0

Vergeving van zonden of rechtvaardiging? Frank Goldammer + Jakob en Esau Elmar Frey Stichting Da-ath

Colofon Oorspronkelijke titels: Erlassung der Sünden oder Rechtfertigung? Frank Goldammer Jakob und Esau Elmar Frey Unausforschlicher Reichtum 72.Jahrgang, 2003, blz. 59-66, 109-115, 158-167 © Konkordanter Verlag, Birkenfeld, konkordanterverlag.de Vertaling: Rita Buurveld-Jansen Redactie: Date Gorter Uitgave: Stichting Da-ath, Capelle aan den IJssel, da-ath.nl Met schriftelijke toestemming Konkordanter Verlag Omslag: Evangelie Om Niet Foto cover © Zdenek Sasek via Canva ISSN: 2772-8811 NUR 707

INHOUD Blz. Vergeving van zonden of rechtvaardiging? Inleiding ................................................................ 7-8 Het evangelie, dat Paulus verkondigde ................. 8-10 Saulus .................................................................... 10-11 De afzondering ...................................................... 11-13 Zondenvergeving is anders dan rechtvaardiging .. 13-16 Het evangelie van God aangaande Zijn Zoon ....... 16-18 Gods gerechtigheid ................................................ 18-21 De verzoening ........................................................ 21-22 De vroegere zonden ............................................... 22 Het evangelie van de Besnijdenis opnieuw verkondigd ............................................................. 22-23 Snij het woord van de waarheid recht! .................. 23-24 5

Blz. Jakob en Esau Inleiding ................................................................. 25 Het voornemen van God ........................................ 25-26 Uitkiezen ................................................................ 26-27 Het doel van de Goddelijke keuze ......................... 27-28 Rebekka’s vraag en Gods antwoord ...................... 28-30 God weet wie Hij kiest .......................................... 30-32 De meerdere zal de mindere dienen ...................... 32-33 Zoals geschreven staat ........................................... 33-34 Haat en liefde ......................................................... 34-35 De haat van God .................................................... 35-38 6

Vergeving van zonden of rechtvaardiging? Inleiding Bij veel gelovigen heerst onduidelijkheid: kunnen zij werkelijk zeker zijn, dat niets hen kan scheiden van de liefde van God in Christus Jezus? Dat is in Romeinen 8 te lezen. Of is bewaring in het geloofsleven hier op aarde een proeftuin die de redding pas echt consolideert en veiligstelt? Hoewel over heilszekerheid gesproken wordt, komen bij velen twijfels op over hun redding, vanwege tekortschieten, fouten en zwakheid. Men merkt, dat God door deze gebreken vaak bedroefd wordt. Maar men is er niet zeker van, of - en op welke manier – dit eventueel ‘nadelige effecten’ heeft. Om deze reden ontbreekt bij menig gelovige in het dagelijks leven vooral één ding: vrede met God. Deze vrede, die ons in Christus Jezus als in een vesting kan bewaren, ervaren wij alleen te allen tijde, wanneer wij Hem in alles geloven, Hem in alles vertrouwen en alles van Hem verwachten. En: wanneer wij overeenkomstig daarmee, ons altijd, ook in zorg en nood, dankbaar tot Hem wenden. Deze onzekerheden zijn al tijdens de vroege verkondiging van het evangelie van genade door de apostel Paulus begonnen. Waarom houden die, ook vandaag de dag, nog steeds zo hardnekkig stand? In de eerste plaats -vermoedelijk- omdat het evangelie, dat God door de apostel Paulus verkondigde, het onvermogen van de mens laat zien. En dat legt de nadruk op de redding als alleen het werk van God door Christus. En dat bevalt velen niet, omdat zij toch zo graag zelf iets willen doen in 7

plaats van alleen Gods handelen aan te nemen en Hem daarvoor te danken. Het evangelie, dat Paulus verkondigde Voor veel gelovigen is het een ongewone gedachte, dat Paulus, ter onderscheiding van de andere apostelen, een bijzondere boodschap bracht. Ze kennen vier ‘evangeliën’: Mattheüs, Marcus, Lucas, Johannes. Steunen ook Petrus, en de overige apostelen -en Paulus- daar dan niet op? Is er dan niet maar één evangelie, één blijde boodschap, over de Heer Jezus Christus? In de Galatenbrief schrijft Paulus over zijn ontmoeting met degenen die in aanzien waren uit de Besnijdenis, in Jeruzalem 2:6-9. Die zagen in, dat aan Paulus het evangelie van de onbesnedenen toevertrouwd was. Terwijl Petrus, en met hem ook Jakobus en Johannes, voor het evangelie van de Besnijdenis zouden werken. Duidelijk is hier sprake van twee verschillende evangeliën. En Paulus benadrukt, dat God zowel in Petrus als in hemzelf het betreffende apostelschap bewerkte. Twee evangeliën met hetzelfde fundament: Jezus Christus is Heer. Welke verschillen zien we in wat Petrus en Paulus zeiden? Allereerst kunnen we stellen, dat beiden de opdracht kregen om evangelie te verkondigen. Het goede nieuws dus, een blijde boodschap. Beiden waren bekend met de oudtestamentische overleveringen van de vaderen. Daar zijn steeds aanwijzingen voor de blijde boodschap voor het volk Israël in te vinden Jes.40:9-11; 61:1. Vooral werd al op een toekomstig koninkrijk voor het verbondsvolk Israël gewezen Jes.2:2,3; 9:6; 66:18-22; vgl.Jer.23:5-8. 8

Het werd meer concreet toen de Heer op aarde wandelde: Johannes de doper begint met de verkondiging van het evangelie van het nabijgekomen koninkrijk van God Matth.3:1,2. Ook de Heer Jezus verkondigde dit evangelie van het koninkrijk aan allen, die Hem konden horen Matth.4:23; Luc.4:43;8:1. Aan Zijn discipelen, dus ook Petrus, gaf de Heer de opdracht tot verkondiging van het evangelie Luc.9:1-6. Israël wordt voortdurend én uitsluitend aangesproken Matth.10:2-8. De Heer richtte Zich tijdens Zijn bediening op aarde alleen tot het volk Israël Matth.15:24-28. Ook ging Hij in Zijn bediening niet over de landsgrenzen van Israël heen. Maar de loop van de geschiedenis leek dit evangelie zinloos te maken. De verkondiging van het koninkrijk door de Heer mislukte ogenschijnlijk. De beloofde Messias en Koning kwam wel, maar Hij werd door de mensen niet herkend en bovendien gekruisigd. Maar in werkelijkheid was het Gods bedoeling, dat de deur voor het komende koninkrijk dicht zou slaan. De Heer sprak steeds vaker in gelijkenissen, opdat de menigte luisteraars Hem niet zou begrijpen Matth.13:10-13. Alleen aan de discipelen legde de Heer uit wat de geheimen van het koninkrijk betekenden Matth.13:16,17; Hand.1:3. Uiteindelijk vertrouwt Hij aan Petrus het evangelie toe, en die ontvangt de sleutels van het koninkrijk, nadat hij betuigd heeft, dat Jezus de Christus is, de Zoon van de levende God Matth.16:13-20. En dan gebeurt het ongelooflijke, dat Gods Woord al lang van tevoren had aangekondigd. De Messias gaat de weg naar het met vloek beladen kruis op Golgotha, de Redder sterft. Niemand herkent in de bloedende en zo zwaar lijdende Mens de Christus, de Zoon van de levende 9

