0

Maartje Fokkema DE COMPETITIE MAATSCHAPPIJ van oorzaak naar oplossing

De competitiemaatschappij Van oorzaak naar oplossing © 2021 Maartje Fokkema ISBN: 978-94-6247-274-7 NUR: 696 Druk: 1e druk, maart 2022 https://competitiemaatschappij.wordpress.com/ Redactie: Brenda van Dijk – Duidelijk Verhaal Vormgeving: Daniëla Postma – Jouw leven in een boek Auteursfoto: Else Roza (privéfoto) Alle rechten voorbehouden: niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.

Inhoud Voorwoord 9 1. Wat doe je? 15 De aanleiding voor dit boek De inhoud van dit boek Ga je ook nog wat doen? 23 17 20 2. Kostwinners en huisvrouwen 23 Het ideale huisgezin Rolverdeling binnen het gezin Welzijn binnen het gezin Mijn ouders 30 3. Harde werkers voor een beter leven 34 Welvaart meten 34 Ontwikkeling in een stroomversnellling 38 40 35 Hoger onderwijs voor alle bevolkingsgroepen bereikbaar 37 Grenzeloos optimisme Opgroeien met groei 4. Onruststokers en doemdenkers Jongeren in beweging 44 Oliecrisis 47 Dreiging en angst 50 Volwassen worden in crisistijd 52 44 25 26 15

EERSTE TUSSENSTAND 58 Het kostwinnersmodel zit ingebakken 58 Het bruto binnenlands product is een rare maatstaf Tolerantie werkt segregatie in de hand 61 5. WAO’ers, WW’ers en vutters De WAO als afvoerputje 63 De historische bezuinigingen van de kabinetten-Lubbers Nieuwe visie op werk, productie en rol van de overheid Ik ga wat doen 71 6. Ondernemers 76 De val van de Berlijnse Muur Globalisering 77 Marktwerking als ideologie De periode Paars 82 Vakdocent wordt ongewenst hoge kostenfactor TWEEDE TUSSENSTAND 93 Marktwerking is niet bedacht door slechteriken De mens als een superegoïst 95 Belangrijke kanttekeningen bij de neoklassieke theorie Werknemer is productiefactor, klant is koning 96 Alle relaties worden marktrelaties De oorsprong van het neoliberalisme 98 102 95 87 79 76 65 66 63 59 93

7. Jobhoppers 105 Populisme en radicalisering 111 105 De kabinetten-Balkenende: opstaan en weer vallen De ‘nieuwe economie’ Hogeschoolbeleid: laveren met een mammoettanker 8. Mantelzorgers, zzp’ers en flexwerkers De participatiesamenleving 121 Sociale bubbels 124 Verborgen armoede 126 Zelfverrijking aan de top Andere stad, dezelfde zeden Vitale beroepen 139 140 129 131 DERDE TUSSENSTAND 139 De coronacrisis Hardnekkige kloof tussen arm en rijk Tieners en jongeren onder druk Het overheidsapparaat loopt vast 147 141 143 144 De milieuvervuiling lijkt niet te stoppen 145 De neoklassieke theorie biedt geen oplossingen Werken en leven is topsport 9. Wat gaan we doen? 150 Weg uit de competitiemaatschappij Werk en vrije tijd meer in balans Laat het wantrouwen los 154 150 151 146 121 107 114

Ruim baan voor vakmanschap 155 Meer doorstroming in het onderwijs Betere beloning vitale beroepen Minder verandermanagement Blijf investeren in de samenleving Wat gaan we zelf doen? 162 Dankwoord 163 Bronnen 164 156 157 158 159

