CAPHRI School for Public Health and Primary Care op één lijn 38 huisartsfamilies Vakgroep Huisartsgeneeskunde | Faculty of Health, Medicine and Life Sciences (FHML)
Inhoudsopgave Colofon Oplage 2100 Hoofd/eindredactie Babette Doorn Redactieleden Henk Goettsch, Hendrik Jan Vunderink, Ria Lumeij, Sjef Swaans, Luc Gidding en Babette Doorn Doelgroep huisartsen Limburg en Brabant, afdelingen azM & overige relaties E-mail op1lijn@hag.unimaas.nl Adres Vakgroep HAG Universiteit Maastricht Postbus 616 6200 MD Maastricht Ontwerp/druk OBS 6990 Océ Business Services, Maastricht Fotografie Foto pagina 5 & Foto pagina 8 gemaakt door Willem van Gerwen Foto pagina 9. De samenwerking wordt getekend door Niek Snoeij (directeur TNO), Jo Ritzen (CvB, UM), Anne Flierman (CvB, Universiteit Twente) en Martin Paul (decaan FHML). Foto pagina 17 gemaakt door Photostique Deadline volgend nummer 18 maart 2011 Voor u geschreven in Maastricht – Jelle Stoffers 35 jaar bij de vakgroep – Ine Siegelaer Themadeel “Huisartsen (in) families”: “Gank mér noa Paul” – Paul Winters Kuijperiaanse toestanden – Dick en Peter Kuijpers Goed voorbeeld doet goed volgen – Isi Spitz Ik heb het niet van een vreemde – Isa Houwink Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. De Tas – Gerard en Saskia Benthem Over alignment en de kunst van het vallen – Felix Punt Stellen zich voor: Angèle Bemelmans Kristel Steegmans Lisette Verheijen Katrien de Bruin Consolideren en verbeteren – Paul Ram Oud aios: hoe vergaat het ze? – Bas van Bavel en Rianne Wisselaar Referatendag Huisartsopleiding – Sjef Swaans Bijzonder Bekwaam: ouderenzorg – Frank Guldemond Wie volgt u op? yvonne van Leeuwen © Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd bestand of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. 18 20 21 Drie generaties dokters Perquin, nature of nurture? – Marijke Perquin 22 De appel valt niet ver van de (stam)boom – Guy Costongs 25 25 26 27 29 30 32 33 34 34 35 35 36 37 38 39 Uitslag zomerpuzzelactie Van de voorzitter – Job Metsemakers Afscheid van Hoogleraar Richard Grol Nieuws vanuit onderwijs – Laury de Jonge & Lilian Aarts Genomineerden beste HABschap 20092010 – Redactie Zorg voor mensen met verstandelijke beperking kan en moet beter – interview Henny Lantman Centre for Care Technology Research Maastricht – CAPHRI 3 4 5 6 7 7 9 Social health insurance in Sub Saharan Africa – Anne Maayke Spreeuwers 10 De laatste loodjes voor Amuse2 – Onderzoeksteam Het belang van ZEN – Inge Duimel 12 13 Persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen – Krystle Penders [G]OUD zoekt nog steeds controlepraktijken – Mandy Stijnen Promoties: IMPALA studie – Marije Koelewijn Interpretatie van labuitslagen – Paul Houben 14 15 16 18 2
op één lijn 38 3e uitgave 2010 Van de redactie Serieus: wie volgt u op? We hebben eindelijk weer een themadeel: huisartsenfamilies. We vroegen ons af of huisarts worden in de genen zit of dat een kwestie is van ‘goed voorbeeld doet goed volgen’. Bij de voorbereiding kwamen we tot een indrukwekkende lijst van vadersdochtersmoedersgrootvaderbroerset cetera die huisarts zijn of waren. Een aantal personen uit die lijst schreven we aan om een bijdrage te leveren, maar we zagen meteen in het onderwerp een nieuwe vaste rubriek ontstaan. Vandaar dat we potentiële schrijvers die even geen tijd hadden (bijvoorbeeld door praktijkverhuizing) met rust konden laten. Op hun vraag “Wie volgt me op?” wordt soms het antwoord meteen geleverd. Het merendeel van de familieleden volgt niet letterlijk de ouders op, maar beproeft zijn of haar geluk ergens anders in (het zuiden van) Nederland. De hamvraag kunnen we ook stellen als het gaat om onderwijs in Maastricht: taken en functies rouleren en ook hier speelt opvolging een belangrijke rol. Leeftijd is dan niet vaak de reden om opgevolgd te worden, maar de afwisseling of de carrière. De ‘oude garde’ in het onderwijs