God. Zelfs Petrus gedroeg zich gedurende deze tijd niet bepaald correct naar de Heer toe. Maar na de opstanding en verhoging van de Heer ging in vervulling, wat Petrus aan opdrachten ontvangen had. Met Pinksteren gebruikte Petrus de sleutels die hem toevertrouwd waren. Nu was de tijd gekomen, dat hij het evangelie voor de besnedenen openlijk, ongehinderd, vrij kon en mocht verkondigen. Handelingen bericht daarover. Door de dienst van Petrus en de andere apostelen werkte God voor korte tijd nog een keer zegenrijk onder het volk Israël. De kernboodschap van de apostel Petrus was het koninkrijk van God op aarde; daartoe behoorde de verkondiging van bekering, doop in water en vergeving van zonden. Petrus en de overige apostelen brachten deze boodschap eigenlijk alleen aan de Joden Hand.11:19; Jak.1:1; 1Petr.1:1. Slechts een paar niet-Joden hadden als proselieten deel aan Israëls evangelie, doordat zij zich geheel aan de Joodse voorschriften en rituelen onderwierpen en zich lieten besnijden. Saulus In Handelingen zien we Saulus, jongeman van Joodse komaf. Hij was toeschouwer bij de steniging van Stefanus, paste zelfs op de mantels Hand.7:58;8:1. Hij stemde in met de terechtstelling van Stefanus. En hij ging verschrikkelijk tekeer tegen de nog jonge uitgeroepenen van de Joodse gemeente. Hij noemde zichzelf later lasteraar, vervolger en geweldenaar 1Tim.1:13. Er was voor hem vermoedelijk niets, dat hij meer verafschuwde dan het evangelie, dat Petrus en de apostelen verkondigden. Waarom? Omdat hij ijveraar voor de wet was. Maar God veranderde deze jonge, dolle, razende man volledig. Saulus ging met brieven van de hogepriester in Jeruzalem naar Damascus. Dit deed hij, om 10

ook daar de mensen, die zich aan de nieuwe leer hielden, te straffen en geboeid naar Jeruzalem te kunnen afvoeren. Toen omstraalde op de weg naar Damascus een licht uit de hemel hem en een stem sprak tot hem: Saul, Saul, waarom vervolg je Mij? Hand.9:3,4. Toen hij neerviel en blind werd, werd hij zich onmiddellijk bewust van de enorme kracht van de verhoogde Christus. Toen stelde God deze Saulus in Zijn dienst. In Damascus gekomen, werd aan hem het licht in de ogen teruggegeven. Dit gebeurde door Ananias, die van de Heer die opdracht kreeg. Saulus werd het door de Heer uitgekozen werktuig om Zijn Naam voor de natiën als ook voor koningen en de kinderen van Israël te brengen Hand.9:15. Saulus werd gedoopt en met de geest vervuld en voerde zijn nieuwe bediening trouw uit. Dit deed hij, ondanks dat de meeste mensen eerst niet konden geloven, dat hij nu plotseling een discipel geworden was. Evenals de andere discipelen verkondigde ook hij het evangelie in de synagogen en leerde, dat Jezus de Zoon van God, de Christus, is. Hij riep de Joden op tot bekering, opdat zij vergeving van hun zonden ontvangen Hand.9:20; 13:5,14,38; 14:1; 17:1-3,10,17; 18:4,19; 19:8. Velen geloofden door zijn bediening. De afzondering De dienst van Saulus kwam in het begin sterk overeen met die van de andere apostelen. Dit veranderde toen Saulus en Barnabas afgezonderd werden door de heilige geest Hand.12:25-13:3. Want God riep hen van toen af voor iets bijzonders. Waarvoor? Voor de dienst aan mensen uit alle natiën. Onmiddellijk lieten deze twee de landsgrenzen achter zich. Zij gingen naar het buitenland, maar ook daar gingen zij steeds eerst naar de synagogen van de Joden. 11

Vanaf Handelingen 13:9 wordt Saulus Paulus genoemd; de inhoud van zijn boodschap veranderde. Op Cyprus ontmoetten Paulus en Barnabas Sergius Paulus, de eerste niet-Jood die zonder enige prestatie vooraf gelovig werd, gered door hun verkondiging Hand.13:7. Toen Paulus in de synagoge in Antiochië werd gevraagd om te spreken, verkondigde hij voor de eerste keer, dat in Jezus Christus ieder die gelooft, onvoorwaardelijk gerechtvaardigd wordt Hand.13:38,39. Met deze boodschap echter, werd Paulus in de synagogen steeds afgewezen Hand.14:1,2; 19:8,9. Het loont de moeite Handelingen te lezen vanuit het perspectief van deze verandering. Niet, dat Petrus en de andere apostelen van de ene op de andere dag hun dienst staakten. Pas geleidelijk aan accepteerden zij de andere bediening van de apostel Paulus. Het werd duidelijk, dat Petrus minder gelegenheid kreeg zijn evangelie te verkondigen. Terwijl Paulus meer kon werken en onthullen. Voorbeeld: Petrus werd op bevel van de koning Herodes gevangengenomen. Een boodschapper van de Heer bevrijdde hem ‘s nachts ongezien, maar hij moest zich verbergen, opdat hem niets overkwam Hand.12. Heel anders ging het bij Paulus: Paulus en Silas zaten in Filippi in de gevangenis in boeien. Zij zongen Gods lof rond middernacht, de aarde beefde, de boeien gingen los. De gevangenbewaarder kwam samen met heel zijn familie tot geloof. En dat niet alleen; Paulus en Silas kregen openbare rehabilitatie en de vrijheid Hand.16. Mensen uit de natiën, die in deze tijd gelovig werden, waren echter nog ondergeschikt aan de Christus-gelovige Israëlieten. De apostelen besloten echter tot diverse decreten. Waarom? Opdat zij, die uit de natiën geroepen werden, niet langer volledig aan de rituelen van het volk 12