Voorwoord Maartje Fokkema nam in 2019 afscheid als docent algemene economie aan de Hogeschool Rotterdam na een lange en interessante loopbaan in het hoger onderwijs, in Rotterdam en eerder in Utrecht. De tijd om afscheid te nemen kon niet slechter gepland zijn. In dit boek leren we Fokkema kennen als een kritisch denker, een kritisch econoom en bovendien als een daadkrachtig persoon. Juist nu is aan zulke docenten in het hoger onderwijs dringend behoefte. Daarom is het gelukkig dat ze dit boek geschreven heeft, als een afscheidssaluut en een beetje als compensatie voor een voortijdig afscheid. (Voortijdig: niet omdat ze er vroeger mee ophoudt dan eigenlijk zou kunnen, maar omdat kritische economen juist nu nodig zijn – zoals ik even verderop duidelijk zal maken). In De competitiemaatschappij - van oorzaak naar oplossing ontwikkelt Fokkema een bijzondere mengvorm van algemene economische geschiedenis van Nederland (en de wereld) én persoonlijke geschiedenis. Nu is geschiedenis altijd persoonlijk, ieder van ons wordt voortdurend geraakt door de tijd. We werden en worden geraakt door de Val van de Muur en de vrijlating van Mandela; door de vermeende triomftocht van het kapitalisme onder Thatcher en Reagan, en de manier waarop we daardoor zorg, onderwijs en huisvesting opnieuw zijn gaan organiseren; de aanslagen op de Twin Towers; de moord op Pim Fortuyn; de kredietcrisis; de verkiezing van Trump; het leiderschap van Xi Jin Ping; de vluchtelingen aan de grenzen van Europa; de toespraken van de paus 9

– en wat niet al. Eigenlijk moeten we zelfs moeite doen om ons de geschiedenis in haar voortdurende beweging van het lijf te houden. In coronatijd is dat al helemaal duidelijk geworden. We zijn – anders dan veel sociologen en marketingmensen ons willen doen geloven – geen atomaire, zelfbepalende individuen maar met al onze vezels verbonden met de samenleving om ons heen. Ook waar we denken veel individualistischer te (kunnen) zijn dan vorige generaties, zijn we dat wel met zijn allen – en is die gedachte zelf dus ingebed in een collectieve beweging. Binnen die grotere bewegingen hebben we wel degelijk altijd eigen speelruimte. We hoeven ons niet willoos in de maalstroom van de tijd mee te laten sleuren. We kunnen ten eerste nuchter blijven en steeds proberen een heldere afweging te maken tussen enerzijds wat goed was en goed gaat in de manier waarop we zaken eerder organiseerden en anderzijds de nieuwe, vaak nog onbeproefde, inzichten die met messiaanse ijver over ons uitgestort worden. Terwijl veel zogeheten ‘managers’ het als hun hoogste roeping beschouwen om de laatste mode te verwerken in het beleid van een organisatie – omdat ze toch meer willen doen dan ‘op de winkel passen’ – hebben in de afgelopen jaren veel professionals in de zorg, het onderwijs en binnen het overheidsapparaat getracht dit nuchtere tegenwicht te vormen. Wordt ons onderwijs echt beter van de laatste inzichten die een paar jonge ambtenaren met een studie onderwijskunde en nul onderwijservaring in Den Haag zijn gaan verkondigen? Wordt de zorg beter van een steeds verdergaande protocollering? Is de publieke zaak wel in goede handen bij ambtenaren die met kwan10

titatieve ‘targets’ op pad gestuurd worden en hun eigen salaris via fraudebestrijding moeten terugverdienen? Regelmatig werden diegenen die hierbij vragen plaatsten weggezet als knorrige conservatieven. Pas achteraf bleek heel vaak hun gelijk – maar ze kregen het zelden. Als het kalf verdronken is, organiseert men een evaluatiecommissie die concludeert dat niemand echt schuldig was, maar dat er verder niets meer aan te doen of te veranderen is. Het boek van Fokkema kan daarom ook een ontnuchterend medicijn zijn voor beleidsmakers. Hopelijk helpt het hen om zich te realiseren hoeveel inzet en ervaring én flexibiliteit hun eigen medewerkers hebben, waaraan men niet hautain als betweters voorbij moet gaan. Men kan daar juist veel profijt van hebben. Veel organisaties en bedrijven in Nederland slagen er niet in om een goede balans te realiseren tussen in stand houden en veranderen, tussen constructief doorgaan en noodzakelijke innovaties. Daarom gaat men vaak mee in een kortzichtige mode en heeft men weinig zicht op de langetermijnveranderingen die wel degelijk om aanpassing vragen. Dat wordt heel duidelijk zichtbaar in het economie-onderwijs. Juist hier lijkt het conservatisme troef. Terwijl juist in de economie zich grote veranderingen aandienen. Daarom ook is het jammer dat Fokkema uitgerekend nu stopt. Als ik het goed zie, is het vakgebied waarop we ons beiden op een heel eigen manier bewegen – Fokkema is ‘echt’ econoom, ik ben als filosoof vooral kritische observant – toe aan een ingrijpende vernieuwing waar veel mensen voor nodig zijn die hun schouders eronder willen zetten. 11

