0

Hebreeën 10:25 Stok achter de kerkdeur? André Piet Stichting GoedBericht

Colofon Titel: Goed Bericht Tweede jaargang, nr.3 – Hebreeën 10:25 Stok achter de kerkdeur? © 2022 André Piet, https://goedbericht.nl/ Verschijningsdatum: december 2022 Uitgever: Stichting GoedBericht, Rijnsburg Alle rechten voorbehouden Samenstelling & vormgeving: Evangelie Om Niet, https://evangelieomniet.nl/ In samenwerking met Germa van Stralen Foto cover © Jarrett Derryberry via Canva ISSN 2772 7947 NUR 707

INHOUD 1. Staat dat er ook écht? 11 2. Aan wie is de Hebreeën-brief geschreven? 13 3. Wanneer is de Hebreeën-brief geschreven? 17 4. Met het oog waarop is de Hebreeën-brief geschreven? 19 5. Aanscherping van liefde 25 6. Niet verlatend onze bijeen-brenging 27 7. Naarmate jullie de dag zien naderen 31 8. Geen offer voor de zonden over 35 9. Oordeel en felheid van vuur 39 10. Ik zal het vergelden 41 11. Conclusie 43 Noten 45 7

Bijbelteksten: werkvertaling op basis van Interlinear Scripture Analyzer (scripture4all.org), tenzij anders aangegeven. 8

“… niet verlatend onze bijeen-brenging, naar de gewoonte van sommigen, maar elkaar aanmoedigend en dat zoveel te meer naarmate jullie de dag zien naderen.” Hebreeën 10:25 9

1. Staat dat er ook écht? Wat er staat geschreven in Hebreeën 10 vers 25 is u mogelijk bekend. De populaire lezing van dat bijbelvers luidt – ik zal daar later wat correcties op aanbrengen – dat er in dat vers staat: ‘we moeten de onderlinge bijeenkomsten niet verzuimen’. Vanuit persoonlijke ervaring herinner ik me heel wat keren dat in toespraken daarop werd gewezen. In de praktijk werkt dat vers altijd zo. Met dat doeleinde werd het ook ingezet, namelijk: dat mensen dan toch maar naar de kerkdienst moesten gaan. Of eventueel, als u in de evangelische wereld groot geworden bent of daar vertoefd hebt, om vooral die samenkomsten toch maar niet te verzuimen. In de tijd dat ik een tiener was, werd dat ook als argument aangezet. Het werd opgevoerd dat ‘we niet alleen in de ochtend naar de samenkomst zouden gaan, maar ook de kerkdienst in de middag niet zouden verzuimen’, want als de kerk die belegt …? Het diende daadwerkelijk als ‘stok achter de deur’ om ál die bijeenkomsten, die de kerk dan belegt, te bezoeken en die niet te verzuimen. De aardigheid, of de onaardigheid van dit verhaal, is dat altijd dit vers wordt aangehaald, maar de omgeving van het bijbelvers krijgt zelden aandacht en dat wat er pal op volgt wordt nooit, hiermee in combinatie, gelezen. Als je gewoon verder leest in vers 26 tot en met 28, dan blijkt namelijk meteen dat er zoiets wat, met een duur woord, 11

‘cognitieve dissonantie’ heet ontstaat. Je snapt ineens helemaal niet meer wat het daaropvolgende te maken heeft met het ‘niet meer bezoeken van bijeenkomsten’; de link verdwijnt compleet! Dat betekent dat de volgende vraag alleen maar des te meer gerechtvaardigd is: Wordt dit vers terecht, om die reden, altijd opgevoerd? Is het inderdaad een stok achter de kerkdeur? Dus de vraag is: staat dat er ook écht? Het eerste wat we moeten doen, in het algemeen als we een brief lezen, is weten waar het over gaat. Niet alleen maar wat erin staat, maar ook wat de hele setting van de brief is. En dan heb ik het vooral over een drietal vragen in dit verband en die ga ik eerst behandelen. Gewoon: wat zegt de Bijbel daar zelf over? • Aan wie is de brief geschreven? • Wanneer is de brief geschreven? • En met het oog waarop is de brief geschreven? Dat is heel erg belangrijk. En dan sla ik voor het gemak even de vraag over wie de brief geschreven heeft; de schrijver is anoniem en daarover is genoeg te melden, maar dat laat ik nu even voor wat het is. 12

2. Aan wie is de Hebreeën-brief geschreven? Het antwoord daarop zou niet zo problematisch hoeven te zijn. Al was het maar omdat de brief een naam heeft en dat is “de Hebreeën-brief ”. Als je de oorspronkelijke manuscripten hebt, waar de bijbeltekst op gebaseerd is (de grondtekst), dan staat daarin gewoon bovenaan: “de Hebreeën”. Waarbij ik moet aantekenen dat ‘Hebreeën’ een aanduiding is van mensen die Hebreeuws spreken. Het zijn nakomelingen van Heber, maar in de praktijk zijn dat Hebreeuws-sprekenden, Handelingen 6:1,9. Je leest bijvoorbeeld in Handelingen 6, dat daar in Jeruzalem een controverse ontstond rond de Hebreeuws-sprekenden, de Hebreeën, en de Grieks-sprekenden, de Hellenisten. En dan zijn inderdaad de Hebreeën ‘de Hebreeuws-sprekenden’. In feite zijn ‘Hebreeën’ dus vooral de inwoners van het land, die de Hebreeuwse taal spraken. Dat zijn de Hebreeën, zodat het niet alleen maar betrekking heeft op welke mensen dat zijn, maar ook zelfs waar ze wonen, namelijk in het land Israël. Dat is één ding: het is de Hebreeën-brief. Dus aan wie is de brief geschreven? Aan Hebreeën, dat wil zeggen: Hebreeuws-sprekenden en dan weet je dat het gaat over Joden. En dan gaat het meer specifiek over de Joden in het land waarvan de hoofdstad Jeruzalem is. Trouwens, het is weliswaar een ‘brief ’ zonder echte aanhef, maar als je dan even het opschrift weglaat en je begint in hoofdstuk 1 13