Israël deel hoefden te nemen. Aan het einde van de tijd van Handelingen werd evenwel definitief duidelijk, dat de verkondiging van het evangelie van de Besnijdenis niet langer verder ging. Israël werd tijdelijk terzijde gesteld Hand.28:25-28. Deze langzame overgang zien we ook in de vroege brieven van Paulus weerspiegeld. Bijvoorbeeld in die aan de Romeinen, de Korinthiërs en de Galaten. Hij geeft aan: eerst de Jood, maar ook de Griek Rom.1:16;2:9,10. Zondenvergeving is anders dan rechtvaardiging Het begrijpen van deze verbanden is belangrijk voor ons. De inhoud van de evangeliën van Petrus en Paulus verschilt van elkaar. Wij kunnen beiden niet vermengen. Als wij delen van het evangelie van de Besnijdenis op onszelf betrekken, ontstaan direct tegenstrijdigheden. Daarom willen wij nader op de inhoud van deze beide boodschappen ingaan. Wanneer wij ons afvragen: wat onderscheidt beide evangeliën van elkaar? Wel, daarover hebben wij net al iets belangrijks naar voren gebracht. Petrus verkondigt: de vergeving van zonden op grond van bekering en doop. Paulus: de rechtvaardiging door het geloof. Wat is daar zo anders aan? Soms zijn er mensen, die zo onbaatzuchtig zijn, dat zij een ander een schuld kwijtschelden. Of zij kunnen zelfs vergeven, wat men hun aandeed. Iemand van wie de misdrijven vergeven zijn of van wie zijn schuld werd kwijtgescholden, blijft echter toch bezoedeld met wat hij gedaan heeft. De daad kan niet meer ongedaan gemaakt worden, er blijft op zijn minst een smet bestaan. Juridisch gezien is vergeven ook niet rechtvaardig. Een rechter kan een overtreder van de wet de straf niet kwijtschelden, een 13

schuldig bevonden misdadiger het delict niet vergeven. Maar hij moet in overeenstemming met de geldende wet rechtspreken en de daarin vereiste straf opleggen. Als de wet het toelaat kan iemand voor bepaalde tijd veroordeeld worden tot een voorwaardelijke straf. De schuldige mag echter in deze bepaalde tijd niet opnieuw een strafbaar feit plegen. Die heeft in ieder geval een strafblad. Bij herhaling volgt verhoging van de strafmaat. Kwijtschelding van straf, of dat een betaling van schuld, een voorwaardelijke straf of gratieverlening door een vorst is; het is geen daad van rechtvaardigheid. Maar het is een zekere mildheid, edelmoedigheid en barmhartigheid. Wat is rechtvaardiging dan? Geen daad van mildheid, maar van gerechtigheid. Wat is nodig als een mens, die voor het gerecht staat, gerechtvaardigd wil worden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging? Dat bewezen wordt, dat hij onbeschuldigbaar is, dat er niets is wat tot een veroordeling aanleiding zou kunnen geven. In zo’n geval wordt hij vrijgesproken, een verdere beschuldiging of veroordeling is uitgesloten, ja, dat zou onrechtvaardig zijn. Rechtvaardiging is dus vrijspraak op grond van bewezen onbeschuldigbaar zijn. Precies deze betekenis heeft rechtvaardiging ook in het woord van God. Maar laten we eerst nog even op het evangelie van de besnedenen terugkomen. Toen de Heer Jezus Christus met de twee misdadigers gekruisigd werd, bad Hij in Zijn vergevende liefde: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen Luc.23:34. 14

God heeft dit verzoek ingewilligd. Dit zien wij, omdat de apostelen en discipelen ná Zijn hemelvaart aan het Joodse volk getuigenis mochten afleggen. En dat over Zijn opstanding uit de doden en verhoging aan de rechterhand van God. Petrus zegt in zijn toespraak op de pinksterdag, dat God Hem, de opgestane Heer, op de troon van David zal zetten Hand.2:29-32. Hij besluit zijn rede met de woorden: Laat dan heel het huis van Israël zeker weten, dat God Hem én tot Heer én tot Christus gemaakt heeft, deze Jezus, die jullie gekruisigd hebben Han.2:36 Toen de toehoorders daarop diep in het hart geraakt werden en zij vroegen wat zij moesten doen, zei Petrus: Bekeer je en laat ieder van jullie gedoopt worden in de naam van Jezus Christus, tot vergeving van de zonden en je zult de gave van de heilige geest ontvangen Hand.2:36-38 Petrus verkondigde toen, dat met de vergeving van de zonden bovendien de bereidwilligheid van de Heer verbonden is om aan het volk alle beloften van de profeten te vervullen Hand.3:17-21. Ondanks dat zij toch door Zijn kruisiging elk recht daarop hadden verspeeld. Als de apostelen de wederkomst van de Heer als Rechter van het volk hadden moeten verkondigen, dan zou veroordeling het enige geweest zijn, wat zij konden verwachten. Hier zitten wij echter niet als het ware in een rechtszaal. Maar de Koning kondigt in Zijn grootmoedigheid aan Zijn afvallige volk een algemene amnestie af voor alles wat het 15

Hem aandeed. En dat terwijl er een onverbiddelijke wet is. Er zijn echter voorwaarden: zij moeten zich bekeren en op Zijn Naam laten dopen. Bovendien was het nodig de roeping en verkiezing door goede werken te bevestigen, en zo veilig te stellen 2Petr.1:10. Maar ondanks het hernieuwde aanbod werd gaandeweg weer afwijzing door de overgrote meerderheid van de Joden zichtbaar. Nu begint de Heer via Paulus met iets heel nieuws. Het evangelie van God aangaande Zijn Zoon Paulus verkondigt, dat God van nu af aan de zonden van ieder die gelooft, niet kwijtscheldt of vergeeft, maar diegene rechtvaardigt. In Zijn Goddelijke gerechtigheid, spreekt Hij dus de zondaar van iedere aanklacht en elke schuld vrij. Dit is het evangelie van God aan ons mensen in het tegenwoordige beheer. Het evangelie van God aangaande Zijn Zoon Jezus Christus, onze Heer Rom.1:1-5. Hierin wordt de goddeloze daad van de kruisiging van Jezus de mensen niet verweten. Maar de kruisiging is eerder de blijde boodschap van God aan de mensen als Gods werk tot redding. Het is door Hem tevoren bepaald, voorzegd. Hier wordt niet gezegd: ‘de mensen kruisigden Jezus’, maar: ‘God offerde Zijn Zoon op – voor hen’. Hierin gaat het niet om de menselijke religie, die altijd maar wil proberen God gunstig te stemmen. Het evangelie van God openbaart juist het tegenovergestelde. Namelijk wat God deed om de mensen voor Zich te winnen. Als we de Romeinenbrief aandachtig nagaan, ontdekken we, dat het decor, de omgeving, vergeleken met Handelingen, volledig veranderd is. Het gaat nu om de openbaring van de rechtvaardiging. In de eerste hoofdstukken staat de hele mensheid als het ware in de rechtszaal bijeengebracht voor 16