blijft het goed doen als we kijken naar de nominaties voor de beste huisartsbegeleider bij de coschappen. Maar dat neemt niet weg dat we voor tal van rollen continu ervaren doch wat meer jonge huisartsen in het onderwijs zouden willen (behouden). Wie zelf opleidt, heeft meer kans om opgevolgd te worden. Uit de onderzoekssectie komt weer gevarieerd nieuws: een nieuw onderzoekscentrum, twee promoties, diverse artikelen, een WESP in Afrika, de aios referatendag en nieuws uit lopend of startend onderzoek (veelal ouderenzorg). Niet zozeer opvolging als wel uitbreiding van onze activiteiten: 4 nieuwe medewerkers stellen zich aan u voor. Het voormalig hoofd Paul Ram vat de ontwikkelingen met blik op de toekomst samen onder de noemer “consolideren en verbeteren” terwijl het exexhoofd van de Huisartsopleiding yvonne van Leeuwen haar bezorgdheid uit over opvolgingszaken betreffende allerlei nevenfuncties in het huisartsenveld. Wat vroeger vanzelfsprekend was, is niet meer. Nam vroeger de echtgenote de telefoon aan, tegenwoordig hebben we huisartskoppels met kleine kinderen zoals Rianne en Bas die vol goede moed samen als huisarts zijn begonnen aan een nieuwe praktijk. Hoe vergaat het ze? Bijzonder bekwaam in de ouderenzorg: kaderhuisarts Frank Guldemond uit Ubachsberg vielen we op een woensdagavond lastig met een telefonisch interview terwijl zijn praktijk diezelfde week verhuisde naar een nieuwe lokatie. Graag had hij ook als trotse ouder vertelt over zijn kinderen van wie er een de Huisartsopleiding doet, maar dat moet maar wachten. Wie niet wordt opgevolgd maar een nieuwe carrière als hoogleraar in Nijmegen startte, is Henny Lantman. Gelukkig hebben we er een nieuwe hoogleraar erbij: Trudy van der Weijden. Op 26 november jl. sprak zij haar inaugurele rede getiteld “Richtlijnen in de spreekkamer. Van Dogma naar dans.” uit. In 2011 komen we hierop terug. Wordt vervolgd. Babette Doorn Uitslag puzzelwedstrijd nummer 37 Op de kaft van ons vorige nummer stond een vakantiepuzzel waarvan de oplossing naar de redactie ingestuurd kon worden en waarmee een fotoposter gewonnen kon worden. Slechts 2 inzendingen waren 100% foutloos en zij wonnen allebei de 1e prijs. Het waren Janneke Hoogervorst (medewerker bij de vakgroep epide miologie en oud medewerker Huisartsgeneeskunde) en aios Joep Urlings. Uit handen van account manager Olga de Hoen van OCE ontvingen ze hun fotoposter naar keuze. Tweede werd huisarts Jos Ridderbeks uit Ulestraten die GEZP en WESP onterecht samenvoegde tot een GESP. De derde prijs ging naar onderzoeksmedewerker van de vakgroep Paddy Hinssen. Gefeliciteerd allemaal! 3
op één lijn 38 3e uitgave 2010 Van de voorzitter Panta Rei – alles stroomt en vernieuwt zich DOOR JOB METSEMAKERS, VOORZITTER VAKGROEP HUISARTSGENEESKUNDE UM & HUISARTS IN GEULLE Het is absoluut niet saai in het zorgveld. Leek een aantal jaren geleden de huisartsgeneeskunde nog ten dode opgeschreven, nu is er een nieuw elan zichtbaar. Huisartsenposten lijken al decennia te bestaan en zorg groepen sturen het regionale zorgbeleid via ketenzorgprogramma’s of eerstelijns DBC’s. Vier andere onderwerpen zitten in mijn gedachten: – LHV/NHG Toekomstvisie Huisartsenzorg 2020 – Huisartsgeneeskundige zorg voor patiënten met kanker – Chronisch zieken hebben de toekomst – Het (ondersteunend) team in de huisartsenvoorziening Hebben deze onderwerpen met elkaar te maken? Jazeker! De diagnostiek en behandeling van patiënten met kanker is tot nu vooral in de tweede lijn gepositioneerd. Hierbij heeft de huisarts een begeleidende rol tijdens de behandeling en een zeer actieve rol in de palliatieve fase. Er wordt een toename van het aantal kankerpatiënten verwacht, zeker als de diagnostiek verfijnd wordt. Verder zullen de toegenomen mogelijkheden tot succesvolle behandeling ertoe leiden, dat er meer overlevende patiënten met kanker zullen zijn die daarnaast ook de "normale" chronische