vers 1 te lezen, dan wordt er wel direct vermeld (meer letterlijke vertaling): “De God, die lang geleden, in veel delen, en op veel manieren, tot de vaderen spreekt in de profeten …”. En dan weet je het eigenlijk ook al meteen, want hoe was het ook alweer …? Van wie zijn ‘de vaderen’? Paulus zegt in Romeinen 9 vers 5: “Hunner” – en dan heeft hij het over de Israëlieten – “zijn de vaderen, hunner zijn de beloften, hunner is de eredienst, hunner is de wetgeving”. Kortom, als in Hebreeën hoofdstuk 1:1 ‘de vaderen’ worden genoemd, dan gaat het heel uitdrukkelijk over het volk van wie de vaderen zijn, tot wie God ooit door de profeten heeft gesproken. Dus het opschrift is meteen ook de aanhef van de brief. En dan is er nog iets wat heel opvallend is: de schrijver veronderstelt dat zijn lezers heel erg bekend zijn met de Hebreeuwse Bijbel. Want de Hebreeën-brief is één grote toelichting op de eredienst en alle gebruiken, zelfs heel kleine details, van wat wij dan ‘het Oude Testament’ noemen. Daar wordt voortdurend naar gerefereerd. Het handelt over figuren als Mozes en Levi en Melchizedek en de dingen die er gedaan werden in het heiligdom. De schrijver veronderstelt dat het hen allemaal bekend is en wie zijn daarvan op de hoogte? De eersten die daarvoor in aanmerking komen, zijn degenen aan 14

wie de Hebreeuwse Bijbel is gegeven; namelijk aan Hebreeën. Dus dan kom je via die route ook weer uit op het feit dat het inderdaad de Hebreeën-brief is. Er zijn nog veel meer aanwijzingen. Als toegift: de lezers van deze brief vormden ‘het huis van Israël’ en ‘het huis van Juda’. Zo wordt het in Hebreeën 8 vers 8 ook genoemd: “Neem waar: er komen dagen, zegt de Heer, dat Ik met het huis van Israël, en met het huis van Juda, een nieuw verbond zal afsluiten …” Jeremia 31 wordt dan aangehaald, inzake het oude en het nieuwe verbond. Met hetzelfde volk waarmee God ooit het oude verbond sloot, zal Hij ook het nieuwe verbond sluiten. Dat zijn de geadresseerden: de Hebreeën dus. In Hebreeën 10 vers 30 wordt dat genoemd: “Zijn volk”. Het volk Israël. Het is duidelijk: de Hebreeën-brief is gericht aan Israël. 15

3. Wanneer is de Hebreeën-brief geschreven? U zegt wellicht: ‘Ergens in de eerste eeuw, moet dat geweest zijn.’ Ja, dat is waar, maar iets preciezer nog …? Dan is het antwoord: ‘Het is geschreven aan de tweede generatie.’ De eerste generatie was vanaf de tijd dat Jezus stierf, opstond en ten hemel ging, omstreeks het jaar 30. En na verloop van 30 of 40 jaar was er een nieuwe generatie gelovigen. Ik zal later ook verduidelijken, dat de Hebreeën-brief ergens in de jaren 60 van de eerste eeuw geschreven is en geadresseerd. Er zijn heel wat aanwijzingen voor, dat het een nieuwe generatie gelovigen betreft. In de eerste plaats lees je in Hebreeën 2 vers 3, dat de schrijver – als hij zijn woord richt aan wie het woord was overgeleverd – zegt: “… waarover aanvankelijk gesproken is door de Heer en die aan ons bevestigd is door hen die het gehoord hebben …” [TELOS] Het werd hen overgeleverd; typisch ‘de tweede lichting’, de volgende generatie. De hele formulering suggereert dat, want dan wordt er ook bij gezegd: “… terwijl God bovendien meegetuigde (verleden tijd!) zowel door tekenen als wonderen en allerlei krachten en uitdelingen van [de] Heilige Geest naar zijn wil.” De vorige generatie had het allemaal live meegemaakt. 17

Nog een aanwijzing: Als je Hebreeën 5 vers 12 leest, dan wijst de schrijver erop, dat zij nog steeds ‘aan de melk’ zitten, terwijl ze naar de tijd gerekend, leraren hadden moeten zijn. Dat wijst erop dat daar dus al een hele tijd aan voorafgegaan was. En er is nóg een boeiende aanwijzing en dat is dat in deze brief voortdurend gerefereerd wordt naar de 40 jaren die Israël heeft vertoefd in de woestijn. Dat is karakteristiek in deze brief. Voortdurend wordt er gewezen op de jaren tussen Israëls verlossing en 40 jaren later, toen ze arriveerden in het land. Wat de schrijver zegt is feitelijk dit: “jullie leven in dezelfde setting”. Dit is heel opmerkelijk: want als de Heer stierf, opstond en ten hemel voer omstreeks het jaar 30 en je rekent 40 jaar verder, dan kom je dus uit bij het jaar 70. Dat is boeiend, want in het jaar 70 werd een hele periode afgesloten. Dat was namelijk het jaar dat Jeruzalem verwoest werd. De tempel gaat helemaal in vlammen op en dat is het einde van de toenmalige Joodse staat. Dus: wanneer is de Hebreeën-brief geschreven? In de tweede generatie, vlak voorafgaand aan het einde van dat geslacht, van die 40 jaren. En vandaar: ergens in de jaren 60 van de eerste eeuw. 18