de Rechter van de wereld. Hier wordt niemand beoordeeld op basis van het aannemen van Jezus Christus, of niet. In de Romeinenbrief wordt iets anders in van het licht gesteld. De daden van de mensen, zelfs de overleggingen en gedachten van hun hart, worden be- en geoordeeld door God. God, Die het verborgene ziet, voor Zijn ogen is alles open en ontbloot. Alle mensen moeten rekenschap voor Hem afleggen. Hier wordt geen gratie verleend, hier wordt recht gesproken. Eerst beschrijft de Romeinenbrief God als de rechtvaardige Rechter, Die uitsluitend beslist of de aangeklaagden schuldig zijn of niet – niets anders. Zelfs de voorrechten van de Joden, gebaseerd op de verbonden en beloften voor het koninkrijk, zijn niet van nut in de rechtszaal. De Jood, wordt als overtreder van de wet te kijk gezet. Alle mensen, zonder enige uitzondering, worden als verloren zondaren aangetoond. Zij verdienen terecht toorn en veroordeling. Daarbij speelt het uiterlijk gedrag geen rol. Of iemand naar het schijnt een rechtschapen leven leidde of in openlijke verdorvenheid leefde, doet er niet toe. Want de Rechter komt tot de conclusie: Er is niemand rechtvaardig, ook niet één…want er is geen onderscheid, want allen zondigden en missen de heerlijkheid van God Rom.3:10,23 Dit eindoordeel is het beginpunt van waaruit God Zijn blijde boodschap van redding en bevrijding kan laten klinken. De grote bewijsvoering van de ongerechtigheid van alle mensen is aan het begin van de brief gezet. Niet om ons bang te maken en vrees aan te jagen, werd de omvangrijke bewijsvoering van de ongerechtigheid van 17

alle mensen neergezet. Maar opdat iedere mond gestopt zou worden Rom.3:19. Gods gerechtigheid Met het thans echter…Rom. 3:21 zitten we in het hart van het evangelie. Nu eerst de ongerechtigheid van alle mensen aangetoond werd, openbaart Gods gerechtigheid zich door het geloof van Jezus Christus. Gerechtigheid die voor allen is, en op alle gelovigen komt. Tot hiertoe had de gerechtigheid van God zich tegen allen geopenbaard. Allen zijn veroordeeld en afgewezen. Maar nu, door het geloof van Jezus Christus, openbaart die zich voor allen. Hoe is dat mogelijk, nu de Rechter van de wereld toch juist de ongerechtigheid van allen bewezen heeft? Hij leidt de aangeklaagden uit de rechtszaal naar het schavot. En Hij laat hun verbaasde ogen de meedogenloze voltrekking van Zijn gericht over hun zonden zien. Op Golgotha heeft God aan alle eisen van Zijn gerechtigheid voldaan. Omdat Hij daar het doodvonnis met de publieke terechtstelling van Zijn Zoon voltrok. Die werd daar tot zonde gemaakt en als de zonde aan het kruis behandeld 2Cor.5:21. Gods gerechtigheid eiste lijden voor de zonden en de dood van de oude mensheid. Zijn Zoon nam in geloof aan Vaders rechtvaardigheid dit gerechtelijke oordeel vrijwillig op Zich. Hij stierf voor allen. Golgotha bewijst, dat God zelfs de moordenaars en misdadigers voor Zichzelf wil hebben. Zij, die Hem niet willen hebben en voor Zijn Zoon slechts het kruis gereedhouden. Want Zijn gerechtigheid stond in dienst van Zijn liefde. De Vader, Die het volledig in de hand had om Zijn geliefde Zoon uit de handen van de massa te trekken en die menigte te vernietigen, wilde de 18

moordenaars van Zijn Zoon sparen. Zo onvoorstelbaar groot is Gods liefde voor ons mensen! Hoewel hij de zondaren redden wil, moet Hij de zonde echter toch rechtvaardig richten. God heeft weliswaar de zondaar lief, maar Hij haat de zonde! God alleen is wijs. Zijn wijsheid had voorzien in het enig mogelijke Offer, dat het onmogelijk lijkende probleem kon oplossen. Dat was: de rechtvaardige straf te voltrekken en toch de zondaren te redden. Hij richtte de zonden van de wereld in Jezus Christus - in Zijn liefde: God echter bewijst Zijn liefde voor ons daarin, dat Christus voor ons stierf, toen wij nog zondaren waren Rom.5:8. Dit krijgt bekroning, doordat Hij aan de eis van de gerechtigheid in één rechtsdaad voldeed. En die trof Hemzelf het pijnlijkst, omdat deze het moeilijkst wat bestaat, van Hem verlangde. De Vader, Die vervuld was van de meest innige liefde voor de Zoon, verbrijzelt Zijn eigen Zoon, Die in liefde aan Hem toegewijd was. Wat een bewijs, dat God nooit en onder geen enkele omstandigheid aan de zonde voorbij kan gaan. Hoewel Hij ook liefde is en de zondaar wil redden, anders zou Hij Christus als Eerste gespaard hebben. Zo nauw neemt onze God het! Het is heel belangrijk voor ons, dit te beseffen, want geen enkele, onjuiste conclusie heeft zo’n verwoestend effect als dit: een valse voorstelling van God, alsof Hij het met de zonde niet zo nauw neemt. In het evangelie van Paulus zien wij, dat de redding van een zondaar alleen door rechtvaardiging mogelijk is. Die 19

is dan tegelijk heilig, onbeschuldigbaar en smetteloos voor God Rom.8:1,33,34; Ef.1:4; Kol.1:21,22. Elke gelovige kan nu met vrijmoedigheid en vertrouwen voor de ogen van deze Vader-God komen. De gerechtigheid van God komt nu op allen, die geloven. Het is dus Zijn genadegeschenk voor allen, met wie Hij in gemeenschap wil komen. Het bewijs, dat bij de uitroep van Christus: Het is volbracht! Joh.19:30 de eis van Gods gerechtigheid ook inderdaad werd vervuld, is Christus’ opwekking uit de doden Rom.4:25. Indien na Zijn sterven niet aan alle eisen van de gerechtigheid voldaan was, als niet alle zonden volledig gericht en verzoend waren, dan had God Hem omwille van Zijn gerechtigheid nooit uit de doden kunnen opwekken. Maar Hij stierf voor de zonde in zijn geheel, eens en voor altijd Rom. 6:10. Geen enkele zonde, die verder nog Zijn dood zou kunnen eisen, bleef onverzoend. Met Zijn bevrijding uit de banden van de dood was de vrijkoping die in Christus Jezus is, tot stand gebracht. En daardoor rechtvaardigt God nu de gelovige om niet, in Zijn genade. Ja, om niet Rom.3:24! Nu spreidt Gods eigen gerechtigheid zich in Zijn genade over de gelovige uit, en beschermt die tegen iedere aanklacht. Hij is in Christus zelfs vóór ons! Wij als gerechtvaardigden staan nu, net zo voor Gods aangezicht als Zijn Christus, want wij werden gerechtigheid van God in Hem 2Kor.5:21. Anders hadden wij nooit in tegenwoordigheid van God kunnen komen. Nu kunnen wij begrijpen, dat de boodschap van de rechtvaardiging uit geloof op onvergelijkbaar veel hoger niveau staat dan het evangelie van de Besnijdenis. Dit verheft de gelovige tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God Rom.8:21. Net als Abraham, van wie 20