ziektes zullen krijgen. Gaat bij deze groep patiënten ook de verschuiving van tweede naar eerste lijn optreden, en hoe wordt die keten dan vorm gegeven? Wat weten we over late effecten van kanker(behandeling)? De zorg voor patiënten met kanker zal nadrukkelijker op onze agenda komen naast zorg voor patiënten met DM, COPD, CVRM, Depressie, Hartfalen. Bert Vrijhoef, onderzoeker bij de School of Public Health and Primary Care (CAPHRI) van de Universiteit Maastricht, is in Tilburg voor een dag per week benoemd als bijzonder hoogleraar Chronische Zorg. Hij hield recent zijn oratie: “Chronisch zieken hebben de toekomst.” Hij besteedde veel aandacht aan de wijze waarop zorg aan chronisch zieken geleverd zou moeten worden, wil deze aansluiten bij de behoeften van de zorgvrager en ook nog kwalitatief aan de maat zijn. Het zal duidelijk zijn dat huisartsen bij een aantal chronische ziektebeelden al de stap gezet hebben van “zorg als de patiënt iets heeft of erom vraagt” naar “zorgprogramma’s” waarin beschreven staat wie wat en wanneer moet doen. Deze disease management programma’s zijn in de Verenigde Staten sterk ontwikkeld. Maar uit allerlei evaluaties blijkt dat niet vol te houden is dat dergelijke programma’s de kwaliteit van zorg verbeteren en kostenbesparend zijn, veelal omdat ze toch maar een deel van de zorg bestrijken. In Nederland ligt dat anders: onze programma’s hebben meer kenmerken van integrale zorg, maar ook hier ontbreken bij veel programma’s belangrijke onderdelen. Om het kort te houden: het Chronic Care Model, dat Vrijhoef leent van Wagner, omvat een samenhangend geheel van verschillende elementen waarvan ik er nu één specifiek eruit licht: “de geïnformeerde en geactiveerde patiënt”. Patiënteducatie en zelfmanagement zijn elementen die absoluut onze aandacht gaan verdienen, want we hebben genoeg chronische patiënten in de toekomst, en hoe meer die zelf verantwoordelijkheid kunnen dragen voor hun handelen, hoe beter. De huisarts doet zijn werk al lang niet meer met alleen de praktijkassistente aan zijn/haar zijde. Praktijkondersteuners, praktijkverpleegkundigen, physician assistents, nurse practitioners zijn allemaal namen voor bestaand ondersteunend personeel in de huisartsvoorziening. Hierover dient een NHG/LHV standpunt geformuleerd te worden, of beter gezegd: bijgesteld te worden. Moeten we generalistische ondersteuners hebben net zoals de huisarts, of moeten ze juist heel specifiek deskundig zijn en op die manier ingezet worden in zorgprogramma’s? Het Capaciteitsorgaan neemt aan dat in de toekomst 50% (!) van de activiteiten in de huisartsenvoorziening niet door de huisarts zelf uitgevoerd zullen worden. Het concept standpunt van NHG/LHV dat voor ligt is naar mijn mening erg geschreven vanuit de huidige situatie en niet echt vernieuwend, terwijl de zorgontwikkeling meer durf vereist. En dat alles is een opmaat naar de Toekomstvisie Huisartsenzorg 2020. Nu lijkt 2020 nog heel ver weg. Het is de vraag of we al weer toe zijn aan een nieuwe visie, terwijl we nog niet alle doelen van de vorige Toekomstvisie behaald hebben. Maar het is wel nuttig om in deze snel veranderende maatschappij steeds te blijven sturen op de grote lijnen. Ik verwacht niet dat de kenmerken van de 4
op één lijn 38 3e uitgave 2010 huisartsgeneeskunde essentieel wijzigen, maar wel de positionering van de huisartsenzorg (nog prominenter in beeld) en de organisatie ervan (grootschaliger georganiseerd maar wel dicht bij de patiënt in kleinschalige persoonlijke eenheden). Over die Toekomstvisie kunt U in het voorjaar 2011 zeker meespreken als er in het land bijeenkomsten worden georganiseerd door NHG/LHV. Ik zou zeggen: maak alvast een mentale aantekening om over bovenstaande punten na te denken. Er is genoeg leven in de brouwerij en dat is voor toekomstige artsen goed om te zien. De huisartsgeneeskunde gaat met de tijd mee: (het blijft) een uitdagend vak! “Betere kwaliteit en veiligheid in de zorg: wat werkt?” Afscheid van hoogleraar Richard Grol Op 10 september 2010 nam Richard Grol afscheid als hoog leraar aan de universiteiten van Nijmegen en Maastricht. Grol hield zich gedurende 33 jaar vooral bezig met het thema Kwaliteit van Zorg en dan primair binnen de Huisartsgeneeskunde. Zijn afscheid ging vergezeld van een IQ healthcare (het vroegere WOK) conferentie getiteld “Betere kwaliteit en veiligheid in de zorg: wat werkt?”