Door de hele geschiedenis heen heeft het grootste deel van de mensheid in armoede geleefd. Sinds twee eeuwen is de mensheid bezig aan een immens project om hieraan te ontsnappen en welvaart te creëren, eerst in Europa, later wereldwijd. Hierin heeft de vrije markt een belangrijke rol gespeeld. En wat een indrukwekkende resultaten zijn er in die periode geboekt. De economie is gegroeid, de welvaart is met sprongen vooruitgegaan, zowel materieel als immaterieel. Dit project had en heeft echter veel schaduwzijden. Fokkema is zich hier goed van bewust. De laatste decennia is hoe langer hoe scherper duidelijk geworden dat de aarde deze economie, en de daarmee verbonden levensstijl, niet langer trekt: opwarming van de aarde, plastic soep, afnemende biodiversiteit, luchtvervuiling… het kan niet langer zo. Bovendien, hoewel de ongelijkheid tussen landen afneemt, neemt deze binnen landen juist toe waardoor er wereldwijd nieuwe tweedelingen ontstaan. Ook trekt de economie een zware wissel op het menselijke draagvermogen, fysiek en psychisch. Lichamelijk kampen we wereldwijd hoe langer hoe meer met obesitas en andere ‘welvaartsziekten’ of ‘welvaartsverslavingen’; psychisch kampen veel mensen, met name jongeren, met burn-out. Elk detail van ons leven komt in het kader te staan van prestatiemetingen en competitie, ook de aandacht die we krijgen via social media. Een ‘competitiemaatschappij’ noemt Fokkema dit. Het kan niet langer zo. Om ons uit deze vervuilende en vermoeiende ratrace te bevrijden, is een nieuw economisch denken nodig. Een economisch denken dat niet langer alleen in het teken staat van (materiële) groei, uitgedrukt in het Bruto Nationaal Product, maar in het teken van 12

‘brede welvaart’, ‘welzijn’, ‘menselijke bloei’, ‘duurzame ontwikkeling’. Allerlei aanzetten voor zo’n vernieuwd economisch denken zijn in de laatste jaren ontwikkeld onder heel verschillende namen: economy for the common good (Felber), economics of mutuality (Roche), doughnut economy (Raworth), economy of communion/civil economy (Bruni), progressive capitalism (Stiglitz), economy of arrival (Trebeck), relational economics (Schluter, Bovenberg) en allerlei variaties. Deze vernieuwingsbeweging in het economische denken dient hoognodig vertaald te worden naar het onderwijs, het hoger onderwijs, het middelbaar onderwijs. Daartoe zijn al allerlei stappen gezet: in Nederland onder meer door Lans Bovenberg en internationaal (én in Nederland) door de beweging ‘Rethinking Economics’. Veel bedrijven zijn inmiddels bezig hier werk van te maken, getuige onder meer de B-Corp-beweging en de toenemende praktijk van ‘integrated reporting’ waarin naast winstcijfers een ecologisch en sociaal verslag is opgenomen. Maar hier is nog heel veel te doen. Werk aan de winkel, ook voor de opvolgers van Fokkema. Daarom zie ik dit boek als een oproep om serieus werk te maken van een vernieuwing van het economische onderwijs. Niet door wat andere trucjes en leerprocedures bij te brengen, maar door studenten kritisch na te laten denken over de markteconomie zoals we die in de laatste decennia ingericht hebben. Door hen uit te nodigen om creatief mee te denken en mee te ontwikkelen aan alternatieve begrippen, theorieën en praktijken, op weg naar een duurzame en menswaardige economie. februari 2022, Govert Buijs 13

