. Op de zesde dag om vijf voor twaalf had de schepper de hemel, de aarde, het licht en alles wat leeft geschapen. Toen hij voldaan om zich heen keek, zag hij dat het lijf van een edelhert met een te dikke nek en een mislukte kop van een giraf nog op zijn werktafel lagen. Ook lagen er van een zebra nog een paar voorpoten en een stuk achterlijf waar een paar achterpoten aan bungelden. Omdat de schepper van scheppen hield, hij zuinig van aard was en toch nog vijf minuten de tijd had voor hij zou gaan rusten, besloot hij nog één dier te maken. Ondanks dat hij weinig tijd had, werkte hij de naadjes zo goed af dat het dier uit één geheel leek te bestaan. Om het helemaal af te maken gaf hij het dier een glanzende fluwelen huid. De andere dieren vonden het dier mooi. Zo mooi, dat als ze het tegenkwamen op de vlakte waar in het begin alle dieren gebroederlijk samenleefden, ze met vochtige ogen alleen maar ooohhh konden stamelen. Met veel moeite kregen sommige dieren dan nog kapi over hun lippen, wat in de taal van de begintijd ‘schoonste onder alles wat leeft’ betekende. En zo kwam de okapi aan zijn naam. De okapi zelf vond zichzelf helemaal niet knap. Hij vergeleek de delen waaruit hij was opgebouwd in plaats van dat hij de som zag, zoals alle andere dieren. De zebra is veel sierlijker en eleganter dan ik, dacht de okapi, die zichzelf best dik vond. Het edelhert is een echte krachtpatser, en ik ben maar een slapjanus. De giraf kan altijd bij de sappigste blaadjes, terwijl ik me met de restjes dichter bij de grond tevreden moet stellen. Hoe meer de dieren hun best deden om de okapi duidelijk te maken dat hij de mooiste was, hoe meer de okapi zich ging schamen voor wie hij was. Hij besloot in het bos naast de vlakte te gaan wonen, zodat hij minder in het oog liep. Om in het bos de kans op een ontmoeting met een ander dier te verkleinen, zei de okapi met enige regelmaat uchm. Uit respect voor de wens van de okapi gingen de andere dieren hem uit de weg. Zo is de okapi het schuwe dier geworden dat sinds het begin der tijden vrijwel ongezien kuchend door het bos naast de vlakte zwerft. Bert Reigor
Pagina 84
E r was een tijd dat de vleermuis in de winter wakker bleef. De meeste dieren zijn dat al lang vergeten. Enkel de grote bosuil meent zich nog te herinneren hoe de vleermuis ooit tussen de sneeuwvlokjes vloog. De vleermuis hield van de ijspegels in de dennenboom, de glinsterende aarde en het bevroren meer. Net zoals hij van de oranje bladeren in de herfst hield, en van de bloemen die in de lente uit hun knop kwamen gekropen. De vleermuis was in die tijd al vrij eigenzinnig. De andere dieren zeiden hem honderd malen dat hij in de buurt moest blijven. Volgens de kat waren daar dieren die je in hun huis opsloten. Het varken had het zelfs over opgegeten worden. Maar dat geloofde de vleermuis niet. Op een dag besloot hij simpelweg te gaan. De vleermuis vloog en vloog en vloog. Lang hoorden de dieren in het bos helemaal niets van hem. Niemand durfde het hardop te zeggen, maar echt missen deden ze de vleermuis niet. Het was de giraf die de terugkeer van de vleermuis voor het eerst opmerkte. Hij kon net met veel moeite het bovenste sappige blaadje van een boom bereiken, toen er iets tegen hem aanvloog. Het was de vleermuis, die verwilderd in het bos ronddoolde. Hij was stekeblind. Het varken wist zeker dat de ogen van de vleermuis opgegeten waren door de dieren daar. De kat dacht dat hij misschien heel hard tegen een dicht luik was gevlogen. De vleermuis zelf probeerde te vergeten wat er was gebeurd. Af en toe zeiden de andere dieren dat er toch maar eens iemand op bezoek moest gaan bij hem, hij hing daar maar alleen in de donkere grot. Maar uiteindelijk had er nooit iemand tijd. Het was de vleermuis zelf die op een zomerdag besloot om een eindje buiten rond te vliegen. Al snel vloog hij van de ene naar de andere verbazing. Hij voelde de wind zachtjes onder zijn vleugels blazen en de zon op zijn staart schijnen. Hij rook het groene gras, de bloemen en het verdampte water. En in de verte hoorde hij de krekels vrolijk tjirpen. Elke zomer snoof de vleermuis alle geuren, geluiden en aanrakingen in zich op. Vervolgens vloog hij terug naar zijn grot om de hele winter te dromen over de zomer. Zijn hoofd zat zo vol dat hij pas tegen de lente klaar was om naar buiten te gaan. Zo gaat het nu elk jaar. Heel af en toe denkt de vleermuis nog wel eens aan de ijspegels. Maar voordat het water bevroren is, zit de vleermuis al vol. Dan zit er voor hem niets anders op dan, hangend op zijn kop, zijn hoofd leeg te dromen. Marjolein Bax
Pagina 88
T e huur: pikdonker vochtig hol. Moderne afwerking. Per direct beschikbaar. Meer informatie? Klop aan bij koning Habitat, te vinden in de grootste boom op het eiland. ‘Hier willen wíj wonen!’ gilden de slakken. Strijdbaar glibberden ze op weg naar koning Habitat. Tot nu toe hadden ze alleen maar pech gehad. De slangen kaapten de holletjes in de bomen voor hun neus weg. En toen ook de spinnen en de mieren de luxe ondergrondse gangenstelsels inpikten, waren ze ervan overtuigd dat er voor hen geen plek meer bestond. Maar nu gloorde er weer hoop aan de horizon. Zo snel en stil als ze konden, gleden ze op weg naar de grootste boom. ‘Hartelijk dank, we zijn er blij mee!’ De deur zwaaide open en de kikkers sprongen enthousiast over de slakken heen. ‘O nee-hee… Zo komen we nooit aan een huis…’ jammerden de slakken. ‘Wie het eerst komt, het eerst maalt’, zei de koning streng. ‘Dan zit er maar één ding op’, zei de snelste slak. ‘Wij blijven hier. We gaan voor u koken, wassen, strijken, poetsen en zelfs lekker tegen u aan kruipen in bed’, slijmde hij. Hmmm. De koning dacht na. Dat leek hem wel wat. Hoefde hij niets meer te doen. Kon hij de hele dag bananen eten en een beetje gevlooid worden door zijn vrouw. ‘Ben je helemaal betoeterd!’ schreeuwde koningin Habitat vanuit de woonkamer. ‘Zij eruit of ik eruit.’ Oefff. Daar moest de koning even over nadenken. Hij slingerde van boom naar boom, totdat hij aan de andere kant van het eiland op het zand plofte. Bingo! Wat was hij toch slim. De zee! Dat hij daar niet eerder aan had gedacht! Ge-ni-aal. Met een handvol schelpen keerde de koning terug. Eén voor één plakte hij ze op de rug van de slakken. En zo is het gekomen. Dankzij de boze vrouw van de koning en zijn liefde voor haar, dragen slakken hun huisjes op hun rug. Birgit de Bruijne
Pagina 92
D e kameel had enorm geboft. Ze had namelijk vooraan gestaan toen de bulten werden uitgedeeld. Niemand had van die grote exemplaren; ze toonde ze trots aan de andere dieren, die er jaloers naar keken. Oké, de dromedaris kwam een beetje in de buurt, maar dat was dan ook alles. Maar toen de temperatuur in de woestijn steeg en alsmaar hoger werd, werden haar pronkjuwelen haar tot last. Ze bungelden lusteloos en slap alsof ze wilden zeggen: ‘Het is hartstikke heet, wij gaan lekker liggen.’ Oei, daar had de kameel niet op gerekend: daar moest wat aan gedaan worden. Daarom ging ze naar een bultenhouderswinkel. De vrouw in die zaak deed zich heel serieus voor (al kon ze haar lachen bijna niet houden) maar wist al bij voorbaat wat de uitslag was: die twee bulten waren veel te groot, daar was geen bh voor te krijgen. En dat zei het personeel van andere lingeriewinkels ook: zulke maten waren er niet. Ontroostbaar ging de kameel naar huis. Dat was het einde van haar mooie beugelbulten. Ze zag ook wel in dat het zachte materiaal voor haar niet voorhanden was. Toen deed zich een voorval voor dat haar lusteloze leven voorgoed veranderde. Een vliegenier kwam vlak bij de kameel neer. Hij was zielsblij en hij zei: ‘Ik ga nooit meer een vliegtuig in en die parachute mag je houden.’ En die letterlijk uit de lucht gevallen gift bracht alles weer op orde. De parachute was groot en stevig genoeg om beide bulten niet alleen te dragen, maar ze ook – heel uitdagend – ieder apart fier omhoog te houden. Niet gezien? Dan heb je nooit met heel heet weer gekeken! Frans Soulier
Pagina 96
D e dolfijn leefde onder water. Ze wist niet beter. In de zee zelf was veel te ontdekken en te zien. Er waren oesters met glinsterende parels, vissen die licht gaven en grotten met ontelbaar veel gangen. De dolfijn zwom graag tussen het zeewier en kon uren kijken naar het koraal. Van een bovenwaterwereld had ze simpelweg nog nooit gehoord. Totdat op een dag de schildpad haar vertelde hoe hij als klein schildpadje vanaf een plek zonder water naar de zee was komen kruipen. Hij noemde het strand. ‘Wat is strand?’ vroeg de dolfijn aan iedereen die ze tegenkwam. De kwal zei dat daar andere dieren woonden, die zonder water konden leven. Volgens de krab was de wereld daar zeer stressvol, iedereen rende er achter je aan. De vis zei dat je er binnen een minuut dood was. Maar dat leek de dolfijn wat overdreven. Hoe groot de zee ook was en hoeveel er ook te ontdekken viel, het was niet genoeg voor de nieuwsgierige dolfijn. Op een dag besloot ze naar boven te zwemmen. Ze zwom en zwom en zwom. Totdat ze plotseling de zon op zich voelde schijnen. Het eerste was ze zag, was de vleermuis, die boven haar rondvloog. Ze vroeg hem of hij wist waar het strand was. De vleermuis kon wel wat gezelschap gebruiken en bracht de dolfijn naar het strand. Met veel kracht sprong ze in het mulle zand. Maar meteen schreeuwde ze het uit: de dolfijn had in die tijd nog kieuwen, ze kon niet ademen — De vleermuis bedacht zich geen moment en pikte een gat boven in het hoofd van de dolfijn. Binnen een tel zoog ze al de lucht in die ze de minuut daarvoor gemist had. Hijgend bedankte ze de vleermuis. Door het gat in haar hoofd kreeg de dolfijn genoeg zuurstof om op kracht te komen. Snel hupte ze terug naar haar veilige waterwereld. Ze plonsde, sprong en danste in het rond. Daarbij vergat ze dat het water door het gat haar lichaam in kwam. Van schrik spoot ze het recht omhoog. Het zoute water kwam terecht in de tere ogen van haar redder. De vleermuis zag niets meer. In paniek vloog hij weg. Hoe hard de dolfijn ook riep en floot, hij kwam niet meer terug. Nadat de dolfijn had geleerd hoe ze het gat in haar hoofd af kon sluiten voor het water, besloot ze terug te gaan naar de wereld beneden. Ze vertelde de dieren daar niet hoe ze aan het gat was gekomen en wat er boven was gebeurd. Aan het strand dacht ze niet meer, maar de vleermuis kon ze niet vergeten. Nog steeds blijft ze dicht bij het wateroppervlak zwemmen. Regelmatig steekt ze haar hoofd dan even boven water. Ze heeft de vleermuis nooit meer zien vliegen. Marjolein Bax
Stel dat onze cultuur ergens in deze eeuw wordt weggevaagd... Wat zullen mensen in 3013 dan denken als ze dingen vinden uit onze tijd? 
Kinderen uit het jeugdatelier van Nieuwe Veste (6-7 jaar) maakten linosneden van eigentijdse voorwerpen. 
Volwassen schrijfcursisten verdiepten zich in de archeologie van de toekomst: zij beschreven diezelfde voorwerpen als 'laatmoderne schatten' gevonden in 3013.

Laatmoderne schatten


Pagina 0
Pagina 2
Pagina 4
Pagina 6
Pagina 8
Pagina 10
Pagina 12
Pagina 14
Pagina 16
Pagina 18
Pagina 20
Pagina 22
Pagina 24
Pagina 26
Pagina 28
Pagina 30
Pagina 32
Pagina 34
Pagina 36
Pagina 38
Pagina 40
Pagina 42
Pagina 44
Pagina 46
Nieuwe vrienden in twee Eindhovense zorgcentra werden samen gefotografeerd. Schrijfcursisten tekenden op wat de fotografen met de nieuwe vrienden meemaakten en bespraken. Een samenwerkingsproject van CKE, Vitalis WoonZorg Groep en Bibliotheek Eindhoven.

Nieuwe Vrienden


Pagina 38
Twaalf keer liet een fotograaf zich inspireren door een gedicht of ultrakort verhaal. Twaalf keer bracht een foto de fantasie van een schrijver of dichter op gang. Ontdek het ‘verborgen Breda’!

Ik zie ik zie


Pagina 56
Een fotogroep in Oss ontwierp boekomslagen op basis van werktitels en flapteksten van een schrijfgroep in Breda. Die omslagontwerpen zijn hier gecombineerd met fragmenten uit het ‘work in progress’.

Uit de werkplaats


Pagina 0
Pagina 8
Pagina 12
gint het beestje nog harder te hummen. Thoetmosis herkent nu ook het melodietje. Het is een vrolijk lenteliedje over een lotus en een badend nijlpaard. De mestkever is zo druk bezig met zijn geurige werkje, dat Thoetmosis hem eenvoudig kan besluipen. Snel grist hij de kever van de vlaai. De kever is zo groot, dat hij maar net in zijn hand past. Met een hoog piepend stemmetje schreeuwt voudig een souvenir te kunnen bemachtigen, ten koste van de plaatselijke fauna!’ Thoetmosis haalt zijn schouders op. ‘Welnee, ik vind je gewoon een mooie, grote mestkever.’ ‘Mestkever?!’ krijst het beestje. ‘Nee werkelijk, wat een belediging. Pardon dat ik het zeg, maar ik ben een scarabee. Dat is een toekomstig-Frans woord voor een heilige kever. het beestje: ‘Laat me los, jongeling! Jij bent welhaast zeker weer zo’n toerist die denkt eenVan adel bovendien, ik kom uit een eeuwenoude familie van Scarabeeërs!’ Woest zwaait de scarabee-kever met zijn voorpootjes naar de prins. Die houdt de kever wat verder van zijn gezicht, al is het maar omdat de kever een beetje vreemd ruikt. Thoetmosis hoort de kever verder schreeuwen: ‘Jazeker, ik zat al met alle zes mijn poten diep in de shit, toen jij nog in het ei zat. Mijn familie rolde al met poep toen de grote Cheops nog in de luiers lag. Toen de Nijl nog maar een sloot was, had mijn familie al stront aan de knikker. Mijn voorstel zou dan ook zijn dat u mij ogenblikkelijk in vrijheid stelt. U dient mij bovendien voortaan aan te spreken bij mijn correcte naam en titulatuur. Mijn naam is Saneb, om precies te zijn: Graaf van Gizeh tot Ginder. Hoofd van de familie van Scarabeeërs hier in de Dodenstad. En met wie heb ik eigenlijk het genoegen? Spreek jongeling, en noem mij uw naam en familie!’
Pagina 14
‘Mijn naam is Thoetmosis’, zegt Thoetmosis. ‘Maar mijn vrienden noemen me vaak Toet. Of Moos. Met mijn vader werkt het ook zo. Hij is de Heer van de Twee Kronen, Koning van Opper- en Neder-Egypte, de Gouden Horus, de Grote Manifestatie van de Zonnegod, Zoon van Ra, Farao Amenhotep de Tweede, Heerser van Heliopolis. Maar thuis aan tafel zeggen we gewoon Papa Farao. Anders duurt het zo lang voor het brood wordt doorgegeven.’ Daar is de bekakte graaf even stil van. Hij kijkt met zijn zwarte insectenoogjes de prins lange tijd zwijgend aan. Onderzoekend. Dan heft hij zijn voorpootjes omhoog – alle vier – alsof hij driftig wil gaan juichen. ‘Nu zie ik het, Majesteit!’ krijst Saneb uitzinnig. ‘Die net iets te kleine ogen bij die net iets te grote neus. Konijnentandjes en een teruggetrokken kinnetje. Typisch het edele profiel van de nobele familie der Thoetmosiden. Nu begrijp ik ook waarom u zo’n smetteloos witte lendendoek draagt, u moest natuurlijk wel van koninklijken bloede zijn. Overigens, vergeeft u mij dat ik het zeg, maar wat mij betreft zou een mooi geelbruin remspoor uw edele lendendoek behoorlijk kunnen opleuken. Maar ja, dat is natuurlijk een kwestie van smaak en ik ben maar een eenvoudige scarabee, zoals u inmiddels begrijpt. En de laatste mode uit Luxor houden we hier ook niet nauwgezet bij.’ Saneb is rechtop gaan staan in de handpalm van de prins, en hij buigt eerbiedig zijn kopje. Dat doet hij zo fanatiek, dat zijn grote rugschild er van kraakt. ‘Wat een achtentachtig allemachtig prachtige dag. Dat het maar mirre moge miezeren op de machtige mesthopen van mijn moeder! Zeg mij, Thoetmosis zoon van Amenhotep, hoe mag ik u dienen deze dag?’ Over dit aanbod hoeft Thoetmosis natuurlijk niet lang na te denken. ‘Nou, graaf Saneb, ik ben eigenlijk verdwaald. Door een zand
Pagina 18
Pagina 20
Pagina 26
Gehaktdag Het is woensdag, gehaktdag, en ik ben dood. Lekker is dat, denk ik nog, om op zo’n dag te overlijden. Gelukkig heb ik niet geleden, die morfine is echt een uitkomst. En nu? Wat gaat er nu gebeuren? Ik heb nog geen licht gezien, geen tunnel, geen wenkende man bij een hemelpoort. Wel is het hier erg stil. Geen verkeer, geen gepraat, geen wind – Nee, toch wind. Die voel ik opeens onder me. Ik lig op de lucht, ik zweef, ik lijk wel te vliegen. Sterker nog, ik vlieg! ‘Ik ben niet gek, ik ben een vliegtuig’, tjilp ik. Verdomd, het moet niet gekker worden! Ik tjilp. Vroeger als mens was ik niet zo’n goede fluiter, maar zoals ik mezelf nu hoor, ben ik best goed. ‘Hé Pavarotti, hou daar eens even mee op!’ Een iets te dikke merel kijkt me boos aan. ‘Ik ben nieuw hier’, tjilp ik bedeesd. ‘Dat is helemaal niet erg, maar hou dan wel je snavel.’ Ik knik en vlieg maar even naar een andere boom. Een Catalpa. Zo een had ik ook in mijn tuin. Je moet hem om de twee jaar snoeien, zo behoudt hij het knotmodel. ‘Verhip!’ tjilp ik hardop van schrik. Dit is mijn boom! Ik zit in mijn eigen tuin. Druk fladder ik met mijn vleugels; vroeger kon ik ook al niet goed stil zitten als ik zenuwachtig of enthousiast was. Ik vlieg naar de vensterbank. Zo kijk ik in mijn eigen voorkamer. Druk pratend staan daar mijn vriendin, zus, vader en vrienden. Zo te zien hebben ze de koffie overgeslagen. Ze hebben allemaal een glas wijn in de hand en proosten. Ik buig wat voorover om het tafereel goed te kunnen aanschouwen. Mijn snavel tikt tegen het raam. De mensen van wie ik zo houd kijken me opeens aan. Net als Koekie, mijn kat. Met een dikke staart komt hij naar buiten gerend. ‘Ik ben het, Ronnie, je baasje!’ roep ik blij. Koekie gaat spinnend naast me zitten en zegt likkebaardend: ‘Ik ben in mijn vorig leven keurslager geweest.’ Woensdag gehaktdag. Lekker is dat.
Pagina 30
Pagina 32
Pagina 36
Vader Muis kuchte. ‘Waar gaan jullie naar toe, vader?’ riep Marinus. ‘Naar Kaassachstan? Of Muisjoerije?’ Vader antwoordde niet. Hij hoort me niet eens, dacht Marinus. Vreemde wezens, vaders en moeders. Durven ons niet aan te kijken, luisteren nooit. Later, als ik zelf kleine muizen heb, doe ik het heel anders. ‘Hoe lang blijven jullie weg, vader?’ toeterde hij, terwijl hij op de bank op en neer sprong. Amélietje piepte: ‘Je trapt op mijn staart, Baridus.’ Binnenkort kreeg ze spraakles. Ze praatte een beetje gek. Volgens Marinus kwam het doordat haar neus altijd verstopt zat. Ze huilde nogal vaak. Marinus aaide over haar staartje: ‘Soddy, het ging ber ongeluk.’ ‘Stil!’ Annegreeth keek over haar schouder. Kwaad, zoals meestal. Alsof ze hem kon killen. Gijs maakte een gebaar over zijn keel. Marinus snapte er niks van. Wat deed hij toch altijd verkeerd? Mees draaide zich achterstevoren en schopte tegen zijn schenen. Henkie schoof met zijn poten door het zand en wapperde stofwolken in Marinus’ snuit. Lijsje nieste vijf keer. Die was allergisch. Friso peuterde in zijn neus en Popje poetste haar snorharen. De rest was stil en staarde naar de lucht of naar de grond. Marinus zuchtte. Zo veel broers en zusjes. Die deed dit en die deed dat. Je wist nooit wie er nu weer boos op je werd. Of waarom. Gelukkig hadden ze Thérèse. Zij had zo’n zachte buik. Daar kon je lekker tegenaan kruipen als het je te veel werd. Dan sloeg ze haar pootjes om je heen en kietelde je met haar zachte neus in je nek. Soms dacht Marinus erover om weg te lopen en een holletje voor zichzelf alleen te zoeken. Al die drukte en al dat gedoe! Bovendien werd zijn zolderkamer te klein. Hij had meer ruimte nodig voor zijn uitvinding. Hij rilde. Het was koud buiten. Binnen in het hol was het te klein. Vier vierpersoonskamers en één voor vader en moeder. En zijn eigen zolderkamer. Dat was veel werk geweest. Nachtenlang knagen en hakken om de stam verder uit te hollen. Vader schraapte zijn keel: ‘Kinderen. Je moeder en ik – hebben altijd de wereld rond gereisd. Om
Pagina 38
geld te verdienen. Dat is gelukt. We zijn binnen en...’ ‘We zitten toch buiten, Baridus?’ vroeg Amélietje. ‘Dat betekent dat ze heel rijk zijn geworden’, fluisterde Marinus. ‘...nu hebben wij een verlaten huis gekocht aan de andere kant van het dorp. Daar gaan we met z’n allen wonen.’ Marinus spitste zijn oren. Hij had er weleens iets over gehoord. Het stond al een tijd leeg. Het scheen er niet helemaal pluis te zijn. Vader snoot zijn neus: ‘Jullie hebben ons verschrikkelijk gemist!’ Niemand zei er iets. Marinus dacht na over wat vader zei. Wat betekende dat, iemand missen? Dat iemand er niet was. Vader was er nooit. En moeder ook niet. Maar verder? Wij waren gewoon thuis, bedacht hij. En Thérèse was er altijd. Ook ’s winters. Ze rolde zich dan op, dat wel. Maar als er echt iets was, mochten ze haar altijd storen. Iemand missen deed je als je zelf weg was. Als hij van huis weg zou lopen, zou hij Gaby missen. En Thérèse en Amélietje. Vader Muis stak zijn voorpoten in de lucht. Eerst een klein stukje en toen helemaal. Dat was een gek gezicht. Het ging nogal houterig. ‘Het huis wordt verbouwd. Het wordt een kinderhotel! En wij gaan jullie daar verwennen! We stoppen met werken.’ Even was het stil. Toen klommen ze op de banken, twaalf van de zestien broers en zussen. Ze juichten, stampten, zwaaiden met hun poten, sloegen elkaar op de schouders. Waarom zijn ze nou blij? dacht Marinus. Ze weten nog van niks. Niet waar het is. Niet hoe het daar is. Als het daar niet pluis is... Wat we daar precies gaan doen. Hoe lang we daar blijven. Waarom snapte hij altijd zo weinig van de rest? Waarom dacht hij nooit hetzelfde? Otto riep boe. Die was altijd tegen. Hij was ook anders. Met zijn witte lijf en zijn rode ogen. Vaders snuit vertrok van links naar rechts. Er kwamen plooien in zijn wangen tevoorschijn, maar die waren zo nieuw dat het er erg stijf uitzag. Vader had zijn snuit op die manier nog niet zo
Pagina 40
vaak gebruikt. Ook zijn stem moest wennen. Die verschoot van hoog naar laag: ‘We gaan de verloren tijd inhalen!’ Amélietje kroop weg op Gaby’s schoot. Gaby’s snuit werd één groot vraagteken. Marinus wist precies wat ze dacht. Hetzelfde als hij. Nog meer onrust. En vader en moeder gingen zich ook nog met hen bemoeien. Straks hadden ze helemaal geen tijd meer voor wat ze zelf wilden! Verwend worden. Het mocht wat. Tien jaar te laat! Het was zo moeilijk om de tijd in te halen. Hij kon het weten. Het leek alsof de mist nog dichter werd. De zon kwam er maar niet doorheen. Achter de bank klonk geritsel. In het blad dat de eikenboom had laten vallen. Marinus keek om. Thérèse had zich opgerold. Te vroeg. De winter was nog niet begonnen. En zomaar buiten. Niet in het hol. Hij zou haar straks wel wakker maken. Moeder schoof schichtig heen en weer. De hoed van de paddenstoel kraakte. Haar bruine ogen schoten alle kanten op. Vader staarde in het niets. Henkie en Tinus rolden vechtend over de grond. Everard trok Lijsje aan haar oren. Otto schopte tegen een eikel en Popje poetste haar snuit met de mistdruppels aan een spinnenweb. Gaby wiegde Amélietje. Zonder iets te zeggen sloop Marinus weg. Hij ging naar binnen, naar zijn zolderkamer. Hij had tijd nodig om na te denken. Niemand zag het. Snel naar binnen en trip-traptrip met de muizentrap naar boven. Hoor jij wel eens getrippel bij jou in huis? Als het heel stil is, ’s avonds laat of ’s morgens vroeg? Als iedereen slaapt en je op weg bent naar de snoeptrommel? Zouden dat muizenpoten kunnen zijn? Achter het behang of tussen de muren? Zou er bij jou in huis ook een muis wonen die alleen wil zijn en naar zijn zolderkamer rent? Naar zijn uitvinding? Als je goed luistert, hoor je hem. Al doet hij nog zo zachtjes. Slimme muizen vind je namelijk overal. Muizen die met belangrijker dingen bezig zijn dan ruziemaken en vechten met zijn zestienen. Of ander nutteloos tijdverdrijf.
Pagina 42
Alleen op zolder aangekomen snapte Marinus niet wat vader en moeder bezielde. Niet meer reizen. Thuisblijven. Ze waren niks gewend. Zeker geen zestien kinderen. Vader was uitvinder. Vader kon niks anders. Daar wilde hij een kilo kaas onder verwedden. Toen Marinus klein was, had vader een Gatenkaas-vulmiddel bedacht, in de smaken van jonge kaas tot brie, voor elke muis wat wils. Dat was smullen! In elke winkel lagen de schappen er vol mee. Vader had goed verdiend. Genoeg om de wereld rond te reizen en het overal te verkopen. Van Zuid-Amuisika tot boven de Piepcirkel. Vaders volgende ontwerp was een Muizenvalvertrager, die erg nuttig was gebleken. Had voor veel muizen werk opgeleverd. In ploegendienst installeerden ze de vertrager als de mensen sliepen. Als bonus mochten de werkers de lekkere hapjes in de vallen oppeuzelen. Een Staarthaspel, lichtgewicht en in allerlei kleuren leverbaar, werd aan veel vrouwtjesmuizen verkocht. Makkelijk voor in de disco of in het warenhuis. Je rolde je staart op en er werd niet meer op getrapt. Ook handig in de buurt van liftdeuren. Vaders laatste uitvinding was de Anti-Kat-Kit, een apparaatje dat uit drie delen bestond. Deel één moest onder de muizenoksel bevestigd worden. Het begon te trillen als er een kat in de buurt kwam. Het tweede deel paste onder je staart. Met een druk op de knop verspreidde het hondengeur. Als dat nog niet genoeg was, hielp deel drie meestal afdoende. Je droeg het achter een oor. Het zond een kattenjong-in-nood-signaal uit. Resultaat: kat in de war, weg kat. Of weg muis, beter gezegd. Zo waren er al vele muizenlevens gered. Moeder maakte folders, schreef brieven en reclameleuzen. En ze stuurde de rekeningen naar de klanten. Ze was altijd aan het verzinnen. Haar ogen schoten dan van links naar rechts en ze keek je maar heel even aan. Haar snorharen trilden voortdurend. Vader was vorig jaar voorgedragen voor de K.N.A.A.G.-Prijs: Knapste Nieuwste Allerbeste Andersdenkende Genius. Genius betekende beschermgeest. Van het muizenvolk. Het woord geniaal had er ook mee te maken. Marinus hield een plakboek bij. Met krantenartikelen, plaatjes van vaders uitvindingen, foto’s van
Pagina 46
Pagina 48
Pagina 58
Pagina 60
Pagina 64
‘Morgenmiddag dus!’ zegt Roos. ‘Wat spannend!’ ‘Maar wat is dan de afgesproken plek?’ vraagt Eva zich af. ‘Misschien dit huisje?’ ‘Dat lijkt me niet logisch, want hier ligt de brief.’ Eva is blij dat ze de juiste plaats niet weten. Ze kent haar vriendin goed genoeg om haar gedachten te raden. Roos wil ernaartoe, dat weet ze zeker. ‘Hoe komen we er nou achter waar die afgesproken plek is?’ vraagt Roos zich hardop af. ‘Zullen we morgen toch maar bij het huisje gaan kijken Eef?’ Ze kijkt haar vriendin hoopvol aan. ‘Als je het eng vindt, nemen we gewoon Pablo weer mee.’ ‘Hm, ik ga denk ik niet mee. Ik kán zelfs niet mee, want ik moet om kwart voor drie bij de tandarts zijn.’ ‘Dan ga ik wel alleen!’ zegt Roos stoer. En dat doet ze ook. Ze haalt Pablo op bij de buurvrouw. Kwispelend loopt hij mee naar het geheimzinnige huisje. Net als de vorige keer loopt Roos er eerst even langs. Ze ziet niets bijzonders, dus op de terugweg stapt ze gewoon op de deur af en duwt hem, met moeite, open. Voorzichtig kijkt ze eerst om een hoekje... maar er is niemand te zien. ‘Kom maar Pablo, het is veilig.’ Roos gaat op een van de stoelen zitten en kijkt eens goed rond. Het is bijna half drie. Ze voelt een spanning in haar buik. Over een uur is die afspraak. Van wie zou het briefje zijn, en waar de afspraak? Ze heeft het gevoel dat er iets is veranderd sinds gister. Maar wat? Dan ziet ze dat het vloerkleed is verschoven. Voorzichtig trekt ze het nog wat verder opzij en ontdekt dat er een luik in de vloer zit. Er zit een metalen ring aan, daarmee probeert ze het luik omhoog te trekken. Het gaat niet. Het zit muurvast. Opeens schrikt ze van een onverwacht geluid. Komt er iemand binnen? Maar nee, er rijdt een brommer voorbij. Pablo reageert helemaal niet, hij ligt rustig bij de deur te wachten. Roos gaat terug naar het luik en probeert het opnieuw. Als ze zich bukt, ziet ze onder een van de stoelen iets glinsteren. Nieuwsgierig pakt ze het ding op. Het is een klein lampje. Het ziet er grappig uit. Er zit een bandje aan met klittenband, daarmee kun je het om je vinger doen. Ik neem het mee om het aan Eva te laten zien, denkt ze, en stopt het lampje in haar zak. ‘We
Pagina 66
moeten nog een keer terug Pablo, dan nemen we iets mee om het luik open te maken.’ Nadat ze het hondje heeft weggebracht, fietst Roos naar Eva. ‘Ben je nog gegaan?’ is het eerste wat die vraagt. ‘Natuurlijk, maar er was helemaal niemand. Ik heb wel een leuk lampje gevonden. Moet je kijken, een ieniemienielampje.’ ‘Wat schattig, mag ik het even om?’ ‘O ja,’ herinnert Roos zich ineens, ‘er zit een luik in de vloer. Het zit zo strak dat ik het niet open kon krijgen. We moeten echt nog een keer terug! Dan nemen we een schroevendraaier mee.’ ‘Waar zit dat luik dan? En hoe heb je het ontdekt? Vorige keer hebben we niets gezien!’ ‘Het vloerkleed was verschoven. Toen ik eronder keek, zag ik het.’ ‘Spannend hoor! Wat zou daaronder zitten?’ Eva aarzelt even, dan zegt ze: ‘Het is nu halfvier. Waar zou die plek zijn? En heb je die brief nog bekeken?’ ‘Ik heb hem bij me, kijk maar’, zegt Roos. ‘Hoe was het eigenlijk bij de tandarts? Heeft hij je pijn gedaan?’ De brief ligt voor hen op tafel, maar ze worden geen steek wijzer. Eva speelt wat met het lampje en schijnt op de brief. Dan gebeurt er iets vreemds. .. Op het papier verschijnen langzaam twee gezichten. Hoe kan dat nou? Vol verbazing kijken ze elkaar aan. ‘Dat is Max, mijn buurjongen’, stottert Eva. ‘Ken je die andere jongen ook?’ fluistert Roos. ‘Nee – of toch wel! Hij werkt in de bibliotheek en hij woont een paar straten verderop.’ ‘Wat gek dat we die jongens ineens kunnen zien. Komt dat door het lampje?’ vraagt Roos zich af. Eva doet het lampje uit en de gezichten verdwijnen. ‘Doe nog eens aan Eef, dan kunnen we zien waar ze zijn.’ Zo gauw het lampje aangaat, verschijnen de jongens weer. Ze kunnen ze zelfs horen praten. ‘Hé Leo, ga je het aan je baas vertellen?’ horen ze Max vragen. ‘Hoe ben je erachter gekomen?’ ‘Ik was boeken aan het terugzetten, toen het me ineens opviel. Ik zeg voorlopig nog niets, ik ga eerst zelf op onderzoek uit.’ ‘Hoeveel boeken hebben het nu al?’
Pagina 70
Pagina 72
Pagina 76
Hij deed de deur verder open, liep de trap op en deed op de tast het licht aan met het knopje om de hoek. Hij kon rustig blind worden. Hij zou de weg in zijn eigen huis prima vinden. Een zielig peertje vulde de ruimte met een flauw gelig licht. Hij liep de zolder op en een plotselinge pijnscheut priemde door zijn hoofd. ‘Au! Godver—’ Hij was hier duidelijk lang niet geweest. Die rotbalk lag al sinds hij hier woonde in de weg, maar hij wende er niet aan. Logisch, dacht hij. Hij dook onder de balk door en vervolgde zijn weg. Tafeltje, stoeltje van ma met een gat erin. Lekker nuttig om te bewaren, dacht hij. Toen viel zijn oog op een fotoboek dat hij al jaren niet meer had gezien. Dat hoorde toch niet op de grond te liggen? Hij had die boeken allemaal keurig opgeborgen, in het bijzonder voor Liza en Bennie, maar eigenlijk ook voor zichzelf. Soms twijfelde hij of hij de boeken zou verbranden, maar hij kon het niet over zijn hart verkrijgen. Tom ging zitten op de planken vloer. Hij nam het boek op schoot, sloeg het open en bladerde. Het was de vakantie in Frankrijk in 1993. Pyreneeën. Het was het jaar voordat— Alles kwam weer terug. Was het eigenlijk ooit weg geweest? vroeg hij zich af. Stomme vraag. De fotoboeken stonden in een stom 19eeeuws kastje van glanzend mahonie. Het was ongeveer zestig centimeter hoog en had twee deurtjes. Zijn moeder was er gek op geweest, maar toen zij overleed had hij het meteen op de zolder gezet. Wat een walgelijk ding, zeg. Wegdoen ging niet, natuurlijk, maar het beneden zetten? Geen denken aan. Een voor een pakte hij de boeken uit het kastje en sloeg ze open. 1988, 1989; hij wist dat er iets niet klopte. Waar was 1994? Nog eens zocht hij alle boeken na. Pakte ze op, klapte ze open en controleerde het jaartal. Steeds sneller liet hij ze door zijn handen glijden. Nog eens dan. Voor de derde keer bekeek hij de eerste pagina van elk boek.
Pagina 78
Pagina 80
‘Nee!’ riep Tom hardop. Dit kon toch niet waar zijn? Hoe lang had hij Liza al niet gezien? Was ze vanmiddag nog thuis geweest? Zei ze niet dat ze plotseling weg moest? Had ze nou een boek onder haar arm of niet? Zijn brein draaide opeens op volle toeren, probeerde uit alle macht controle te krijgen over zijn geheugen, maar die deur in zijn kop bleef dicht. ‘Denk na man!’ zei hij tegen zichzelf. Langzaam begon het te dagen. Liza was inderdaad vanmiddag gehaast het huis uit gelopen, had haar vader in het voorbijgaan nog net gedag gezegd. Hij had het vreemd gevonden hoe afstandelijk ze was. Normaal gesproken zou hij uitgebreid gezoend zijn door zijn dochter, maar nu stoof ze de deur uit. En ja, ze had een boek onder haar arm gehad. 1994. Met een ruk kwam Tom overeind. Hij rende naar de deur, bukte net op tijd voor de balk en bonkte de trap af. ‘Johan?’ De hoorn van de telefoon trilde in zijn hand. ‘Johan, ze weet het, denk ik. Of ze heeft een vermoeden.’ ‘Hoezo? Je hebt haar toch niks verteld, hè? Alsjeblieft, zeg dat het niet waar is.’ ‘Nee, ik heb haar niets verteld. Ze heeft op zolder de fotoboeken gevonden en dat van 1994 meegenomen. Ze was vanmiddag nog hier, maar ze is er als een haas vandoor gegaan. Met dat boek, denk ik.’ ‘Rustig, Tom. Misschien is het allemaal minder erg dan het lijkt.’ ‘Ja, maar Johan,’ viel Tom hem in de rede, ‘misschien gaat ze wel zoeken. Ze heeft tenslotte dat fotoboek.’ ‘Dat zegt niks’, antwoordde Johan zo kalm mogelijk. Aan de andere kant van de lijn liep hij driftig te ijsberen. ‘Ik ga haar zoeken.’ ‘Rustig nou, man. Doe nou geen overhaaste dingen…’ Het volgende moment luisterde Johan naar een regelmatig piepje uit zijn mobieltje. ‘Shit’, zei hij tegen zichzelf. ‘En nou?’
Pagina 82
Pagina 84
Pagina 90
De binnenwereld van acht ‘buitendingen’. Schrijfcursisten van Nieuwe Veste in Breda verdiepten zich in de belevenissen van straatmeubilair. Hun teksten zijn geïllustreerd met bewerkingen van foto's gevonden op het internet (makers & licenties: pagina 22).