God geen bekering verlangde. Hij verkondigde een blijde boodschap aan hem. Dat hoefde hij alleen maar te geloven. En zo hoeven ook wij alleen God te geloven. Abraham werd zijn geloof tot gerechtigheid gerekend. Zo ook wij; en daarbij is zelfs dit geloof geen prestatie van ons, maar is Gods naderingsgave Ef.2:8. Niet de wet die ons aanklaagt, is op ons van toepassing, maar wij staan in, onder genade! Ook de ooit door Petrus verkondigde doop in water heeft nu vervulling in het gezamenlijk gedoopt zijn in Christus dood gevonden, zoals Paulus verkondigt Rom.6:3,4; Kol.3:11,12. De verzoening De rechtvaardiging om niet is de eerste voorwaarde, het fundament, het beginpunt van het evangelie. Als niet te beschuldigen mensen nodigt God ons uit in Zijn heilige tegenwoordigheid. In de persoonlijke en vertrouwelijke gemeenschap met Hem. De rechtvaardige betrekking van de mens tot God is tot stand gekomen. Geen zonde kan nog scheiding maken tussen God en mens. Daarom kan Hij aan ons nu een verdere, buitengewoon grote heerlijkheid openbaren. Hij nodigt ons uit de verzoening aan te nemen, toe te treden tot de familie van God. Om als Zijn geliefde kinderen met Vader innige omgang te onderhouden en ons met Zijn liefde te laten overstelpen. Net als met alle rijkdom van Zijn genade in Christus Jezus. In deze sfeer zijn wij nu ook in de dienst voor God gesteld. Wij zijn tot de geestelijke waardigheid geroepen. Om met Zijn Zoon, in nauwste gemeenschap, aan de uitvoering van het plan van God deel te nemen. Deze boodschap gaat ver boven alles uit, wat tot dan toe bekend was. Paulus onthult ons ook het doel van het voornemen van God. Eens zullen alle schepselen Gods gerechtigheid leren kennen, hoewel 21

grotendeels door voorbereidende gerichten. En dan zullen zij ook Zijn liefde in Christus kunnen waarderen. Dan zal God alles in allen zijn 1Cor.15:28. De vroegere zonden Maar hoe zit het met het voorbijgaan· van God aan de zonden, voordat Christus op Golgotha stierf? Was dat niet onrechtvaardig? Nee, want dat gebeurde onder Zijn verdraagzaamheid. Alleen met het oog op Zijn definitieve gericht op Golgotha verdroeg God het onrecht van de zonden, zonder voortdurend met oordeel in te grijpen. Hij had Zich allang voorgenomen, dat Christus tot verzoening van de zonden zou zijn. Hij was al vóór de nederwerping van de wereld daartoe tevoren gekend, om Zijn bloed te storten, daarom kon God met Zijn toorn terughoudend zijn Rom.3:25;1Petr.1:19,20. Evangelie van de Besnijdenis opnieuw verkondigd We moeten nog een vraag beantwoorden: hoe zit het met het evangelie van de Besnijdenis? De boodschap van het koninkrijk voor Israël is zeker niet opgeheven, maar uitgesteld. Het volk Israël is immers niet verstoten, maar slechts tijdelijk terzijde gesteld. God houdt Zich altijd aan Zijn beloften, die zijn onberouwelijk Rom.11:29. Het huidige beheer van de genade is ingelast, totdat allen, die God daarvoor bestemd heeft, tot geloof gekomen zijn en de Heer van de hemel neerdaalt. Dan zullen de in Christus ontslapenen opstaan en samen met de dan nog levende gelovigen tot de Heer weggenomen1 worden 1Thess.4:13-18. 1 Grieks: harpazō – letterlijk: wegrukken, weggrissen. 22

Wij hebben nu niet de opdracht om ‘het koninkrijk van God te bouwen’ zoals vaak wordt verkondigd. Maar, pas ná onze opname2 neemt God Zijn draad met Israël weer op. Veel voor Israël geldende Schriften zullen dan pas in vervulling gaan. Daar zal een tweede verkondiging van het evangelie van de Besnijdenis plaatsvinden. Dat gebeurt totdat de Heer het beloofde koninkrijk van de hemelen op aarde zal oprichten. Degenen echter uit het volk Israël, die in het huidige beheer van de genade van God tevoren bestemd zijn tot zoonschap door Christus Jezus, horen bij het lichaam van Christus. In de Efezebrief stelt Paulus alle gelovigen, ongeacht uit welk volk, op hetzelfde niveau. Wij allen zijn nu in de geest gezegend Ef.1:3, hebben één gemeenschappelijk lotdeel. Het is: één lichaam met één belofte door het evangelie, dat God toevertrouwde aan Paulus Ef.3:6. Snij het woord van de waarheid recht! Ten slotte: Laten wij ons toch aan het evangelie van de apostel Paulus houden! Laten wij het woord van God recht snijden 2Tim.2:15! Het grote verschil tussen de evangeliën van God voor Israël en voor de gelovigen uit de natiën is daarbij essentieel. Als het evangelie van Paulus, de enige boodschap die nu geldt, niet goed begrepen wordt, wat gebeurt er dan? Dan ontstaan ten gevolge van vermenging met Israëls beloften en hun wettelijke voorschriften op zijn minst zeer onduidelijke en wazige voorstellingen. Wij stellen vast, dat vergeving van zonden algemeen aanvaard was. En de diepe betekenis van de rechtvaardiging om niet, werd niet begrepen. 2 Zie voetnoot 1. 23

Naast onzekerheid kan ook angst in het hart komen als met voorrang Gods verontwaardiging wordt gepredikt, in plaats van Gods liefde. Wanneer wij weten, hoe God met ons en Zijn hele schepping omgaat (voor zover Hij ons dat onthuld heeft) en wij alle ons aangaande zegeningen in ons hart dragen, dán zullen wij daardoor vreugde en vrede in het geloof ervaren. En zullen wij ons steeds, in alle situaties, over Zijn leiding verheugen. Moge Hij ons daarvoor de kracht geven! Frank Goldammer 24

Jakob en Esau Romeinen 9:11-13 Jakob en Esau waren tweelingbroers, die uit Rebekka, de vrouw van Isaäk, geboren werden. Rebekka zelf was weliswaar onvruchtbaar, maar God had het smeken van haar man Isaäk verhoord, zodat zij zwanger werd Gen.25:21. Jakob en Esau kunnen dus als gebedsverhoring door God gezien worden. Maar waarom kreeg Rebekka gelijk twee zonen, terwijl één mannelijke nakomeling voldoende was om de aan Abraham gegeven belofte door te geven of te bevestigen? De reden is, dat God deze beide zonen gebruiken wilde om te laten zien, dat Hij de uitkiezende God is. Een keuze door God was niet vereist of mogelijk, wanneer er maar één mannelijke nakomeling was. Het was dan voor God niet nodig om één te kiezen. Maar zo leren wij een belangrijke les. Want God maakte door Jakob en Esau duidelijk, dat Hij de soeverein uitkiezende God is. Hij vraagt niet naar menselijke werken of verdiensten, maar voert een tevoren gemaakt plan uit. Dat wordt met de grootste wijsheid gevormd en is onweerlegbaar. Alleen dit stemt overeen met de goddelijkheid van de alleen wijze God van ware liefde Rom.11:33-36; 16:27; 1Tim.1:17. Het voornemen van God Als wij ons iets voornemen – hoe zelden kunnen wij dat correct uitvoeren! Dat is anders bij God. Zijn voornemen blijft 9:11! Het wordt door niets veranderd, laat staan gedwarsboomd. God is de enige Bron van dit voornemen. 25