1950 1960 1970 1980 1. Wat doe je? De aanleiding voor dit boek Als iemand je vraagt: ‘Wat doe je?’, dan is het niet de bedoeling dat je gaat vertellen over je hobby’s en je vrijwilligerswerk. Je gesprekspartner wil graag weten wat je beroep is en bij welke werkgever je werkt. Uit jezelf ben je ook geneigd deze informatie als eerste te geven als je iets over jezelf moet vertellen, bijvoorbeeld aan het begin van een cursus. Beroep en werk bepalen iemands identiteit. Dat denk je tenminste. Soms kom je erachter dat iemand die je kent in haar vrije tijd schildert, prachtige sieraden maakt of voor haar oude moeder zorgt. Misschien zegt dat meer over haar dan haar baan als caissière bij de supermarkt. Waarom vinden we iemands werk dan zo belangrijk? En, misschien wel belangrijker: wat brengt al dat werken ons? Tegenwoordig lijkt het, in de politiek en in grote delen van de maatschappij, alsof alles draait om betaald werk. Toch vormt betaald werk in de praktijk maar een deel van ons leven. De meeste mensen doen ook veel onbetaald werk: het huishouden, de zorg voor kinderen en huisgenoten en misschien nog mantelzorg of vrijwilligerswerk. Wie dat probeert te combineren met werk, komt vaak 15 1990 2000 2010 2020

in de knel. En wie geen baan heeft, lijkt niet mee te tellen. Zelfs een deeltijdbaan voldoet niet aan de maatschappelijke eis. Daarnaast zijn ook vrijetijdsbesteding en zingeving steeds belangrijker geworden. In het verleden werden mensen overspannen door hun veeleisende baan, nu worden ze bedreigd door stress en burn-out vanwege hun zoektocht naar een bijzondere levensinvulling. Bij al deze activiteiten hebben we meer en meer de neiging onszelf en elkaar de maat te nemen, een vermoeiende concurrentieslag die ons levensgeluk bedreigt. Ooit streefden we naar een welvaartsstaat voor iedereen. In plaats daarvan zijn we terechtgekomen in een competitiemaatschappij waarin mensen moeten vechten voor hun bestaan. Als 66-jarige heb ik uitgebreid meegemaakt hoe onze samenleving zich ontwikkelde van welvaartsstaat tot competitiemaatschappij. Een groot deel van mijn leven werkte ik in het hbo-onderwijs. Had ik in een andere sector gewerkt, bijvoorbeeld in de zorg, dan had ik vermoedelijk gelijksoortige ervaringen opgedaan. Ook daar hebben de ontwikkelingen in de afgelopen decennia afbreuk gedaan aan kwaliteit en werkplezier. Wanneer ik om me heen kijk, word ik ook niet vrolijk. De overheid lijkt zich op te stellen als vijand van de burgers en grote groepen in de samenleving verliezen het uitzicht op een beter bestaan. De vraag waar het nu werkelijk om gaat in het leven werd voor mij steeds dringender. Ook werd het gevoel dat we er in de loop van de tijd niet gelukkiger op zijn geworden steeds nijpender. Hoe zijn we terechtgekomen in een samenleving die zoveel van ons eist? 16

Het motiveerde mij om eens op een rijtje te zetten welke maatschappelijke, politieke en economische ontwikkelingen in de afgelopen zeventig jaar hebben geleid tot waar we nu staan. En om hardop de vraag te stellen: is dit nu welvaart, is dit wat we willen? Aan de hand daarvan kunnen we de balans opmaken en bewust kiezen hoe we verder willen gaan. De inhoud van dit boek Dit boek neemt je per decennium mee in de maatschappelijke visie op werk en welzijn in het licht van politieke en economische ontwikkelingen. Welke levensinvulling was het meest gangbaar of actueel en hoe kwam dat? Tussen de hoofdstukken in is drie keer een ‘tussenstand’ te vinden • Hoofdstuk 2 vertelt hoe de naoorlogse samenleving is ontstaan en beschrijft hoe mensen leven en werken in de jaren vijftig. Er zijn vaste structuren en een groot deel van de bevolking beschikt over weinig ontwikkelingsmogelijkheden. • Hoofdstuk 3 behandelt de snelle economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de jaren zestig. De welvaart groeit, mensen krijgen meer mogelijkheden en allerlei opvattingen komen op losse schroeven te staan. • In hoofdstuk 4 is te lezen hoe het streven naar vrijheid jonge generaties op drift brengt. Er komt ruimte voor nieuwe idealen. De economische werkelijkheid van de jaren zeventig, twee oliecrisissen met nasleep, doorkruist hun pogingen tot maatschappij verandering. 17