MijmerDingen


Pagina 4
Hans de Zwart De brievenbus ʻZal ik hem opvouwen?ʼ Ik knik. Ze wacht even, terwijl ik kauw. ʻHij is voor Eliza, mijn vakantievriendinnetje in Gambia… Ik vertel haar over mijn pony!ʼ Dan huppelt ze weg, wég. Naar het speelveld. Ze gaat ondersteboven aan een klimrek hangen. Zwaait. Ik slik. Zie een stal met dampende drollen. Een akker en een herfstbos waaruit vogels opschrikken. Voel het warme ponylijf. Er stopt een auto. Een man met een pet. ʻDag Heinʼ, groet hij. Hangt een mand met haken aan mijn broekriem. Oog in oog, met een meewarige blik geeft hij mij een teder klopje. Op het kruis. De post valt in de mand. Er zit een dikke envelop bij. Die heeft de directrice van het bejaardentehuis achter mij gisteravond laat gepost. Kwartaalcijfers, staat erop. Met een zwetend verbeten gezicht werkte zij de opgerolde enveloppe naar binnen. En ging somber heen. Ik heb vannacht ernstige oprispingen gehad. Vreesde voor een verstopping. In de oorlog kwamen Poolse soldaten in de kazerne aan het plein. Hun liefdesbrieven naar huis kleurden mij met een soort rood, geen verffabrikant heeft ʼt sindsdien kunnen definiëren. Dient bij Koninklijk Besluit in deezen staat behouden te zijn, luidde het bericht aan de Posterijen, toen de soldaten weer naar huis waren. Was getekend: Wilhelmina. Het staat me goed. Nu is het nacht, de Weledelgestrenge hoogbejaarde Heer T. staat in pyjama voor mij. ʻEen brief voor Uw moeder?ʼ Met schitterende ogen knikt hij en hij stopt hem in mijn open mond. Ik voel me oneindig ruim. ʻMag ik?ʼ Uitnodigend spreidt hij zijn armen. ʻNatuurlijk.ʼ Onder de sterren die zijn als zijn ogen walsen we de hele nacht over het hele plein.
Pagina 6
Ingrid ten Berge Het parkhek (fragment) Zoals elk verhaal had ik een begin en een eind. Op de dag dat mijn gietijzeren balken aan de aarde werden toevertrouwd, voelde ik de kou langzaam mijn spijlen vullen. Ik ervoer het niet als onaangenaam. Het hoorde bij wie ik was, een hek. Dit was het leven dat ik de komende jaren zou gaan leiden. Rondkijkend in mijn nieuwe leefomgeving besefte ik dat ik op de grens van twee werelden was geplaatst. Aan de ene kant de straat waarover de hele dag verkeer voorbijraasde, en aan de andere kant de bomen, de grasvelden en de vijver, met hier en daar bankjes waarop mensen van tijd tot tijd neerzegen om te genieten van de intense rust die door het park gonsde. Soms werd het warm onder mijn voeten en als ik dan mijn hoofd naar beneden boog, zag ik een hond zichtbaar opgelucht wegwandelen. Ik meen dat het op een maandagochtend was dat ik in mijn slaap werd gestoord door een schop die onder mijn voeten in de aarde werd gestoken. Door mijn nog met slaap gevulde ogen zag ik overal werklui om mij heen. Ik schoot meteen wakker. Wat waren ze van plan? Ik stond hier toch prima? Al rammelend met mijn spijlen probeerde ik ze tot stoppen te manen, maar ondanks mijn hevige protesten ploegden de mannen onverdroten voort. Al gauw hadden ze me uitgegraven. Ik werd stevig vastgepakt en vervolgens met een zwaai op een kar gesmeten. Ik trilde zo erg dat ik een zingend geluid produceerde. Werd ik afgedankt? Op het moment dat ze de laatste bout naast mij in de laadbak gooiden, zette de wagen zich in beweging. Zo reden we het park in, ik angstig om mij heen kijkend terwijl ik daar willoos op mijn rug lag, de mannen voorin ontspannen lachend.
Pagina 10
Jeanne Roovers De vlaggenmast Wat ben ik toch ontzettend trots op mezelf, zoals ik hier, stevig verankerd in de buitendijk, fier rechtop staand de elementen trotseer. Mijn zelfvertrouwen pompt door mijn houtnerven, soms dreig ik te barsten uit de lagen buitenbeits die de ouwe Johannes ieder voorjaar zorgvuldig over me heen smeert. Gloeiend, blinkend, tintelend van blijdschap trek ik mezelf nog strakker en rechter als Wannes, zoals ze de oude havenmeester hier noemen, me nadert over de dijk met een stapel vlaggen in zijn enorme kolenschophanden. Zoals iedere morgen om halfacht bindt hij ze rustig aan mijn touwen, trekt ze omhoog langs mijn mooie slanke lijf, zet ze vast en geeft me dan het klopje waar ik de hele nacht op gewacht heb. Ik ga nu weer extra goed mijn best doen om de vlaggen te laten wapperen richting de haven of, als de wind keert, richting de Krabbenkreek. De zwemmers, de kokkelrapers, de leden van de club weten nu uit welke landen de bezoekers van vandaag komen. Ík laat ze dat zien! En ik doe dat voor hém…! We kijken samen uit over het water, genieten ervan. Dan sloft hij naar het clubhuis voor zijn warme kopje koffie en kan ik verder mijn werk doen. Ook als het tij keert, de boten de haven in vluchten en de krachtige westenwind tegen me aanbonkt, blijf ik stoer, sterk en stevig op mijn post, tot Wannes vóór zonsondergang over de dijk nadert, de vlaggen neerhaalt en me een liefdevol klopje geeft: ʻTot morgen.ʼ En voor hem, op wie ik al jaren heimelijk verliefd ben, blijf ik zo trouw en blij glimlachend mijn eikenhouten best doen.
Pagina 16
Reina Koelman Het gelukkige bankje Ik ben een gietijzeren bankje. Leunend tegen een grote rode beuk ben ik een geliefd rustpunt voor de wandelaars op het pad tussen de bejaardenwoningen achter mij en de golfbaan waarop ik uitkijk. Het moet woensdag zijn, ik herken de slepende tred van de hoogbejaarde achter zijn rollator, die met zijn wat jongere bezoekster tijdens hun wekelijkse wandeling altijd op mij uitrust. Gelukkig ben ik nog vrij, als ze niet te lang over die laatste dertig meter doen tenminste. Meestal blijven ze een kwartiertje, voor mij lang genoeg, want er zit weinig vering in die knokige lijven van ze. Ze zijn er. Opgelucht gaat de oude heer zitten en betast voorzichtig zijn pijnlijke been. De dame bejubelt de uitbundig bloeiende rododendrons. Al keuvelend vist de bejaarde een rolletje pepermuntjes uit zijn jaszak, maar zijn stijve vingers hebben moeite met de strakke verpakking. ʻZal ik even, Rutger?ʼ Zijn gezelschapsdame houdt hem het geopende rolletje voor. Hoe zij heet is mij onbekend, haar bejaarde vriend noemt nooit haar naam, kan die waarschijnlijk niet meer onthouden. Maar hij weet nog wel hoe het hoort: ʻNee, ik bied jou een pepermuntje aan, ik ben de gastheer.ʼ Dit gesprekje behoort tot hun vaste rituelen, evenals hun flauwe grapjes over de ijverig zwaaiende golfers (ʻWe zitten hier wel in de gevarenzoneʼ), waar ze altijd weer plezier om hebben. Ze staan op, ze hebben nog een halve kilometer schuifelen voor de boeg. Vertederd zie ik ze gaan, ik hoop dat het ook volgende week mooi weer is.
Pagina 20
Tini Schutte Moby Dick, de stenen zeehond Daar komt ze aan. Ze komt vast weer een praatje maken. Ze kan mij alles vertellen, ik zal de verhalen die ze me toevertrouwt nooit doorvertellen. Er wordt veel over haar gepraat. Ze past niet in het plaatje van het Ginneken. Veertig jaar geleden kwamen ze hier in de buurt wonen, met zes kinderen. Ze konden hier een groot huis huren. Daar werden nog vijf kinderen geboren. Wat daarover gekletst is... Soms kwam ze naar me toe om te zeggen dat ze het zat was, al die bemoeizucht. Zoals die keer dat in hun straat een vrouw haar aansprak en over de pil begon. Alle kinderen zijn nu de deur uit en hebben hun weg gevonden. Ze wandelt veel, met nordicwalkingstokken. Ook daar spreken mensen haar op aan. ʻGewoon doorgaanʼ, zeg ik tegen haar. Onze gesprekken vallen ook op in de buurt, want wie praat er nu tegen een stenen beeldje? Ik word wel door kinderen over mijn rug geaaid, maar zij zeggen niets. Ook de vaders en moeders van die kinderen zeggen niets. Kijk, daar is ze, nu zonder stokken. ʻWat lig je te mijmeren, heb je het niet naar je zin?ʼ ʻHet was weer hommelesʼ, vertel ik haar. ʻGisteren is er een koppel vreemde eenden aangekomen. Ze waren aanstellerig bezig. Verhalen over hoe goed ze wel niet zijn. Dat het saai is in de Mark in het Ginneken. En dat ik hier niet thuishoor. Wat een bemoeials.ʼ Zou zij niet in een andere wijk willen gaan wonen, in een kleiner huis? ʻNu nog niet, de kinderen en kleinkinderen kunnen hier nog logeren. Als het zover is, laat ik je het weten. Misschien wil je wel mee?ʼ Dat zal niet gemakkelijk gaan, want ik zit goed vast – en ik wil hier blijven. ʼs Nachts heb ik vrij spel, dan kom ik van mijn sokkel af en plons ik het water in!
Pagina 24
Over mazzel, pech en rituelen. Tekst en beeld: cursisten van Nieuwe Veste, centrum voor de kunsten, Breda.