Geen enkel menselijk - of ander - slim idee heeft daaraan bijgedragen. God had zoiets ook niet nodig of moest ermee rekenen. Wij maken allemaal deel uit van het Goddelijk voornemen. Maar wij doen daar niet als schepper/auteur of medeontwerper aan mee. Deze eer deelt God niet met ons. Uitkiezen Nauw verbonden met het voornemen van God, en volmaakt in overeenstemming daarmee, is de uitkiezing, niet uit werken, maar uit Hem, die roept Rom.9:11,12. Dit is vast onderdeel van het evangelie, en daar wordt absoluut ondubbelzinnig, herhaaldelijk van getuigd in Gods woord. Maar het wordt slechts zelden geloofd of aanvaard door de zijnen. En nóg veel zeldzamer verkondigd, gepresenteerd en correct begrepen. Daarbij is dit eenvoudig: God Die ons redt en roept met een heilige roeping, niet in overeenstemming met onze werken, maar in overeenstemming met Zijn eigen voornemen en de genade, die ons gegeven is in Christus Jezus vóór eonische tijden 2Tim.1:9. Als God ons in Christus al vóór de nederwerping3 van de wereld uitkoos om heilig en smetteloos voor Zijn aangezicht te zijn Efe.1:4, wat kunnen wij daar nog aan toevoegen? Wij konden deze zegen niet voor onszelf verdienen. Wij hebben deze nooit door eigen, hoogst onvolmaakt handelen, kunnen verwerven. Ook zouden wij die evenmin ooit nog kunnen verwerven. Daarom is het uit 3 Onterecht vaak met ‘grondlegging’ vertaald; het Griekse kata-bolè betekent: neer-werping en in de uitdrukking verwijst het naar de oorzaak van de toestand van Genesis 1:2. 26

Hemzelf, Die lang voor onze geboorte in genade aan ons dacht en ons tot lofprijs van de heerlijkheid van deze genade heeft gesteld. Wij zouden ook bedenken, wat een David bijvoorbeeld schrijft: Mijn dagen, alle waren zij op Uw rol geschreven, de dagen waren gevormd, toen nog niet een van hen er was. Hoe kostbaar zijn mij Uw gedachten, EL4 Psa.139:16,17 Dit alles is wonderlijk om te weten. Want het is veel meer zegen om Gods genade te ontvangen dan door Hem beloond te worden voor een volbrachte prestatie. Want wanneer wij niets vinden in onszelf, of zelf niets zijn, dán kan Hij ons alles zijn. Dat wil en zal Hij ook voor ieder mens eens worden 1Kor.15:28. Het doel van de goddelijke keuze Is het onrechtvaardig van God enkelen (uit de massa van de mensheid) te kiezen en te stellen boven anderen (tot redding)? Oh nee, wat een dwaze tegenwerping van menselijk redeneren! Ten eerste ‘mag’ God beslist dat doen wat ons misschien onrechtvaardig lijkt. Want wij zien slechts een klein deel van Zijn wijze wegen. Zijn wegen zijn en blijven altijd volmaakt, dat wil zeggen: foutloos. Ze stemmen met hem overeen, en ze zijn op voortreffelijke wijze aangepast aan Zijn bedoeling van 4 EL is de titel van de God en Vader van onze Heer Jezus Christus; het betekent: Onderschikker of Beschikker. Ook kent Tenach (OT) de titel Eloah, Onderschikker-waarts; de activiteit van Christus, Die alles aan God onderschikt. En Elohim is meervoud; de geest van zowel EL als Eloah is steeds merkbaar in de activiteiten van Elohim. 27

liefde. Kiezen is nooit een doel op zichzelf, maar gebeurt omwille van de anderen. Dit is opdat de niet-uitgekozenen bereikt en gezegend worden. Tot dan toe echter, verdraagt Hij de instrumenten5 van verontwaardiging, die voor het verderf gereedgemaakt zijn, met veel geduld Rom.9:22. Wij kunnen, mogen God niet haastig en onbezonnen beschuldigen of verdacht maken. Zonder een blik in Zijn hart te hebben geworpen en Zijn goddelijke wijsheid te hebben overdacht, kun je niet iets over Hem zeggen. Gods uitkiezen is eerder een wonderlijk teken, een bevestiging en bewijs, dat Hij op het punt staat Zijn geweldige liefdesplan tot het ultieme geluk en zegen voor al Zijn schepselen uit te voeren. Daarover zouden wij ons – ook voor alle anderen – altijd verheugen! God, Grieks: theos, is de grote Plaatser, Beschikker, die alles op Zijn plaats zet 6. Hij wijst werkelijk ieder mens de plaats, die hem/haar toekomt, en leidt ook ieder individu naar Zijn heerlijk doel. Rebekka’s vraag en Gods antwoord Wij lezen: Izaäk was veertig jaar oud, toen hij Rebekka… tot vrouw nam. Izaäk smeekte Jahweh7 in het bijzijn van zijn vrouw, want zij was onvrucht5 Instrument, Grieks: skeuos, vaak als ‘vat’ of ‘voorwerp’ vertaald. 6 Stichwortkonkordanz KNT, blz. 469, 5e en 6e druk; blz.118, 7e druk. 7 Jahweh is van JHWH, de zogenaamde ‘tijdnaam’ van God, ‘Ik ben’ of ‘Ik zal er zijn’. Letterlijk: word-zijnde-was. Hij Die is, Die was en Die komt, Openbaring 1:4. 28