• De Eerste Tussenstand maakt een voorlopige balans op: hoe verhouden de nieuwe opvattingen zich tot de oude structuren, past de manier waarop inhoud gegeven wordt aan het begrip ‘welvaart’ wel bij die opvattingen en zijn vrijheid en tolerantie in alle opzichten goed voor de samenleving? • Hoofdstuk 5 beschrijft een scherpe breuk in de economische geschiedenis. In de jaren tachtig besluiten overheden en centrale banken de opwaartse spiraal van lonen en prijzen, een gevolg van de oliecrisissen, te stoppen. Door hun acties ontstaat een wereldwijde recessie. In Nederland verdringt het werkloosheidsprobleem de behoefte aan vrijheid en idealen. • In hoofdstuk 6 staan de gevolgen van de val van de Berlijnse Muur in 1989 centraal. Het faillissement van de Oostblokideologie lijkt te bewijzen dat de westerse vrijemarktwerking de enige manier is om te komen tot meer welvaart voor iedereen. Overheden trekken zich terug en laten steeds meer over aan de markt. • De Tweede Tussenstand maakt opnieuw een balans op. Marktwerking is een natuurlijk gegeven, maar wordt nu ingezet als middel om economische problemen op te lossen. De onderliggende economische theorie (de neoklassieke theorie) ziet mensen als een middel om winst te behalen. Egoïsme speelt in deze theorie een centrale rol. Voor standers zien egoïsme als goed voor mens en samenleving. • Hoofdstuk 7 beschrijft de reactie van de samenleving op het nieuwe overheidsbeleid en de gevolgen van het overheidsbeleid voor de samenleving. In het eerste decennium van deze eeuw komt het populisme op. 18

• Hoofdstuk 8 gaat in op de ontwikkelingen in de meest recente geschiedenis onder de kabinetten-Rutte. De overheid trekt zich nog verder terug en bezuinigt op armoedebestrijding en cultuur. De samenleving valt in het tweede decennium van deze eeuw uiteen in sociale bubbels. • De Derde Tussenstand maakt een voorlopige eindbalans op. De coronacrisis legt de zwakheden van de moderne samenleving pijnlijk bloot, zoals het slecht functionerende overheidsapparaat, de kwetsbare gezondheidszorg, de kansenongelijkheid in het onderwijs en de schijnbaar onstuitbare milieuverontreiniging. De neoklassieke theorie biedt geen oplossingen. • Hoofdstuk 9, tot slot, legt de belangrijkste vraag op tafel: hoe komen we uit al deze problemen? Hoe bouwen we een maatschappij met ruimte voor betaalde en onbetaalde verplichtingen, ontspanning en voldoende welvaart voor iedereen? De opiniemakers wijzen nogal eens naar de overheid. Die moet meer naar de burgers omzien, meer optreden als een zorgzame overheid. Dat is zeker waar. Maar we moeten ook naar onszelf kijken: wat kunnen wij zelf doen om niet verstrikt te raken in de ratrace van een dolgedraaide samenleving? Een aantal denkrichtingen ter inspiratie om samen een nieuwe weg in te slaan. In elk hoofdstuk doe ik ook verslag van mijn persoonlijke ervaringen, al was het maar om mijn algemene beschouwing af te wisselen met wat human interest. 19