Loket 13


Pagina 0
LOKET 13
Pagina 6
STRAWBERRY FIELDS FOREVER Barry, Beatles-­‐fan van het eerste uur, werkte in het grootste geheim aan een Beatles-­jaartelling. Eerst had je de periode van vóór de Beatles, Barry sprak van ‘Before Beatles’ oftewel B.B. Deze lange onbeduidende periode eindigde eind jaren vijftig met het toetreden van Paul tot de Quarrymen. Dan kwam het Beatles-­‐tijdperk zelf, dat met het uiteenvallen van de Fab Four werd afgesloten. De solojaren die daarna volgden, werden door Barry weer onderverdeeld in de voltallige solojaren en de gereduceerde solojaren. We zaten nu in de gereduceerde solojaren met nog twee ex-­‐Beatles. Een Amerikaanse krant had dat volgens hem, kort na het overlijden van George, mooi weergegeven. Van de hoes van de tweede lp, With The Beatles, was de linkerzijde zwart gemaakt, alleen Paul en Ringo keken je ernstig aan, ze leken zich bewust van hun onafwendbare uitwissing. Natuurlijk wist Barry niet hoe de solojaren verder zouden verlopen, maar de volgorde van de portretten op de hoes leek hem niet onbetekenend. Data zijn altijd erg belangrijk geweest bij de Beatles en hun fans. Het verbaasde Barry dan ook niets dat er op 9 september 2009 (09-­‐09-­‐09) een nieuwe verzamelbox met alle cd’s op de markt zou komen. Omdat hij alle cd’s al had, besteedde hij aanvankelijk weinig aandacht aan het bericht. (Natuurlijk had hij elke cd meteen op de verschijningsdatum gekocht, zodat hij Sgt. Peppers inderdaad op de kop af twintig jaar na het eerste ‘It Was Twenty Years Ago Today’ had kunnen beluisteren.) Toen hij echter hoorde dat het geremasterde opnamen betrof, begreep hij dat aanschaf onvermijdelijk was. Onmiddellijk begon hij zich af te vragen hoe hij die eerste luisterervaring moest orkestreren. Natuurlijk kon je niet zomaar een cd’tje opzetten. Het was zaak het ultieme Beatles-­‐gevoel, het Beatles-­‐nirwana, zeg maar het Strawberry Fields Forever, op te roepen. Hij besloot de cd’s in chronologische volgorde te beluisteren, en wel iedere cd op de oorspronkelijke verschijningsdatum van de lp. Op 9 september kocht hij, in alle vroegte, de felbegeerde verzamelbox. Thuis pakte hij hem uit, nam het boekje van Please Please Me, en ging op zoek naar de oorspronkelijke verschijningsdatum. De lp was verschenen in maart 1963. Dat viel hem tegen. Ten eerste
Pagina 10
GEHAKTDAG Het is woensdag, gehaktdag, en ik ben dood. Lekker is dat, denk ik nog, om op zo’n dag te overlijden. Gelukkig heb ik niet geleden, die morfine is echt een uitkomst. En nu? Wat gaat er nu gebeuren? Ik heb nog geen licht gezien, geen tunnel, geen wenkende man bij een hemelpoort. Wel is het hier erg stil. Geen verkeer, geen gepraat, geen wind – Nee, toch wind. Die voel ik opeens onder me. Ik lig op de lucht, ik zweef, ik lijk wel te vliegen. Sterker nog, ik vlieg! ‘Ik ben niet gek, ik ben een vliegtuig’, tjilp ik. Verdomd, het moet niet gekker worden! Ik tjilp. Vroeger als mens was ik niet zo’n goede fluiter, maar zoals ik mezelf nu hoor, ben ik best goed. ‘Hé Pavarotti, hou daar eens even mee op!’ Een iets te dikke merel kijkt me boos aan. ‘Ik ben nieuw hier’, tjilp ik bedeesd. ‘Dat is helemaal niet erg, maar hou dan wel je snavel.’ Ik knik en vlieg maar even naar een andere boom. Een Catalpa. Zo een had ik ook in mijn tuin. Je moet hem om de twee jaar snoeien, zo behoudt hij het knotmodel. ‘Verhip!’ tjilp ik hardop van schrik. Dit is mijn boom! Ik zit in mijn eigen tuin. Druk fladder ik met mijn vleugels; vroeger kon ik ook al niet goed stil zitten als ik zenuwachtig of enthousiast was. Ik vlieg naar de vensterbank. Zo kijk ik in mijn eigen voorkamer. Druk pratend staan daar mijn vriendin, zus, vader en vrienden. Zo te zien hebben ze de koffie overgeslagen. Ze hebben allemaal een glas wijn in de hand en proosten. Ik buig wat voorover om het tafereel goed te kunnen aanschouwen. Mijn snavel tikt tegen het raam. De mensen van wie ik zo houd kijken me opeens aan. Net als Koekie, mijn kat. Met een dikke staart komt hij naar buiten gerend. ‘Ik ben het, Ronnie, je baasje!’ roep ik blij. Koekie gaat spinnend naast me zitten en zegt likkebaardend: ‘Ik ben in mijn vorig leven keurslager geweest.’ Woensdag gehaktdag. Lekker is dat. ® n Bekker
Pagina 16
Mijn eerste was een lekker ding het duurde daarom best wel lang tot het niet zo goed meer ging de look bleek niet zo van belang Toch had ik een hoop verdriet het was m’n eerste échte Een ramp was het nou ook weer niet wie wil er nou een slechte? Toen kwam nummer twee ook al geen gemak Altijd diep in de puree een ellendig wrak Er was veel ruzie en gedoe en vervolgens weer een preek Op een dag was ik het moe en liet hem in de steek De derde was mijn goeroe Mario’s idee Overal naartoe lekker met z’n twee Maar dat ‘dorstig nijlpaard’ bleef ’s nachts dikwijls in de stad wat misschien ook wel verklaart dat hij ineens een ander had Mijn vierde was een beetje raar ik vond hem immers in de sloot Toch leek hij prima bruikbaar lekker stoer en groot Maar hij begon te klagen veel te mannelijk gedrag Ik mocht niet eens meer rokjes dragen dus ik zei hem gauw gedag DE WARE Dat was echt een slechte keus de vijfde was na één dag weg De zesde stond al voor mijn neus maar daarmee had ik ook al pech Hij zat belabberd in elkaar kon niet worden gered Wat te doen met zo’n barbaar? Ik heb hem aan de kant gezet De hemel bracht mij nummer zeven een geschenk van god Het teken werd gegeven want hij stond niet eens op slot Hij viel wel bijna uit elkaar het werkte voor geen meter Al stond hij altijd voor me klaar ik wilde meer en beter Dat vond ik bij nummer acht waar ik als een blok voor viel Toch blijft alles nu verdacht ik wantrouw ieder wiel Of zou het echt de ware zijn? Degene die mijn leven stuurt? Misschien is het weer grote schijn Ik geniet zolang het duurt Ineke Goes
Pagina 20
HEMELSBLAUW Ik schop tegen de linkervoorband van mijn Lada. Nee, niet zo’n vierkant koekblik, maar een gestroomlijnd model uit de jaren negentig, nu eigenlijk ook alweer gedateerd. In ieder geval, ik schop dus tegen die voorband en stap in. De Lada start meteen en ik rijd erin weg. Dat is het laatste wat ik me herinner. En nu lig ik hier. Ik kijk in de ogen van een meisje – of is zij een volwassen vrouw? Ik weet niet precies wanneer je het een of het ander bent. Zó ben je bijvoorbeeld een automobilist, en zó een liggend persoon die in de blauwe ogen van een vrouw of meisje kijkt. Ik ben op weg. Nu nog steeds eigenlijk. Om verliefd te worden op die mooie blauwe ogen, met smalle lange wenkbrauwen die als lijst fungeren om haar ogen. Hemelsblauw. Ze doen me denken aan een meisje in mijn klas: Celeste. Ik was smoorverliefd op haar. Zij niet op mij. Maar nu is het anders. Ik krijg aandacht van deze mooie Celeste. Ze wast mijn gezicht, schouders, buik... Hé, ik lig hier wel erg bloot te wezen. Ik ben verstijfd van – is het de schrik? En waarom kan ik me niet bewegen? Ik wil haar hand pakken, haar een zoen geven, zeggen dat ik haar mooi vind. Maar het enige wat gebeurt, is dat er wat speeksel langs mijn mond op mijn schouder drupt. Toch denk ik dat ze het begrijpt, want ze lacht lief naar me. ‘Hallo, meneer Bekker. Hoe gaat het met u?’ zegt ze. ‘Weet u hoe u hier terecht bent gekomen?’ Ik knik en zeg: ‘Ik schopte tegen de voorband van mijn Lada, dat brengt geluk.’ ® n Bekker
Pagina 22
STOEPTEGELS Bij elke stap die ik zet móet mijn voet een voeg aanraken, wil ik met goed fatsoen en enige hoop op een goede afloop thuiskomen. Mijn overlevingsdrift noopt mij tot een rijke schakering aan strategieën. U mag het vreemd noemen of zelfs volslagen krankzinnig, maar zo is het nou eenmaal. Dat kan me niets schelen. Ik doe wat ik wil, of beter gezegd, ik doe wat ik moet doen. Voortdurend is mijn blik op de stoep gericht om te controleren of mijn voeten doen wat mijn hersenen willen. Stel je voor dat ze ineens besluiten om zelf maar wat te doen, dat ze dan zomaar ineens tussen twee voegen gaan staan. Ja, dat kan natuurlijk niet. Niet zolang ik er zelf bij ben. Het betreft met name ruderale terreinen, bij een aanzienlijk deel van het proletariaat bekend als grasveldjes, die dergelijke gevoelens bij mij doen opbloeien. Indien zo’n van overheidswege aangelegd stuk verderfelijk miniatuurecotoop mijn pad kruist, dringt onmiddellijk een onwelgevallig gevoel zich aan mij op, een geestelijke staat van lichte doch zeer aanwezige opwinding. Indien zich in deze stadsbegroeiing ook nog eens een grote hoeveel krekels, sprinkhanen en wat dies meer zij voortbeweegt, dan wel -­‐plant, waan ik mij in een Sodom en Gomorra, wat in mij de onwelkome onbehaaglijkheid nog verder aanwakkert. Lastig wordt het als ik op mijn pad een voegloze lap grond tegenkom. Meestal kom ik ermee weg door langs de rand van het terrein te lopen, hoewel dit niet echt een bevredigend gevoel geeft. U zult vast ook begrijpen dat ik met mijn auto onmogelijk op een grasveld kan parkeren, of op asfalt dat omringd is door grasveld. Ik zou geen kant meer op kunnen. Uitstappen is geen optie, laat staan gaan lopen. Ik heb weleens een serieuze poging ondernomen, maar tot op heden heb ik in gras nog geen voeg kunnen ontdekken. Hoe Jezus erbij kwam om over water te lopen, is mij een raadsel. Water kent immers ook geen voegen, wat het hele idee voor mij persoonlijk verre van aantrekkelijk maakt. Toen ik laatst met een indrukwekkende stapel papierwerk door het park naar mijn werk liep, pakte een valse windvlaag mijn bagage op en sleurde hem mee. De hele lading papier belandde, precies volgens Murphy, midden op een grasveld, alwaar hij de hele dag heeft gelegen. De volgende morgen was alles verdwenen. Dat zal me dus niet meer overkomen. Drie stoeptegels zijn genoeg om de laatste zorg in mijn leven weg te nemen. Ik leg steeds de achterste naar voren, zodat ik weer een stap kan zetten. Het kost wat moeite, maar dan heb je ook wat. Kees Vreeburg
Pagina 24
HET NARE VERHAAL VAN DE EZEL met een goede afloop en een moraal Er was eens een ezel die diep in zijn hart, en ook in al zijn ezelvezels, zeker weten wist dat hij een edel dier was. Het was hem niet aan te zien, maar dat kwam omdat hij vastgebonden stond. Net buiten zijn bereik lag een groot stuk rots. Hij dacht, Duncan was zijn naam: Als ik bij die kei kan, al was het maar met het puntje van de hoef van mijn rechtervoorpoot, dan zal alles veranderen. Dan zal mijn echte ezelleven beginnen. De steen lag daar maar en iedere dag werd hij groter en zwaarder in Duncans droevige ogen. Natuurlijk regende het ook wel eens en dan zag hij zilveren sporen in de steen en kleuren, rood en groen en bemost geel. De heuvels in de verte konden hem niet meer boeien en ook ’s nachts onder de sterren staarde hij enkel en alleen naar het stuk rots als hij niet kon slapen. In het maanlicht glinsterden de zilveren aderen, elk stukje van de steen leerde hij kennen: bolle stukken, holtes, scherpe randen. De steen veranderde niet door de jaren. Iedere dag waren er passanten: kraaien, kauwen, eksters. Die waren hem niet vriendelijk gezind. Konijnen, hazen en af en toe een hert. Eén trouwe vriend had hij, een kever, die elke ochtend bij het krieken van de dag langskroop om te kijken of Duncan al vorderingen maakte en hem moed toewenste voor de nieuwe dag. Met ezelengeduld deed Duncan zijn rek-­‐ en strekoefeningen, voorzover het touw dat aan een ijzeren pin in de grond verankerd was het toeliet. Zijn gedragingen wekten bevreemding op bij iedere buitenstaander die voorbijkwam, ‘Gestoord!’ werd zelfs gefluisterd. Het touw was ruw, zijn zachte ezelsvel schuurde het langzaam kaal. Uiterlijk berustte Duncan in zijn gruwelijk lot. Na zeven jaar werd zijn geduld beloond. Toen de zon net boven de heuvels verscheen, rekte hij zich uit en stootte per ongeluk met zijn rechtervoorpoot tegen de steen. Dat kwam goed uit: de kever was net op tijd om het te zien gebeuren en barstte in juichen uit. Dat werkte aanstekelijk en Duncan maakte een luchtsprong.
Pagina 28
GELUKSZOEKER Ik heb mijn geluksdag uitgekozen. Vrijdag, mijn vrije dag in een werkweek. Heerlijk! Zonder te kijken ren ik de straat over, het beeld heb ik stevig onder mijn rechterarm geklemd. ‘Houd de dief!’ hoor ik een zware stem brullen. Een nogal ouderwetse uitdrukking, bedenk ik me, terwijl ik zweetdruppels over mijn rug voel lopen. Ik kijk vluchtig achterom. De man zit nog vervelend dicht achter mij. En dat terwijl ik al vijf minuten op topsnelheid door de winkelstraat ren. Mijn greep op het beeld verstevig ik nog maar wat: door zijn gewicht en gladgepolijste huid kan het me makkelijk ontglippen. ‘Zorg er goed voor en zet hem zo neer dat hij naar de deur kijkt’, waren de instructies die ik van Coby kreeg. Coby, niet een typisch geval van een zweverig type; daarom was ik ook verbaasd over dit spirituele cadeau van haar. Maar goed, hij staat nu op de kast en lacht ieder bezoek vriendelijk toe met zijn brede bolle toet. Daarna heb ik er zelf nog een gekocht. In die winkel waar ze onder andere Chinese gelukspoppetjes en oosterse kleding hebben. Ik was daar al een keer eerder geweest met mijn ex, want zij wilde een sexy buikdansjurkje. Buikdansen kon ze maar matig, maar dat was wat mij betreft bijzaak. ‘Klatsj! Krak! Aaarcch!’ Met een harde klap wordt mijn snelheid tot nul gereduceerd door een autodeur die net openslaat. Pijn in mijn ribben en hoofd; ik lig op de grond en hoor ver weg een stem, ik zie dat het Boeddhabeeld mij lachend aankijkt. Boeddhabeeldjes, daarvan moet je er één krijgen, één kopen en één jatten. Nummer drie had moeten zorgen dat het hemelse geluk mij volledig ging opzoeken en vermaken. Hopelijk vindt het geluk mij ook in het ziekenhuis en bij justitie. ® n Bekker
Pagina 30
‘Lieve Jezus, zorg dat ik veilig oversteek.’ Als kind sprak ik twee keer per dag deze woorden tegen het metershoge kruisbeeld vlak naast de drukke weg die ik moest oversteken als ik, moederziel alleen, uit school naar huis fietste. Bij het uitspreken van die woorden dwong ik mezelf naar dat levensgrote, levensechte lichaam te kijken dat daar (levend? dood?) hing aan het ruwhouten kruis, met grote dikke spijkers door handen en voeten en een grote gapende wond in de zij. Ik keek naar zijn hoofd, dat krachteloos naar beneden hing. En ten slotte – het moest – naar zijn ogen. Dikke, half gesloten, levenloze ogen die van bovenaf met een scheve blik mij strak bleven aanstaren. Naar de ogen van hem die zijn leven had gegeven voor het geluk der mensheid. Mijn vader was jarenlang voorzitter van het kerkbestuur. Iedere zondag ging hij tweemaal naar de kerk en mocht dan op de voorste bank zitten. Mijn moeder, broers, zussen en ik zaten een paar banken achter hem. De pastoor, de preek interesseerden me niet. Ik had alleen oog voor mijn vader. Beschaamd zag ik hoe deze tirannieke man meerdere malen knielde, devoot zijn handen vouwde en op gepaste tijden zijn hoofd deemoedig boog. In de kerk was mijn vader een ander mens en ik verafschuwde zijn gespeelde oprechtheid. Mijn vader en ik hadden meer gemeen dan ons beiden lief was. Allebei onmachtig om het geluk te pakken (dat vaak voor het oprapen lag), namen we, doodsbang voor naderend onheil, onze toevlucht tot een hypocriete daad. Aan iets waarin we niet konden geloven besteedden wij de opdracht uit om voor ons geluk zorg te dragen. Op mijn vaders ster/ed zag ik een diep ongelukkige man die zijn leven o zo graag over had willen doen. Ik zag de doodsangst in zijn bijna gesloten ogen. Het opende de mijne. Voortaan zou ik zelf de verantwoording nemen voor mijn geluk. Yvonne van Winckel OVERSTEKEN
Pagina 32
HET TEKEN Op een mooie zondagmiddag heeft Ee1e de Eekhoorn zin om iets te gaan natekenen. Ze kan alleen niet kiezen wat. De bloemen die ze vanochtend heeft geplukt? De fruitschaal vol met appels en bananen? Of de zon, die vandaag zo mooi aan de blauwe hemel staat? Ee#e weet niet wat ze het leukst vindt. Ze besluit haar beste vriendje, Weertje de Wasbeer, om raad te vragen. Weertje weet heel veel en kan haar vast wel helpen. Even later zit Ee,e met een glas limonade bij Weertje thuis. ‘Dit is een lastige kwestie’, zegt Weertje ernstig. ‘Ik weet dat de zon warmte geeft en dat is fijn.’ ‘Ja,’ zegt Ee,e, ‘maar bloemen ruiken lekker én hebben mooie kleuren.’ ‘Dat is waar, maar fruit is heel gezond.’ Weertje zucht. ‘Kiezen is echt heel moeilijk...’ Zo zitten ze uren na te denken over wat Ee1e moet natekenen. ‘O jee!’ roept Ee-e plots. ‘De zon gaat onder! Nu kan ik die niet meer natekenen!’ ‘Dat is vast een teken’, zegt Weertje. ‘Het lot wil niet dat jij de zon gaat natekenen. Nu hoef je nog maar uit twee te kiezen!’ Ze hollen snel naar Ee,es huis. Eenmaal binnen schrikt Ee,e zich een hoedje! In de fruitschaal ligt alleen nog maar een zielige bruine banaan! ‘Papa, waar is al het fruit?!’ roept Ee6e, van streek. ‘Hierzo’, zegt Ee-es vader, wrijvend over zijn buik. ‘Ik had honger!’ ‘Maak je niet druk, Ee0e’, zegt Weertje. ‘Het lot wil dat jij de bloemen gaat natekenen.’ Maar dan zien ze dat de bloemen inmiddels treurig over de rand van de vaas hangen. Weertje ploft met een zucht op een keukenstoel. ‘Nu weet ik het ook niet meer...’ ‘Wacht!’ roept Ee/e. ‘Blijf zo zitten! Het lot wil dat ik jou ga natekenen!’ Ze pakt haar tekenspullen en gaat vrolijk aan de slag. Ineke Goes
Pagina 36
WAT IS ER MET DE HEKS? Het gebeurde op het einde van de avond. Er was een gezellig feest geweest in het bos van Woesteweer. De meeste dieren waren al gaan slapen; alleen Ed Eekhoorn en Willem Wolf waren nog aan het opruimen, toen ze opeens een hard gegil hoorden. Ze gingen meteen op onderzoek uit en kwamen uit bij het huisje van de Heks. Het raam in haar slaapkamer stond open en ze hoorden de Heks tekeergaan. Stiekem keken ze door een kiertje. De Heks lag in bed en sloeg om zich heen, terwijl ze gilde en schreeuwde. Ze klopten op het raam, maar de Heks werd niet wakker. Toen is Ed naar binnen geklommen en heeft een plens water in haar gezicht gegooid. Daar werd ze wakker van. ‘Wat doe jij hier?’ vroeg de Heks verbaasd. ‘Je had een nachtmerrie’, zei Ed. ‘Ja, ik werd achternagezeten door een grote reus. Ik was zo bang, Ed. Ik heb deze droom al vaker gehad en durf bijna niet meer te gaan slapen.’ ‘We moeten iets bedenken waardoor je die nachtmerrie niet meer krijgt’, zei Ed en gaf de heks een glaasje water. De volgende ochtend was al gauw bij iedereen bekend dat de Heks zo akelig had gedroomd. Alle dieren probeerden te bedenken hoe ze de Heks zouden kunnen helpen. Plotseling herinnerde Victor Vos zich hoe hij zelf eens zo naar had gedroomd. ‘Mijn moeder heeft toen mijn sokken aan elkaar gespeld en die zo op het voeteneind van mijn bed gelegd. Daarna heb ik nooit meer eng gedroomd. Misschien helpt dat ook wel bij de Heks?’ Die avond heeft de Heks haar sokken gewassen en ze aan elkaar gespeld op haar bed gelegd. Ze is gaan slapen en het heeft geholpen. Ze slaapt nu elke nacht als een roos. Helène Friebel
Pagina 38
Mijn horloge is weg. Het ligt niet meer op het nachtkastje, waar ik het gisteravond hoogstpersoonlijk heb neergelegd. De tijd dringt, dus toch maar een sms’je naar de heilige Antonius. Die heeft tenslotte het zoeken tot een kunst verheven. Gelijk is de vermaarde heilige ter plekke. Hij verspreidt een doordringende varkensgeur, vermoedelijk te wijten aan de big die bij zijn voeten ligt. ‘Ik kan mijn horloge niet meer vinden’, deel ik Antonius mee. Doch die reageert nogal aangebrand. ‘Ik ben niet van het zoeken, dan moet u mijn collega hebben, die ouwe zot uit Padua. Voor veeziekten moet u bij mij zijn. Of u moet ergens een steenpuist hebben, die horen ook tot mijn werkgebied.’ Resoluut draait hij zich om en beent mijn slaapkamer uit, gevolgd door het onwelriekende varken. Oeps, vergissing. Hoe kon ik nu weten dat er twee Antoniussen zijn? Een nieuw sms’je dus maar. En dit keer arriveert luttele seconden later de juiste Antonius, die van de verloren voorwerpen, herkenbaar aan zijn bruine pij en de zuigeling op zijn arm. ‘Bent u iets kwijt?’ zegt hij met zachte stem. ‘Mijn gouden horloge. Het is een aandenken aan mijn grootvader zaliger.’ ‘Heel dierbaar dus. Waar hebt u het uurwerk voor het laatst gezien?’ ‘Hier op mijn nachtkastje.’ ‘Voelt u maar eens in de rechterzak van uw blauwe ochtendjas’, adviseert de heilige als een volleerd goochelaar. Tot mijn verbazing bevindt het klokje zich inderdaad daar, evenals mijn vulpen, die ik al een half jaar kwijt ben. ‘Voilà’, zegt de heilige. ‘Nu moet ik echt weer verder. Bij vermissing kunt u mij natuurlijk altijd bellen, desnoods ’s nachts.’ Kitty Schaap KWIJT
Pagina 42
Het is ergens in Zuid-­‐Frankrijk tussen Chabanais en Rocamadour, dat de kopgroep onder een zinderende zon de laatste kilometer in dendert. De drie renners kijken even omhoog naar het doek met de stilhangende rode driehoek. Het is alsof ze samen met de wind hun adem even inhouden, in het zicht van aanstonds te schrijven Tour-­‐geschiedenis. Uitzinnige Fransen verdringen zich achter de dranghekken. Er is een haag van geluid – ‘Allez, allez’, ‘Courage’, ‘Vitesse!’ ‒, het claxonneren van oververhitte motards, en een wedstrijdcommissaris die schreeuwt vanuit het dak van een rood-­‐witte jurywagen. Een hond blaft. Nico Nomendal monstert zijn twee medevluchters. Nu moet het gebeuren. Alles moet gaan zoals het hoort te gaan, hij weet dat hij dan zal hij winnen. Met één, twee, drie korte tikjes van zijn linkerwijsvinger drukt hij zijn zonnebril stevig op zijn neus. Hij houdt zijn benen even stil en trekt het klittenband van zijn schoenen strak. Nog negenhonderd meter. Snel pakt hij zijn bidon. Neemt vier plichtmatige slokjes. Net als toen, denkt hij. Net als in de eerste koers die hij won als nieuweling. De slotetappe in de Driedaagse van Doeveren. Nooit zou hij zijn laatste kilometer nog anders aanpakken. Niet bij de Nacht van Brummen, die hij zo verrassend won. Niet tijdens zijn eerste overwinning als neoprof, waarbij hij op de meet nog Knut Lei8eitling klopte, bijgenaamd ‘De Hamer van Trondheim’. Nee, nooit. Nico gaat dus, als altijd, in het laatste wiel zitten. Bij het vij%onderd-­meterbordje trekt hij de rits van zijn shirt helemaal dicht en kauwt eventjes quasi-­‐verbeten op de ritssluiting. Hij roept in gedachten de Madonna del Ghisallo aan. Zevenmaal schudt hij zijn linkerkuit los. Zevenmaal zijn rechterkuit. De twee vóór hem lijken alleen maar oog te hebben voor het finishdoek, dat verderop opdoemt. Twee voorovergebogen, zwoegende ruggen zijn het. Stilzittend alsof ze zijn gestileerd door Rodin. De Verslagenen. ROCAMADOUR
Pagina 50
‘Zal ik rijden?’ Ik keek haar verwonderd aan. ‘Maar die weg is steil en van een vangrail hebben ze hier nog niet gehoord.’ ‘Nou, je vertrouwt me nogal hè? Wie rijdt er jaarlijks de meeste kilometers, jij of ik? En kijk, ik heb dit gevonden!’ ‘Wat is dat?’ vroeg ik. ‘Klavertjevier’, zei ze droog. Ik kon het niet helpen en begon te lachen. ‘Helpt dat dan?’ En daar lag het dan uit te drogen achter de voorruit: een mooi groen klavertje. Ze moest maar niet te hard door de bochten gaan, want dan zou het geluk weleens zo het raam uit kunnen vliegen. Ik zag verderop de zoveelste bocht naderen en keek vanuit mijn raam zo in de diepte van het ravijn. ‘Jééézus!’ Mijn bloed stond stil waar ik mijn hart vermoedde. Vlak voor de bocht was plotseling een levensgrote bus verschenen. De weg was smal, een middenstreep ontbrak zelfs en deze kolos had het op ons voorzien, dalend verkeer heeft voorrang nietwaar! Rechts van de weg was één ontsnappingsmogelijkheid, een strook grond met op het eind een knoepert van een rotspunt. Maar we gingen veel te hard ‒ terwijl Christine als een gek remde (en ik deed net zo hard mee), draaiden we naar rechts en toen leek het of het steenblok begon te leven en ons naarstig wilde verwelkomen. ‘Je haalt het niet!’ gilde ik en greep me vast aan het dashboard. Christine wist het blijkbaar ook niet meer, want ze stuurde weer de weg op, waarbij de linkervoorkant van de bus ons blik op twee centimeter miste. Voorbij de rots bleek nog drie meter zand te zijn, net voldoende om in een wolk van opspattend grint en stof tot stilstand te komen. Als twee bevroren pilaren zaten we naar elkaar te loeren. Ik begon als een gek te trillen en het zweet kwam op onvermoede plaatsen naar buiten gutsen. We waren buiten adem alsof we de berg rennend beklommen hadden. MAZZEL
Pagina 58
Pagina 60
Snelle schetsen naar levend model. © 2010 Paul van Kouwen. All rights reserved.

Naaktstudies door Paul van Kouwen


Pagina 2
Pagina 4
Pagina 6
Pagina 8
Pagina 10
Pagina 12
Pagina 14
Pagina 16
Pagina 18
Pagina 20
Pagina 22
Pagina 24
Pagina 26
Pagina 28
Pagina 30
Pagina 32
Pagina 34
Pagina 36
Pagina 38
Pagina 40
Pagina 42
Pagina 44
Pagina 46
Pagina 48
Pagina 50
Pagina 52
Pagina 54
Pagina 56
Pagina 58
Pagina 60
Pagina 62
Pagina 64
Pagina 66
Pagina 68
Pagina 70
Pagina 72
Pagina 76
Achter elk borduurwerk schuilt een verhaal... 
Interviews en foto-impressies gemaakt door cursisten van Nieuwe Veste, centrum voor de kunsten, Breda