4. Met het oog waarop is de Hebreeën-brief geschreven? Dat is onder hele heftige omstandigheden geweest, want de lezers van deze brief – dat blijkt iedere keer – stonden onder grote druk. Ik zal het enigszins compact houden, maar ik wil u als het ware ‘meenemen door deze brief ’. Om te tonen hoe heftig de tijd was waarin de Hebreeën vertoefden, maar vooral ook hoe groot de druk was waaronder ze stonden. Want er werd grote druk op hen uitgeoefend “om de zoon van God met voeten te treden en het bloed van het verbond onrein te achten”, zo staat het letterlijk in Hebreeën 10:29 (dat gedeelte zal ik verderop in deze uitgave behandelen). Of zoals Hebreeën 6:6 zegt: “om de zoon van God opnieuw te kruisigen”, wat tevens een heel sterke aanwijzing is. In het kort: Omstreeks het jaar 30 heeft het volk haar Messias overgeleverd om gekruisigd te worden. Vervolgens is Hij opgewekt uit de doden en de boodschap van de opgewekte Messias heeft geklonken onder het volk. Dit getuigenis is bevestigd met vele krachten, tekenen en wonderen, enzovoort. En opnieuw heeft het volk toen dat getuigenis aangaande de Messias verworpen. Het Sanhedrin, de Joodse raad of de regering in Jeruzalem, heeft Stefanus gestenigd en daarmee officieel dat wat ze eerder hadden gedaan – namelijk: de Zoon van God kruisigen – als het ware 19

‘opnieuw gedaan’ door het getuigenis aangaande de opgestane Messias eveneens te verwerpen. Desalniettemin lees je in het boek Handelingen, dat daar een enorm grote getuigenis was ontstaan in het Joodse land. Handelingen 21 geeft aan dat er tienduizenden Jezus-als-Messiasbelijdende Joden waren in het land. Ook het volgende staat er nog bij (dat zegt Jakobus, die min of meer als de leider van dat gezelschap diende): “ze waren allemaal ijveraars van de wet”. Ze hielden de sabbatten en de besnijdenissen en de gebruiken; dat was voor hen volkomen vanzelfsprekend. Nu, die tienduizenden belijders kwamen onder grote druk te staan, want er was een enorme tweespalt in het jodendom in die dagen. Namelijk: is Jezus de Messias: ja of nee? En de overgrote meerderheid verwierp hem. Maar nu kwamen de belijders ook werkelijk onder druk te staan. Er zijn heel veel passages in het Nieuwe Testament die daarover gaan. Maar ook in de ongewijde geschiedenis worden hieromtrent verklaringen gegeven; vooral van Flavius Josephus, een RomeinsJoodse geschiedschrijver en hagiograaf van priesterlijke en koninklijke afkomst, die een uitgebreide beschrijving gaf over hetgeen er gebeurde in de jaren 60 van de eerste eeuw. Vlak voorafgaand aan de verwoesting van Jeruzalem heeft een enorme Joodse opstand plaatsgevonden. En het volk, diegenen die de Messias beleden, werden onder druk gezet. 20

Zij moesten dat getuigenis verwerpen en ze moesten dan symbolisch ook ‘de Zoon van God vertreden’ daar in de tempel en daarmee afstand doen van de boodschap. Een enorme druk werd daar op de Jezus-als-Messias-belijdende Joden uitgeoefend en de schrijver wijst erop dat “God Zijn volk gaat oordelen”. Er wordt gezegd in Hebreeën 10, dat dit “zou gaan plaatsvinden in korte, korte tijd”. Het zou niet lang meer duren, nee, het oordeel was zéér aanstaande. Hetgeen bevestigt wat ik eerder aangaf: dat in het jaar 70 daadwerkelijk de Joodse natie ten einde kwam. De stad werd verwoest, de tempel ging in vlammen op en de hele eredienst is verdwenen. En enkele jaren daarvoor is de Hebreeën-brief geschreven. Wat daarbij eveneens heel opmerkelijk is, is dat “het naderende oordeel”, waarover de schrijver meerdere malen schreef, iedere keer wordt omschreven in termen van vuur (10:27) en een verschrikkelijke verbranding (6:8). Als je denkt dat de Hebreeën-brief ‘het Nieuwe Testament, gericht aan de kerk’ is, dan zal die verbranding geheid in de uitleg betrokken worden als zijnde ‘de hel’, waarin mensen dan terechtkomen. Daarop worden de verbranding en het vuur dan betrokken, terwijl het heel concreet over een volk gaat en over een stad die daadwerkelijk in vlammen is opgegaan. Dan gaat het niet over een ‘hel’ en is het óók niet gericht aan de kerk. 21

Het is geschreven aan Israël, aan de Hebreeën, die binnen enkele jaren zouden gaan meemaken dat de stad en de tempel in vlammen zouden opgaan. Wat daarbij eveneens opmerkelijk is: aan het einde van de brief wordt de gelovigen op het hart gebonden dat zij “de legerplaats zouden verlaten”. “Gaat dan uit”, staat er. Dan wordt er ook gezegd dat de Heer Jezus “buiten de legerplaats heeft geleden”, dat wil zeggen: buiten Jeruzalem – buiten de tempel, buiten de stadsmuren. En dan wordt er gezegd: “gaat dan uit tot Hem, buiten de legerplaats” (13:13). Dat wil zeggen: “verlaat Jeruzalem”. “Want”, staat er, “we hebben hier (in Jeruzalem) geen blijvende stad” (13:14). Ook dat kun je natuurlijk vergeestelijken, door te zeggen dat ‘we hier geen blijvende stad hebben’ en dat ‘we pelgrims zijn’. Dat is allemaal waar, maar nu, in die hele concrete setting, begrijp je dat nog veel beter: dan wordt het létterlijk. Namelijk, die stad, Jeruzalem – de centrale plaats van de Hebreeën – en de tempel, zouden binnen afzienbare tijd in vlammen opgaan. Dus worden de gelovigen van het volk erop gewezen om wakker te zijn en om de stad te verlaten. Dat had de Heer Jezus trouwens in de evangeliën al gezegd. En, inderdaad, een hele grote groep heeft de stad ook verlaten, dat is allemaal bekend en dit staat tevens in de ongewijde geschiedenis. Ze zijn naar Pella [Jordanië] gegaan, even buiten het Joodse land. En daar hebben ze een veilig onderkomen gevonden toen de Romeinen de stad inderdaad in brand hebben gestoken. 22