. Alle voordrachten, inclusief de afscheidsrede, zijn te vinden op www.iqhealthcare.nl. De Nijmeegse Lijn 1 schrijft: ‘Grol heeft pionierswerk verricht om het onderzoek naar kwaliteit in de gezondheidzorg wereldwijd gestalte te geven’. In ruil ontving hij diverse nationale (Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw) en internationale eretitels. EUROPEAN GENERAL PRACTICE RESEARCH NETWORK (EGPRN) Voorjaarsbijeenkomst: 19-22 mei 2011 in Nice - Frankrijk Thema: “Primary care - outcomes from research into chronic disease” Wat kunt u verwachten: – Themagebonden presentaties – Niet themagebonden (freestanding) presentaties – Posterpresentaties – Enkele dia presentatie (one slide five minutes) Het EGPRN aanmeldingsformulier staat online op: http://nice.egprnapplicationforms.nl/ Als u de intentie heeft om een workshop bij te wonen, een presentatie te verzorgen, een poster te presenteren of deel te nemen als toehoorder, dan kunt u zich online aanmelden via de EGPRN website (www.egprn.org), vóór 15 januari 2011 Meer informatie Hanny Prick 0433882319 hanny.prick@hag.unimaas.nl 5
op één lijn 38 3e uitgave 2010 Vanuit het onderwijs Personeel DOOR LAURy DE JONGE, SECTORHOOFD ONDERWIJS EN ACADEMISCH HUISARTS IN ELSLOO HABdag op Neercanne Academisch jaar 20102011 ging roerig van start. Vlak voor de zomervakantie lieten we weten dat Jean Muris benoemd is als hoofd Huisartsopleiding Maastricht en dat hij zijn functie als coördinator coschap HAG overgedragen heeft aan Katrien Boots. Daarna hebben nog twee wisselingen plaatsgevonden. Johan Evers is op het moment dat ik dit schrijf begonnen aan een nieuwe uitdaging als AGNIOpsychiatrie in het Atrium Ziekenhuis. Zijn coördinatorschap jaar 3 is overge nomen door Ben van Steenkiste. Ben is al jaren als onderzoeker werkzaam bij de vakgroep en is sinds enkele jaren met veel enthousiasme betrokken bij het geven van onderwijs in het 3e jaar. Ben zal zich onder andere bezig houden met het vormgeven van patiëntgebonden onderwijs in de Bachelorfase, dat zijn de eerste drie curriculumjaren. In een volgende Op één Lijn een nadere kennismaking met Ben (als docent). Daarnaast ben ik gestart met het volgen van een docentprofessionaliseringstraject, het BKO. Deze Basis Kwalificatie Onderwijs wordt aangeboden vanuit de Universiteit Maastricht. Het is een landelijk erkend opleidingstraject met als doel het ontwikkelen van vaardigheden toegespitst op de onderwijspraktijk. Door het volgen van dit traject hoop ik door inhoudelijke verdieping met nog meer plezier onderwijs (vorm) te kunnen geven. Een en ander heeft wel geleid tot overdragen van het coördinatorschap Jaar 6, het jaar van de Gezondsheidszorg en Wetenschapsparticipaties, kortweg GEZP en WESP. Sinds november wordt deze functie vervuld door Mieke Winten, huisarts en enthousiast facultair begeleider van coassistentgroepen. Ook het afgelopen academisch jaar zat ze weer bij de beste 3 HAB’s. Vanuit het onderwijs Stageplaatsen DOOR LILIAN AARTS, ONDERWIJSCOöRDINATOR Op dit moment ziet het tekort aan stageplaatsen voor het coschap Huisartsgeneeskunde er gelukkig minder dramatisch uit dan vorig jaar in november. Toen hadden wij 125 plekken te kort, nu is dat minder dan 45. Afgelopen jaar heeft de plaatsing van ruim 65 duo’s het tekort danig gereduceerd. Ook voor dit studiejaar staan ruim 50 duoplaatsingen ingepland. Naast het optimaliseren van allerlei wervingsactiviteiten