Borduren met een verhaal


Pagina 4
Tine Merkx: Handwerkwinkel Het begon allemaal toen ik zo’n acht jaar oud was. Als kind was ik altijd al in de weer met papier, karton en textiel, en later kreeg dat de vorm van poppenhuizen. Binnen ons gezin werd al snel gezegd: ‘Ons Tine is zo handig.’ Het was dus logisch dat ik de opleiding Textiele Werkvormen ging doen. Vervolgens heb ik 23 jaar mijn kennis doorgegeven als lerares. De poppenhuizen groeiden in de loop der jaren uit tot ware miniaturen in diverse stijlen. Kamers, keukens, winkels, tot complete huizen met alles erop en eraan, inclusief zijgevels en daken. Ik maakte het meeste werk op schaal 1:12, omdat ik allerlei dingen die ik niet kon maken op dat formaat kon bestellen in Amerika en Engeland. Soms werkte ik in opdracht, maar de meeste miniaturen maakte ik voor mijn plezier. Het werd een passie. In de interieurminiaturen komt eigenlijk alle handwerk aan bod, alleen ‘in het klein’. Bij de vraag om een borduurwerk voor deze tentoonstelling dacht ik dan ook direct aan mijn miniatuur-handwerkwinkel, waarin enkele voorbeelden van borduurwerken aanwezig zijn. Maar ook groter borduurwerk heb ik gemaakt, zoals een vergrote versie van De Aardappeleters van Van Gogh in diverse kleuren en stoffen. Mijn grootste werkstuk is een geweven wandkleed van drie bij drie meter, voorstellende ‘Brood en wijn’. Verder verzamel ik heel oude merklappen en borduurwerk uit de negentiende en twintigste eeuw. Na het lesgeven werd mijn passie mijn werk, en heb ik negen jaar een winkeltje gerund in artikelen die je nodig hebt bij de vervaardiging van interieurminiaturen. Nu ben ik 73, minder actief, maar wel nog elke week aanwezig in het museum op het Begijnhof, waar ik mijn collectie miniaturen tentoonstel. Tekst: René Waijers Foto: Liesbeth den Hartigh
Pagina 6
Pagina 8
Marianne van den Berg: Tafelkleed Wij zijn nogal ‘van de eterige’, zeg maar, en ik wilde weleens een keer zo’n tafelkleed maken. Het wordt gewoon gebruikt. Er zitten vlekken op van het eten, maar dat vind ik niet erg, dat hoort erbij. ’s Zomers leggen we het buiten en ’s winters binnen op tafel. We gebruiken het tafelkleed eigenlijk altijd als we net een beetje anders eten dan anders of als we mensen te eten krijgen. Mijn man is heel veel weg voor zijn werk. Als hij thuis is en we eten op ons gemak, zal ik het altijd gebruiken. In het midden zie je een paellapan met zijn ingrediënten. Dat vinden we lekker, paella. Ik heb er twee jaar over gedaan om het kleed af te maken. Het was een gigantisch karwei. Het was ook gewoon te groot. Ik kan goed even op de bank gaan zitten, dan doe ik een lichtje aan, werk een uurtje en leg het weg. Maar als je zo’n lap hebt, is dat veel te veel gedoe. Zo groot – dat was één keer, maar nooit meer. Ik maak alles voor een ander eigenlijk. Ik borduur al heel lang, maar ik heb van mezelf niet zoveel thuis. Mijn schoonmoeder borduurde ook veel, daar kan ik heel mijn huis mee vol hangen. Zij heeft me heel wat handigheidjes bijgebracht. Van haar hebben we een geborduurde Toren van Nijmegen aan de muur hangen. Mijn man is in Nijmegen geboren; zijn moeder heeft voor al haar kinderen zo’n toren geborduurd. Dat borduurwerk zit nu al veertig jaar in de familie. De toren betekent veel voor mijn man, vooral omdat mijn schoonmoeder afgelopen januari is overleden. Tekst: Rianne Brinkman Foto: Ina Dijstelbloem
Pagina 10
Pagina 12
Daphne Montizaan: Sneeuwbol met schaatsen Mijn ouders zijn op hun eerste date gaan schaatsen, daar is hun liefde ontstaan, zeg maar. Dus toen ik een paar jaar geleden iets wilde maken voor hun trouwdag, koos ik schaatsen. En een hart natuurlijk. Voor de liefde. Ik heb het ontwerp helemaal zelf bedacht toen ik dertien jaar oud was, en ook uitgeteld. Dat is best moeilijk. Al had ik voor de schaatsen wel een voorbeeldexemplaar van juffrouw Sylvia. Via haar heb ik leren borduren. Al kan mijn moeder het ook wel hoor. Maar juffrouw Sylvia gaf handwerkles. Toen mijn moeder daarvan gehoord had, wilde ik er wel op. Ik ben altijd al creatief geweest, met vouwblaadjes, knutselen en zo. Wat ik er leuk aan vind, is moeilijk uit te leggen. Het is gewoon fijn om te doen en als het af is, heb je iets van: Yes, dat heb ik afgemaakt! Bij juffrouw Sylvia heb ik van alles geborduurd. Het eerste was een boekenlegger. We mochten altijd zelf kiezen, al gaf ze wel voorbeelden. Op deze sneeuwbol ben ik het meest trots. Al was de zakdoek die we een keer maakten het moeilijkst. Dat is rare stof om mee te werken, er zijn niet vier gaatjes om in te borduren. Ook op de middelbare school ben ik er nog een tijdje mee doorgegaan, maar toen ben ik gestopt. Geen tijd meer. Druk met school en sporten. Plus: het handwerken was op vrijdagavond. En dan doe ik liever dingen met mijn vriendinnen of ga ik naar een feestje. Mijn broertje en zusje hebben later ook nog bij juffrouw Sylvia in het handwerkgroepje gezeten. Dat is leuk, dat we dat alle drie hebben gedaan. Ik mis het handwerken en het borduren eigenlijk niet. Ik zit nu in de vijfde klas en straks ga ik hopelijk diergeneeskunde studeren. Dan heb ik er ook geen tijd voor. Maar ik ben wel blij dat ik het kan. En de dingen die ik heb gemaakt, zal ik niet vlug weggooien. Daar vind ik ze te mooi voor. Tekst: Petra Huijser Foto: Arne van Alten
Pagina 14
Corry van Ginneken: Het Begijnhof Borduren heb ik van mijn moeder geleerd. Toen er een gezin kwam, had ik er even geen tijd voor. Maar toen ik mijn handicap kreeg, begon ik weer met handwerken. Eerst het grove werk: tapijten knopen. Daarna breien en toen borduren. Bij dat laatste ben ik gebleven. Ik borduur ook voor andere mensen, bijvoorbeeld in opdracht. Zo hangt er ergens in Australië een Toren van de Grote Kerk. Soms repareer ik werk van mensen die er niet meer uit komen. Dan hebben ze ergens een fout gemaakt en zijn ze de weg kwijt. Ik moet het borduurwerk dan redden. Vaak zie ik meteen waar het mis is gegaan. Niet netjes genoeg gewerkt, met te weinig concentratie. Dat zie je ook aan de achterkant. Bij mensen met weinig geduld is de achterkant slordig. Terwijl ook die netjes moet zijn, bijna het spiegelbeeld van de voorkant. De voorkant zelf moet helemaal strak zijn. Met de steekjes precies gelijk, allemaal even groot, allemaal in dezelfde richting, en helemaal zonder fouten. Borduren is heel rustgevend. Ik kan het uren doen en laat dan alles achter me. Ik ben er ook trots op. Ten eerste omdat het zo mooi geworden is, en omdat ik iets heb gemaakt dat helemaal uniek is. Want van het Begijnhof bestaat geen tweede borduurwerk. Maar ik ben ook trots omdat ik op die manier laat zien dat ik mijn ziekte overwin. Ik heb een spierziekte, ik kan al jaren niet meer eten of drinken, alles gaat via het infuus. Lopen gaat ook niet meer. Vorig jaar heb ik veel maanden in het ziekenhuis gelegen, toen was ik zo ziek dat er van het borduren niets meer kwam. Maar nu heb ik weer plannen, het kan weer, en dan ben ik blij dat het me lukt om ondanks alles iets echt moois te maken. Ik weet niet wat er met het Begijnhof gaat gebeuren. Mijn kinderen hebben daar denk ik geen interesse in. Cora van Beek wel, die woont in het Begijnhof en wil het graag voor haar verzameling. ‘Pas als ik er niet meer ben, dan mag je het hebben,’ heb ik tegen Cora gezegd, ‘maar tot die tijd blijft het hier in huis.’ Tekst en foto: Frits Achten
Pagina 16
Pagina 18
Irene Mol: ‘ Nooit af ’ Dit zijn twee lappen waarvan ik nog niet weet wat ik ervan ga maken. Ik wist niet eens meer dat ik ze had. Sowieso is één ervan nog niet helemaal af. Ik hou erg van grafische motieven en van Portugese en Arabische invloeden. Ik denk dat ik er ongeveer acht jaar geleden aan ben begonnen. Zonder vooropgezet plan. Ik heb er vooral tijdens vakanties aan gewerkt. Het is heerlijk om weer gewoon dingen te kunnen maken die ik zelf leuk vind. Zo ben ik oorspronkelijk ook aan het borduren begonnen. Ik kon er alleen niet van leven, daarom heb ik ruim achttien jaar voor modetijdschriften patronen ontworpen en de bijbehorende werkbeschrijvingen gemaakt. In dat onzekere bestaan als freelancer, met alle deadlines en stress, borduurde ik eigenlijk niet meer voor mezelf. Ik had echt een heel ander leven. Ik mis dat leven niet: nu ik erop terugkijk lijkt het leuker dan het was toen ik er middenin zat. Nu ik totaal ander werk doe, merk ik hoe ik het borduren gemist heb en hoe leuk het is. In mijn huidige werk gebruik ik vooral mijn hoofd, dan is borduren een prettige ontspanning. Al die steekjes werken meditatief en geven rust. Het ordelijke en overzichtelijke is heel fijn. En eigenlijk is het resultaat nu ondergeschikt; het doen is belangrijker. Er is geen enkele prestatiedrang aan verbonden, het hoeft geen Kunst te zijn met een grote K. Wel heel leuk om al dat werk ‘uit een vorig leven’ weer terug te zien, nadat het al die jaren in een kast heeft gelegen. Tekst: Joost van Stuijvenberg Foto: Johan van Dongen
Pagina 20
Pagina 22
Paul van Gulick: Alfabet Dit borduurpakket heb ik samen met mijn vrouw uitgezocht; ik denk dat het uit de periode rond 1995 is. De grootte, de hoeveelheid kleurtjes en het patroon gaven de doorslag om deze merklap te gaan maken. Het is voor mij één groot pretpakket. Alles is al voor je uitgeschreven, het patroon, de kleuren en het garen. Je hoeft zelf eigenlijk niet meer na te denken. Op zo’n moment kom ik helemaal tot rust. Het uittellen, kleuren zoeken, garen splitsen, daarop ben ik geconcentreerd. Alleen zijn met mijn borduurwerk, dat poetst mijn geheugen schoon. Dat werkt voor mij als een mantra. Zodra ik met mijn borduurwerk aan de slag ga, sluit ik me af voor alle andere zaken waar ik mee bezig ben. Niet de creatieve zingeving, maar het tot-rust-komen is voor mij het belangrijkste. Het borduren zelf neem ik heel serieus, ik wil het zo netjes mogelijk doen. Mijn doel is om de achterzijde van het borduurwerk net zo mooi te laten zijn als de voorzijde. Ook dwing ik mijzelf om zo zuinig mogelijk met garen om te gaan. Borduren is niet makkelijk, ik leg de lat erg hoog. Hierdoor ben ik nog geconcentreerder bezig en krijg ik extra rust, met als uitwerking meer energie. Ik heb het borduren van mijn ouders geleerd. In 1956 herstelde iedereen zijn eigen kleding en maakten de mensen ook veel zelf. Ik stop nu nog steeds mijn eigen sokken. Ook dat doe ik dan zo netjes mogelijk. Als ik iets doe, doe ik het goed. Dat dit doek tentoongesteld wordt, is toeval. Het had ook de Kersenbloesem kunnen zijn. Ik heb heel mijn inboedel ergens opgeslagen in verband met een verbouwing, en deze zag ik het eerst staan. Op dit moment ben ik niet met een borduurwerk bezig. Borduren is nogal tijdrovend, en die tijd heb ik nu even niet. Tekst: ®n Bekker Foto: Louis Warnier
Pagina 26
Pagina 28
Ineke van den Berg: De Efteling Ik weet niet meer precies wanneer ik dit gemaakt heb. In ieder geval leefde mijn man toen nog. Hij heeft het borduurwerk af gezien en ik weet nog dat hij zei dat hij het mooi vond. Ik denk dat ik er rond ’98 aan ben begonnen. Toen was mijn man al jaren ziek en kreeg ik steeds minder tijd omdat ik hem verzorgde. Dat heb ik tot bijna het einde gedaan, totdat het echt niet meer ging. Halve dagen kwam ik bij mensen thuis om daar schoon te maken, en ’s middags was ik er dan voor mijn man. Ik heb het patroon van mijn nicht gekregen en er zeker een jaar aan gewerkt. In de winter brak ik mijn been. Ik zat zes weken lang in het gips thuis. In die weken heb ik het borduurwerk afgemaakt. Dat was heel raar, want we kregen in die maanden hulp in huis, van de instelling waarbij ik zelf werkte. Ik kon bijna niets. Een beetje stoffen, wat afwassen, en dat was het dan. Mijn man deed ook niets. Ik vond dat allemaal niet prettig. Het was gewoon vreemd, te onrustig, niets doen en dan die mensen in huis. Het borduren deed ik als mijn man sliep en ik ook zelf een beetje tot rust kon komen. Daar is borduren heel goed voor: het is echt een manier om tot rust te komen. Soms werkte het ook andersom. Als ik ging borduren, werd mijn man rustiger en viel hij in slaap. Borduren is leuk om te doen en ook mooi. Je ziet het groeien, de kleuren komen naar voren, er komt steeds meer leven in. Het resultaat mag er ook zijn. Echt zoals De Efteling vroeger was, toen we er met de kinderen naartoe gingen. Niet de achtbaan en zo, maar het Sprookjesbos. Dat is toch het leukste. Ik heb het pas twee jaar geleden laten inlijsten. Dat was toen ik van Dordrecht naar Breda verhuisde. Tekst en foto: Frits Achten
Pagina 30
Pagina 32
Siska Verhagen-Poppelaars: Kerstkleed Het is dertig jaar geleden eigenlijk gewoon per ongeluk begonnen. Met kerst zaten we altijd langer te tafelen; onze drie kleine kinderen verveelden zich, dus die gaf ik toen pennen om wat op het oude tafelkleed te schrijven. Ik was niet van plan het te bewaren, tot ik spontaan bedacht om wat iedereen had opgeschreven te borduren. Hoe ik daarop kwam, weet ik niet. Vandaar uit is het toen eigenlijk vanzelf gegaan. Want het volgende jaar wilden de kinderen natuurlijk weer wat op het kleed schrijven. En zij niet alleen, iedereen aan tafel wilde dat. Ik heb er geen seconde bij stilgestaan dat het een familietraditie zou worden. Nu ben ik er blij mee. Aan de hand van wat er op het kleed staat, zie je de kinderen opgroeien. Je leest welke vriendjes en vriendinnetjes ze ooit hadden, die meekwamen. Vrienden en familie, ze zijn er zo altijd bij. En nu zijn het de kleinkinderen weer die niet kunnen wachten tot ze mogen schrijven op het kleed. Binnenkort hebben we een derde nodig want het tweede, grotere kleed is ook goed vol. Het is wel veel werk. Na het diner kan het kleed niet in de was, want dan verdwijnt wat er is geschreven. Het gevolg is wel dat er weleens een vlekje op het kleed blijft zitten. Maar dat vind ik niet erg, je ziet zo dat we geleefd en genoten hebben. Het kost na de kerst veel uurtjes om de tekst na te borduren in losse steekjes, dat is een heel gepriegel. Lang niet iedereen schrijft tenslotte in blokletters en je wilt het wel leesbaar houden. Eén jaar waren er dertien mensen die wat hadden geschreven, toen was ik maandenlang ’s avonds bezig. Ik doe het in rood en groen borduurgaren om in de kerstsfeer te blijven. Het kleed is in de familie zo populair dat we nu voor we de tafel dekken voor het kerstdiner eerst een tijd lang alleen het kleed neerleggen. Dan kan iedereen het op zijn gemak alles bekijken. Als ik dat niet doe, schuiven ze allemaal aan tafel hun bord opzij om te lezen en komt er niets van eten. Tekst: Petra Huijser Foto: Johan van Dongen
Pagina 34
Pagina 36
Sylvia Huisman: ‘ De kunst doorgeven ’ Borduren, en ook haken, heb ik altijd leuk gevonden. Gewoon als hobby. Het meeste hangt thuis aan de muur, maar ook voor vrienden en bekenden heb ik het een en ander gemaakt. Ik heb nog nooit met mijn borduurwerken geëxposeerd en ook nog nooit iets verkocht. Het gaat me er gewoon om dat ik het leuk vind om te doen. Vroeger thuis handwerkte mijn moeder ook: voorgedrukt borduurwerk en breien. Zelfs mijn vader heeft een keer wat geborduurd. Het borduurwerk dat hier hangt is een pakket dat ik kreeg van mijn collega's bij mij afscheid van mijn eerste werkgever. Ik was toen 21. Vanaf die tijd ben ik fanatieker gaan handwerken. Op de middelbare school heb ik, als een van de laatsten, nog handwerkles gehad. Toen ben ik ook begonnen met het borduren van kruissteekpatronen. Andere borduurtechnieken, zoals Richelieu, wit borduren en Engels borduurwerk, heb ik me eigen gemaakt in de tijd dat ik als vrijwilligster werkte bij het Nederlands Centrum voor Handwerken (NCH), dat vroeger op het Spinveld zat. Ik heb dat ongeveer zes jaar met heel veel plezier gedaan, totdat het NCH in Breda opgeheven werd. Ik geef inmiddels bij mij thuis al tien jaar handwerkles aan kinderen tussen de zeven en dertien jaar. Nog steeds zijn er genoeg kinderen die liever hier komen handwerken dan dat ze thuis achter de computer zitten. Ik bied ze verschillende dingen aan, zoals borduren, haken en weven; na een aantal jaren zie je dan precies waar de voorkeur van het kind ligt. Zo wordt de kunst van het handwerken toch nog doorgegeven. Dat geeft mij een goed gevoel. Tekst: Yvonne van Winckel Foto: Arne van Alten
Pagina 38
André van der Schoot: ‘ Eerst borduren, dan naar Thuis ’ ‘Emotioneel? Het is schitterend, maar ik heb er geen binding mee’, zegt André van der Schoot over de kragen, kleppen, vaandels en emblemen die hij met zijn borduurbedrijf maakt. ‘Voor ik dit bedrijf opzette, zat ik in de lederwaren. Holsters en riemen voor officieren maakte ik. Ons bedrijf heb ik in 1996 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Becla is de naam, dit is een samenvoeging van Betsie (mijn overleden vrouw), Bettine (mijn overleden dochter), Claudia (mijn enige overgebleven dochter) en mijn eigen naam: André. De pet van prins Willem-Alexander heeft een klep met een dubbele rij en eikels. Hij is namelijk generaal. Die klep heb ik voor hem gemaakt. Het borduursel is opgezet met een speciale draad, die een zeker gehalte aan goud bevat. Ik haal die draad uit Frankrijk, Lyon. Alleen daar wordt hij gemaakt. Hoe precies, dat is een familiegeheim. De prijs is er ook wel naar: een doosje kost makkelijk 400 euro. De staatsiekledij van het Koninklijk Huis en de adjudant van de koningin heeft borduursels met deze draad. Het borduurwerk is werkelijk schitterend, het ligt er mooi dik op, hierdoor heeft het diepte. Ik houd van dit handwerk, het is veel mooier dan machinaal borduurwerk. Daar heb je niks aan, dat kun je zo in de container gooien. Het leeft niet! Hoe lang ik doorga met ons bedrijf, weet ik niet. Maar voorlopig heb ik het nog druk genoeg. Vorige week heb ik een opdacht binnengekregen om een vaandel te maken voor de schutterij. Daar gaan weer heel wat uren in zitten. Ook ben ik druk met lezen, en sinds kort speel ik keyboard, waar ik elke dag weer beter op word. Als ik over een tijd afscheid neem van het werk en het leven hier, ga ik terug naar Thuis. Mijn overleden vrouw Betsie is daar al.’ Tekst: ®n Bekker Foto: Robbert Nijs
Pagina 40
Pagina 44
Pagina 46
Jeani Dielemans: Zeilschip De Batavia In 1996 maakten mijn man en ik een bootreis over de Rijn. Toen we thuiskwamen, lag er een brief voor ons klaar. Daarin stond dat ik borstkanker had. Eén borst werd geamputeerd, ik werd 25 keer bestraald. In die zes maanden mocht ik niets en kon ik niets. Het liefst was ik gaan breien, maar de breinaald onder mijn arm, dat lukte niet. Op een dag kwam mijn man thuis en zei: ‘Ik heb wat voor je meegebracht.’ Het was dit borduurpakket. Ik snapte wel waarom hij het had uitgekozen, want mijn man heeft zeven jaar gevaren en hij is gek op boten. Maar ik dacht meteen aan het borduren en zei: ‘Oh, dat wordt moeilijk, want dat heb ik nog nooit gedaan.’ Het lukte toch. Vooral ’s ochtends, als ik de meeste energie had. Even dit stukje borduren, dacht ik dan, en voordat ik het wist was ik meer en langer aan het borduren dan ik wilde. Want dat is het mooie, dat het je helemaal bezig houdt. Zolang je borduurt, denk je aan niets anders, dus ook niet aan de ziekte. Ik heb gelukkig geen chemokuur gehad. Andere vrouwen kregen die wel, en die verloren hun haren. Eén vrouw die ik kende heeft daarna de pruik verbrand. Een andere vrouw heeft de pruik op een nephoofd gezet. Ter herinnering, want ze wilde laten zien dat de ziekte een deel van haar leven mocht blijven. Zo zie ik dit borduurwerk ook. Het is een teken van de wil die ik had om de kwaaie tijd door te komen, en dat ik toch altijd positief ben gebleven. Ik zal het schilderij dan ook nooit weggeven. Mijn man heeft het laten inlijsten in een eikenhouten lijst, omdat we veel eikenhout in het interieur hebben. En ik ben blijven borduren, want het is een echte verslaving geworden. Tekst en foto: Frits Achten
Pagina 48
Pagina 50
Jopie Stuifmeel-Boudewijns: De Grote Toren Ze noemen me weleens een naaldkunstenares. Dat vind ik een mooi compliment. Ik heb ook al heel wat ervaring; borduren doe ik namelijk al sinds mijn dertiende. Vaandels borduren doe ik ook al heel lang. Voor fanfarecorpsen, schuttersgilden, jubilea, dat soort dingen. Maar ik heb ook meegeborduurd aan veel officiële kleding en uniformen van het Koninklijk Huis. Het is allemaal goudborduren, dat is iets anders dan het reguliere borduren met een kruissteek. Dit vaandel heb ik gemaakt voor het Klokkenluiders Gilde Breda, naar aanleiding van het 500-jarig bestaan van de Grote Toren. Mijn man heeft het ontwerp getekend en ik heb het uitgevoerd. Zo doen we dat altijd. We zijn een goed team! Ik vond het erg leuk om aan dit vaandel te werken. Ik heb altijd al iets met de toren gehad. Elke keer als ik hem zie als ik Breda binnenkom, denk ik bij mezelf: Ik ben weer thuis. Ook als ik langs de kerk loop, moet ik altijd even kijken. Om de juiste kleur te bepalen van de kerk, heb ik een streng garen naast de stenen van de kerk gehouden. Het moet wel kloppen natuurlijk. Van de top weet ik de kleur niet precies, daar kon ik niet bij! Op 21 juli heb ik het vaandel overhandigd aan het klokkenluidersgilde. Het was een heel speciale dag voor mij. De Grote Toren bestond niet alleen 500 jaar, het was ook mijn 66e verjaardag. Dubbel feest. De leden van het gilde zijn heel erg blij met het vaandel. Ze vinden het uniek. En voor mij was deze verjaardag uniek. Eentje om niet te vergeten. Tekst: Miriam Caspers Foto: Marieke van Riel
Pagina 52
Annie Stijlen: Jachttafereel met houten lijst Dit is het enige borduurwerk dat ik niet weg kan doen, ik heb het al meer dan veertig jaar. Toen ik drie jaar geleden hier naar mijn aanleunflat ging, heb ik hartstikke veel naar de rommelmarkt gebracht. Er wonen hier mensen in zo’n volgepropt huis, dat wilde ik niet. Maar dit, ik kreeg het niet over mijn hart. Het heeft weleens op een kast gelegen maar och, dan miste ik mijn jachtschilderij toch. Ik vind het gewoon heel mooi, ook door de prachtlijst. Die is er speciaal voor gemaakt door kennissen van ons uit Eindhoven. Die kenden we van de camping, mijn man en ik. Daar zaten we vroeger hele zomers, want mijn man was vanwege zijn nieren afgekeurd. Op die camping heb ik uren en uren zitten borduren. Dan kwamen mijn man en die vrienden om de zoveel tijd even over mijn schouder kijken, dan wilden ze van ieder stukje, ieder mannetje zien hoever ik al was. Toen het af was, misschien wel na een jaar werk met ik weet niet hoeveel steekjes, namen zij het mee en hebben er speciaal deze lijst voor gemaakt. Ik krijg er ook nog steeds complimenten voor. En dat terwijl het een van mijn eerste is. Ik had het net geleerd op de handwerkclub en ik vond het gelijk leuk. Je bent lekker rustig bezig en je moet opletten, anders gaat het fout. Daar hadden we vroeger het geduld voor, maar dat heeft niemand nu nog. Het leukst vond ik het altijd als iets af was. Dat je aan iedereen kon laten zien dat je iets moois had gemaakt. Ik borduur al een tijdje niet meer. Mijn ogen zijn te slecht. Breien lukt niet meer sinds een operatie. Maar haken kan ik gelukkig nog wel. Ik heb net een pet gehaakt die precies over mijn gehoorapparaatjes past. Bij andere petten gaan die namelijk piepen als het niet precies goed zit. Nu ben ik bezig met een das, want het wil best koud zijn op mijn scootmobiel als het waait. Ik kan gelukkig dus nog wat doen. Want helemaal niks maken… Ik zou het echt erg gaan missen. Tekst: Petra Huijser Foto: Liesbeth den Hartigh
Pagina 54
Pagina 56
Judith Zijtregtop: Vier portretten Dit zijn portretten van mijn kinderen, afgeleid van schilderijen die ik eerder van ze heb gemaakt. Al tijdens het schilderen van het eerste portret wist ik dat ik met verf en doek nog niet alles uit het thema zou halen. Om het verder te onderzoeken koos ik ervoor om afgeleide portretten te maken en deze te borduren – als kunstenares ben ik namelijk gespecialiseerd in textiele vormgeving. Tegelijkertijd wilde ik er als moeder ook mijn visie op hun persoonlijkheid in leggen en ze meegeven dat ze hun plek op deze wereld verdienen, dat ze het waard zijn om geportretteerd te worden zoals ze zijn. Het gaat er dus niet om of het goed gelijkende portretten zijn; de lading ligt wat mij betreft voorbij het begrip ‘mooi’. Het zijn vier compleet verschillende portretten geworden, al heb ik in bepaalde zaken bewust gezocht naar gelijkwaardigheid. Qua formaat zijn ze bijvoorbeeld identiek en ze zijn alle vier gebaseerd op dezelfde soort foto, namelijk een klassenfoto. Om kunst te kunnen maken is het voor mij van belang dat het thema dicht bij me staat, maar verder is het uitdenken en ontwerpen een proces dat zich niet laat sturen. Wat dat betreft ben ik schepper en toeschouwer tegelijk. Ik begin ergens en geef het creatieve proces volop de ruimte. Voor de uitvoering heb ik een veel striktere benadering. Als het telpatroon af is, wijk ik daar bijvoorbeeld niet meer van af en ik stel mezelf duidelijke doelen. Het eigenlijke borduren is daarom een soort routinewerk, erg ontspannend en goed te combineren met het gezinsleven. Ook al zien en interpreteren mijn kinderen hun portretten anders dan ik dat doe, ze herkennen zichzelf erin. Als kunstenares en als moeder ben ik daar tevreden mee. Tekst: Joost van Stuijvenberg Foto: Johan van Dongen
Pagina 58
Pagina 62
Pagina 66
Pagina 68
Wilko Hovingh: Schellekoord ‘Je kunt doorlopen hoor!’ Een vriendelijke stem roept me terwijl ik de verkeerde trap neem. Het geluid komt uit een deuropening aan de overkant. Twee ogen volgen me terwijl ik door de motregen loop. Bij de deur staat Wilko. Achter hem hangt het schellekoord. Attent neemt Wilko mijn jas aan en twee minuten later zitten we samen met zijn vrouw aan de thee. De kamer is warm en nostalgisch. ‘Tja, dat schellekoord...’ Even is het stil. ‘Eigenlijk was het de bedoeling dat mijn vrouw dat zou borduren, weet u.’ Ze knikt. Zijn stem is rustig en plezierig om naar te luisteren. ‘In de jaren tachtig was ik veel bezig met modelbouw.’ Bij dat laatste woord zoeken zijn ogen een beetje weifelend de mijne. Even weet ik niet waarom, maar dan besef ik opeens dat mijn generatie er misschien minder moeite mee heeft om stereotypen te doorbreken en voel ik bewondering voor de man en zijn hobby. Wilko vertelt. ‘Het was de tijd van de kostuumfilms, met van die oude villa’s, daar zag je vaak schellekoorden.’ Zijn vrouw knikt. ‘Sommige mensen weten niet eens wat dat is, weet u, een schellekoord?’ Terwijl Wilko praat, wordt me langzaam duidelijk dat hij er hele avonden aan heeft gewerkt en dat het schellekoord daarna een hele generatie heeft meegemaakt. Kinderen, kleinkinderen, herfst, winter, lente en zomer… Aldoor heeft het daar gehangen. Met alle kruissteken en rechte steken was het moeilijk borduren. ‘Op de tv was in die tijd helemaal niets! Het was echt de tijd dat je alles wel een beetje gezien had op tv.’ Wilko vertelt ook nog over herinneringen aan het Breda van vroeger. Het is een fijn gesprek. Bij het afscheid lopen we opnieuw langs het schellekoord. Dan dwaalt Wilko’s aandacht af naar een mooi klein zeilbootje, dat hij met minstens even veel toewijding heeft gemaakt. Tekst: Pascal Eekhof Foto: Louis Warnier
Pagina 72
Korte, anekdotische stukjes geschreven door cursisten van schrijfdocent Judy Elfferich volgens de spelregels van ik@nrc.nl