Er heeft een gigantische slachting in Jeruzalem plaatsgevonden. In het jaar 70 zijn tussen de 600.000 en 1.000.000 Joden vermoord. Het was een verschrikkelijke periode! Dat wat nog resteerde, is als slaaf verkocht en, met name, in Egypte terechtgekomen. De aanvoer van Joodse slaven was toen zelfs zo groot, dat een slaaf niets meer waard was. Flavius Josephus beschrijft dat de prijzen van slaven “zo hard kelderden vanwege het enorme ‘aanbod’”. Wat maar wil zeggen: in het jaar 70 vond een afschuwelijk debacle plaats met de hele Joodse natie. Dat was dus ook het einde van een geslacht van 40 jaar. En precies in die 40 jaren vindt ook wat beschreven wordt in het boek Handelingen plaats. Ik denk dat de brief aan de Hebreeën ook vanuit Rome is geschreven, want de schrijver geeft aan (letterlijk): “Weet, dat onze broeder Timoteüs vrijgelaten is; als hij sneller komt, kan hij met mij mee, om jullie te zien. Groet allen, die jullie leidinggeven, en al de heiligen. De broeders uit Italië groeten jullie.” Dat werpt veel licht op de briefschrijver. Al deze dingen zijn veel meer dan boeiend, want ze zijn van belang om deze brief überhaupt te begrijpen. Als je de setting niet snapt, dan ga je het vergeestelijken en daar ga je absoluut de fout mee in. En er zijn zoveel mensen die hevig verontrust worden door woorden in de Hebreeën-brief, want “het is onmogelijk iemand weder opnieuw tot bekering te brengen, die opnieuw de Zoon van 23

God gekruisigd heeft”, Hebreeën 6:4-6. En wat dan overblijft is “een verschrikkelijke verbranding”. Zij passen dit op zichzelf toe: ‘Ben ik zo iemand?’ ‘Komt het nog wel goed?’ ‘En kom ik dan in de hel en ben ik afgevallen ...?’ Maar het zijn de uitleggingen die van deze tekst gegeven zijn; mensen worden daar enorm door verontrust. En dat komt allemaal omdat men deze woorden op zichzelf toepast. Het lijkt heel ‘geestelijk’ om te zeggen: ‘Dat is het woord van God en dat mag ik op mezelf toepassen’, maar daarmee misken je wat er écht staat. Dat líjkt inderdaad geestelijk, maar het ís niet geestelijk. Je moet gewoon nemen wat er staat. En weet je wat geestelijk is? Dat is geïnteresseerd zijn in: wat stáát er nou? De feiten doen ertoe. Goed, samenvattend: dit is nog maar de inleiding, maar het is wel van groot belang. • De geadresseerden in de brief zijn: Hebreeën; • De Hebreeën-brief is ergens rond de jaren 60 van de eerste eeuw geschreven; • Ze worden voorbereid op, en gewaarschuwd voor, de totale verbranding van Jeruzalem in 70 anno Domini. Dat dus even ‘kortweg’ ter inleiding wat de Hebreeën-brief eigenlijk behelst. Aan wie het geschreven is en wanneer en waarom dat alles is opgetekend. 24

5. Aanscherping van liefde Nu kunnen we, enigszins ‘gewapend’, de brief gaan behandelen. En dan skippen we de eerste 9 hoofdstukken en gaan we naar halverwege in het 10e hoofdstuk. Heel veel waardevols ontgaat ons dan natuurlijk, maar goed. Hebreeën 10 24 En laten we op elkaar acht geven tot aanscherping van liefde en voortreffelijke werken … Overigens, dit is een vertaling die vooral aansluit op een letterlijke vertaling1 van het origineel. De woorden die in dit vers staan, kun je één op één toepassen op jezelf – daar heb ik trouwens geen enkel probleem mee, want dit zijn woorden die je ook wel elders aantreft. Maar vergeet nu even niet de setting … “… laten we op elkaar acht geven …” Waarom? Wel, we horen bij elkaar, we vormen een gemeenschap. Want dat is het idee ook in de Hebreeën-brief: wat hen samenbond was het geloof in de gestorven, of, wat meer is, de opgewekte en de verborgen Messias. Even tussen twee haakjes, deze brief gaat vooral in op het feit dat dé Hogepriester verborgen is in het heiligdom, Hebreeën 8:1. Het is tevens een grote toelichting op Jom Kipoer, de Grote Verzoendag. 25

Dan had de hogepriester eerst het offer gebracht en vervolgens ging hij het heiligdom in. Eén keer per jaar ging hij helemaal in het binnenste heiligdom en uiteindelijk kwam hij dan uit het heiligdom en verscheen hij aan het volk. Wat de schrijver van de Hebreeën-brief zegt is, dat dit een plaatje is van de tegenwoordige tijd, want het Offer is gebracht en waar is De Hogepriester nu? Verborgen … dus niet te zien. Hij is, zoals dat in de typen en beelden al was aangekondigd, in Het Heiligdom, achter voorhangsel. Hij heeft een nieuwe, levende weg ingeleid (Hebreeën 10). En nou zegt de schrijver: “… wij horen bij elkaar, laten we op elkaar acht geven, tot aanscherping van liefde”, om de gemeenschap, die we onderling vormen, te beleven. “… en voortreffelijke werken”, dat wil zeggen: daarin ook daadwerkelijk elke dag leven, handelen en op oriënteren. 26