is ook de samenwerking met de Huisartsopleiding geïntensiveerd. Concreet betekent dit o.a. dat opleiders van de zogeheten reservebank van de Huisartsopleiding ingezet worden om co’s te begeleiden. In maart en september 2011 starten 3 groepen aios met de Huisartsopleiding. Om dit te realiseren, dient het aantal opleiders uitgebreid te worden met 10 nieuwe 6 huisartsen. Meestal zijn dit opleiders die al meerdere coervaringen hebben. Samen met de Huisartsopleiding dient beleid uitgezet te worden met als doel deze doorstroom te compenseren. Hoe vullen we als vakgroep onze kweekvijver aan met nieuwe enthousiaste opleiders? Wie huisarts is, kan meteen co’s opleiden. We zijn altijd op zoek naar nieuwe enthousiaste opleiders die willen starten als opleider bij de coschappen Huisartsgeneeskunde. Opleiders zijn de beste visitekaartjes voor het vak. Ook dragen opleiders bij aan de beeldvorming van het vak bij degenen die geen huisarts willen worden. Opleiden is gewoon heel erg leuk. Het houdt je fris en geeft veel voldoening. Op de website www.hag.unimaas.nl treft u onze nieuwe wervingsfolder coschap aan.
op één lijn 38 3e uitgave 2010 Onderwijsprijs Clinicus van het Jaar Beste Huisartsbegeleider bij de coschappen 2009-2010 VAN DE REDACTIE Op vrijdag 3 december is de jaarlijkse uitreiking van de onderwijsprijzen georganiseerd door de medische studentenvereniging Pulse Master. Er zijn 5 categorieën waarbij door coassistenten op de eerste 4 groepen kan worden gestemd op genomineerden: 1) Artsassistent perifeer 2) Artsassistent azM 3) Specialist perifeer 4) Specialist/hoogleraar azM 5) Beste Huisartsbegeleider De vijfde groep, de Huisartsbegeleider, dat is een groep die gedurende het jaar (per groep) door studenten wordt beoordeeld. De laatste groep van afgelopen jaar eindigde medio oktober 2010. Het afgelopen academisch jaar hebben 16 verschillende huisartsen deze rol gedurende 10 weken als begeleider bij de coschappen (HABschap) vervuld. In totaal werden 33 groepen co’s begeleid. Maar liefst 5 huisartsen hebben 3 groepen begeleid. Het totaal gemiddelde van alle scores was een 8,13 en 11 huisartsen scoorden hoger dan een 8 gemiddeld over alle groepen. Hulde dat we (weer) zoveel kwaliteit leveren! Dit jaar zijn de genomineerden (in willekeurige volgorde!) voor de prijs voor beste HAB bij de coschappen van het jaar 20082009: – Wil Keulers (huisarts np) – Mieke Winten (huisarts np) – Janneke van Drunen, waarnemend huisarts De ervaren kanjers Wil en Mieke zijn al vaker genomineerd voor beste HAB en Wil Keulers won de 1e prijs vorig jaar. Maar… gaat hem dit opnieuw lukken? We kunnen wel verklappen dat het winnende rapportcijfer royaal boven de 9 ligt. De uitreiking is op vrijdagmiddag 3 december in bar “Au coin” in het azM rond 18 uur. In het eerste nummer van 2011 leest u de uitslag. Interview met Professor Henny Lantman ‘Gezondheidszorg voor mensen met verstandelijke beperkingen kan en moet beter’ DOOR FREEK KINKELAAR, MEDEWERKER GENEESKUNDE VOOR MENSEN MET VERSTANDELIJKE BEPERKINGEN UMC ST RADBOUD NIJMEGEN Dat mensen met verstandelijke beperkingen mensen zijn zoals wij allen, met recht op dezelfde, goede gezondheids - zorg lijkt voor de hand te liggen. Helaas is die zorg voor deze groep mensen nog niet optimaal. Dat stelt Henny Lantman bij het aanvaarden van haar leerstoel Geneeskunde voor mensen met verstandelijke beperkingen (VB) aan het UMC St Radboud in Nijmegen, afdeling Eerstelijnsgeneeskunde. 7