baar. En Jahweh verhoorde zijn smeking, zodat Rebekka, zijn vrouw, zwanger werd. De kinderen stootten in haar lichaam tegen elkaar. Toen zei zij: als dit zo is, waarom overkomt mij dit? En zij ging Jahweh raadplegen. Jahweh zei toen tegen haar: er zijn twee volken in uw schoot, en twee natiën zullen zich uit uw lichaam vaneen scheiden. Het ene volk zal sterker zijn dan het andere en de oudere zal de jongere dienen Gen.25:20-23 Izaäk trouwde dus met de door God voor hem bestemde vrouw Rebekka. Die was, net als Izaäks moeder Saraï onvruchtbaar. Toen smeekte Izaäk tot Jahweh voor zijn vrouw. Hij deed dus niet als zijn ouders, die de Egyptische slavin in het gezin brachten, waaruit Ismaël - als zoon van het vlees - geboren was. Hij bad tot Jahweh, de God (EL8) die algenoegzaam, alomtegenwoordig is. De God van zijn vader Abraham Gen.17:1. Izaäk had wel heel zijn leven te danken aan de onwankelbare trouw van God aan Zichzelf en aan Zijn levendmakende kracht. En Jahweh verhoorde zijn gebed, Rebekka werd zwanger. Ook zij richtte zich nog vóór haar bevalling tot Jahweh. Dit, omdat de zonen in haar lichaam tegen elkaar drukten. Wat God haar toen bekendmaakte, neemt de apostel Paulus in Romeinen 9 over. Dit doet hij om te benadrukken, dat God Zelf de jongere (de mindere) boven de oudere (meerdere) geplaatst heeft. Hij had reeds over Jakob en Esau beschikt, voordat zij ook maar geboren waren, laat staan iets goeds of slechts gedaan hadden. Noch Esau, noch Jakob hadden kans of gelegenheid om zich voor God te onderscheiden. Ook was de goddelijke beslissing niet gebaseerd op een 8 Zie voetnoot 4 29

verkeerd gedrag, zodat Esau zich gediskwalificeerd had. God had eerder aanstaande moeder Rebekka een blik geschonken in Zijn toekomstige wegen met beide volken, die uit haar lichaam als moeder geboren zouden worden. God weet wie Hij kiest Zij, die door God zijn uitgekozen, zijn altijd geschikte ‘vaten’ (instrumenten), die door Hem gereedgemaakt zijn. Die zijn in zichzelf onwaardig, maar door God aangesteld om allen Zijn heerlijkheid te tonen. Om zo het algemeen welzijn op voortreffelijke manier te dienen. Ze zijn gevormd uit dezelfde kneedbare substantie, net als de anderen, door die ene, grote Pottenbakker, ja, door een machtige meesterhand gevormd Rom.9:21. God wordt nooit verrast door het onwaardige gedrag van Zijn uitgekozenen, alsof Hij hen teveel toevertrouwde, of de dingen verkeerd inschatte. Ook kan Hij daardoor (bijvoorbeeld) nooit tot herziening van Zijn roepingen of intrekking van Zijn beloften gebracht worden: want de genadegaven en de roeping van God zijn onberouwelijk Rom.11:29. God volgt een vast en duidelijk plan na en bereikt dat altijd met Zijn uitkiezen en roepen. Hij kiest het dwaze en zwakke van de wereld uit, om de wijzen en het sterke te beschamen 1Kor.1:27-29. Hij kiest ons uit, de laatsten en minsten. Waarom? Om Zijn genade te laten stralen en haar alles overstijgende rijkdom eenmaal tentoon te spreiden te 30

midden van de ophemelsen9 Ef.2:7. Hij koos Israël uit, het kleinste van al de volken Deut.7:7, een intrigant als Jakob, of ook de lasteraar, vervolger, misdadiger en vijand van Jezus Christus, Saulus. God is niet gebonden aan menselijke ideeën, meningen en pretenties. Hij kiest bepaalde individuen of groepen uit; maakt ze gereed en gebruikt ze voor Zijn eigen doel. Want het gaat om uitvoering van Zijn heerlijke, alomvattende, goddelijke liefdesplan. Zijn soeverein beschikken in wijsheid en liefde is voor allen op wonderlijke wijze ten goede. Er kan ons -en alle anderen- niets beters overkomen dan dat God in Christus Zijn liefdesplan uitvoert. Soms komt men in kringen van mensen die in Christus geloven, de opvatting tegen, dat God van tevoren weet wie goed en wie kwaad zal doen in het leven. En wie bereid zal zijn Christus te aanvaarden, en wie Hem zal afwijzen. En dat de uitkiezing om die reden gebaseerd is op Zijn vooruitziende blik. Wie zo denkt, heeft nog nauwelijks iets begrepen van de absolute soevereiniteit van de alleen wijze God van liefde. En diegene biedt, hoewel onbewust, weerstand tegen de waarheid van Zijn almacht en gerechtigheid. Zulke bolwerken, menselijke redeneringen, moeten wij in onszelf afbreken, want ze verheffen zich tegen de kennis van God 2Kor.10:4,5. 9 De ophemelsen: het ‘gebied’ of ‘sfeer’ dat boven of hoger dan de (beide) hemelen is. De geestelijke machten die daar zijn, vormen ons toekomstig ‘arbeidsveld’ om ze tot onderschikking te leiden. 31

Want welke zondaar zou dan waardig kunnen zijn om te worden uitgekozen? Wat zegt de Schrift over de betekenis van de menselijke wil met het oog op de uitkiezing? Zo hangt het dan niet af van wie wil, ook niet van wie rent, maar van God, Die barmhartig is Rom.9:16 Zijn voornemen van de genade is het enige richtsnoer en de ene onveranderlijke, onherroepelijke basis voor onze uitkiezing door God. De meerdere zal de mindere dienen Deze woorden zijn in het leven van Jakob en Esau niet vervuld, zoals ieder zal toegeven, die de geschiedenis van de beide broers uit Genesis kent. Esau was nooit in dienst van zijn broer Jakob en is nooit zijn slaaf geweest. Dit gold dan ook voor de nakomelingen van Esau, het volk van de Edomieten Gen.36. De geschiedenis meldt vele keren oorlogszuchtige conflicten van hen met de nakomelingen van Jakob, het volk Israël. Nadat koning Saul de Edomieten verslagen had 1Sam.14:47, brengt David hen tot volledige onderwerping 2Sam.8:13,14; 1Kron.18:13. Reeds in de goddelijke profetie, aan Rebekka gegeven, worden – primair – de beide volksstammen genoemd, die uit de toen nog ongeboren zonen zouden voortkomen: en Jahweh zei toen tegen haar: er zijn twee volken in uw schoot, en twee natiën zullen zich uit uw lichaam vaneenscheiden. 32