6. Niet verlatend onze bijeen-brenging En dán komt het: Hebreeën 10 … en voortreffelijke werken, 25 niet verlatend onze bijeen-brenging, naar de gewoonte van sommigen … U ziet, dit wijkt wat af van de NBG- of Statenvertaling, want de zin loopt door en die vertalingen zetten een punt achter het woord ‘werken’ (:24). De NBG-vertaling heeft het in vers 25 over ‘onze eigen bijeenkomst’. De Statenvertaling gebruikt hier de woorden: ‘onze onderlinge bijeenkomst’. Maar wat staat hier? Hier staat een Grieks woord – weliswaar gericht aan Hebreeën, maar wij hebben de brief in het Grieks – en dat is het woord: ‘episunagōgēn’. Dit woord komt maar twee keer voor in het Nieuwe Testament en dat is hier, in Hebreeën 10, en in 2 Thessaloniki 2:2. ‘Episunagōgēn’ is gebaseerd op twee woorden: • epi, dat is een voorzetsel en betekent ‘op’, ‘boven’ of ‘opper’. Er zijn heel wat Nederlandse woorden die beginnen met het ‘epi’, zoals het epicentrum. • sunagōgēn, dat betekent ‘vergadering’ of ‘bijeen-brenging’ [letterlijk: op-samen-voering of op-samen-leidend]. 27

Dit woord komt in het Nieuwe Testament een stuk of 100 keer voor en heeft betrekking op de synagoge, maar het is niet hetzelfde woord. “… niet verlatend onze episunagōgēn …”, wordt gezegd tegen de Hebreeën. Als je het woord gewoon heel letterlijk neemt, dan gaat het hier om hun ‘ópper-bijeenkomst’. Het is niet zomaar het gewone woord voor ‘gemeente’, dat ‘ekklesia’ is, of ‘synagoge’, wat betrekking heeft op Israël. Het is iets wat de synagoge te boven gaat, het gaat boven de synagoge uit. Nu moet u zich voorstellen … dit is zo elementair: deze Hebreeën bezochten nog steeds gewoon de tempel. Zij hadden hun rituelen, hoorden bij dat Hebreeuwse volk, gingen naar de synagoge, maar ze hadden ook onderlinge bijeenkomsten als gelovigen in de Messias. Dat was niet ‘de synagoge’, maar dat wat boven de synagoge uitging, dat wat nog belangrijker was: niet zomaar ‘een bijeenkomst’, nee, een opper-bijeenkomst. Dat is het woord wat hier gebruikt wordt. Het ging hier niet over een samenkomst, want deze ‘vergadering’ ging boven de synagoge uit. “… niet verlatend onze bijeen-brenging …” Bij de NBG-vertaling krijg je het idee dat ‘mensen hun eigen bijeenkomsten niet moeten verzuimen’. Maar dat is niet wat er staat. Ten eerste: het is geen meervoud – bijeenkomsten – het is enkelvoud, ook in de NBG-vertaling. 28

Ten tweede: er staat letterlijk niet ‘verzuimend’, maar er staat: verlatend. Verlaten, overgelaten, in de steek laten. Dit is hetzelfde woord wat de Heer Jezus zei, toen Hij stierf, Matteüs 27:46. En je komt het woord ook tegen in bijvoorbeeld 2 Timoteüs 4:10: “Want Demas heeft mij uit liefde voor de tegenwoordige wereld verlaten.” Het ging dus niet over: bijeenkomsten zo ‘te hooi en te gras’ eens bezoeken en daarmee regelmatig verzuimen. ‘Verlaten’ betekent niet dat men er zo nog af en toe naartoe ging. Het ging over de “opper-bijeenkomst” in de steek laten, de rug toekeren, verlaten … en dat is een heel andere gedachte. Die gelovigen kwamen als Messias-belijdende Joden bij elkaar. En daar waren sommigen – later trouwens velen, maar in dit stadium nog sommigen – die deze bijeenkomst verlieten. In de zin van: in de steek laten, de rug toekeren. Het ging niet om mensen die niet zo vaak meer in de samenkomst kwamen en die eens eventjes teruggefloten moesten worden om weer wat regelmatiger ‘bij de les’ te zijn. Nee, dat is niet waar het over gaat. Ze verlieten hun opper-bijeenkomst. Ze lieten die in de steek en keerden “de bijeen-brenging” de rug toe. Er waren veel Joodse ijveraars van de wet, die voortaan dreigden – het is een ‘gewoonte’ waar het hier over gaat – het ‘bijeen zijn’ van de Jezus-als-Messias belijders de rug toe te keren. Dat is het verlaten van de opper-bijeenkomst. 29

7. Naarmate jullie de dag zien naderen Eerder beschreef ik al dat er veel Joodse ijveraars van de wet waren, die dreigden het bijeen zijn van de Jezus-als-Messias belijders de rug toe te keren. En nu komt er een belangrijke vraag: hoezo dan? Waarom zouden zij de bijeen-brenging van die belijders – deze episunagōgēn – de rug toekeren? Daar gaat vers 26 een antwoord op geven, maar eerst nog even doorlezen in vers 25: Hebreeën 10 25 … maar elkaar aanmoedigend en dat zoveel te meer naarmate jullie de dag zien naderen. Aan de ene kant wordt aangegeven wat ze niet zouden doen: “niet verlatend onze opper-bijeenkomst”, naar de gewoonte van sommigen. Maar wat dan wél? Wel: elkaar aanmoedigend … dat is het woord. Oproepen, aanmoedigen, aansporen. De Statenvertaling zegt: vermanen. Maar bij vermanen – tenminste, in modern Nederlands – denken we dan aan een opgestoken vinger. Ik heb begrepen dat vroeger de doopsgezinde kerken, hun eigen bijeenkomst ‘de vermaning’ noemden: “Een Jood gaat naar de synagoge, een Moslim gaat naar de moskee en een doopsgezinde gaat naar de vermaning toe.” 31