op één lijn 38 3e uitgave 2010 Tijdens haar oratie gaf Lantman een overzicht van problemen en uitdagingen op het gebied van Geneeskunde voor mensen met VB. Hun aantal wordt in Nederland geschat op 115.000 (0,75% van de bevolking). Onderzoek toont aan dat hun gezondheidsproblemen vaak groter zijn dan in de rest van de bevolking. Bepaalde aandoeningen (zoals epilepsie, obesitas, bewegingsproblematiek) komen beduidend vaker voor. Andere woonvorm met consequenties Mensen met VB wonen steeds minder in zorginstellingen. In de afgelopen jaren verhuisden zij naar woonvormen midden in de maatschappij. De consequentie is dat zij steeds vaker worden ingeschreven bij huisartspraktijken. Doordat zorg vaak levenslang is en medicatie kostbaar, zijn de maatschappelijke kosten hoog (8% van het gezondheidszorgbudget). Medische problemen worden soms niet of te laat onderkend door de huisarts. Dit komt mede omdat veel mensen met VB moeilijk kunnen uitleggen waar ze last van hebben. Daarnaast wordt het probleem soms onterecht gekoppeld aan de verstandelijke beperkingen (diagnostic overshadowing). Onnodige behandeling en medicatieverstrekking is dan het gevolg. Veel huisartsen zijn zich niet bewust dat zij bij de behandeling van mensen met VB een beroep kunnen doen op de arts voor verstandelijk gehandicapten (AVG). Sinds 2000 is de AVG erkend als medisch specialist. Lantman, tot 2009 zelf AVG bij de stichting Pergamijn, brak tijdens haar oratie dan ook een lans voor de AVG als behandelaar, samen met de huisarts, bij de zorg voor mensen met VB. Momenteel zijn er in Nederland 181 geregistreerde AVG’s. Dit is echter lang niet voldoende om iedereen goede zorg te bieden; momenteel staat de AVG met 31 vacatures bovenaan de vacatureladder voor artsen! Gewoon en toegankelijk Het symposium “Gewoon en toegankelijk”, voorafgaand aan de oratie, had als thema de continue dialoog tussen praktijk, onderzoek en onderwijs. Die dialoog is één van Lantman’s speerpunten. Een organisch verband tussen cliënten in zorginstellingen, woonvoorzieningen en thuissituaties, huisartsen, AVG’s, public health en het UMC St Radboud. Elkaar continu ondersteunend en inspirerend in de zorg voor deze bijzondere groep mensen, door vragen uit de praktijk om te zetten in onderzoek en de resultaten daarvan direct toe te passen in diezelfde praktijk, door studenten kennis te laten maken met deze groep en het onderwijs te verankeren in de academie. Ruim 100 aanwezigen zagen en aanhoorden presentaties van onder andere Heleen Evenhuis (hoogleraar voor verstandelijk gehandicapten te Rotterdam), Toine Lagro (hoogleraar Vrouwenstudies ELG) en Robert Davis (hoogleraar en voorzitter van het Centre for Developmental Disability in Melbourne, Australië). 8 De levendige discussie, geleid door Koos van der Velden (hoogleraar Public Health), aan het eind van het symposium benadrukte de betrokkenheid van de aanwezigen (waaronder veel AVG’s en huisartsen). Het was dan ook geen toeval dat tijdens het symposium de nieuwe “Handreiking Huisarts en AVG” door Arjen Louisse (voorzitter van de NVAVG) feestelijk aan Lantman werd overhandigd. De handreiking (te vinden op http://lhv.artsennet.nl) geeft handen en voeten aan de samenwerking tussen AVG en huisarts. De leeropdracht is helder geformuleerd: door onderzoek, onderwijs en praktijk de kwaliteit van de geneeskunde voor mensen met verstandelijke beperkingen verbeteren, en daarmee hun kwaliteit van bestaan. Dit is alleen mogelijk door een continue dialoog met alle betrokkenen! Openingssymposium MedPsych Center "Menszorg voor Lichaam en Geest" Over de wisselwerking tussen psychische en somatische morbiditeit en wat dat betekent voor de patiënt zelf en de patiëntenzorg. Er worden lezingen gehouden en u kunt kiezen uit een aantal workshops. Vrijdag 21 januari 2011 Lokatie: MSM, Maastricht Informatie en aanmelden www.mpc.azm.nl e.ketelslegers@mumc.nl, tel. 0433874175