Ikjes


Pagina 0
Pagina 2
Pagina 4
Pagina 6
Pagina 8
Pagina 10
Pagina 12
Pagina 14
Pagina 16
Pagina 18
Pagina 20
Pagina 22
Pagina 24
Pagina 26
Pagina 28
Pagina 30
Schoolkrant van basisschool De Kameleon Oost, Den Bosch, gemaakt door de kinderen van groep 8

de KleurenKrant


Pagina 0
Pagina 6
Zo zal Nederland er over honderd jaar uitzien als we niks aan de dijken doen om het water tegen te houden. De meeste eredivisieclubs zullen dan verdwijnen... Maar sommige niet. AZ: is weg ADO DEN HAAG: is weg AJAX: is weg FEYENOORD: is weg RODA JC: blijft PSV: blijft DE GRAAFSCHAP: blijft FC VOLENDAM: blijft FC GRONINGEN: is weg FC TWENTE: blijft HERACLES ALMELO: blijft VITESSE: blijft NEC: blijft NAC: blijft FC UTRECHT: gedeeltelijk SPARTA: is weg SC HEERENVEEN: is weg WILLEM II: blijft Gemaakt door: Enzo Tekening: Mitchel 10 de KleurenKrant nr. 1 ‐ mei 2009 o Winkeldiefstal door Monisa en Lina Stelen kan op heel veel manieren. Zakkenrollen bijvoorbeeld. Daar merk je niks van, totdat je je portemonnee zoekt. Het is het beste om je portemonnee gewoon je broekzak te doen (aan de voorkant). Iemand die iets gestolen heeft, rent hard weg als het alarm afgaat. Het kan ook veiliger worden als je overal camera’s neerhangt. Veel jongeren beginnen gewoon voor de kick met stelen, ze denken dat het een eitje is. Dan gaan ze meer stelen... uiteindelijk komen ze tóch in de problemen. Andere jongeren stelen omdat ze het stoer vinden, of om stoer te doen voor hun vrienden. Dat is dom, we raden jullie aan om het niet te doen. Zoek gewoon lieve en rustige vrienden uit, vrienden die jouw type zijn. Sommige mensen dreigen ook. Die eisen bijvoorbeeld het laatje uit de kassa. Dan komt de beveiliging, en meestal wordt de dader wel gepakt. Ze hoeven in een winkel niet per se camera’s te plaatsen. Goede beveiligers zijn ook prima! Overval Wibra door Romy Op een donkere avond zijn er nog een paar mensen aan het werk in de Wibra. Tot er wordt aangebeld. Een medewerkster doet open. Er wordt een pistool op haar gericht en een stem zegt: 'Geld! Geld!' De andere medewerkster maakt de kluis open, de overvaller doet het geld in de tas en pakt haar haar ketting af. In de ketting zit de as van haar opa. De vrouw wordt boos, maar ze kan niks doen: ze zit vastgebonden, en haar collega ook. De overvaller springt bij iemand achterop de scooter. Meteen bellen de vrouwen de politie. Die is er na vijf minuten. De vrouwen worden losgemaakt, ze krijgen slachtofferhulp aangeboden en ze zeggen ja. Met de politieauto worden ze thuisgebracht. De politie pakt de overvaller nog dezelfde avond op. Hij krijgt twee jaar cel. de KleurenKrant nr. 1 ‐ mei 2009 11
Pagina 8
Moppen Er lopen twee mensen over de stoep, vraagt de één aan de ander: 'Mag ik in het midden lopen?' Rijdt er een Belg lekker ontspannen met de radio aan op de weg van Brussel naar Antwerpen, krijgt hij ineens verkeersinformatie te horen. 'Op de weg van Brussel naar Antwerpen rijdt een spookrijder. Haal niet in, probeer de spookrijder met lichtsignalen te waarschuwen.' De Belg draait de autoradio uit en zegt: 'Een spookrijder op deze weg? Ik ben er wel vijfhonderd tegengekomen!' Kareltje heeft een nieuwe fiets gekregen. Zo trots als een pauw fietst hij de straat op en neer, terwijl zijn moeder hem op de stoep staat te bewonderen. 'Kijk eens mama, zonder handen!' zegt hij. Even later: 'Kijk eens mama, zonder voeten!' Nog wat later zegt hij: 'Kijk eens mama, zonder tanden!' Max 14 de KleurenKrant nr. 1 ‐ mei 2009 In de meeste gemeenten moet je 16 zijn om vuurwerk te kunnen kopen. Sommige kinderen in onze groep vinden het een goed idee om tijdens de jaarwisseling het vuurwerk alleen af te laten steken door professionals. En de leeftijdsgrens voor kopers zou verhoogd moeten worden tot 21 jaar. Voor je vuurwerk afsteekt moet je goed de instructies lezen. Anders kun je je vingers, je hand of je ogen kwijtraken. Vuurwerk mag ook niet worden gesmokkeld. Het moet buiten de stad worden verkocht, want tussen de huizen is het te gevaarlijk. Als er warmte bij komt, kan alles ontploffen. Door Kobus Voedsel & veiligheid Overal moet ‘veilig voedsel’ te eten zijn. In rijke landen, zoals Nederland, is het eten allemaal wel schoon, maar er zit veel vet in. Op de producten moet beter aangegeven worden hoe vet het is. In arme landen hebben de mensen niet veel geld. Ze drinken daar water uit de rivier waar ze in poepen, in plassen en afval in gooien. Daar worden ze heel ziek van, dat is dus niet veilig. In arme landen moeten de mensen dus anders met het eten omgaan. Misschien moeten ze de rivier als afvoer gebruiken en een extra riviertje graven om uit te drinken. Ook kunnen ze beter al het eten warm eten in plaats van rauw. En geen vlees van zieke dieren eten, want daar word je zelf ook ziek van. Door Marina de KleurenKrant nr. 1 ‐ mei 2009 15
Pagina 10
Jullie kennen vast allemaal Rihanna wel, de zangeres van Amerika, 21 jaar oud. En Chris Brown, de zanger van Amerika, 19 jaar oud. Nadat ze samen een cd hadden gemaakt, begon de liefde tussen die twee... Het Verhaal Van De Grote Ruzie Die De Liefde Brak!!! Zaterdagnacht 9 februari heeft Chris Brown ruzie gekregen met ‘een onbekende vrouw’. Maar later wisten we dat die ‘onbekende’ vrouw niemand minder dan zijn liefje Rihanna wa Chris en Rihanna zouden in een auto door Los Angeles zijn gereden toen ze ruzie kregen, die later buiten de auto uit de hand liep. Toen de politie daar aankwam was Chris al gekalmeerd, maar Rihanna had een paar blauwe plekken opgelopen. Ze wees Chris aan als de schuldige. Chris en Rihanna moesten die zondagavond samen optreden, maar ze gingen allebei niet. Van Chris is dit begrijpelijk, omdat hij zondagavond naar de politie moest. Maar waarom Rihanna er niet was, is een raadsel. Wilde zij niet dat mensen haar zien met de verwondingen? Op zaterdagavond waren Chris en Rihanna nog samen gezien op een feest waar ze samen weggingen... Betekent dit dan het einde van de relatie tussen Rihanna & Chris Brown?! Nadat de politie besloot dat hij naar de gevangenis moest, betaalde Chris Brown $ 50.000 om weer vrij te zijn. Over de oorzaak worden allerlei verhalen verteld. Een daarvan is dat Rihanna sms’jes vond in de gsm van Chris Brown. Die sms’jes kwamen van een andere vrouw. Rihanna was gelijk verdrietig en ging naar Chris om te vragen wat dat te betekenen had. Maar hij werd boos omdat Rihanna in zijn gsm had gekeken, en zo ontstond de ruzie... Mijn nicht was stapelgek op Chris Brown. Maar nadat ze hoorde dat hij Rihanna had mishandeld, was ze zo boos dat ze niks meer van hem wou. Al haar spullen, liedjes, cd’s, alles van Chris Brown deed ze weg!!! Sarah 18 de KleurenKrant nr. 1 ‐ mei 2009 . was! , Straatinterviews op 3 april gemaakt op de Graafseweg door Kobus, Lina, Max, Monisa, Romy en Tarik Harry Brands uit Hintham/Rosmalen Deze meneer is op weg naar de kapper. Hij heeft wel even tijd voor ons. Hij voelt zich altijd wel veilig op straat, en ook in de winkels hier in de buurt en in Rosmalen/Hintham. Hij vindt dat ze goed en genoeg toezicht houden. Wel ziet hij verschil tussen Rosmalen/ Hintham en Den Bosch. In het centrum van Den Bosch vindt hij het wat onveiliger. Hij gaat wel gewoon over straat als hij ergens heen moet, maar kijkt in het centrum beter uit. Als ze camera’s zouden plaatsen, zou iedereen zich toch wat prettiger voelen, zegt hij. Mensen die niet zo snel ter been zijn, wat ouder of juist jonger, zijn dan beter beschermd. ‘Ik kan mezelf wel verweren’, lacht hij. Hij heeft ook nooit iets vervelends meegemaakt. Zijn vrouw wel. In de winkel waar ze toen werkte, wilden overvallers de kassa. Op straat is ze ook een keer overvallen. Ze was erg geschrokken. Thuis voelen ze zich veilig. Ze doen alle deuren en ramen op slot als ze weg gaan, en ’s avonds gaat de poort op slot. Als er toch ooit eens dieven zouden komen, moeten die volgens hem een lange werkstraf krijgen. Ze lang opsluiten, zodat ze niet bij nog meer mensen kunnen stelen, vindt hij ook een goed idee. Dan is het tijd voor de kapper. de KleurenKrant Selma uit 's-Hertogenbosch Deze vrolijke mevrouw werkt al acht jaar met veel plezier in een sportzaak. In die winkel wordt goed op de veilgheid gelet. Ze hebben er alles klantvriendelijk gemaakt. Je stoot je nergens aan, je kunt zitten en iets passen. Ze laat het ons zien: op de scherpe pinne waar de schoenen op staan, zijn allemaa dopjes gedaan. Nu kan niemand zich me bezeren. Ook hebben ze nu een alarminstallatie en camera’s voor toezicht. Maar er komen vooral vaste klanten. Je kent elkaar, dus e gebeurt eigenlijk nooit wat. Over de verkeersveiligheid is ze niet zo tevreden. Bij het grote kruispunt ontstaat vaak een rare situatie doordat stoplichten tegelijkertijd op groen springen. Fietsers e auto’s kruisen elkaar dan bij het oversteken. Dat vindt ze erg onhandig. Tegenover de winkel is ook een gevaarlijk situatie. Ze ziet de auto’s te hard rijden; de kinderen moeten daartussendoor oversteken. Dat vindt ze eng. Die overgan is niet veilig genoeg voor de kinderen, en trouwens ook niet voor volwassenen. Wat zou ze veranderen aan het verkeer e de veiligheid als zij de baas was? Ze denkt lang na, zegt dan lachend: ‘Wat een moeilijke vraag, daar weet ik zo geen antwoord op. Vraag het maar aan de minister van Verkeer en Waterstaat!’ nr. 1 ‐ mei 2009 19
Pagina 12
Vraag 1: Mag je op een zebrapad oversteken? Vraag 8: Als een agent met zijn hand re omhoog staat, wat betekent dat? Antwoord: ................................... Vraag 2: Mag je voor de school parkeren? Antwoord: ................................... Vraag 3: Op je hoeveelste mag je rijexamen doen? Antwoord: ................................... Vraag 4: Mag het eerder als er iemand naast je zit die al goed kan rijden? Antwoord: ................................... Vraag 5: Als je je theorie­examen gaat doen, moet je daar dan voor betalen? Antwoord: ................................... Vraag 6: Moet je een afspraak maken om je theorie­examen te doen of kan het zonder afspraak? Antwoord: ................................... Vraag 7: Waar in Nederland kun je je theorie­examen doen? Antwoord: ................................... Antwoord: ................................... Vraag 9: Wat betekent het als een agen zijn armen uitstrekt naar links en rechts Antwoord: ................................... Vraag 10: Mag je je fiets op de rijweg zetten? Antwoord: ................................... Vraag 11: Tot hoe oud moeten kinderen achter op de fiets in een fietsstoeltje? Antwoord: ................................... Vraag 12: Als je oversteekt, waar moet dan op letten? Antwoord: ................................... Vraag 13: Mag je op een woonerf een fi laten slingeren? Antwoord: ................................... Vraag 14: Moet je de tram voor laten gaan? Antwoord: ................................... Heb je de vragen beantwoord? Kijk dan achterin op bladzijde 38, daar staan de antwoorden. Heb je ze bijna allemaal goed, dan ben jij ZEKER geslaagd! Aantal goed: … Aantal fout: … 22 de KleurenKrant nr. 1 ‐ mei 2009 recht nt ts? t je fiets Een meneer bij de bushalte Terwijl hij wacht op de bus interviewen we hem. Een jongeman, hij komt niet uit Den Bosch. Hij weet niet zo goed of Den Bosch veilig is. Meer stoplichten vindt hij wel een goed idee. Dan gaan de auto’s minder hard rijden. In winkels voelt hij zich veilig, hij weet dat de politie komt als er iets gebeurt. Hij heeft zelf ooit iets naars mee gemaakt. Hij was in Zuid­Afrika en toen is hij overvallen. Bij de politie daa heeft hij aangifte gedaan. Twee politieagenten Twee werkmannen uit Geffen Twee mannen uit Geffen zijn hard aan het werk. Voor hun baas graven ze en maken ze de stoep open. Ze moeten iets met de riolering doen. Ze komen veel in aanraking met het verkeer, ze werken namelijk altijd langs de weg. Het valt ze op dat veel auto’s erg hard rijden en dat bestuurders vaak niet letten op mensen als zij, die daar aan het werk zijn. Vooral in de stad. ‘Ik woon in een dorp, in Geffen. Daar is alles dertigkilometerzone, dus je kan er niet eens hard rijden’, vertelt de ene man. Intussen werkt de ander hard door. Waar zij wonen is het fijn, ze voelen er zich heel veilig. In grote steden voelen ze zich minder fijn. Er kan daar toch sneller iets gebeuren, vinden ze. Hun allebei is nooit wat gevaarlijks overkomen, ook niet tijdens het werk. Gelukkig maar! de KleurenKrant Dan stopt er een auto, politie! Hebben we iets fout gedaan? Maar nee, we mogen de agenten vragen stellen. Dat doen we meteen. Met z’n tweeën zitten ze in de auto. Ze wonen Den Bosch. Ze hebben zelf nog nooit iets naars meegemaakt, maar ze komen veel in aanraking met mensen die wel vervelende dingen meemaken, zoals een beroving. Slachtoffers zi vaak bang en overstuur. Daar proberen ze dan iets aan te doen. Later gaat ook nog iemand bi ze op bezoek om erover te praten, dat helpt. Zo was er laatst een schietpartij. Gelukkig gebeurt dat niet vaak. Ze raakten niet gewond; zijn trouwens nog nooit gewond geraakt tijdens het politiewerk. Als je in je werk zoveel nare en onveilige dingen meemaakt, lijkt het weleens alsof alles misgaa Toch vinden ze Den Bosch een veilige stad. Vuurwerk vinden ze ook niet onveilig. Als je de gebruiksaanwijzing maar goed leest en er verstandig mee omgaat. En natuurlijk moet je h in legale winkels kopen. Mensen die het uit België halen, tja, die moeten ze aanhouden. Ze vinden de mensen in het verkeer wel een beetje ongeduldig. Daardoor kunnen onveilige situaties ontstaan. Mensen zijn snel boos, gaa dan vechten, zo loopt het uit de hand. Daar kan de politie niet alleen iets aan doen. D moet met alle mensen samen. De mens moet ook zijn gedrag veranderen, zeggen ze. Ze vinden dat ze een mooi beroep hebben. Ze hebben het gekozen omdat ze mensen wille helpen en de wereld een beetje veiliger willen maken voor iedereen. nr. 1 ‐ mei 2009 23
Pagina 16
Op 27 maart 2009 hebben Anthony, Enzo, Gerrit, Sarah en Tevin gepraat met Linde Langendijk. Ze mochten haar Harry­Potter­toverstok gebruiken als microfoon. Linde werkt op de eerste verdieping van de bibliotheek aan de Hinthamerstraat, op de jeugdafdeling. Hoe oud bent u en waarom werkt u hier? Ik ben 31 jaar. Eerst ruimde ik hier alleen de boeken op. Omdat ik eigenlijk juf ben, kon ik hier op de jeugd afdeling komen. Hartstikke leuk werk! Boeken opruimen, dat gaat toch met van die karretjes? Ja, er zijn een heleboel karren. Daarmee rijden we de ingeleverde boeken naar de kast waar ze thuishoren Hoe leen je een boek? We hebben pas een nieuw systeem. Eerst leg je je pasje in het kleine vakje. Dan leg je de boeken in het grote vak. Dat kan met acht tegelijk: twee stapels van vier. Er gaat een straal door de stapels heen, die leest de code op de sticker in elk boek. Wie onder de vijftien is, kan gratis boeken lenen. Dan moet je wel even lid worden van de bieb. Om hier te komen lezen en computeren hoef je geen lid te zijn. Vindt u lezen leuk? Ja, ik ben gek op lezen. Dus ik heb het wel naar m’n zin tussen al die boeken. En ik vind het leuk dat iedereen me hier van alles komt vragen. Hoeveel boeken zijn er in de hele bieb? Alles bij elkaar? Oei, dat is een moeilijke vraag... Even in de computer kijken. Hier staat dat er in totaal 265.000 dingen zijn. Dus niet alleen boeken, maar ook cd’s, dvd’s en zo. Hoe vind je het boek dat je zoekt? Je kunt in de computer kijken, of gewoon in de kast. De leesboeken staan op leeftijd: A­boeken zijn voor kinderen tot negen jaar, B­ en C­boeken voor oudere kinderen. De informatieve boeken staan op onderwerp. Bijvoorbeeld: ‘Sport’, ‘Mode’, ‘Dieren’... En deze hier komen allemaal uit de kast ‘Verkeer’. 30 de KleurenKrant nr. 1 ‐ mei 2009 gdn. Is het veilig in de bieb? Hm, het is wel een heel oud pand. De vloer kraakt nogal. Maar hij is sterk genoeg, we zakken er niet doorheen met al die boekenkasten! Er is hier weleens iets akeligs gebeurd. Een paar jaar geleden is er beneden iemand neergestoken, achter de krantenkasten in de leeshoek. Daarna hebben we de inrichting veranderd, zodat we beter kunnen zien wat er gebeurt. De bieb is een openbaar gebouw, iedereen kan naar binnen en naar buiten lopen. Dus er komt weleens een rare snuiter binnen. En pas nog is er een klein meisje zoekgeraakt. Dat was het zusje van Sarah! Sarah, hoe ging dat precies? Ik zat aan m’n werkstuk te werken op die computer daar, mijn zusje van vier zat naast me te spelen. Ik had al drie keer tegen haar gezegd dat ze in m’n buurt moest blijven... Maar toen opeens was ze toch weg! Overal gezocht, maar in heel de bieb was ze niet meer te vinden. Dus toen hebben we de politie gewaarschuwd. Die hebben haar buiten gevonden, een heel eind verderop in de straat. Ik krijg nog de bibbers als ik eraan denk! de KleurenKrant nr. 1 ‐ mei 2009 31
Pagina 18
Wist je dat... ...te langzaam rijden ook gevaarlijk is? ...de meeste ongelukken gebeuren als je haastig doet? ...een file niet per se veroorzaakt hoeft te worden door een ongeluk? ...mensen de politie de schuld geven als er een botsing komt doordat auto’s opzijgaan voor een politiewagen met loeiende sirene? ...er veel ongelukken gebeuren doordat een chauffeur zich onderweg niet concentreert? ...sommige mensen onder het rijden zitten te lezen? ...er weleens iemand in het water terechtkomt doordat hij te veel vertrouwt op zijn TomTom? 34 Gemaakt door: Enzo & Stephan & Ricardo & Mitchel nr. 1 ‐ mei 2009 de KleurenKrant t Sport en veiligheid Warming­up: Het is belangrijk om een goede warming­up te doen. Daarmee maak je je spieren warm en bereid je ze voor op een inspanning. Wanneer je geen goede warming­up doet, is er kans op verslapping van je spieren en kramp. Dus zorg dat je altijd een goede warming­up doet, voor je eigen veiligheid! Scheenbeschermers: Het is belangrijk om scheenbeschermers te dragen, omdat dit de kans op blessures vermindert. Zonder scheenbeschermers is de kans groter op kneuzing of het breken v bijvoorbeeld je been. Draag dus altijd scheenbeschermers! Eriks knieblessure: Ik heb meneer Erik geïnterviewd. Hij heeft zijn verkeerde been neergezet bij het tennissen. Zo kreeg hij een knieblessure. Hij ging naar de dokter, en die zei dat hij geopereerd moest worden. De operatie is goed gelukt. En nu moet hij knieoefeningen doen. Tarik de KleurenKrant nr. 1 ‐ mei 2009 35
Pagina 20
c o l o f o n ___________________ Aan deze schoolkrant werkten mee: Anthony, Enzo, Gerrit, Kobus, Lina, Marina, Max, Mitchel, Monisa, Naima, Ricardo, Rogchela, Romy, Sarah, Stephan, Tarik, Tevin, Thayna en Yasmina (groep 8) en hun leerkracht Erik Doomerik van De Kameleon Oost (BBS Graafseweg, 's‐Hertogenbosch); Muzerije‐docenten Huub Smits, Judy Elfferich en Trude Verboom; stagiairs Ron Visser en Tom Haenen van het Koning Willem I College. Huub hielp ons met de fotografie en de opmaak, Judy met de teksten en de redactie, Trude met de interviews en de foto‐soap. En Ron en Tom hebben ons ook héél goed geholpen. Maar uiteindelijk hebben we samen DE KRANT GEMAAAAAKT!! Oplage: 275 Dit is een project van: www.kbsdekameleon.nl > De Kameleon Oost > KleurenKrant De antwoorden van Yasminaaa’s Verkeersquizzzzzzzzz! 1. Ja, op een zebrapad mag je oversteken. 2. Ja, je mag voor de school parkeren (op de parkeerplaats, niet op de weg). 3. Als je achttien bent. 4. Vanaf 2010 mag het onder begeleiding al als je zeventien bent, maar alleen als je ouders het goed vinden. 5. Theorie­examen doen kost € 30,–. Pinnen mag, je mag niet contant betalen. 6. Ja, alleen met afspraak. 7. Overal in heel Nederland. 8. Dat betekent dat je moet stoppen. Een stopteken dus. 9. Dat is een stopteken voor het verkeer dat hem van voren en achteren nadert. 10. Nee, je mag je fiets nooit op de rijweg zetten. 11. Tot acht jaar moet een kind voor de veiligheid in een fietsstoeltje. 12. Als je wilt oversteken, moet je eerst naar links op de weg kijken en dan naar rechts. 13. Nee, ook op een woonerf mag je anderen niet hinderen. 14. Ja, een tram heeft altijd voorrang. 38 de KleurenKrant nr. 1 ‐ mei 2009
Schoolkrant van basisschool de Haren, Den Bosch, gemaakt door de kinderen van groep 8