Maar het woord dat hier gebruikt wordt is, dat zij elkaar zouden aanmoedigen, “en”, zegt de schrijver er dan bij, “dat zoveel te meer naarmate jullie de dag zien naderen”. Welke dag? De dag waar hij het in deze brief al zo vaak over had gehad, namelijk dat oordeel wat er zou gaan plaatsvinden; de geprofeteerde verwoesting over Jeruzalem. Dat zou gaan gebeuren en die dag was destijds zéér aanstaande! En natuurlijk kunnen wij nu zeggen – omdat we nu bijna 2000 jaar later leven – : ‘Ja, maar wacht even … want wij weten dat de termijn van de terugkeer van de Heer ook aan het aflopen is en het duurt niet lang meer. In die zin nadert de dag voor ons ook, dus nu is het ook voor ons des te belangrijker – aangezien we die dag zien naderen – dat we elkaar een hart onder de riem steken en vooral wakker blijven en de Schriften onderzoeken.’ Ik heb geen bezwaar tegen die uitleg, want ik denk dat dat zeer ter zake is. Maar toepassing is wat anders dan uitleg. ‘Toepassing’ wil zeggen dat wij dat woord ook op onszelf kunnen toepassen. Natuurlijk, heel de Schrift is ons gegeven ter lering en ter bemoediging van ons, absoluut, maar deze Hebreeën-brief gaat over een heel specifieke dag die zou komen. En als zij díe dag zouden zien naderen, dan zouden zij des te meer elkaar aanmoedigen en dus dat, wat in het voorgaande stond, betrachten: 32

“… laten we op elkaar acht geven tot aanscherping van liefde en voortreffelijke werken, niet verlatend onze bijeen-brenging, naar de gewoonte van sommigen, maar elkaar aanmoedigend en dat zoveel te meer naarmate jullie de dag zien naderen.” En naarmate de tijd naderde en naarmate de dag vorderde, werd de urgentie om dit ter harte te nemen alleen maar sterker. 33

8. Geen offer voor de zonden over Het volgende vers in Hebreeën 10, wordt meestal niet in combinatie met het voorafgaande vers voorgelezen, omdat men dit veelal niet kan plaatsen. Men kan dit niet plaatsen met die ‘stok achter de deur’ – zoals Hebreeën 10:25 veelal wordt toegepast. Hebreeën 10 26 Want als we willens zondigen nadat we besef ontvingen van de waarheid, blijft er geen offer voor de zonden over … We moeten opletten, want vers 26 sluit direct aan op vers 25. Sterker nog, het is een uitleg en een toelichting op het voorgaande vers, omdat het vers begint met ‘want’. Dus er wordt iets toegelicht dat in het voorgaande vers stond, namelijk: dat zij hun opper-bijeenkomst niet zouden verlaten. Maar als mensen nu ‘weleens verstek laten gaan met het bezoeken van hun bijeenkomsten’, zoals men dat dan inleest [en voor een ánder invult], is dat dan hetzelfde als “willens zondigen”? En is het daarmee zo dat er dan “geen offer voor de zonden meer overblijft”? De logica ontgaat je! Het feit dat je wel eens ‘spijbelt’ en ‘niet van de partij’ bent, betekent dat dat je ‘willens zondigt’ en dat dan ‘het offer niet meer voor jou’ is? Ziet u hoe krom het is? Maar ook hoe fataal het kan zijn, wanneer je woorden zomaar uit hun context haalt en zomaar – terwijl het specifiek aan een volk 35

gericht is in een bepaalde situatie – lukraak op iedereen van toepassing brengt? Dat klopt van geen kanten! Hier gaat het niet zomaar over ‘spijbelen’ en ‘bijeenkomsten niet bezoeken’. Nee, het gaat hier over het verlaten van, het de rug toekeren van dat gezelschap, dat Jezus als de Messias erkent. En dat is inderdaad wíllens zondigen. Want we praten hier over een groep die, wel bewust van de waarheid dat Jezus de Messias is, bezwíjkt onder de druk om de Zoon van God te verloochenen en die geen deel meer wilden uitmaken van díe bijeen-brenging. Ze wisten wel dat Jezus de Zoon van God is, maar er stond zoveel druk op hen om zich daarvan af te keren – van dat gezelschap en daarmee ook van de boodschap –, dat ze onder die druk bezweken. De schrijver van de Hebreeën-brief geeft aan: “dat is willens zondigen”. Want je wéét dat wat je verlaat, de waarheid is. Dat Jezus de Messias is, stond niet ter discussie, zij wísten dat. Alleen, ze dreigden te bezwijken nu, vanuit de kant van hun volksgenoten en ook van regeringswege. De druk werd opgevoerd om dat gezelschap te verlaten. Er kwam trouwens heel veel smaad bij kijken. Lees het vervolg maar eens in hetzelfde hoofdstuk, Hebreeën 10. Dan staat er dat ze de roof van hun bezittingen moesten tolereren. Dus het was niet alleen maar dat er kwaad over hen werd gesproken, of dat het wat ruzie of onenigheid in families betrof … 36