op één lijn 38 3e uitgave 2010 Nederlands eerste NWO Centre of Research Excellence Centre for Care Technology Research Maastricht CAPHRI SCHOOL FOR PUBLIC HEALTH AND PRIMARy CARE Tijdens het startsymposium van het Centre for Care Technology Research (CCTR) op 13 oktober werd door de voorzitter van ZonMw, Henk Smid, het CCTR formeel benoemd tot een NWO Centre of Research Excellence (CoRE). Het CCTR is een consortium opgericht in het kader van NIG, een initiatief op het terrein van medische appa raten R&D infrastructuur in Nederland van NWO/ ZonMw. De kernpartners van dit initiatief zijn de Universiteit Maastricht/Maastricht UMC+ school CAPHRI, de Universiteit Twente en TNO. Met deze benoeming is het CCTR de eerste van acht CoRE’s in Nederland. De programmasecretaris van het NIG, Gerrit van Ark, zag met de oprichting van het CCTR het in 2007 ingezette beleid voor maatschappelijke onderzoeksprogrammering realiteit worden. Hij gaf aan dat ‘de acht CoRE’s door een internationale beoordelingscommissie uit 14 initiatieven als beste zijn geselecteerd’. Henk Smid feliciteerde de directeuren met de oprichting van het CCTR en gaf aan dat ‘de bundeling van bedrijven, kennis en zorginstellingen het mogelijk maken om multidisciplinair technologische innovaties in de zorg te ontwikkelen’. Maria van der Hoeven, demissionair minister van Economische Zaken, was overtuigd van het belang van het CCTR. Ze gaf aan dat ‘het CCTR in de keten van diagnostiek, monitoring en behandeling met zorginnovaties het verschil gaat maken’. Paul Huijts, Directeur Generaal Volksgezondheid VWS, was eveneens enthousiast over de oprichting van het CCTR. Hij merkte op dat ‘chronische ziekte niet altijd hetzelfde is als chronisch ziek zijn. Chronische zieken kunnen nog lang participeren in de maatschappij. Het is de uitdaging voor de technologie om dat ook mogelijk te maken en daarmee de groei van de zorgkosten te remmen. Het CCTR is precies bezig met die vragen’. Nederland zal de komende jaren als gevolg van demografische ontwikkelingen geconfronteerd worden met een toename van het aantal chronische zieken. Tegelijkertijd zal het aantal mensen dat beschikbaar is voor de zorg afnemen. Preventie en zorg moeten daarom meer efficiënt georganiseerd worden door optimaal gebruik te maken van het zelfmanagement vermogen van patiënten. Technologie kan daarin een belangrijke rol spelen. Volgens Henk Smid is ‘het CCTR het antwoord op deze vraag’. In een internationale context zullen technologische zorginnovaties worden ontwikkeld en geïmplementeerd om patiënten autonomer te maken. Tijdens het symposium werd duidelijk dat de huidige 17 partners in het consortium vele ideeën hadden voor onderzoeksvoorstellen. De eerste ideeën zijn tijdens het symposium in drie onderzoekslijnen uitgewerkt. De lijn van de extramurale ‘point of care’ diagnose zal innovatieve diensten in praktijken gaan onderzoeken. Met de opmerking van huisarts Jochen Cals dat ‘ook chronische zieken acute momenten hebben’ is het belang van sneltesten in bijvoorbeeld huisartsenpraktijken duidelijk. De lijn van de intelligente monitoring van physiologische en gedragsparameters zal aandacht hebben voor gedragsveranderingen en predictie. De aandacht voor het dagelijkse leven en de omgeving van de patiënt dient centraal te staan bij het ontwikkelen van technologie. Paul Huijts verwoordde dit met de opmerking dat ‘het simpelweg afleveren van een apparaat niet wil zeggen dat het gebruikt gaat worden’. De derde lijn onderzoekt welke training en therapie in het dagelijks leven van de patiënt past. De patiënt bepaalt waar en wanneer welke behandeling zal plaatsvinden. Maria van der Hoeve benadrukte het belang van deze lijn door op te merken dat ‘zorg ook een sociale functie heeft’. Ze ‘vindt het een goede zaak dat mantelzorgers en familie een rol hebben in het CCTR’. Met de huidige partners is volgens Hermie Hermens ‘de kennis voor een ketenbrede aanpak in het CCTR beschikbaar’ waardoor de huidige mismatch tussen technologie en zorg wordt verkomen. Dat deze kennis alleen nog zal groeien, wordt duidelijk als CAPHRI’s wetenschappelijk directeur, Onno van Schayck aangeeft dat ‘het CCTR een open consortium is, waarin nieuwe partners altijd welkom zijn’. 9