Het ene volk zal sterker zijn dan het andere en de oudere zal de jongere dienen Gen.25:23. Daarmee worden Jakob en Esau vóór hun geboorte door God Zelf met de respectievelijke volkeren tot een eenheid verbonden. Daarop kan alleen hetgeen door God voorspeld is, van toepassing zijn. Zoals geschreven staat Paulus gaat nu verder met de woorden: Zoals geschreven staat: Jakob heb Ik lief en Esau haat Ik Rom.9:13 Dat is een citaat uit de profeet Maleachi, waar ook alleen sprake is van Jakob en Esau in verband met de van hen afstammende volken Israël en Edom Mal.1:1-4. De apostel Paulus schrijft, dat wat Maleachi zegt in overeenstemming is met woorden van Jahweh, die vele eeuwen eerder aan Rebekka gegeven zijn. God heeft niet de persoon Esau gehaat, al helemaal niet op de manier zoals een mens haat. (Mensen kunnen blindelings haten; dat is totaal vreemd aan God.) Evenmin kan worden vastgesteld, dat Gods haat ten koste ging van het leven van Esau. Integendeel, Esau werd welvarend en ontmoette zijn broer verzoenend, bijna liefdevol Gen.33:4,9. Het maakt verschil uit, of God Zijn haat aan een mens of een heel volk betoont. Want als volkeren en culturen, machtige staten en natiën in de loop van de door God geschreven geschiedenis van de wereld opkomen en van 33

het toneel verdwijnen, dan is dat niet verschrikkelijk. Individuen gaan daardoor niet voor God verloren, ook al lijden en sterven ze, omdat ze bijvoorbeeld door oorlogen of oordeel worden weggevaagd. In het geval van de nakomelingen van Esau herkennen wij echter zelfs Gods liefde en Zijn edelmoedigheid voor hen. Ja, de Edomieten konden, als ze zich bij het volk Israël zouden voegen, in de derde generatie als volwaardige leden in het volk Israël worden opgenomen. (In tegenstelling overigens tot de Ammonieten en de Moabieten.) Dit was zo in de wet geregeld, omdat zij nakomelingen van Israëls broer Esau waren Deut.23:7,8. Ook gaf God aan de Edomieten het gebergte Seïr als bezit. Zij verdreven en versloegen de Horieten, die dit gebied bewoond hadden. Net zoals Israël dat deed met het land dat zij als bezit van Jahweh kregen Deut.2:12. Het was in feite Jahweh, Die dit voor de zonen van Esau deed Deut.2:22! Dit had dan ook tot gevolg, dat God Israël bij de inneming van het land belette het gebied van de zonen van Esau voor zichzelf in te nemen. Zij moesten zelfs op hun hoede zijn om niet in een strijd met de Edomieten verwikkeld te raken, want God nam dit volk, dat bevreesd was, in bescherming Deut.2:4,5. Haat en liefde God toont Zijn liefde en Zijn haat, maar Hij is liefde 1Joh.4:8,16 en geen haat. God heeft ook lief als Hij haat, en de openbaring van Zijn haat dient Zijn goddelijke, grote liefde en is daaraan ondergeschikt. 34

Liefde is namelijk niet alleen een attribuut, dat men toevoegt aan de heerlijkheid van God. Ze is ook niet slechts een van Zijn wonderbaarlijke eigenschappen; het is Zijn eigen wezen zelf. Nooit stapt God uit Zijn eigen liefde, nooit verlaat Hij haar, want Hij kan Zichzelf niet loochenen 2Tim.2:13. God is geen mens. Net zoals Zijn liefde heel anders is dan die van de mens, zo verschilt ook Zijn goddelijke haat zeer van menselijke haat. Zijn haat is vrij van boosheid en neigt niet tot zonde, is niet misplaatst of ongerechtvaardigd en is bovenal niet eindeloos, maar altijd tijdelijk. Toen de profeet Maleachi over de goddelijke haat tegen Esau schreef en deze stelde tegenover de liefde, die Jahweh aan Jakob bewezen had, waren deze woorden: en Esau haat Ik al vervuld, want wij lezen bij de profeet: Ik heb zijn bergen gemaakt tot een woestenij, en zijn erfelijk bezit prijsgegeven aan de jakhalzen van de woestijn Mal.1:3 In dit verband is het zeker ook erg leerzaam om in overweging te nemen, waar over Israël, respectievelijk Efraïm, staat: Al hun kwaad bleek in Gilgal, ja daar haatte Ik hen om de boosheid van hun daden Hos.9:15 De haat van God De goddelijke haat speelt in de heilige Schrift slechts een zeer bescheiden rol. Dat wil zeggen: in de onthulling 35

van Zichzelf, Zijn wil en Zijn wegen met ons. Ongeveer 135 keer is in Tenach10 (OT) sprake van menselijke haat (Elberfelder Bijbel). Ik kon echter 16 teksten vinden, die over de haat van God gaan. De volgende vier voorbeelden zijn representatief voor alle andere gevallen: In de wet staat over de natiën, die Israël uit het land moest verdrijven: Want alles wat voor Jahweh een gruwel is, wat Hij haat, hebben zij voor hun goden gedaan. Zij hebben voor hun goden immers zelfs hun zonen en hun dochters met vuur verbrand Deut.12:31 Verder lezen we: Want Ik, Jahweh, heb het recht lief, Ik haat roof bij het brandoffer Jes.61:8 De andere profeet zegt: Ik verafschuw de trots van Jakob, zijn paleizen haat Ik Amos 6:8 En ten slotte Zacharia: Bedenk in uw hart geen kwaad tegen elkaar en heb een valse eed niet lief, want dit alles is iets wat Ik haat, spreekt Jahweh Zach.8:17 10 Tenach is acroniem van: Torah = onderwijzing, Neviiem = profeten en Ketoeviem = geschriften. Meestal ‘Oude Testament’ genoemd. 36

Menselijke haat kan, vooral als die tegen andere mensen gericht is, vol blinde woede en boosheid zijn. Maar er is ook een andere vorm van haat, die vanuit Gods standpunt niet verwerpelijk is, namelijk wanneer menselijke haat in overeenstemming is met Gods woord en Zijn geboden, als hij gerechtvaardigd en noodzakelijk is. Als voorbeeld lezen wij de woorden van de schoonvader van Mozes, Jetro, die tot Mozes gericht waren: jij moet onder heel het volk omkijken naar bekwame mannen, godvrezende, betrouwbare mannen, die een afkeer hebben van winstbejag. Je moet leiders over duizend, leiders over honderd, leiders over vijftig en leiders over tien over hen aanstellen Ex.18:21 In de Psalmen staat: U die Jahweh liefhebt, haat het kwade Ps.97:10 En we lezen: Door Uw bevelen krijg ik inzicht, daarom haat ik elk leugenpad Ps.119:104 En enkele verzen later: Ik haat de halfhartigen, maar Uw wet heb ik lief Ps.119:113 In de Griekse heilige Schriften (het hele, zogenoemde ‘Nieuwe Testament’) komt haat van God behalve in Romeinen 9:13 nog twee keer voor. Openbaring 2:6, dat geen bespreking behoeft (Unausforschlicher Reichtum 37

1997/66, blz.7-10), en de auteur van Hebreeën (net als de apostel Paulus in Romeinen 9), die uit het ‘Oude Testament’ citeert en over de Zoon van God, Die hier zelf God genoemd wordt, schrijft: U hebt gerechtigheid lief en haat ongerechtigheid Hebr.1:9 Zouden wij iets anders dan dit van Hem als de werkelijk rechtvaardige Heerser kunnen verwachten? Laten we Hem danken, dat Gods rechtvaardigheid onomkoopbaar, Zijn liefde onuitputtelijk en Zijn almacht onbegrensd is. Hem zij de verheerlijking voor de eonen! Elmar Frey 38

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
Home


You need flash player to view this online publication