Nee, het was echt verdrukking die ze ondergingen, waarbij hun bezittingen niet meer veilig waren. Dus hun vrijheid stond echt op het spel. En hoe gemakkelijk zou je dan, onder druk, kunnen bezwijken en zeggen: ‘Dan ga ik dat hele gezelschap maar de rug toekeren en dan ga ik de Zoon van God inderdaad maar met voeten treden’, wat gevraagd werd van hen. En dát is dan “willens zondigen”. Men wist dat wat men miskende de waarheid was. De schrijver zegt er dan ook bij: “Want als we willens zondigen, nadat we besef ontvingen van de waarheid, blijft er geen offer voor de zonden over …”. In het algemeen is de misvatting bij deze bijbeltekst: ‘Je spijbelt en dat betekent dat jij het geloof niet serieus neemt. Maar dan blijft er voor jou geen offer meer over. En die losprijs die betaald werd voor allen, dat is niet voor jou.’ Maar dat is gewoon een leugen. Waarom? Omdat men de tekst helemaal uit zijn context haalt. Waarover gesproken wordt in dit tekstgedeelte, is namelijk létterlijk: • Als zij – de Joden in de jaren 60 van de eerste eeuw, in Jeruzalem (vlak voorafgaand aan de verwoesting van de tempel) – bezweken onder de druk en Jezus als Messias zouden loochenen … dan wezen zij het ene grote Offer af (10:10). 37

• En dan vervolgens zou de offerdienst – die daar in Jeruzalem plaatsvond – binnen enkele jaren sowieso verdwijnen, omdat de hele tempel verwoest zou worden en in vlammen op zou gaan. Kortom, de hele offerdienst zou verdwijnen (8:13). Als zij het gezelschap zouden verlaten en Jezus als Messias zouden afwijzen, dan “bleef er geen offer voor de zonden meer over”, want hét Offer dat ze hadden, hebben ze miskend. En de offerdienst, waar ze naar terugkeerden – het jodendom en de eredienst en offers die daar in Jeruzalem gebracht werden – raakten ze, op afzienbare termijn, eveneens kwijt. Nogmaals, dán blijft er dus helemaal geen offer meer over: het Offer niet, en de offerdienst zélf raken ze ook kwijt. Dat is de setting. Ziet u? 38

9. Oordeel en felheid van vuur Natuurlijk is de losprijs betaald voor allen, dus ook voor de ongelovige Hebreeën. Maar het is wel zo, dat in die jaren 60 van de eerste eeuw, als zij inderdaad onder druk dat gezelschap van Jezus-als-Messias belijdende Joden de rug toekeerden – en terugkeerden in het jodendom, terwijl ze de waarheid kenden – , er geen offer voor de zonden meer over was. Men had hen ook niets meer te vertellen. Het was immers onmogelijk om hen nog tot bekering te brengen, want aan de waarheid hadden zij geen boodschap meer, omdat ze díe juist verworpen hadden. En vervolgens zegt dan de schrijver van de Hebreeën-brief: Hebreeën 10 26 Want als we willens zondigen nadat we besef ontvingen van de waarheid, blijft er geen offer voor de zonden over, 27 maar een vreselijke opwachting van oordeel en felheid van vuur dat de tegenstanders op het punt staat te verteren. Mensen denken bij dit tekstgedeelte veelal aan ‘de hel’, maar daar heeft het niets mee van doen. Dit is enkele jaren later létterlijk vervuld in de val van Jeruzalem in 70 A.D. Maar u weet inmiddels net zo goed als ik, hoe dat wordt toegepast: het gaat zogezegd over ‘de hel’. De boodschap om er érnst mee te maken; om vooral toch maar de kerkdienst bij te wonen, dan wel de evangelische bijeenkomst. 39

Dit kun je heel erg hard en zwaar aanzetten door te zeggen: ‘Want als je dat niet doet …? Als je daar geen ernst mee maakt …? Dan blijft dít (de hel) over!’ Maar wat in dit tekstgedeelte is aangekondigd, is létterlijk vervuld in het jaar 70: een opwachting van oordeel en de tegenstanders stonden op het punt verteerd te worden. Legendarisch is dit zelfs; het is één van de hoofdmomenten in de Romeinse geschiedenis. Ook in de ongewijde geschiedenis is het jaar 70 één van de grootste ‘mijlpalen’ van de eerste eeuw geweest; de verwoesting van Jeruzalem. 40

10. Ik zal het vergelden Dit is wat er gebeurde tijdens die verwoesting: De Romeinen hebben de stad drie en een half jaar lang omsingeld. Het was dezelfde tijd als de geschiedenis van Massada, want toen is een hele groep van vrijheidsstrijders richting de Dode Zee gegaan. Zij hebben zich daar verscholen en uiteindelijk zijn ze daar ook omgekomen. De hele stad is uiteindelijk helemaal in vlammen opgegaan en er is geen steen op de andere gebleven. En van de hele tempel: geen steen. Dat is het lot geworden van Jeruzalem. De hele stad is daadwerkelijk in vlammen opgegaan en Titus, de grote veldheer, heeft de gouden kandelaar – met alle attributen die in de tempel waren (dat vertegenwoordigde een gigantische rijkdom, natuurlijk) – naar Rome gebracht. Dus dat jaar 70 was markant en is daadwerkelijk ook vervuld. Hebreeën 10 is zó concreet, je hoeft er niets aan te vergeestelijken. Het heeft niets met een ‘hel’ te maken. Het is daadwerkelijk verbranding en de omkering van de stad en er is een einde gekomen aan het oude verbond. En dan staat er nog bij, in vers 30: Hebreeën 10 30 Want wij weten Wie zegt: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden. En wederom: de Heer zal Zijn volk oordelen. 41

Dit is geciteerd uit Deuteronomium 32: 35 Mij komt de wraak toe en de vergelding tegen de tijd, dat hun voet zal wankelen. 36 Want JAHWEH zal recht doen aan Zijn volk en Zich ontfermen over Zijn knechten … Dat is een afschuwelijke gebeurtenis geweest, maar dit was lang van tevoren al aangekondigd. Het jodendom bevestigt overigens dat vanaf het jaar 30 (mogelijk ook het jaar dat de Heer stierf, opstond en ten hemel voer) dagelijks spontaan (!) de deuren van de tempel allemaal opengingen. En het licht ging spontaan (!) iedere keer uit. Men wist niet wat er aan de hand was, maar dat waren allemaal voortekenen van de uiteindelijke verwoesting. Dus wat in de Hebreeën-brief naar voren wordt gebracht, heeft allemaal plaatsgevonden; zo markant, zo duidelijk, zo concreet. Maar op het moment dat je dát niet begrijpt, ga je zulke woorden volstrekt misplaatst toepassen met alle dramatische gevolgen van dien. 42