de HDR-krant


Pagina 0
Pagina 2
Talenten van kinderen Heel veel kinderen hebben een talent, bijvoorbeeld zingen, dansen, voetballe of basketballen. Een talent is iets wat je heel goed kan. Bijvoorbeeld de sport waar je op zit. Of iets anders wat je graag doet. Sommige kinderen hebben tv­kijken, slapen of een computerspelletje als talent. Het is soms niet te snappen dat zulke dingen een talent kunnen zijn. Toch zijn er kinderen die daar heel goed in zijn! Freerunnen! Aniello en Brendon doen het gewoon voor de lol. Ze zoeken hoge glijbane en andere spannende plaatsen op. Méér talenten op blz. 14 Hier zie je twee meisjes de brug doen. Het zijn Beau en Wiaam, ze zitten op de turnvereniging Flik­Flak. 2 nr. 1 7/'09 n en rt ! or nen . n r 4! D eze krant is gemaakt door groep 8 van basisschool de Haren (Brede Bossche School Haren­Donk­Reit). Dit gebeurde onder begeleiding van twee docenten van De Muzerije (Huub en Judy) en twee stagiairs van het Willem I College (Ron en Tom). Bij dit project zorgden de leerlingen zelf voor de teksten, foto's, tekeningen en opmaak. Deze krant wordt echt geprint en ook op internet geshowd. Kijk dus ook op www.bsdeharen.nl, daar is ie helemaal in kleur! Dit is het eerste nummer; als het goed is komen er nog een heleboel meer. Zelfs voor kinderen die dachten dat het weer saai of stom zou worden, was het uiteindelijk leuk om te doen. Elke vrijdag kwamen Ron, Tom, Huub en Judy naar onze school om met ons aan de krant te werken. Puzzels, horoscopen, kookrecepten en nog veel meer... Groep 8 van Haren­Donk­Reit zat bomvol ideeën. We zouden het graag nog een keer doen maar de volgende keer zijn andere kinderen aan de beurt. We hopen dat u het een leuke krant vindt en wensen u veel leesplezier! Inhoud Talenten van kinderen Voorwoord Spruitjes, blèèèh!!! Noorderkroon?! Geweldig! Optische illusies Horoscoop Top 10 van wereldrecords Wie/wat waren Haren, Donk & Reit?! Pats­boem­knal­beng­au! 2 3 4 Logo­ontwerpen 20% van de kinderen sport niet! Meer talenten van kinderen 5 WK­voetbalweetjes 5 6 8 9 10 Moppen Brand in de school!!! 1 1 1 1 1 1 Kookrubriek: Arubaanse gerechten 1 Strip Colofon Ook de letterfoto's op de cover zijn gemaakt door groep 8! nr. 1 7/'09 2 2 3
Pagina 4
SPRUITJES, BLÈÈÈH!!! Onderzoek kleuters Wat wij vroegen aan de kinderen van 1­2 c We gingen met z’n tweeën langs de klas van groep 1 en 2 c om te vragen wat zij he lekkerste en het vieste eten vonden. We vroegen ook nog welk ijsje ze het lekkerst vonden. Iedereen vond iets anders lekker en iets anders vies. Toch kozen de kleute veel dezelfde dingen,want ze praten elkaar vaak na. Ze moesten best lang denken over hun antwoord. Ze hielpen elkaar met het bedenken van het eten of ijsje. Hoe gedroegen de kinderen zich toen wij er waren? We kwamen binnen en vroegen of we de kinderen iets mochten vragen. Dat mocht van juffrouw Kim. Toen we eenmaal bezig waren, werden ze heel druk. Als we aan é kind iets vroegen, zei een ander: ‘Dat vind ik vies’, ‘Dat vind ik lekker’, zo allemaal d elkaar. Ze moesten soms lang nadenken, maar daarna wisten ze het wel weer. We gingen het per groepje vragen maar ondertussen kwamen kinderen van een ander groepje al naar ons toegelopen. Het was wel heel erg leuk. Waarom stelden we die vragen? Het was voor een peiling die we in de klas hadden verzonnen. We hadden drie vrage 1. Wat vind je het lekkerst? 2. Wat vind je het viest? 3. Wat vind je het lekkerste ijsje? De vragen bedenken ging best makkelijk. Bij de vraag ‘Wat vind je het lekkerste eten is het vaakst ‘friet’ geantwoord. Bij de vraag ‘Wat vind je het vieste?’ is het vaakst ‘spruitjes’ geantwoord, maar veel kinderen vonden alles lekker dus ‘niks’ is ook veel genoemd. De lekkerste ijsjes waren colaijsjes en raketjes. Wordle Van de antwoorden van elk interview hebben we een 'wordle' gemaakt. Wil je weten wat dat is? Kijk dan op www.wordle.net. 4 nr. 1 7/'09 je kunt er leuke dingen mee make Het is gelukt en erg mooi geworde Links: het viest, rechts: het lekkerst. Wat 't mee was genoemd kwam het grootst te staan. H programma is erg hand het te ers wel één door en: ? en?’ t n eest Het dig, ken. en. We namen een kijkje in de Noorderkroon. Dat is het gebouw tegenover BBS HDR. In dit gebouw is een mogelijkheid voor oudere mensen om te overnachten. Wij vroegen mevrouw Valk hoe de gelegenheden hier zijn. Mervouw Valk vindt het gebouw mooi, fijn en goed verzorgd. De omgeving vindt ze prachtig. Ze wordt goed verzorgd door de volgens haa geweldige medewerkers. Lekker eten is er wel te vinden en in het gebouw wordt veel muzie gedraaid. Optische illusies A. Wat zie je, een paard en...? B. Wat zie je in deze figuur? ____________________________________ Dylan C. Hoeveel poten heeft deze olifant? Tot slot: een test voor je ogen! ( Oplossingen op pagina 13 ) nr. 1 7/'09 5
Pagina 6
p horoscoop ****** Steenbok: Deze maand is je gezondheid aan het kelderen. Eet gezon en sport. Misschien kun je dat beter met vrienden of familie doen, want zij hebben het gevoel dat je eigenlijk niet meer hun vriend wil zijn. Wees niet hebberig en wees aardig tegen iedereen. In de vakantie moet je snel vrienden maken, zodat je je niet alleen voelt in een ander land. ****** Waterman: Geloof niet iedereen, als je denkt dat een ander niet de waarheid spreekt moet je dat serieus nemen. Heb vertrouwen in jezelf. Je kan het als je er goed over nadenkt en erin gelooft. Als je op vakantie gaat, kan het soms beter zijn om even alleen te zijn. Wees rustig en denk aan leuke dingen, dan verloopt juli perfect. ****** Vissen: Je sterrenbeeld zegt het al. Je moet je als een vis in het wate voelen. Voel je je er niet lekker bij, doe het dan vooral niet. Liefde hangt in de lucht, maar is dat wel terecht? Denk goed na voor je iets doet. Dan kunnen alle dagen goed verlopen in juli. In je vakantie moet je veel en gezond bewegen. ****** Ram: Ga niet op geweld uit deze maand. Je hebt vrede nodig. Als iemand je dwarszit of je uitscheldt en dat soort dingen, negeer hem dan vooral. Vraag hulp aan anderen als dat ook niet lukt. Wat er ook gebeurt, het ligt niet aan jou. In je vakantie daarentegen zal het soepeler verlopen. 2009 is een geluksjaar voor jou!!! ****** Stier: Wees vooral voorzichtig en neem geen risico’s. Kan er gevaar dreigen, ontwijk die dingen dan. Toch moet je relaxen, neem wat tijd voor jezelf en als het echt nodig is schrap je wat dingen van je agenda. Vertrouw mensen waarbij je denkt dat dat kan. Ga op je gevoel af. In de vakantie zal het fijn zijn om eens alleen door het bos te wandelen. horoscoop ****** Tweeling: Tweeling, tweeling toch… Kalm aan. Je kan wel wat serieuzer doen. Angstig zijn is niet erg. Misschien is het zelfs wel goed voor je om een keer te schrikken. Hoe jouw leven eruitziet, ligt aan jou. Organiseer dingen en neem weer eens contact op met een oude vriend. In de vakantie kun je ook overwegen een vriend mee te nemen. 6 nr. 1 7/'09 horoscoop horosc co ond er ar op horoscoop horo ****** Kreeft: Je werkt veel te veel. Als je het niet meer kan volhouden, moet je naar een rustige plek. Uiterlijk is niet belangrijk deze maand. Andere personen zijn belangrijker. Doe eens wat voor anderen terug. Gewoon voor de aardigheid. Als je dit ook doet in de vakantie, wordt het een van je beste vakanties ooit. ****** Maagd: Je liefdesleven heeft deze maand veel aandacht nodig. Vraag haar of hem een keer mee uit eten of zo, behalve als je er niet klaar voor bent. Het is goed als je op alles voorbereid bent. Maar in de vakantie juist niet. Doe eerst dingen die voor jouzelf belangrijk zijn. ****** Weegschaal: Kennis kan heel belangrijk voor je zijn deze maand, maar wat voor kennis? Als je iets wilt weten of problemen hebt moet je dat allemaal zelf oplossen, want anderen kunnen een beetje smoezen of roddelen over je. Probeer dat (als je het hoort ) te negeren. In de vakantie moet je eens overwegen naar een museum te gaan. ****** Schorpioen: Een beetje chagrijnig? Een goede nachtrust kan dan erg belangrijk zijn. Zodra je slaperig bent moet je slapen. Het zou dan ook fijn zijn om mooie dromen te krijgen. Overdag kan je veel. Je zult het deze maand ook wel nodig hebben een beetje atletisch te zijn. In je vakantie zou het leuk zijn dingen te doen die je al lang wilt. ****** Boogschutter: Wees zeker als je iets doet. Wil jij het zelf wel? A je denkt dat je uitgelachen word als je het doet, doe het dan niet. Wees dapper. Iets wat eng lijkt blijkt niet eng te zijn, als je je ogen dicht doet voel je je veiliger. In je vakantie moet je dingen samen doen, niet alleen. ****** Leeuw: Je bent erg goed bezig deze maand. Gezond eten, gezond sporten enz. Maar even een luie dag kan ook goed voor je zijn, gewoon even tot rust komen, weet je niet?Als je ruzie hebt met vrienden, kan je maar beter even niet met ze praten, ze koelen vanzelf af. In je vakantie kan je best lol maken. tekst: opmaak: coop Rob Ramona en Jolien nr. 1 7/'09 7 horoscoop
Pagina 8
grappigste wereldrecords!? Wij hebben onderzoek gedaan in groep 7; hier volgt hun top 10. 10: Hardste boer. Hoe hard boer jij?! Deze man boerde ontzettend hard, wel 104,9 decib Voor meer informatie over decibellen: vraag aan je juffrouw. 9: Zwaarste gewicht op tanden. Deze man heeft een koelkast laten balanceren op zijn tan Gewicht: 87,9 kilo !!!!!!!!!!!!!!!!!!!! 8: Grootste badeend. 25 m hoog. 7: Langste tijd adem inhouden. Deze man heeft het wel 18 minuten volgehouden, knap h 6: Oudste persoon ooit. Zij was 122 jaar oud. 5: Vreemdste dieet. Deze man at alleen metaal en glas. Dit heeft hij in totaal gegeten: 18 fietsen, 15 supermarktkarretjes, 7 televisies, 6 kandelaren, 2 bedden, een paar ski’s, een computer en zelfs een zweefvliegtuig. 4: Grootste hamburger. 60,78 kg, kosten € 227. Er waren drie mensen nodig om deze hamburger om te draaien. En twaalf uur om hem gaar te laten worden. 3: Meeste zwaarden ingeslikt. Deze man heeft 28 zwaarden ingeslikt. Hij heeft 'n grappig naam: space cowboy (ruimte­cowboy). 2: Grootste tuinkabouter. Deze kabouter is wel vier meter! En nu de nummer één... Spannend hè……………….. 1: Dodelijkste goocheltruc. Ten minste twaalf mensen zijn hierdoor doodgegaan. De goochelaar hoort deze kogel met zijn tanden te vangen, maar werd soms toch geraakt. Tikkie link dus. Gemaakt door: Caniggia en Rob Opmaak: Jason nr.1 8 7/'09 bel. nden. he ! ige Haren Donk & Reit Door Rob van Baal Beste lezers. Weten jullie hoe wijk en school aan hun naam komen? Ik heb drie verklaringen bedacht. Of ze waar zijn? Kom ik later op! NUMMER 1: En daar ging kapitein Haren. Op zijn boot, met zijn broers Donk en Reit. Een maand eerder gaf de koning hun een opdracht, die luidde: 'Haren, Donk en Reit, jullie zijn uitgekozen om eten en drinken uit andere landen te halen om het volk blij te maken.' Zo gezegd, zo op weg. Storm. En niet zo’n kleine ook. 'We moeten doorgaan!' riep kapitein Haren. Ze kwamen weer terug… het schip, tenminste. De lijken van Haren, Donk en Reit werden gevonden in het sch Ze hadden hun leven geofferd voor hun volk. Dit verhaal is waar gebeurd! NUMMER 2: Leuk hoor, maar het eerste verhaal is niet waar. Het heeft wel met eten te maken. De Haren, Donk en Reit zijn akkers. Het waren in die tijd de enige akkers in Nederland. In die tijd leed Nederland honger. De akkers waren daarom heel belangrijk. Hier komen de namen Haren, Donk en Reit vandaan. In die tijd bestonden er geen piraten trouwens!!! NUMMER 3: In die tijd waren er genoeg akkers. 1 en 2 zijn niet waar! Dit is het echte verhaal. Haren en Reit waren inderdaad wel akkers. Op die akkers is 's­Hertogenbosch gebouwd. De Donk komt van een donk. Een donk is een hoger gelegen stuk grond in een moeras. Zoals je misschien wel weet, was de omgeving van 's­Hertogenbosch vroeger een moeras, d lager gelegen was dan de stad zelf. (Een oude bijnaam van Den Bosch is trouwens ook: Moerasdraak ) En de echte is…… NUMMER 3!!! Wil je meer weten over de geschiedenis van de stad? Dan kan je het boek De draak van de donken lezen of gewoon googelen. Ik hoop dat jullie het interessant vonden. Dank aan het Stadsarchief, dat mij heeft geholpen toen ik een mail stuurde! nr. 1 7/'09 9
Pagina 14
Méér talenten van kinderen Natuurlijk zijn er nog veel meer talenten dan die je hebt gezien op pagina 2! Hieronder zie je nog drie kinderen met een talent. Twee voetbaltalenten: Roberto en Jordan, zij kunnen de mooiste trucjes doen met de bal. Als laatste zien we Naära, die aan kickboksing doet. Je ziet dat ze haar been recht kan houden in de lucht, dat is heel moeilijk op deze manier! van 14 nr. 1 7/'09 door Brendon & Aniell n en lo WK voetbalweetjes Wist je dat… Roger Milla (Kameroen) de oudste speler is die scoorde bij een WK? Hij scoorde op 42­jarige leeftijd. Wist je dat… 82 Nederlandse spelers tot nu toe meededen aan een WK? Wist je dat… er tijdens de finale in 1950 in het stadion Maracanä in Brazilië ruim 174.000 toeschouwers zaten? Wist je dat… het allereerste WK plaatsvond in 1930 in Uruguay? Wist je dat… Pelé de jongste speler was die ooit scoorde bij een WK? Hij was 17 jaar en 239 dagen. Wist je dat… Brazilië het enige land is dat aan alle WK’s meedeed? Wist je dat… de wereldbeker vlak voor het WK in 1966 in Engeland van een tentoonstelling werd gestolen? Een paar dagen later vond de hond Pickles de beker terug. Wist je dat… tientallen mensen valse kaartjes hadden voor het duel Engeland­Colombia? Zij belandden in het luxe gedeelte van het stadion, naast de Britse kroonprins Charles. Wist je dat… de Franse scheidsrechter Michel Vautrot in de eerste helft van de halve finale tussen Italië en Argentinië (1990) acht minuten te lang door liet spelen? Hij was de tijd vergeten. Wist je dat… Australië in de voorronde van het WK 2001 met 31­0 won van Amerikaans Samoa? Deze monsterscore is een record in de geschiedenis van het WK. Wist je dat... de Colombiaan Andrés Escobar door een doelpunt de dood vond? Zijn eigen treffer tegen de VS betekende de uitschakeling van Colombia. Drie dagen na terugkeer in eigen land werd Escobar hierom vermoord. Wist je dat… de Pool Ernst Willimowski de enige speler is die in één wedstrijd vier keer scoorde en toch verloor? Dat was tegen Brazilië in 1938. Uitslag: 6­5. Wist je dat… de Turk Hakan Șükür het snelste doelpunt maakte? In het duel tegen ZuidKorea in 2002 scoorde hij na elf seconden. Dit stukje is geschreven door Caniggia en Liam. nr. 1 7/'09 1
Pagina 16
Moppen Sinterklaas Sinterklaas en de Kerstman zitten samen aan de bar. Zegt Sinterklaas tegen de Kerstman: 'Geef mij maar een biertje!' Zegt de Kerstman: 'Ja dahag, ik ben Sinterklaas niet!' Buren Op nummer 54 woont Batman, op nummer 55 woont Superman, op nummer 57 woont Spiderman. Wie woont er op nummer 56???? Antwoord (met Engels accent uitspreken): Buurman. van 30 dagen Een dom blondje komt juichend het café binnen en bestelt een Bacardi-cola. Ze glundert na elke slok, terwijl ze tegen zichzelf zegt: 'Wouw, dertig dagen, niet te geloven!' De barman kijk haar vreemd aan en vraagt: 'Wat, dertig dagen?' 'Nou,' zegt het blondje, 'ik heb een legpuzzel afgema akt binnen dertig dagen, terwijl er op de doos stond: drie tot vijf 5 jaar!' Ouders Weet je waarom ouder zo vaag zijn? 16 nr. 1 7/'09 door Britt & Beau Antwoord: Eerst lere ze je praten en lopen... En later zeggen ze: 'Mond houden en stilzitten Een poepje Jantje zit in klas. Hij laat een scheet, het stink heel erg. De juf vraagt: 'Wie liet die scheet? Waarop Jantje antwoordt: 'Ikke, juf, ik!' 'Jantje? Zo vies ben je toch niet? Maar o ga maar op de gang staan.' Jantje rent naa de gang. Eindelijk... denkt hij. Eindelijk hoef ik die vieze geur niet meer te ruiken. B&B Goudvis Komt een goudvis bij dokter. Zegt de dokte 'Oh, ik zie het al...! Uit de kom...!' j de er: nkt ?' oké, aar ik rs en n!' Brand in de school!!! Natuurlijk was er geen brand in de school... De mensen van de brandwee kwamen aan de kleuters laten zien hoe ze te werk gaan. Basisschool de Haren, 5 juni 2009. Stanley (52) is al 23 jaar brandweerman. Wij vroegen hem of het hem een kick geeft om een held te zijn. Zijn antwoord op die vraag: 'Nee, het is gewoon m’n werk en m’n plicht, ik doe dit omdat het een goed gevoel geeft om mensen te redden.' Hij krijgt veel leuke reacties over zijn werk. Hij vindt dat er in Den Bosch weinig agressie is, behalve tijdens de jaarwisseling. Dylan, Liam en Abdel Wat vinden de peuters van de brandweer? Abdel, Dylan en Liam interviewden de kleuters: Wat vonden ze van het bezoek van de brandweerman? Sommigen vonden de sirene eng. Anderen vonden het juist heel erg leuk. Giovanni nodigde de brandweermannen uit voor een kopje koffie: hij wou heel graag tussen de brandweermannen zitten, en dat deed hij ook. We vroegen of er iemand bij was die later ook brandweerman wou worden. Maar iedereen antwoordde met nee! Sommige kinderen mochten even in de bak van de lift staan. nr. 1 7/'09 1
Pagina 18
We maken een Arubaans hoofd­ en nagerecht. Dit is het hoofdgerecht (voor 4­5 personen): Karni stoba (gestoofd vlees) Wat heb je nodig? 750 gram rundvlees (bieflappen), 1 citroen, 2­3 eetlepels olie, 1 fijngesneden ui, 1 fijngesneden paprika, 1 fijngesneden tomaat, 2 teentjes fijngesneden knoflook, 1 vleesbouillonblokje, peper (naar eigen smaak), 1/2 theelepel kerriepoeder, 1/2 theelepel komijnpoeder, 1 theelepel mangochutney,1 eetlepel ketjap asin, 1 eetlepel piccalilly, 2 eetlepels tomatenpuree, 6oo milliliter water. Bereidingswijze: Was het vlees in water met citroensap en snijd het in reepjes of blokjes. Doe het vlees in de pan. Voeg de rest van de ingrediënten toe, behalve de tomatenpuree en het water. Meng alles goed en laat het enkele minuten koken. Daarna tomatenpuree en water toevoegen. Goed roeren en aan de kook brengen. Vervolgens afgedekt op een laag vuurtje laten sudderen totdat het vlees gaar is. Zo nu en dan goed roeren. Eet er rijst of aardappelen bij. Met voor de liefhebbers: Gebakken banaan Nodig: 1 rijpe bakbanaan, 4­5 eetlepels olie. Bereidingswijze: De rijpe banaan van de schil ontdoen en in of 7 langwerpige plakken snijden. Verhit de olie in een koekenpan en bak hierin de bananen aan beide kanten bruin. Laat ze op keukenpapier goed uitlekken. 18 nr. 1 7/'09 P.S. Je kan hem serveren bij het gestoofde vlees! Opmaak: Maikel Tekst: Caniggia n 6 de op s! ia Crème brulée (Kesio) Arubaans toetje voor 24 personen DOOR: CANIGGIA OPMAAK: ARON Wat heb je nodig? 12 eetlepels suiker, 6 grote eieren,1 eetlepel maïzena, 3 blikken gecondenseerde volle melk met suiker van 397 gram, 1 liter koffiemelk, 250 ml ananassap, 1 limoenschil, 1/4 kopje rum of brandy (hoeft niet), 2 theelepels ananasaroma. Hoe maak je het klaar? Klop de eieren los tot een luchtige massa. Maïzena, gecondenseerde volle melk met suiker, koffiemelk, ananassap en limoenschil toevoegen en goed blijven kloppen. Laat dit mengsel 2 uur in de koelkast staan tot al het schuim eruit is, voeg de rum of brandy en het ananasaroma toe. Alles goed mengen. Breng 12 eetlepels suiker in een aluminiumvorm van 24 cm op een laag vuurtje aan de kook. Laat dit koken tot het een goudbruine caramel wordt. Niet te lang laten koken, anders smaakt het bitter. De vorm draaien, zodat de wanden ervan met caramel bedekt worden. Laat de caramel afkoelen. Het wordt vanzelf hard en gaat kraken. Giet het eimengsel door een zeef in de vorm; bedek de vorm met een stukje aluminiumfolie. Zet hem in een grote pan, voor 2/3 gevuld met heet water (au bain Marie), in de voorverwarmde oven (175 ˚C, 2.45 uur). De crème brulée na de baktijd goed in de vorm laten afkoelen, daarna een paar uurtjes of overnacht in de koelkast zetten. Voor het serveren de rand met een mes los snijden en de crème brulée op een diepe schaal omkeren. Garneren met vruchten op stroop (ananas, perzik, mandarijn etc.) naar smaak. Vraag voor je gaat koken wel toestemming aan je ouders!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!! Smakelijk! nr. 1 7/'09 1
Sprookjes geschreven en geïllustreerd door cursisten van Nieuwe Veste, centrum voor de kunsten, Breda