1950 1960 1970 1980 1990 2000 Ga je ook nog wat doen? Begin jaren tachtig werd ik moeder van een zoontje met een wat tegenvallend geboortegewicht. De verpleegkundige van het consultatiebureau hield ons goed in de gaten. Ik moest twee keer per week langskomen. Het duurde even voor ik begreep dat het niet goed ging met mijn kindje, dat het niet goed groeide. De verpleegkundige stelde voor dat ik, naast borstvoeding, de fles zou gaan geven. Ik barstte in tranen uit: ik had me goed voorbereid op mijn nieuwe taak en volgens de gangbare opvattingen, toen en nog steeds, was borstvoeding uiterst belangrijk voor een baby. Als ik mijn kind eenmaal een flesje erbij zou geven, zou de borstvoeding onherroepelijk verder teruglopen. Dat wist ik zeker. Ik wilde geen fles geven. ‘Als je door wilt gaan met borstvoeding,’ zei de verpleegkundige, ‘dan moet je je kind zeven keer per dag aanleggen, desnoods nog vaker, eigenlijk om de twee uur. En het is van belang om rust te nemen. Je vertelde dat je, naast de zorg voor de baby, aan het studeren bent. Daar zou ik nu echt even mee stoppen, in het belang van je kind.’ Ik sjokte naar huis met mijn kostbare, maar ondermaatse baby. Waar was ik in terechtgekomen? Het viel allemaal al zo tegen! De verzorging van mijn zoontje vereiste allerlei handelingen die ik me maar moeilijk eigen kon maken: hoe moest ik hem aankleden zonder hem pijn te doen? En hoe zorgde ik dat hij niet verdronk in zijn badje? Ik stond voortdurend met twee linkerhanden. Mijn echtgenoot, verpleegkundige van beroep, had daar geen last van. Maar hij bracht het niet op mij veel te helpen. Hij kwam vaak moe uit zijn werk. Thuis vond hij steeds meer 20 2010 2020

rotzooi, luiers, wasgoed, afwas waar ik niet aan toegekomen was. Ik kon er bijna niet tegenop. Ik zat veel thuis in onze kleine driekamerwoning, op de eerste verdieping, zonder balkon. Elk wandelingetje moest worden voorbereid als een expeditie: alles bij elkaar zoeken wat een baby onderweg nodig kan hebben, kind aan kleden, de kinderwagen in twee delen naar beneden sjouwen en in elkaar zetten. Nog een geluk dat ik niet op driehoog woonde. Anderhalve maand later kwam een medestudent op bezoek. Hij bewonderde de baby. Ik vertelde hoe blij ik was met ons zoontje, maar ook dat er veel meer werk aan zat dan ik van tevoren had ingeschat. Hij hoorde mijn verhaal aan en zei: ‘Ik ben blij dat jullie een gezond kindje hebben gekregen. Op wie van zijn ouders lijkt hij het meest?’ Dat was nog niet te zien. Opeens draaide hij zich om naar mij en zei: ‘Heel leuk allemaal, maar hoe zit het nu met jou? Ga jij ook nog wat doen?’ Ik begreep onmiddellijk wat hij bedoelde: ga je een baan zoeken? Ik had mijn studie bijna afgerond en de logische volgende stap voor hoogopgeleiden van mijn generatie was een zoektocht naar betaald werk. Geen sinecure in de naweeën van twee oliecrisissen. Wellicht had mijn beslissing om open te staan voor een zwangerschap daar wel mee te maken. Als ik zwanger was, kon ik het zoeken naar werk nog even uitstellen. En nu had ik mijn handen vol aan mijn eersteling. Voor mijn gevoel was ik dag en nacht in touw, maar in de ogen van mijn medestudent (en van vele anderen) deed ik niets. Wie niet studeert of werkt, doet niets. Mijn schoonmoeder dacht daar heel anders over. Zelf had zij zich, sinds haar huwelijk, volledig gewijd aan haar gezin, haar zieke moeder en een tante die slecht ter been was. ‘Als je kinderen wat groter zijn, kun je er wel 21

een klein baantje bij nemen,’ zei ze, ‘maar voor een vrouw is haar gezin de belangrijkste invulling van haar leven.’ Het was een botsing tussen twee werelden, of eigenlijk tussen twee tijdperken. Mijn schoonmoeder leefde in een samenleving waarin alle moeders huisvrouw waren, mijn medestudenten en ik stonden op de drempel van een nieuwe tijd, waarin iedereen geacht werd een eigen inkomen te verdienen. En mijn eigen moeder? Zij zei niets. Vrijwel haar hele leven had ze voor de klas gestaan, ondanks veel kritiek uit haar omgeving. Ze was haar tijd vooruit. Maar dat betekende wel een leven van keihard werken. 22

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
Home


You need flash player to view this online publication