11. Conclusie Het belang en de waarden van het bijeenkomen van gelovigen is boven elke twijfel verheven. De waarde van bijeenkomsten kun je eigenlijk niet overwaarderen, dat staat niet ter discussie. Wat wél ter discussie staat, is dat die ‘stok achter de kerkdeur’ waarvan men zegt: ‘Je moet wel komen, want dat staat in Hebreeën 10:25 …’ – er niets mee te maken heeft. De hele context gaat over iets totaal anders. Het één-op-één beroep op Hebreeën 10:25 is volstrekt misplaatst, want het vers spreekt niet over ‘regelmatig verzuimen van bijeenkomsten’, maar van: het de rug toekeren van het gezelschap van Jezus-als-Messias-belijders. En de samenhang staat helemaal in verband met het naderende debacle in het jaar 70 A.D. Dat wilde ik graag eens met u behandelen, want ik vond het hoog tijd om hetgeen altijd zo misplaatst wordt toegepast, aan de kaak te stellen. En het is aan u vervolgens, om dat te controleren; om te checken “of deze dingen alzo zijn”, Handelingen 17:11. Ik ben zo enorm blij dat ik een Boodschap mag kennen, waarbij de Schrift onderverdeeld is, onderscheiden kan worden. Er staat opgetekend dat Augustinus ooit een keer zei: “Onderscheid de tijden en de Schrift is in harmonie met zichzelf.” 43

Het is belangrijk de dingen op zijn plaats te laten: • dat wat aan Israël geschreven is, op Israël betrekken; • en dat wat aan ons geschreven is (door de apostel van de natiën, Paulus) op de natiën betrekken. Als dat duidelijk is, dan gaat de Schrift ineens zó spreken. Dan wordt het enorm concreet, helder! Maar ook een Blijde Boodschap, want dan hoef je zulke woorden – zoals de woorden die in de Hebreeën-brief staan over “de felheid van een vuur”, et cetera – niet misplaatst op jezelf toe te passen. Het gaat niet over een ‘hel’, die de Bijbel sowieso al niet kent2. God is een Redder van alle mensen, 1 Timoteüs 4:10. Houd dat vast en laat het je nooit ontnemen! 44

Noten 1 Voor degenen die dat niet kennen: ik ben gewend om de interlineair erop na te slaan. De interlineair is een woord-voorwoord weergave vanuit het origineel, waarop mijn werkvertaling is gebaseerd. Het is een nogal letterlijke vertaling. Op de website van Scripture4all.org is een Nederlandse interlineair te vinden, die als PDF kan worden gedownload, voor bijvoorbeeld een tablet of een smartphone. Het is een volledige interlineair van zowel het Oude als het Nieuwe Testament. Meer informatie: https://www.scripture4all.org/ 2 Het woord ‘hel’ is volkomen ten onrechte in bijbelvertalingen binnengeslopen. In de NBG-vertaling is het de weergave van Gehenna en dat betreft een geografische plaatsnaam. Het is de Griekse naam voor het dal van Hinnom. Dit dal, dat ten zuiden van Jeruzalem ligt, gold ooit als de vuilverbranding van de stad. In het toekomende Messiaanse Rijk zullen in dit dal de lijken liggen van geëxecuteerde rebellen van de Koning (zie Jesaja 66:24, Marcus 9:48 en Matteüs 5:22). In dit dal zal vuur branden dat niet wordt gedoofd, evenmin als de verterende worm (made) zal ophouden. Voor de passerende pelgrims zal dit (met opzet) een lugubere aanblik zijn. Toch zal uiteindelijk dit lijkendal JAHWEH eens heilig zijn, profeteert Jeremia (31:40)! Er zal niet meer vernield of verwoest worden. De gebruikelijke gedachte van ‘de hel’ als onderaards oord van pijniging voor onsterfelijke zielen is volstrekt onschriftuurlijk. Gehenna is geen onderaards oord, maar een plaatsnaam op aarde. En er worden geen zielen gepijnigd, maar lijken verbrand. Een totaal andere voorstelling dus. Bron: Piet, A. (z.d.). Wat is de hel? GoedBericht, https://goedbericht.nl/qa/27-wat-is-de-hel/ 45

goedbericht.nl GoedBericht wijst op de ene GOD, Die alles beschikt en bij Wie nooit iets misgaat. Zij wijst op Jezus Christus als Redder der wereld. Jazeker, van alle mensen. Omdat GOD nooit laat varen de werken van Zijn handen! Uitgangspunt is de Bijbelse boodschap zoals Paulus dit als “apostel en leermeester van de natiën” heeft mogen bekendmaken. GoedBericht wil uitsluitend wijzen op wat “er staat geschreven”. Want “de Schrift” bewijst én verklaart zichzelf. goedbericht.nl Bron: Piet, A. (2021). Hebreeën 10:25 – stok achter de kerkdeur? GoedBericht, https://goedbericht.nl/lezingen/hebreeen-1025stok-achter-de-kerkdeur/ In samenwerking met: Stichting Evangelie Om Niet Het Evangelie spreekt van de ene God, Die OM NIET alle mensen redt, verzoent, levend maakt en rechtvaardigt! Gratis online boeken lezen, delen en downloaden (publicaties zijn ook als uitgave op papier verkrijgbaar) evangelieomniet.nl 46

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
Home


You need flash player to view this online publication