De Keukenprinses & andere sprookjes


Pagina 0
Pagina 4
Voorwoord Een Keukenprinses laat zuiglam uit Baambrugge komen, en ook parmaham, truffels, levende kreeften en vers geplukte zeekraal. Ze verzamelt bergen eten, tafels vol geurend, glanzend voedsel, rijk als een Vlaams stilleven uit het begin van de zeventiende eeuw. Dat alles doet ze omdat ze een prins wil vinden die de kunst verstaat om een aardig potje te roeren. Of het de Keukenprinses lukt om de ware Keukenprins te vinden, komt u te weten wanneer u het sprookje van Kitty Schaap leest. Ik kan alvast verraden dat het merendeel van de prinsen in de groencontainer verdwijnt en dat ten paleize uit een krop andijvie een zoon geboren wordt, die zal opgroeien voor galg en rad. Het is duidelijk: De Keukenprinses en andere sprookjes bezit alle ingrediënten die in een sprookjesboek thuishoren. De verhalen zijn stuk voor stuk bizar en speels. Ze laten boven alles zien dat schrijven een hoop plezier oplevert. Tegelijkertijd zijn de sprookjes doordesemd van de ernst die bij het vak hoort. Want wie schrijft is de meester van zijn eigen universum en mag bedenken wat hij wil, maar hij heeft tegelijkertijd de plicht om zorgvuldig om te gaan met de vorm, de constructie en de taal. Deze schrijvers weten dat. Hun verhalen zijn nooit te gek voor woorden. Ze hebben een kop en een staart en daartussen een lijn die consequent een eigen logica volgt. Dat die logica los staat van de gangbare moraal en soms gruwelijk en bloedig is, maakt niet uit. Als het verhaal maar goed geschreven is. Zuiglam uit Baambrugge en een zoon in een krop andijvie: de verhalen zijn stuk voor stuk zwanger van beelden. Geen wonder dat tekenaars en schilders van Nieuwe Veste met veel plezier illustraties bij de sprookjes hebben gemaakt. De combinatie van sprookje en illustratie laat ook zien wat de rijkdom van Nieuwe Veste is. Het is een huis vol cursisten die allemaal kunst maken, maar dan op heel veel verschillende manieren. Wat hen bindt is de inspiratie. Als die gedeeld wordt, krijg je iets heel moois: inspiratie in het kwadraat. Dat is geen sprookje, maar tastbare realiteit. Wat je dan krijgt is een compleet sprookjesboek. Frits Achten hoofd beeldende kunst, theater en schrijven Nieuwe Veste, gemeente Breda 3
Pagina 6
4 Kitty Schaap De Keukenprinses E r was er eens een stokoude koning die geen zonen had. Hoe de onfortuinlijke vorst het ook probeerde, het lukte hem maar niet om een troonopvolger te verwekken, en de tijd drong. Slechts één prinses was het schamele resultaat. Weliswaar was het meisje beeldschoon, maar ze had een gebrek: ze was dom en blond, en ze wilde alleen maar koken. Van de vroege ochtend tot de late avond was ze in de paleiskeuken in de weer met pureeknijper, groentemandoline en knoflookpers. In een laatste poging de dynastie te redden besloot de koning dan maar de Keukenprinses – want zo werd zij in de volksmond genoemd – uit te huwelijken. Maar hij had buiten de wil van zijn dochter gerekend. ‘Ach vadertje,’ sprak het meisje, ‘waarom doet u het niet zelf? Ik ben niet in mannen geïnteresseerd. Liever ga ik naar bed met een fijn kookboek.’ Haar vader zag in dat de situatie hopeloos was, doch hij wilde nog een poging wagen om het koninkrijk te redden, en schreef een kookwedstrijd voor prinsen uit. Wie de prinses wist te verleiden met zijn kookkunsten of anderszins, mocht haar huwen. Met grote tegenzin stemde de Keukenprinses toe. De dag van de wedstrijd reden er al vroeg tientallen koelwagens het paleisplein op, en spoedig waren al de voorraadkamers tot de nok gevuld met reebiefstuk, parmaham, truffels, levende kreeften, zuiglam uit Baambrugge en vers geplukte zeekraal. Tot grote ergernis van de prinses bevolkten tientallen prinsen met gestreepte schorten de paleiskeuken. Ze klopten en roerden, bardeerden het vlees en flambeerden dat het een lieve lust was. De prinses proefde hier en daar wat, om het subiet weer uit te spuwen. ‘Deze saus is geschift,’ riep ze, ‘en de maker ook. In de groencontainer met hem! Kneuzen zijn jullie, allemaal.’ Toen ontdekte ze tot haar verbazing een vrouwtje van middelbare leeftijd met een gebloemd schort voor. ‘Ik kook andijvie met een sausje, majesteit. Afgewerkt met een kruimig aardappeltje en gehaktballen in vette jus.’ Dat was heel wat beter dan die liflafjes van de prinsen. ‘Met jou wil ik trouwen,’ riep de Keukenprinses. ‘Niets daarvan’, riep de koning, die de bui al zag hangen. ‘Ik trouw met haar.’ En zo geschiedde. De koning trouwde met de kokkin, die Riet bleek te heten, en ze vierden zeven dagen feest met voor alle onderdanen doorlopend gratis andijviestamppot. Negen maanden later kwam er ten paleize uit een krop andijvie een zoon, die zou opgroeien voor galg en rad... De prinses begon een restaurant en werd wereldberoemd. 5
Pagina 8
Evi van den Biggelaar Wolvenpost Beste Harry, Je raadt nooit wat me is overkomen. Het was een natte dag in februari en mijn hol stond helemaal blank. Dus ik besloot om bij dat ouwe mens dat in mijn tuin woont in te breken. Ik had geluk, want het touwtje hing door de brievenbus. Ik trok eraan en de deur ging open. Ik roepen om te kijken of dat ouwe mens thuis was. Het geluk was die dag echt aan mijn kant. Ze lag ziek in bed, helemaal weerloos. Zo’n maaltje kan ik niet weerstaan, dus peuzelde ik haar lekker op. Na dit middagsnackje wilde ik een dutje doen. Dus trok ik haar pyjama aan en stapte in het lekker voorverwarmde bedje. Een paar uurtjes later wordt er op de deur geklopt, een meisje roept om haar oma. Dus ik antwoord met een hoge piepstem: ’Trek maar aan het touwtje’. Het meisje loopt de slaapkamer binnen en kijkt me een tijdje raar aan. Begint ze daarna allemaal vragen te stellen over mijn ogen, oren, neus en mond. Toen ze de vraag over mijn tanden stelde, kon ik me niet meer inhouden, ik had ondertussen weer zo’n honger gekregen. Ik sprong uit bed, maar helaas was het meisje mij te snel af, ze is ontkomen. Daarom woon ik tegenwoordig in het huis van het ouwe mens. Dus als je een keer langs wilt komen voor een bakkie, ben je van harte welkom. En misschien hebben we wel geluk en komt er een snack binnenwandelen! Groetjes, Eddie 6 Beste Eddie, Wat fijn om te horen dat het zo goed met je gaat. Helaas gaat het met mij wat minder. Mijn hol staat ook blank. Dus ik vorige week aan de wandel op zoek naar een droog plekje. Zoals je weet wonen er bij mij drie biggetjes in de buurt. Ik dacht: laat ik daar eens aankloppen om te kijken of ik daar mag schuilen. Kom ik bij het eerste biggetje, dat in een strohuisje woont. Ik klop aan en vraag: ‘Biggetje, biggetje mag ik binnenkomen?’ Antwoordt dat biggetje: ‘Nee daar heb ik geen zin in, dus je komt er niet in.’ Dus ik blaas het huisje zo omver. Helaas is het biggetje mij ontkomen. De dag erna loop ik naar het takkenhuisje van het tweede biggetje. Ik klop aan en vraag: ‘Biggetje, biggetje mag ik binnenkomen?’ Ook dit biggetje antwoordt: ‘Nee daar heb ik geen zin in, dus je komt er niet in.’ Dus ik begin weer te blazen en blaas zo het huisje omver. Helaas was ik weer niet snel genoeg. De volgende dag ging ik op pad naar biggetje nummer drie. Die woont in een stenen huisje. Ook hier klop ik aan en vraag ik of ik binnen mag komen. Helaas mocht dat ook niet. Ik ben heel de dag bezig geweest om het huis omver te blazen, maar dat is me niet gelukt. De dagen erna heb ik hem zelfs nog weg proberen te lokken naar een veld vol knollen en een appelboom. Maar dat biggetje is slim en trapte nergens in. ’s Nachts kreeg ik het geweldige idee om door de schoorsteen het huisje binnen te komen. Dus ik de volgende dag zo stil mogelijk het dak op geklommen. Heeft dat biggetje een ketel kokend water op het haardvuur staan. Met als gevolg dat ik nu mijn brandwonden zit te likken in mijn natte hol. Zou ik een paar dagen bij jou in het huis van het ouwe mens mogen logeren, zodat ik mezelf weer een beetje kan opwarmen? Dat zou ik heel fijn vinden. In de lente ga ik ook een stenen huisje voor mezelf bouwen, zodat ik nooit meer kou hoef te lijden. Groetjes, Harry 7
Pagina 10
Els Schuring De eenzame tafel D e oude Gepetto zat aan tafel en las een boek. Sinds zijn zoon de wijde wereld in was getrokken, had hij daar tijd voor. Soms keek hij op de klok, om te zien of het al tijd was om naar bed te gaan of gewoon om te weten hoe laat het was. De dagen duurden lang. Hij verveelde zich. Vaak dacht hij terug aan de tijd dat hij nog een jonge timmerman was. Van het hout dat hij vond in het bos, maakte hij speelgoed en meubels. De kinderen en de mensen uit het dorp wisten hoe knap en handig hij was. Ze vroegen hem vaak om iets te maken of te repareren. Nu was hij oud en moe. Hij leunde met zijn beide ellebogen op de tafel en staarde voor zich uit. Opeens hoorde hij een diepe zucht. Hij keek om zich heen. ‘Is daar iemand?’ vroeg hij verbaasd. ‘Jij denkt zeker dat je de enige bent die oud en eenzaam is!’ riep een krakende stem. Gepetto keek onder de tafel en stoelen. ‘Wie ben je? Waar zit je?’ De stem sprak opnieuw: ‘Ik zit hier vlak onder je neus. Ik ben de tafel waaraan je elke dag zit te dagdromen. Je ellebogen prikken in mijn schouderbladen. Jouw gewicht hangt als een steen om mijn nek. Weet je eigenlijk wel hoe ik me voel? Nooit kom ik van mijn plek en altijd ben ik alleen. Jaloers ben ik op de vrolijke stoelen, die altijd om me heen dansen en soms van plaats wisselen. Het is echt niet leuk om je hele leven tafel te zijn!’ Gepetto haalde verschrikt zijn armen van het tafelblad. ‘Neem mij niet kwalijk, tafel’, sprak hij. ‘Ik wist niet dat het zo erg met je was. Ik heb je ook nooit horen klagen. Wat kan ik voor je doen?’ ‘Je bent zo’n goede timmerman, Gepetto’, fleemde de tafel. ‘Wil je een stoel van mij maken? Niet zo’n gewone, maar een deftige, met armleuningen en gedraaide poten?’ Gepetto dacht even na. ‘Waar moet ik dan mijn boek lezen en eten?’ vroeg hij. ‘Ach Gepetto, je bent oud en versleten. Het kost je moeite om rechtop te zitten. Jouw plaats is in een luie makkelijke stoel waarin je de benen kunt strekken!’ sprak de tafel slim. Toen haalde Gepetto zijn gereedschap tevoorschijn en begon met zagen en timmeren. Na een paar dagen was de stoel gereed. Voorzichtig ging Gepetto zitten. Hij strekte zijn benen zo ver hij kon. Wat zat dat heerlijk! Zijn handen streelden de leuning van de prachtige stoel, die glansde van tevredenheid. Nu voelde hij pas hoe moe hij was. Hij sloot zijn ogen en viel in een diepe slaap. 8 9
Pagina 12
Jan Koster Koning Aap I n een ver land aan zee leefde een eenzame Koning De Koningin was weggevaren en nooit meer teruggekomen. Zijn zoon, de Prins, was weggezwommen en nooit meer teruggekomen. Zijn dochter, de Prinses, speelde met dolfijnen en is ook nooit meer teruggekomen. De Koning woonde nu dus helemaal alleen in zijn Koninklijk Paleis. Dat is niet helemaal waar, want er woonde ook nog een aap, een praataap. Een Grote Praataap, een Grote Mannetjes-Praataap. Zijn naam was Pisang. Pisang kon maar vier dingen: praten en praten en praten en praten. Dat was wel gezellig voor de Koning, want nu had hij tenminste iemand met wie hij kon praten en die ook tegen hem aan kon praten. De Koning hield van Pisang. Maar de Koning werd ouder, ouder en nog veel ouder. Als hij straks dood zou gaan moest er toch een nieuwe koning komen, en waar haal je die vandaan? De Praataap zei: Laat MIJ maar koning worden, Koning PISANG de EERSTE! En hij roffelde op zijn borst en riep heel hard: Hoewaai hoewaai hoewaai! Maar de mensen in dat land wilden geen aap als koning, zelfs geen Praataap. Als hij nou een lieve mensenvrouw had, die dan Koningin zou worden…. Ja, dán vonden ze het zo erg nog niet, vooruit dan maar. Dat was makkelijker gezegd dan gedaan, welke vrouw wil nou met een aap trouwen? De Koning liet in het hele land zoeken en zoeken naar een lieve vrouw voor Pisang. Maar alle vrouwen verstopten zich. Ze wilden wel Koningin worden, maar… Máár er was één lieve jonge vrouw die blind was. Zij had een mooie naam: Chiquita. Chiquita kon dus niet zien dat Pisang een Grote Lelijke Aap was, een Praataap met een Platte Zwarte Neus en Bolle Rode Ogen en Grote Gele Tanden. Zij kon hem niet zien, maar zij kon hem wel horen. En hij zong een lied voor haar. Chiquita o Chiquita, voor jou zing ik een aria, ik vind je erg LIEF, jij bent mijn HARTEdief! En hij zong nog veel meer moois en nog veel meer liefs. 10 Zij hoorde hem zo mooi zingen en haar hart borrelde van blijdschap. Jaja, en haar hart bleef maar borrelen en borrelen, en ze werd heel verliefd. Zó verliefd dat ze van hem ging houden. En ze ging zoveel van hem houden dat ze graag met hem wou trouwen. En toen zij trouwden werd er een groot feest gegeven in het Bananenbos naast het Paleis. De oude Koning hield daar een mooie toespraak en zei dat hij stopte met Koning-zijn, hij ging met pensioen. En alle grote en alle kleine mensen en alle praatapen zongen toen: Lang leve Koning Pisang en nog langer leve Koningin Chiquita, hoera hoera hoera! En toen is de oude Koning in een bootje gestapt en ook hij is nooit meer teruggekomen. Maar Pisang en Chiquita bleven elkaar zoentjes geven en leefden nog lang en gelukkig. 11
Pagina 14
12 Léon Ripmeester Sneu-wolfje E r was eens een Sneu Wolfje dat liever een Rood Katje was geweest. Hij trok dan ook vaak stiekem grootmoeders kleding aan. Dan ging hij in een rood jurkje op oma’s bed liggen. Soms legde hij eerst een bolletje wol onder de matras waar hij dan op ging liggen, zodat hij zich kon verbeelden dat hij de Prinses op de Erwt was, wachtend op haar poezelige prins. Op een dag, toen Sneu-wolfje weer heimelijk aan het grasduinen was in grootmoeders kledingkast, vond hij naast de hem bekende rode mutsjes en jurkjes een paar rode dansschoentjes met hoge hakken. Sneu-wolfje kirde van plezier. Vlug trok hij zijn RoodKatje-outfit aan én gleden zijn keurig gemanicuurde wolvenklauwtjes in de schoentjes. Prompt kreeg hij de dringende behoefte om uitbundig te gaan dansen. Hij bouncete spontaan oma’s huis uit, het sprookjesbos in. Zo kwamen niet alleen de schoentjes, maar ook Sneu-wolfje zelf uit de kast. Wat voelde hij zich bevrijd! De meeste sprookjesbosbewoners waren aangenaam verrast toen ze Sneu-wolfje zo zagen en noemden dit ‘nu typisch een modern sprookje’. Echter, er leefden in het bos ook haatbaardkabouters, en die dachten daar héél anders over. Zij wensten de teksten van Grimm en Andersen namelijk naar de letter te lezen. Het openlijke verkleedgedrag van Sneu-wolfje bestempelden zij dan ook als ‘abject en infaam’. Een en ander baarde hun bijzonder veel haat. Zij gingen zo ver in hun haatbaardkloverijen dat enkelen van hen in de berm in hinderlaag gingen liggen, hun zwavelstokjes in de aanslag. Na enig wachten kwam Sneu-wolfje voorbij huppelen op zijn über-modieuze klik-klakhakjes. Hij neuriede I want to break free van Queen. Zonder pardon bliezen de haatbaardkabouters hem op: KABOEM! Daar zagen ze Sneu-wolfje de lucht in vliegen. Ze wreven in hun moordenaarshandjes van voldoening. Maar tot hun verbazing bleef hij gewoon doordansen! Steeds hoger en hoger trippelde Sneu-wolfje op zijn rode dansschoentjes. Hoger en hoger, richting de schapenwolken, tot ze hem niet meer konden zien. En daar danst hij nu nog steeds. Ergens tussen de Grote Beer en de Kleine Beer, in de Rode-Katjeshemel. 13
Pagina 16
Marlene Lunter De rode spikes V an jongsaf aan wilde Karen al hardlopen. Niet zomaar hardlopen. Nee, ze wilde net als Ellen van Langen op de Olympische Spelen de 800 meter winnen. Elke dag rende ze naar school. Als ze boodschappen voor haar moeder moest doen, rende ze naar de winkel. Als er iemand was die het verdiende om Olympisch kampioen te worden, dan was zij het wel. Jammer genoeg had ze weinig talent. Op een dag zag ze in de sportwinkel een paar rode spikes staan. Ze kocht ze van het geld dat ze uit haar moeders portemonnee had gepikt. Toen ze ze aantrok voelde ze het meteen, dit waren echte Kampioensspikes. Ze ging twee keer zo hard als voorheen en ze kon het veel langer volhouden. De spikes aan haar voeten bleven doorhollen. Op haar sloffen haalde ze de limiet voor de Spelen. Als een speer schoot ze door de series en door de halve finale. Aan rust tussendoor kwam ze niet toe, de spikes bleven hollen. De finale zelf won ze met een halve baan voorsprong. Toen Karen op het podium stond, trappelden haar voeten in de spikes op de plaats, terwijl het orgel het Wilhelmus speelde en zij met haar zuivere stem uit volle borst meezong. De warme zonnestralen schenen helder en haar hart was vol vrede en vreugde. Na de Spelen zetten ze de spikes in een glazen kast in de woonkamer, samen met haar gouden medaille, en jarenlang vertelde Karen iedereen over haar hardloopavonturen. Pas na haar honderdste vloog haar zieltje naar God, die haar hartelijk ontving, want zoveel Olympische kampioenen waren er niet in de hemel. 14 15
Pagina 18
Colette Versteegh Moeder gaat uit werken C oby ligt al in een diepe slaap verzonken. Zo aantrekkelijk als een grasmat in het vroege voorjaar, is de enige conclusie die haar man nog kan trekken. Voor het slapengaan is hij nog even de slaapkamer van zijn kinderen binnengegaan. Hij heeft ze zacht in hun magere wangetjes geknepen en gezegd: ‘Welterusten lieverds, pappa zal altijd voor jullie zorgen.’ Met wijd opengesperde ogen ligt hij nu bed. Hoe kan hij die belofte ooit waarmaken? Coby heeft zijn zoontje en dochtertje zo goed opgevangen toen hun moeder, Antje, ziek werd en uiteindelijk overleed. Nergens zou hij zo’n zorgzame moeder voor zijn kinderen vinden, zei Antje, die haar zus kende als geen ander. Op haar sterfbed vroeg ze hem met Coby te hertrouwen. Maar nu neemt Coby de kinderen telkens mee als ze in het bos moet werken. En steeds vaker komt ze zonder hen thuis, zodat hij ze moet gaan zoeken. Plotseling begint Jan te transpireren. Zon Antje op wraak omdat hij wel eens een nachtje bij de buurvrouw doorbracht toen zij zo ziek was? Voorzag ze dat Coby zich als een boze stiefmoeder zou ontpoppen? Nooit aan gedacht dat ze hem na haar dood zo'n loer zou draaien. Jan ligt klappertandend in bed, hij voelt een golf van misselijkheid opkomen. Hij ziet Grietje voor zich, en Hans, die nietsvermoedend liggen te slapen. En dan Coby, met haar rode ogen, haar benige handen en scherpe tong. De heks. 16 Lucia Rozendal Nieuwe kleren voor de koning W illem-Alexander en Máxima lopen door de P.C. Hooft. Alexander heeft dringend een stel nieuwe kaplaarzen nodig. Met zijn watermanagement komt hij vaak op plaatsen waar kaplaarzen een eerste levensbehoefte zijn. Natte voeten kun je als staatshoofd natuurlijk niet gebruiken! Alexander twijfelt nog over grijze of blauwe, maar Máxima is zeer gedecideerd en kiest voor hem frivole rode met witte stippen, die passen leuk bij de laarsjes van de kinderen. En er is tenslotte al genoeg truttigheid in de wereld. Alexanders oog valt op een prachtige mantel, maar Máxima trekt hem mee. Verderop zit een kleermakerszaak waar de meest exclusieve stoffen gebruikt worden. De kleermaker heeft hen al zien aankomen en heet hen van harte welkom: ‘Treed binnen, Sire!’ ‘Zie je wel dat ik gelijk heb’, kirt Máxima. Prachtige stoffen, in mooie kleuren, stralen hun tegemoet; koningsblauwe kasjmier, vermiljoen velours en zilvergrijs satijn. De kleermaker laat Alexander een aantal mantels passen. Alexander, traditiegetrouw, voelt het meest voor een grijze mantel van zuiver lamswol. Terwijl hij zich het pashokje in wringt, wenkt de kleermaker Máxima. ‘Kijkt u eens, hoe mooi deze mantel is!’ Máxima gooit haar blonde lok opzij en zet haar meest intelligente blik op, toch ziet ze geen barst! Zou ze aan een bril toe zijn? De kleermaker voegt toe: ‘Deze mantel is alleen zichtbaar voor de meest intelligente mensen, domme mensen zien hem niet!’ ‘Oh’, zegt Máxima. Dan dringt tot haar door wat de goede man zegt. ‘JA, MAAR NATUURLIJK! Prachtig, prachtig. Alexander, schiet toch eens op, ik heb nu toch iets gevonden!’ Alexander komt uit het pashok. ‘Kijk eens Alexander, hoe mooi – en alleen zichtbaar voor de intelligentsten onder ons…’ Ze geeft hem een vette knipoog. Alexander laat het muntje direct vallen. ‘Nou, dan zal ik deze prachtige mantel maar eens passen.’ Jullie begrijpen: hij zit als gegoten. Alexander komt fier uit het pashok en roept: ‘Ik wil hier niet alleen een mantel, maar ook een pak van.’ ‘Oh ja!’ roept Máxima. ‘En een overhemd met stropdas.’ ‘Oh ja!’ roept Máxima. ‘En doe er dan ook maar een leuke boxer bij!’ De volgende dag trekt Alexander zijn nieuwe pak aan. Het voelt heerlijk, alsof hij helemaal niets aan-heeft, zo soepel en zacht. Hij vertrekt met zijn outfit en zijn nieuwe kaplaarzen naar de Deltawerken, die nodig een inspectie behoeven. Er wordt nog lang over gesproken… 17
Pagina 20
Kees Vreeburg Liselotte E r was eens, in een ver land, een meisje dat Liselotte heette. Ze woonde alleen met haar vader in een klein vervallen huisje in een klein dorpje. Ze waren arm, maar gelukkig was Liselotte zo handig dat ze alles kon repareren wat kapot was. Ze hielp dan ook vaak de mensen in het dorp met allerlei klusjes. Haar apetrotse vader schepte graag over haar op, maar op een dag ging hij te ver. Hij vertelde de bakkersvrouw dat alles wat Liselotte vastpakte in goud veranderde. De vrouw van de bakker vertelde dit snel door aan de burgemeester. Die gaf zijn zoon, op wie Liselotte heel erg verliefd was, de opdracht om haar te halen. De burgemeester zei tegen haar: ‘Zo, dus jij kunt alles in goud veranderen? Zorg er dan maar eens voor dat mijn hele huis van goud wordt.’ Liselotte keek de burgemeester verschrikt aan. ‘Als het je lukt, dan mag je met mijn zoon trouwen. Lukt het je niet, dan wil ik je nooit meer zien in het dorp.’ Diepbedroefd keerde Liselotte terug naar huis. Ze wilde dolgraag met de burgemeesterszoon trouwen, maar ze kon onmogelijk het burgemeestershuis in goud veranderen. Terwijl dikke tranen nog over haar wangen rolden, viel ze in slaap. Midden in de nacht klopte er een klein, lelijk mannetje tegen haar raam. Liselotte werd wakker en deed het raam open. Het mannetje zei tegen haar: ‘Ik wil je wel helpen om het huis van de burgemeester in goud te veranderen, maar dan wil ik jouw eerste kindje hebben.’ Liselotte was zo wanhopig dat ze het beloofde. De volgende dag gonsde het nieuws door het dorp: het huis van de burgemeester was helemaal in goud veranderd. Snel trok Liselotte haar jas aan en rende naar het burge18 meestershuis. Haar mond viel open van verbazing. In het ochtendlicht fonkelde het huis als een ster. Alles was veranderd in goud. De deuren, de ramen, zelfs de planten in de tuin. Trots stond de burgemeester bij zijn gouden hek. Toen hij Liselotte zag, wenkte hij haar. Hij zei: ‘Dat heb je prachtig gedaan, meisje. Nu mag je met mijn zoon trouwen.’ Wat was Liselotte blij. Liselotte en de burgemeesterszoon trouwden en een jaar later kregen ze een zoontje. Ze noemden hem Repelsteeltje en waren dolgelukkig. Precies een nacht na de geboorte van hun kindje klopte het kleine, lelijke mannetje weer op hun raam. Liselotte werd wakker en barstte meteen in tranen uit toen ze hem zag. Ze was hem al helemaal vergeten, maar nu wist ze weer precies wat ze hem had beloofd. Hij kwam haar zoontje halen. Zo hard huilde ze, dat het mannetje tegen haar zei: ‘Als je raadt hoe ik heet, hoef je je kindje niet af te staan.’ Liselotte noemde alle namen die ze kende. Hans, Klaas, Pieter, Joost, zelfs Repelsteeltje kwam voorbij. Maar het mannetje schudde alleen maar zijn hoofd. ‘Helaas,’ zei hij, ‘als je het morgennacht nog niet weet, neem ik je kindje mee.’ En hij verdween in de nacht. De volgende dag vertelde Liselotte alles aan de vrouw van de bakker. Die was al heel vroeg het bos ingegaan om hout te hakken voor de oven. Toen ze het verhaal had gehoord, zei ze: ‘Dat is toevallig! Toen ik vanmorgen vroeg in het bos liep, hoorde ik een stemmetje zingen: Niemand weet dat ik ook Liselotte heet.’ De nacht daarop kwam het mannetje weer naar het raam van Liselottes kamer. ‘En?’ vroeg hij met een gemene glimlach op zijn gezicht. Liselotte antwoordde: ‘Ik weet wel wie je bent, hoor. Jij bent Liselotte.’ De ogen van het mannetje draaiden weg en hij tuimelde achterover uit het raam. Toen Liselotte naar beneden keek, zag ze alleen de schoentjes van het mannetje liggen, waar een klein rookwolkje uit kwam. Nooit hoorde ze meer iets van hem. En Liselotte en de burgemeesterszoon? Die leefden nog lang en gelukkig. 19
Pagina 22
20 Helene Witkop-Jonker Het elfje & de witte kater E r was eens een witte kater, die woonde in het bos. Dat witte was op zich vrij bijzonder, want zoveel witte katers zijn er niet. Maar zelf vond de kater het maar niks. Hij schaamde zich en kwam het liefst niet al te veel meer bij de andere dieren. En eigenlijk werd dat gevoel elk jaar erger. Nu was het idee dat hij niet mooi was of niet goed genoeg, niet zomaar uit de lucht komen vallen. Al toen hij een kitten was, werd het altijd al gezegd door z’n vader. Dat hij te wit was, te langzaam, en (heel spottend) dat ze z’n jachtinstinct waren vergeten aan te leggen. Dan wilde de witte kater wel door de grond zakken. De vader zelf kwam iedere dag wel met een gekraakte muis of vogel in zijn bek naar huis. Maar de witte kater hield gewoon niet van jagen. Hij wilde liever spelen en vrienden zijn met de andere dieren. Toen nog wel. Maar toen ze allemaal groter werden, begonnen de muizen hem te mijden. Ze dachten: Alles goed en wel, maar hij blijft een kater, dus pas op! Vroeg of laat komt z’n ware aard naar boven! De vogels waren al veel eerder afgehaakt. En de witte kater voelde zich alleen. Op een dag kwam er een afzichtelijk monster in het bos wonen. Maar het gekke was, het was een monster met een hele lieve stem. En hij begon te spreken tegen de witte kater op zo’n manier dat deze het monster niet als lelijk zag. Maar wat hij hem te zeggen had, daar werd de kater niet blijer van. En tegelijkertijd wilde hij toch steeds die stem weer horen. Zo liefelijk, zo zacht. Tot hij vanzelf ging geloven in wat het monster allemaal zei. De kater dacht: Hij heeft gelijk. Wat doe ik hier nog! Ik heb genoeg van het grote bos, ik wil weg van hier. Ook al weet ik niet precies waarheen. 21
Pagina 24
Net op dat moment gebeurde er iets wonderlijks. Er fladderde ineens iets om zijn kop, heel snel en licht. Hij kon zo gauw niet zien wat het was, een vogel of een vlinder. Maar toen het op een tak ging zitten, zag de kater dat het een elfje was! Een echt elfje, zoals je ziet in sprookjes. Ze was heel mooi. Ze had een fijn gezichtje en prachtige zilveren vleugels. Ze zei: ‘Waarde kater, ik ben gestuurd om jou te helpen je los te maken en weer vrij te zijn.’ ‘Maar ik ben vrij’, zei de kater. ‘Ik kan gaan en staan waar ik wil.’ ‘Nee, nee, dat denk je maar. Je zit gevangen in je eigen hoofd. En dat komt omdat je altijd hebt geloofd wat anderen over je zeiden. Dat je langzaam bent en lelijk wit, zonder jachtinstinct en niet de moeite waard. Maar ik zal je eens wat zeggen. Diep in jou zit iets prachtigs wat veel wezens niet hebben, namelijk het vermogen om lief te hebben. Dat is meer waard dan wat ook ter wereld.’ De kater werd er verlegen van. Op dat moment werd het elfje besprongen door het monster van Zelfmedelijden, want dat wilde de kater niet zomaar opgeven. Maar zodra het monster het elfje raakte, was er als het ware een beschermende bel om haar heen (als een zeepbel van onbreekbaar glas), zodat hij het elfje niets kon doen. Daar schrok het monster zo van, dat hij het op een lopen zette en nooit meer terugkwam. Toen toverde het elfje in een oogwenk een heerlijk maal voor twee personen op een picknickkleed op de grond. En zo zaten ze, wel ruim twee uur, te praten en te eten, aan een kabbelend bosbeekje op het groene gras. Ten slotte zei het elfje: ‘Nu weet je weer wie je werkelijk bent. Handel ernaar en ga weer vrienden maken, net als vroeger.’ Toen was ze net zo plotseling verdwenen als ze gekomen was. Een week later ontmoette de witte kater een prachtige gestreepte tijgerpoes. Zij viel direct op z’n mooie witte vacht en hij viel op haar mooie ogen, met hele lange wimpers. Ze werden tot over hun oren verliefd en kregen een heleboel kittens. Als je goed zoekt in het bos, kom je ze nog altijd tegen. Want ze leven daar al heel lang, en gelukkig! 22 Tanja van den Hout Hasj & Wietje H asj en Wietje waren broer en zus en woonden aan de rand van Sprookjesland met hun vader de Hasjkoning. Maar de zaken gingen slecht en de Hasjkoning stuurde ze het woud in om zaken te gaan doen met de Grote Dealer. Dus gingen ze op weg. Na een lange wandeling kwamen ze uit bij de ultieme coffeeshop van de Grote Dealer. Overal hingen joints en waterpijpen en op het dak lag voldoende stuff om een heel jaar heel Sprookjesland te kunnen voorzien. Uit de schoorsteen kwam de geur van overheerlijke wiet. Hasj kon zich niet beheersen en trok een joint uit het raamkozijn. Knibbel knabbel knuisje, Wie rookt er van mijn huisje? Hasj en Wietje schrokken zich wild. Had de Grote Dealer hen gesnapt? ‘Kom binnen’, zei ze en ze schoof de deur open. ‘Binnen heb ik nog veel meer lekkers.’ Ze gingen naar binnen. De Grote Dealer maakte een waterpijp voor ze aan en na enige tijd waren de kinderen zo stoned als een garnaal. Maar de Grote Dealer had kwaad in de zin. Ze wilde Hasj en Wietje doden en hen als één superjoint oproken. Ze bracht het vloei in gereedheid, pakte de kinderen op en legde ze erop, zodat ze hen tot joint kon rollen. De kinderen hadden gauw hun knietjes opgetrokken. De Grote Dealer begon te rollen en te rollen en toen het vloei goed genoeg gerold was, wilde ze het dichtplakken. Net op het moment dat de joint dichtgelikt zou worden, trapten Hasj en Wietje het vloei van zich af. De grote dealer viel achterover. De kinderen plakten haar snel in het vloei en staken haar aan. ‘Wie is hier nu de superjoint?’ riepen ze en ze dansten om de Grote Dealer heen, die gilde als een speenvarken. Hasj en Wietje pakten zoveel hasj en wiet als ze konden dragen en liepen snel terug naar hun vaders huis. En ze rookten nog lang en gelukkig. 23
Pagina 26
René Haans Wie is er bang voor... E r was eens een geit die zeven jonge geitjes had. Zij hield van allemaal evenveel. Op een dag wilde zij het bos in om voedsel te halen. Tegen haar kinderen, die naar een tekenfilm over De Drie Biggetjes zaten te kijken, zei ze: ‘Laat niemand binnen en pas op voor de wolf.’ De geitjes zeiden: ‘Lieve moeder, wij zullen goed oppassen, u kunt rustig weggaan.’ Voordat moeder Geit het huis verliet, haalde zij uit de la een mobiele telefoon en gaf deze aan de oudste met de woorden: ‘Als er iemand aan de deur komt die je niet vertrouwt, bel dan meteen de boswachter.’ Zo vertrok moeder Geit. De wolf, die op de uitkijk had gestaan, liep meteen naar het huis toe. Hij klopte aan en riep met luide stem: ‘De playstation-man!’ Helaas had hij niet gezien dat er twee dagen van tevoren een camera, zo onopvallend mogelijk achter een klimop, boven de deur was opgehangen. De geitjes zagen meteen dat het de wolf was. Zij riepen: ‘Wie is daar?’ De wolf zei: ‘Ik kom jullie een nieuw playstation-programma brengen.’ Daar trapten de geitjes niet in. Vlug belde het oudste geitje de boswachter met de mededeling: ‘Kom gauw, want er staat een wolf voor de deur.’ De andere geitjes riepen door de brievenbus: ‘Even wachten, even geld pakken.’ De wolf wachtte terwijl hij zijn snorrenbaarden likte. Voordat hij weer kon kloppen omdat het toch wel heel lang duurde, zag hij de boswachter zijn geweer richten. Vluchten kon niet meer. Hij probeerde nog even de boswachter op andere gedachten te brengen door te zeggen: ‘In het sprookje De wolf en de zeven geitjes word ik opengesneden en vullen ze mijn buik met stenen.’ Het mocht niet baten. Hij kende de verhalen: de boswachter miste nooit. Toen moeder Geit thuiskwam, zaten alle geitjes weer netjes voor de tv te kijken naar Wie Is er bang voor… 24 25
Pagina 28
Kitty Schaap De borstvergroting E r was eens een koningin die heel ontevreden over haar uiterlijk was. Iedere ochtend keek ze in de spiegel, en vroeg om raad. ‘Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is de mooiste van dit land?’ Altijd noemde de spiegel de naam van een bekende televisiepersoonlijkheid of een fotomodel. De koningin kon het niet uitstaan. Karrenvrachten goud en juwelen besteedde ze aan haar uiterlijk: ze liet vet wegzuigen, haar lippen opvullen en hangende oogleden liften, maar niets hielp, zelfs botoxen niet. ‘Lieverd, je bent toch prachtig?’ zei haar gemaal. ‘Dat zeg je alleen maar om te slijmen’, krijste de koningin, en ze moest zo hard huilen dat ze er de hele dag niet uitzag. ’s Avonds keek ze weer hoopvol in haar toverspiegel. ‘Lief spiegeltje, wie is het mooiste van het hele land?’ vleide ze. ‘Jij niet, je borsten zijn te klein’, schimpte de spiegel. Met een zwaai gooide ze hem kapot tegen de paleismuur, zodat hij in duizend stukken uit elkaar viel. Als dat maar geen zeven jaar ongeluk betekende. Op dat moment klingelde de paleisbel. Voor de deur stond een lelijke, gebochelde dwerg. ‘Majesteit,’ sprak hij, ‘ik heb wat u zoekt: een schoonheidsspreuk. Wie deze uitspreekt, wordt meteen de mooiste van de hele wereld.’ De koningin haalde begerig haar goudbrokaten beurs uit haar decolleté. ‘Denk erom,’ sprak de dwerg vermanend, ‘u mag de spreuk maar één keer gebruiken.’ Gauw betaalde de vorstin hem en nam het papier in ontvangst. Ze rende ermee naar haar boudoir en deed de deur op slot. Met haar leesbril op prevelde ze het ingewikkelde toverwoord. En daar gebeurde het: haar borsten begonnen te groeien en groeien en groeien. Nu was ze vast de mooiste van de hele wereld. Snel ging ze naar bed om een schoonheidsslaapje te doen. Wat zou haar gemaal verrast zijn! Terwijl de koningin sliep, kwam de koning thuis. Hij zocht zijn gade in haar boudoir, maar vond haar daar niet. Er lag slechts een briefje met een spreuk. Hardop las de koning het toverwoord. Uit de slaapkamer klonk een luid gekrijs. Het was de koningin. Haar borsten groeiden, en waren nu zo groot als pompoenen, nee, als skippyballen. En nog hield het groeien niet op. Ze kwam klem te zitten tussen de kast en het hemelbed. ‘Zoek de dwerg!’ gilde de koningin, terwijl de muur begon te barsten. De koning rende tussen het vallend puin door naar buiten, maar hoe hij ook zocht, de kabouter was voorgoed verdwenen. 26 27
Pagina 30
Hellen de Kanter Wordt vervolgd H oi, met mij. Hoe gaat ie? Hmmm. Nog tv gekeken? Jammer. Heb je even? Mijn stiefzussen waren naar een feest. Helaas mocht ik niet mee. Ze hadden nogal een bende achtergelaten, dus ik was aan het ruimen. Sta ik plots in de spotlights en zit ik midden in zo’n soort Metamorfose. Ken je dat programma? Nooit echt gezien? Ik ook niet hoor. Maar ze gaan dan dus iemand een opknapbeurt geven. Nee heb ik ook niet nodig. Ze vroegen wel naar mijn zus. Maar die waren natuurlijk beide niet thuis. Ja, ik wilde het niet zeggen. Zij zouden er meer baat bij hebben. Ik zag er natuurlijk weer lekker slonzig uit, omdat ik aan het werk was. Ze vonden mij dan ook een dankbaar object om op te knappen. Voor ik het wist stond ik daar dan ook ingesnoerd in een jurk, gezicht dik in de plamuur, haren in de plooi. Het werd nog gekker. Ik zit in Got You, dacht ik. Je weet wel, zo’n programma met verborgen camera. Ik werd opgehaald door een soort rijdende pompoe– Wacht even, er komt een ander lijntje binnen. Ik bel je zo terug. Waar was ik gebleven? O ja. Ik werd naar een paleisachtig gebouw gebracht. Daar moest ik een felverlichte catwalk op. Komt er uit het donker een jongen naar me toe joh. Hij leek wel op dat lekkere jong uit So You Think You Can Dance. En dansen kon hij! Met mij! Heerlijk. Toen ging het licht in de zaal aan. Blijken er enkel meisjes op hun mooist te zijn. De Liefdesmakelaar, dacht ik. Via sms en telefoon wordt dan de ideale partner gekozen of zoiets. Dan zie ik ook mijn stiefzussen tussen het publiek. Ik kreeg het plots Spaans benauwd en het was ook al twaalf uur. Snel heb ik de benen genomen. Verlies ik in de haast nog een van mijn schoenen op de trap. Ik zou niet weten hoe ik thuis ben gekomen, maar ik ben daar sne– O, ik moet hangen. Hoor mijn stiefmoeder komen. Sms je. Doei kus Hi, Kijk eens op www.uitzendinggemist.nl/prinszoektvrouw/prinsvindtschoen xxx Cindy 28 Karin Kraaijvanger Het Erwtendrama — De Prinses op de Erwt, hoe het verder ging… D e prinses en haar prins aten voortaan iedere dag een erwt, omdat deze groente hen bij elkaar had gebracht. Zij leefden gelukkig samen in het grote Groene Kasteel in het Klimopbos. De vierjarige Snertje had het leven van het stel compleet gemaakt, al hun dromen waren uitgekomen. Op een dag verslikte de prinses zich in de erwt en haar gezicht werd groen. De groene kleur verdween niet meer, zelfs niet toen ze de erwt gewoon weer had doorgeslikt. Snertje begon heel hard te huilen, en dacht dat zijn moeder veranderd was in een monster. En inderdaad, het was echt een drama om te zien. Iedere dag werd het een stukje erger, ook nadat zij erwten voorgoed had afgezworen. De prins deed zijn best, maar kon de groene kleur op een dag niet meer verdragen. Hij verliet haar. Dan maar geen prinses als vrouw. Hij liet haar en Snertje in dikke tranen en wanhoop achter, maar wat moest hij dan? Zijn liefde was over, hij kon geen groen meer zien. Er wordt rondverteld dat de prins dezer dagen getrouwd is met een boerendochter die van bloemkool houdt. 29
Pagina 34
‘Die ga ik niet zoenen!’ riep prins ZonderMeer heel hard. Daar werd de arme Doornroosje toen wakker van. Heel anders dan in haar dromen. Er stond een prins, een knappe prins, maar niet om haar te kussen. Hij liep boos weg en zei, zo dat zij het nog net kon horen: ‘Wanneer je de volgende keer gaat slapen, zet je maar een wekker naast je bed!’ 32 Peter Tomesen Passeoester M adeleine woonde in een lelijke Vinex-wijk aan de rand van de snelweg en had twee zusjes, die allebei in de reclamewereld zaten. Wat een snobs waren dat. Madeleine werkte gewoon achter de kassa bij de Hema. Al jaren wilde ze eens naar zo’n openlucht-dance-festival toe. Een beetje thuis indrinken of in de plaatselijke zuipkeet misschien, een half tabletje xtc erbij en uit je bol gaan maar. Op een dag sloeg ze de krant open en las over een ontwerpwedstrijd waarmee je toegangsbewijzen kon winnen voor het dance-festival een paar weken later. De zusjes van Madeleine deden natuurlijk mee en wonnen. Madeleine had tot hun grote spot ook meegedaan, maar was buiten de prijzen gevallen. Voor de bewuste avond hadden de twee zusjes al een paar flinke piercings laten zetten in hun navel, die ze geraffineerd onder hun strakke truitjes lieten zien. ‘Nou, veel plezier dan maar hè, met Goede tijden, Slechte tijden!’ riepen ze Madeleine spottend ten afscheid toen ze in hun snelle Volkswagen cabriolet stapten. Madeleine was er kapot van dat het feest van haar dromen zo haar neus voorbij ging. Ongeveer vijf minuten later, toen ze toch een xtc-tabletje had genomen en naar buiten stond te staren, zag ze plots een verschijning die zo uit de lucht naar beneden scheerde. Hij leek op een kruising tussen George Clooney en Brad Pitt en hij was nog op zo’n revival-scooter ook. Toen de dingdongbel ging, wist ze zeker dat hij voor haar kwam. Snel verruilde ze haar kousenvoeten voor de fijnste gympies die ze had, en sprong achterop. Hij steeg zowaar op, vloog door de lucht en landde pal achter de deejay op het immense terrein. De lucht kleurde al donkerrood op die prachtige zwoele juli-avond en de vette, hypnotiserende klanken van hypno, trance en lounge leken wel over het publiek te zweven. Haar Adonis zei dat hij bijtijds weer naar huis moest omdat hij de volgende dag vroege dienst had. Als ze er om twaalf uur niet was, zou ze alleen naar huis moeten. Na een uur of twee brak er grote paniek uit op het veld, waardoor Madeleine in het gedrang haar gympies kwijtraakte. Ook wist zij door alle cocktails niet meer waar ze nou met haar Adonis had afgesproken. Treurig speurde ze om half acht ’s morgens op haar blote voeten het verlaten terrein af naar haar schoeisel. Thuisgekomen na een lange lift plofte ze haar bed in en sliep twee nachten en een dag. In de rubriek ‘Gezocht’ van de weekendkrant stond een oproep van een man die op zoek was naar de eigenaresse van die prachtige hippe gympen op het dance-festival. Toen ze naar hem e-mailde dat ze van haar waren, bleek het een vies mannetje te zijn dat op heel andere dingen uit was. Uit wraak sms’te ze dat de gympen waarschijnlijk haar zusjes ook zouden passen. Maar dat feest, dat konden ze haar niet meer afpakken. Aan die Adonis dacht ze nog vaak met een glimlach terug. Wat was die cool… 33
Pagina 38
Léon Ripmeester Frans & frietje E r was eens een jongetje dat weggelopen was van huis. Hij was weggelopen omdat hij thuis altijd te weinig te eten kreeg. Tenminste, dat vond hij zelf. Zijn moeder noemde hem juist altijd ‘een gezellig dikkertje’ en de schooldokter had hem laatst zorgelijk aangekeken en iets gemompeld over ‘suikerspiegels’. Frans, want zo heette de smulpaap, zwierf door de Vinex-wijken van zijn middelgrote provinciestad. Hij was dus al snel verdwaald. Hij liep en hij liep, hij wist eigenlijk niet eens precies waarnaartoe. Wat hij wél wist, was dat hij honger kreeg. Honger. Steeds meer honger. Zijn bolle buikje rommeldebommelde en rammeldebammelde er lustig op los. Juist toen Frans heimwee begon te krijgen naar moeders keukentafel, zag hij plots op een klein verlaten pleintje een frietkraam staan. ‘Holle Bolle Saucijs’ stond er in uitnodigende lichtletters op de kar. Snel waggelde Frans ernaartoe. In de kraam stond een oude vrouw met een grote haakneus en rode ogen. Boeien! dacht Frans, betoverd als hij werd door een plotse patattenwalm. ‘Wat zal het wezen, jongeman?’ kraste de vrouw, terwijl ze naar hem grijnsde. ‘Doe maar een frietje buikgriep met ui, een smekbek pinda, een gepaneerde SAS-dag en een portie boterballen met bollewoppiesaus!’ zei Frans opgetogen. Hij likte alvast zijn lippen af. De vrouw keek hem strak aan. ‘Weet je waarom mijn vette happen zo lekker zijn? Omdat ik ze bak in de reuzel van jonge jongens! Wil je dat eens meemaken misschien?’ Voor Frans er erg in had, stond hij in het frietkot bij een kokende ketel met vet. Het vrouwmens wreef in haar knokige handjes. ‘Ga maar op het emmertje fritessaus staan, en kijk maar eens goed in de frituurpot… mollig maatje van me!’ Enthousiast klom Frans op het emmertje en wiebelboog over de rand van de frituur. Zag hij daar een geflambeerde krokodel drijven? Wat hij niet zag was dat de vrouw, die eigenlijk een sneks was – dat is een heks in een frituurkot die vooral voorkomt in Belgische sprookjes – de frietschep had gepakt. Ze stond klaar om Frans met een kittige kontklop tegen zijn royaalronde blubberbips in de frituur te laten tuimelen. De sneks haalde haar arm naar achteren om een mep te geven… Toen was daar opeens Graatje, de zus van Frans, die haar broer stiekem was gevolgd. Dat was niet moeilijk geweest, want ze was tamelijk, zeg maar gerust zorgwekkend, mager. Ze viel dus niet erg op tussen de straatlantaarns. Precies op het juiste moment dook Graatje op achter de sneks en gaf haar een stevige duw. De sneks viel nu zélf met een luide gil naar voren, plons-plof-spletsj in de kokende frituurolie! Direct begon de olie te borrelen en te sissen en de sneks ging krijsend kopje-onder. Toen was het stil. Frans en Graatje vluchtten het frietkot uit. Nog voor ze het pleintje verlaten hadden stond de Holle Bolle Saucijs al in lichterlaaie. Want sneksen met de reuzel van jonge jongens, dat is best wel explosief, zoals je zult begrijpen! Frans en Graatje renden en renden. Door de Strandvogelbuurt. Door de Insectenbuurt. Door de Zeeheldenbuurt. Door de Pastoorsbuurt. Al snel kreeg Frans toch weer honger. Hij stelde voor om ergens een superslurpse smikkelsorbet te gaan kopen. Pardoes gaf Graatje hem twee rijstwafels. Zo snaaiden ze nog lang en gelukkig. 36 Colette Versteegh Zusterliefde Lieve Rika, Graag wil ik je waarschuwen voordat Zijne Koninklijke Hoogheid zich aandient met een schoen. Vanmorgen staat toch plotseling die prins voor me, met een schoen van een dwerg in zijn hand! Als ik hem zou passen mocht ik mee. Je weet het, ik heb voeten zo groot als een slagschip, dus ik wist niet hoe snel ik bij de keukenla moest komen. Ik slijp nog even het mes, knijp mijn ogen dicht en denk: Suus, het is voor het goede doel. En met één klap laat ik het mes vallen. Ik bloedde als een rund, maar ik dacht: beter mank dan onbemiddeld door het leven. In de voorkamer aangekomen pas ik zowaar het schoentje. Maar denk je dat de prinsgemaal een beetje blij naar me keek? Welnee! Ik zag hem wit wegtrekken, hij pakte nog net op tijd de deurklink en verliet ons huis. Dus als hij bij jou met die schoen aankomt, je hiel afhakken heeft geen zin. Liefs, Suus 37
Pagina 42
40 Els Schuring De jongen in de waterput V er hier vandaan woonde een kleine jongen, die zo boos en verdrietig was, dat hij zich vaak verschool in de lege waterput van het dorp. Daar huilde hij dikke tranen. Omdat hij niet wist hoe hij weer vrolijk kon worden, werd hij bleek en mager; zijn ogen stonden mat en donker. De mensen in het dorp vonden het vreemd. Ze begrepen niet waarom de jongen zo somber was en niet speelde met de andere jongens uit het dorp. Op een dag kwam er een nieuw meisje in het dorp wonen. Ze hoorde over de vreemde jongen in de waterput en nieuwsgierig zocht ze hem op. ‘Waarom zit je hier en huil je?’ vroeg ze verbaasd. De jongen veegde met zijn hand over zijn ogen en keek naar boven. ‘Ik ben alleen, daarom valt het leven me zwaar’, zei hij met een zucht. ‘Het zou beter zijn als ik niet geboren was.’ Het meisje werd stil en wist even niet wat te doen. Ze keek om zich heen en zag een vogelveer liggen op de grond. Ze pakte de veer en liet hem in de put naar beneden dwarrelen. Toen de jongen de veer steeds dichterbij zag komen, moest hij glimlachen. ‘Dag’, riep het meisje. ‘Morgen kom ik weer!’ De jongen droogde zijn tranen en streelde zacht over de veer. ‘Dank je, wat mooi!’ stamelde hij. Hij rechtte zijn schouders en klom uit de put. Eenmaal buiten keek hij om zich heen, maar het meisje was verdwenen. Plotseling stak de wind op en rukte de veer uit zijn handen. De jongen schrok. ‘Afblijven, hij is van mij!’ riep hij naar de wind. Maar die stoorde zich niet aan de jongen en blies met volle kracht de veer verder en verder. De jongen rende mee met de wind en holde de veer achterna. Zo werd hij meegevoerd naar het huis van het meisje. Daar wervelde de veer nog één keer hoog op en bleef toen liggen op de mat voor de deur. De jongen klopte aan. Het meisje deed open. ‘Ben je daar al’, zei ze blij. De jongen raapte de veer op en liep met het meisje mee naar binnen. 41
Pagina 44
Hannah Hamans Brief van Brood aan Appel Appel Aan de appelboom Postbus 2306C Land van Vrouw Holle Lief Appeltje van me, Laatst heb ik me toch iets meegemaakt. Ik stond te bakken in de oven en heerlijk te geuren. Langzamerhand kreeg ik een goudbruin korstje om me heen. Ik gilde hard: ‘Ik ben klaar! Haal me eruit!’ En twee prachtige witte ranke vingers met netjes gelakte nagels verschenen en pakten mij vast. Ze haalden me uit de oven en aaiden me zacht. Nog nooit ben ik zo teder aangeraakt. Twee dagen later werd ik weer gebakken in de oven. Langzamerhand kreeg ik een goudbruin korstje om me heen en ik gilde hard: ‘Ik ben klaar! Haal me eruit!’ Van ver hoorde ik een brute meisjesstem schreeuwen: ‘Bah, nee hoor, zo meteen brand ik mijn vingers nog!’ Daar zat ik dan, gevangen in de oven, en mijn goudbruine korstje veranderde langzaam in zwarte aangebrande korst. Ik gilde en gilde, maar ze kwam niet terug. Aan de andere kant moet ik niet zeuren. Van veraf kon ik haar dikke worstachtige met wratten bedekte handen al zien. Moet je nagaan, als haar vingers met nagels waar vuil van wel twee weken oud onder zat mij zouden hebben aangeraakt… Gelukkig gaat het nu weer wat beter met me. Moet af en toe hier en daar nog wel wat zwart van me afschrapen. Ben jij deze twee paar handen ook tegengekomen? Liefs, je Brood Brood In de oven Postbus 2309X Land van Vrouw Holle 42 Silvester van Rijckevorsel Er was eens een hoop ellende E r was eens een meisje dat helemaal niet zo lang en gelukkig leefde. Nee, ’t was snel gedaan met haar. Ook was ze in haar korte leventje helemaal niet zo gelukkig geweest. Het enige kleine lichtpuntje dat ze in haar leven had gekend, was dat een prins haar eens wakker kuste. Maar op dat moment lag ze opgebaard in een glazen kist, dus om nou te zeggen dat het geweldig romantisch was of dat ze daarna de nacht van haar leven heeft gehad, nee. Okee, ik geef toe dat het wel romantisch is als je tot leven wordt gekust, maar als er bij die geweldige kus zeven kleine mannetjes toe zitten te kijken, dwergen die nog nooit het bed met een vrouw hebben gedeeld – en bij dwergen betekent dat dan dus dat ze al heel lang droog staan, want zoals wij allemaal weten worden dwergen minstens vijfhonderd jaar –, dan snap je ook wel dat de dame en heer in kwestie zich niet direct lieten gaan. Tot zover dus dat ene kleine lichtpuntje. Verder was het een en al ellende. Een verknipte stiefmoeder, die eigenlijk een heks was en die haar dood wilde hebben en die het ook nog lukte om dat te bewerkstelligen, door het meisje een vergiftigde appel te voeren; een tijd lang leven in een veel te klein huis, met veel te kleine meubels, dus ook een veel te klein bed, dus elke ochtend wakker worden met een stijve nek of überhaupt niet hebben kunnen slapen omdat je heel de nacht dubbelgevouwen lag of omdat je koude voeten had door de te kleine dekentjes; een huisje dat ook nog eens gelegen was in een donker bos, waar volgens mij weinig leuks te beleven viel; daarvóór een leven in een paleis, wat natuurlijk geweldig lijkt, maar vriendjes en vriendinnetjes had ze niet, behalve de hofjager, maar die durfde maar half tegen de stiefmoeder in opstand te komen toen deze laatste hem opdroeg het meisje te doden, dus erg veel had ie niet voor het meisje over; een vader die in heel het verhaal geen rol speelde, dus zeer waarschijnlijk ook maar een slapjanus was; en dan ook nog eens een moeder die vlak na de geboorte van het kind stierf, maar haar wel opzadelde met een belachelijke naam, die ongetwijfeld voor veel pesterijen had kunnen zorgen, ware het niet dat ze, zoals ik hierboven al zei, geen vriendjes en vriendinnetjes had. Het moge duidelijk zijn: sprookjes zijn helemaal niet zo geweldig. 43
Pagina 46
44 Helene Witkop-Jonker De stenen duifjes E r waren eens twee stenen duifjes. Al sinds lange tijd stonden ze op een muurtje in de tuin. De tuin was geen gewone tuin, o nee. Maar dat was niet voor iedereen te merken, alleen voor mensen die de fantasie uit hun kindertijd niet hadden verloren. Lang geleden was het heel anders geweest in de tuin, toen er nog mensen woonden in het grote huis. Dat was de tijd van de geurende rozenstruiken, de kwakende kikkers, de zangvogels en: de sprekende bomen! Het was fijn en vredig in de tuin, tot er op een dag een grote zwarte kraai kwam wonen. Hij joeg alle zangvogeltjes weg met zijn krassende stemgeluid. En wat nog erger was, was dat hij z’n vrienden ook had meegenomen. Zo was er een giftige Zwarte Weduwe, een verraderlijke Adder, en een deftige maar zeer gevaarlijke Wespenkoningin. Zij was wel de ergste van allemaal. Natuurlijk kon ze zelf niet veel uitrichten, maar ze stookte de zwarte kraai op en die deed precies wat ze zei, alsof hij geen eigen wil had. Voordat de kraai in de mooie tuin kwam wonen, had hij altijd bij de heks van Donkerland gewoond, waardoor hij een heleboel toverspreuken kende. En de wespenkoningin wist dat, want eigenlijk was zij de heks van Donkerland! Ze had zichzelf op een dag per ongeluk omgetoverd in een wespenkoningin. En dat kon ze nooit meer ongedaan maken. Daar was ze zo woedend over dat ze voortaan alles wat mooi was lelijk wilde maken. Ze zei tegen de kraai dat hij de duifjes moest veranderen in steen, en de rozen kregen een geheimzinnige ziekte en verstikten onder het onkruid, alle zangvogels waren verdwenen en de bomen stonden triest te zwijgen. Jaren gingen voorbij. Tot er op een dag iets gebeurde waar de wespenkoningin nooit aan had gedacht. Er kwam een klein meisje de tuin in gelopen, met een wit jurkje, mooie blauwe ogen en een helder stemmetje. ‘Ooh,’ zei het meisje, ‘wat een mooie tuin. Kijk eens mama, stenen duifjes, en hier: rozenstruiken onder al het onkruid!’ De wespenkoningin kon het niet aanhoren! Dat stemmetje! Afschuwelijk! Ze bedacht een vreselijk plan. Ze vloog weg en laat in de avond kwam ze terug met een grote zwerm soortgenoten. Het was een zeer kwaadaardig wespenvolk. Ze zouden het meisje aanvallen en steken waar ze maar konden. Zoveel wespensteken zou ze nooit overleven. 45
Pagina 48
Maar wat de wespenkoningin niet wist, was dat de kraai het meisje ook had gezien. En toen bleek dat er toch nog een klein beetje medelijden over was in het donkere hart van de kraai. Er was iets waardoor hij niet wilde dat er zo iets ergs zou gebeuren met het meisje. Toen de volgende morgen een man de tuin in kwam, probeerde de kraai zijn aandacht te vestigen op het grote nest dat de wespen de hele nacht hadden gebouwd. Het hing in een oude appelboom. De kraai vloog steeds tot vlak bij het hoofd van de man en dan richting wespennest. En, het lukte! De man zag het direct en ging naar binnen om te bellen om hulp. Maar de wespenkoningin had gezien wat de kraai had gedaan. ‘Verrader’, siste ze. En ze gaf de Zwarte Weduwe opdracht om de kraai uit te schakelen. Toen hij op een tak zat van de grote eik, sloop de Zwarte Weduwe naderbij en stak hem met haar gifangel, waardoor hij uit de boom viel en stierf. Het meisje mocht van haar vader niet in de tuin komen tot het wespennest was vernietigd, met alle wespen erbij en ook de wespenkoningin. Direct daarna werd de betovering verbroken en veranderden de stenen duifjes weer in echte tortelduiven. Ze wisten niet wat er allemaal gebeurd was, en dat was maar goed ook. De zangvogels zongen weer hun mooiste lied; in één nacht kwamen de rozen weer boven en nog veel meer andere bloemen, en ze geurden als nooit tevoren. De bomen werden ook weer zichzelf en joegen al het ongedierte weg dat niet in hun takken thuishoorde. En zo werd het weer fijn in de tuin, ja zelfs nog fijner dan eerst. Want alle dieren vonden het kleine meisje lief, omdat zij ook goed was voor de dieren. De kraai werd door het meisje begraven op het mooiste plekje van de tuin, bij de vijver onder de heg. Een echte ereplaats. En precies op die plaats kwamen bijzondere bloemen op, die nog nooit eerder ergens waren gezien. Ze hadden een geur die nog nooit iemand had geroken, zo heerlijk. En hun kleur was zo mooi, of er licht uit straalde met een weerschijn als van parelmoer. Het meisje gaf ze een naam: ‘Tilgivelse’. Nooit heeft ze verteld wat dat betekende. Dat was een geheim, en dat is het nu nog steeds. Alleen de duifjes weten het; zij zijn tenslotte ook geen gewone duifjes. Maar dat zie je alleen als je je fantasie nog niet hebt verloren. 46 Wim Buutveld De sprookjesschrijver E r was eens een man die graag sprookjes schreef. Maar sprookjesschrijven is een kunst, dat doe je niet zomaar! Een passende opleiding is raadzaam, aanleg wenselijk en tijd om te schrijven cruciaal. Omdat de man alleen maar aanleg had, stopte hij zijn grote wens schrijver te worden diep weg. Hij had wel veel andere dingen geleerd, was bekwaam en succesvol in zijn werk, maar ergens knaagde er wat: zijn grote wens bleef onvervuld en dat liet hem niet los. Op zekere dag nam hij een ingrijpend besluit: hij schraapte al zijn geld bijeen, vertrok bij zijn baas en kocht een vissershuisje aan de kust. Een schilderachtig optrekje in de duinen, aan het zicht onttrokken door vliegdennen, ondoordringbare duindoorn en kamperfoelie. Het bood hem rust, privacy en voldoende ontbering om tot grote prestaties te komen. Als hij bij het knetterend haardvuur zat te schemeren en de wind om zijn huisje speelde, kwamen wonderlijke gedachten bij hem op. Het flakkerende licht toverde mysterieuze gedaanten op de ruwhouten wanden. Dat prikkelde zijn fantasie. Maar daarmee kon hij nog niet schrijven! Want veel verder dan Er was eens… kwam hij niet. 47
Pagina 50
Teleurgesteld in eigen kunnen zat hij te tobben. Kreeg zijn familie dan toch gelijk? Ze hadden hem nog zó gewaarschuwd: ‘Waar begin je aan, je wordt doodongelukkig, je zal verkommeren en vereenzamen.’ Zijn dagelijkse wandelingen langs de kust, waarvan hij altijd zo genoot, verloren hun bekoring door z’n gepieker. Tijdens een van die tochtjes werd zijn aandacht getrokken door een drietal paarden die uitgelaten met elkaar speelden. Toen de dieren hem opmerkten, kwamen ze naderbij en namen hem op van top tot teen. De grootste van de drie keek hem hooghartig aan en sprak: ‘Wie bent u en wat kom u hier doen?’ De man schrok een beetje, want pratende paarden was hij nog niet eerder tegengekomen. Als aankomend sprookjesschrijver wilde hij zich echter niet laten kennen, dus hij vertelde wie hij was en waarom hij zich in de duinen had gevestigd. Zijn toehoorders, die zich zij aan zij tegenover hem hadden opgesteld, luisterden aandachtig. Soms knikten ze of schudden het hoofd met een meewarige blik. ‘Kán je eigenlijk wel schrijven?’ vroeg het middelste paard onbeschaamd. ‘Nog niet zo goed’, antwoordde de man. Vervolgens legde hij uit met welke problemen hij te kampen had. ‘Hebt u wel genoeg meegemaakt?’ vroeg nummer drie. Er ontspon zich een levendige discussie. Daarna trokken de paarden zich terug voor beraad. ‘Loop nog niet weg!’ riep het grote paard nog even achterom, waarop de man besloot te wachten. Er werd op zijn schouder getikt. Toen hij zich omdraaide, zag hij een onbekende vrouw. Ze keek hem vriendelijk aan. ‘Zijn ze niet schattig?’ begon de vrouw. Ze bleek de eigenaresse van de paarden te zijn. ‘Ik stond al even achter u en wilde me er niet mee bemoeien.’ ‘Ze zijn erg ontwikkeld. Hoe komen ze aan die kennis?’ vroeg de man. ‘Ik lees ze wel eens voor uit eigen werk en vraag daarna om hun mening.’ ‘U schrijft! Wat leuk, en wat een toeval eigenlijk.’ De man voelde dat hij bloosde. ‘Ik kan u misschien een beetje op weg helpen. Schrijfproblemen..., daar weet ik alles van.’ De goede fee! dacht de man toen ze even later samen door het duin liepen. ‘Het is vlakbij’, zei hij. Toen hij achterom keek, zag hij de paarden reikhalzend bij het hek. Hun blik bleef op hem gericht totdat hij uit het zicht verdween. 48 49
Pagina 54
Pagina 56
catalogus gemaakt door Wies Scheffer, van de expositie In Between 2 door Lea Adriaans & friends, KEG Expo, cultureel centrum ’t Spectrum, Schijndel, 30 oktober - 8 december 2023

In Between 2, Lea Adriaans & friends


Pagina 4
Het project In Between Leven is maken, delen en doorgeven. Met het project In Between wil ik, Lea Adriaans, een creatieve stroom in gang zetten. Het project bestaat uit twee fasen, beide afgerond met een expositie. In Between 1 In de eerste fase ging ik door op de sporen van mijn vader, Sjaak, die op 2 april 2022 overleed. Hij was altijd aan het maken: keramiek, tekeningen, beeldhouwwerken… nooit zonder een twist. Ik liet me inspireren door zijn werk, door zijn verhalen, door betekenisvolle voorwerpen. Ook verbeeldde ik herinneringen aan de periode rond zijn dood. Ik nodigde vrienden en collega’s uit om mee te doen De expositie In Between 1 was op 17 en 18 juni 2023 in de kapel en de refter van mijn werkplek, het Zorgpark in Vught. In Between 2 In de tweede fase van het project staan de sporen centraal die ikzelf nalaat. Tijdens de voorbereidingen voor In Between 1 bleek namelijk dat ik ziek ben, en met een slechte prognose. Wederom heb ik vrienden en collega’s uitgenodigd om mee te doen. Zodat de creatieve stroom wordt voortgezet. Iets zo persoonlijk maken dat het universeel wordt. Dit is en was altijd de ondertitel van mijn werk. Ik heb geleerd niet van de grote onderwerpen uit te gaan, zoals ziekte, dood, geboorte. Ik zoom in op de kleine wereld van de dingen die dichtbij zijn. In die wereld die bekend en vanzelfsprekend oogt zoek ik de verbeelding en verwondering. Ik wil iets zo persoonlijk en specifiek mogelijk maken en tegelijkertijd structuren en lijnen laten ontsporen. Het wordt een intieme wereld met een eigen logica. Als houvast of illusie van houvast in de wereld die groot en niet te bevatten is. Het kan bijvoorbeeld gaan over dat ene kopje dat nog op tafel is achtergebleven; als daar bijvoorbeeld een stukje van af is, is dat belangrijk. Juist de scherpe kant van dat stukje kan raken, of het bloemetje dat nog net zichtbaar is achter het oortje. Dat geef ik de hoofdrol, daar zit de emotie. Vrienden en collega’s zijn, in de voorfase van hun kunstwerk voor In Between 2, aan de slag gegaan met de volgende vragen: : 1 Welk spoor van Lea inspireert mij? 2 Hoe zet ik dat om in eigen werk? Sporen die in de expositie worden uitgelicht zijn: – het blauwe uur – Mary’s blues – patronen die ontsporen – huiselijkheid en de dagdagelijkse dingen
Pagina 6
Het blauwe uur Het blauwe uur duurt in werkelijkheid maar een kwartier. Het is een verstild moment in de overgang van nacht naar dag en andersom. Tijdens mijn residentie in Lichtenvoorde werkte en sliep ik in een klaslokaal. Grote ramen, geen gordijnen. Het blokpatroon van de ramen werd in eerste instantie steeds donkerder door de invallende nacht, dan gingen de straatlantaarns aan. In het blauwe uur verandert het licht van Pruisisch blauw naar indigo, donkerblauwgrijs. Andere kleuren vallen weg, blauw blijft over. Het blauw vult steeds meer de ruimte. Dit beleefde ik daar heel intens doordat ik er alleen was. Mary’s blues Iedereen mag zich tot Maria wenden in nood. Maar wat vindt Maria daar zelf van? Zij is ook maar gewoon een moeder, een dochter, een zus, een collega, een buurvrouw. Maria’s zijn vrouwbeelden met een heleboel blauw textiel. Patronen die ontsporen Dit gaat eigenlijk over controleverlies. Herhaling in gebeurtenissen, waarbij op een gegeven moment iets verschuift. Daar ben je helemaal niet op uit, het gebeurt bij toeval. Als je volledige controle hebt, doe je het te goed. Dan krijgt de ontsporing geen kans, terwijl die het juist interessant maakt. Want zo ontstaat speelsheid en ritme. Huiselijkheid en de dagdagelijkse dingen ‘Waar zijn mijn sokken?’ Wanneer Miró, mijn dochter, iets kwijt was uit haar kast, ging ze in mijn atelier, op zolder, kijken. Want ik gebruik alles in mijn tekeningen. De expositie In Between 2 is van 28 oktober t/m 8 december 2023. De opening is op zaterdag 4 november om 16.00 uur. adres: KEG Expo Cultureel centrum ’t Spectrum Steeg 9 5482 WN Schijndel
Pagina 106