3e uitgave 2010 Successes and failures of social health insurance in Sub Saharan Africa What lessons can be learnt? DOOR ANNE MAAyKE SPREEUWERS, WESP STUDENT Wat is er mis met het zorgsysteem in Afrikaanse landen? Hoe wordt zorg daar eigenlijk gefinancierd? Wie betaalt er voor de zorg van arme mensen? Hoe kan de ongelijke toegang tot zorg worden aangepakt? Hoe kunnen rurale zorgfaciliteiten investeren in kwaliteit van zorg? Sinds ik mijn allereerste coschap in Namibië heb gelopen – waar ik overvolle poliklinieken en verafgelegen bush clinics heb gezien – schoten deze vragen af en toe door mijn hoofd. Na een coschap in ZuidAfrika en de afstudeerstage tropengeneeskunde in Ghana, was een eigen WESPvoorstel een logisch gevolg: Successes and failures of social health insurance in Sub Saharan Africa: what lessons can be learnt? Prof. dr. GeertJan Dinant wilde het onderzoek begeleiden en zo werd de WESP ondergebracht bij de huisartsgeneeskunde. Het grootste probleem van de zorg in Sub Sahara Afrika is dat 60% van de zorguitgaven wordt betaald door de mensen zelf, door zogenaamde out-of-the-pocket payments. Deze contante zorguitgaven vormen bij ziekte een enorme barrière in het hulpzoekgedrag van mensen. Dit geeft een vertraging van de gang naar het ziekenhuis en het leidt tot ongelijke toegang tot zorg (in het nadeel van arme mensen). Onvoldoende toegang tot zorg leunt zwaar op het individuele welzijn en vormt een stagnatie in de economische ontwikkeling van een land. Een sociale zorgverzekering kan het probleem van ongelijke toegang tot zorg gedeeltelijk oplossen, omdat men de risico’s en kosten van ziekte spreidt over een grotere groep mensen (risk pooling). In de afgelopen 25 jaar zijn in Sub Sahara Afrika velen kleinschalige sociale zorgverzekeringen gestart op community niveau, vaak door private-not-forprofit organisaties (m.n. kerkelijke instellingen). Het probleem met deze verzekeringsprojecten is de kleinschaligheid; meer dan 95% van de zorgverzekeringsprogramma’s hebben minder dan 1000 leden. Dit geeft een zeer beperkte risicospreiding en de projecten worden veelal beheerd door vrijwilligers met weinig kennis van management, administratie, contributie en marketing. Een nationale zorgverzekering kan de weg naar universal health coverage in Afrika bevorderen. Met een nationale zorgverzekering (gerund door professionals) wordt aan de patiëntenkant de toegang tot zorg verbeterd en de gegarandeerde inkomsten voor faciliteiten kunnen geïnvesteerd worden in kwaliteit van zorg. De Ghanese regering heeft in 2005 als eerste (en enige) Afrikaanse land een Nationaal Health Insurance (NHI) met succes geïmplementeerd, met dekking van 13% (Central Ghana) tot 70% (Upper West Region), met een landelijk gemiddelde van 45% landelijk. De premie is inkomstenafhankelijk en varieert van $4.90 tot $32.60. Kinderen, studenten, zwangere vrouwen en senioren betalen nauwelijks of geen contributie. Alle primary health services, poliklinische consulten, opnames en de meeste medicijnen zijn gedekt. Sinds invoering van de NHI is het aantal poliklinische consulten gestegen van 0.50 per kaarthouder in 2004 naar 1.5 in 2009. 10 op één lijn 38
op één lijn 38 3e uitgave 2010 Oeganda en ZuidAfrika hebben beide grote plannen voor het invoeren van een National Health Insurance (NHI) maar ondervinden weerstand vanuit verschillende hoeken uit de maatschappij. Mijn onderzoek verkent de verschillen tussen deze drie landen welke verklaren waarop Ghana het wel gelukt is om een NHI in te voeren en Oeganda en ZuidAfrika het niet voor elkaar lijken te krijgen. De verkenning begint bij het postkoloniale verloop in de drie landen. Hierin zien we dat Ghana als eerste land in Afrika onafhankelijk is geworden (1957) en al vrij snel een stabiele regering heeft gevormd welke “primary health for all” al vanaf het begin op de agenda heeft gezet. Dit leidde tot succesvolle hervormingen in de zorg, met name in rurale gebieden. De geschiedenis van Oeganda en ZuidAfrika verliepen veel minder gunstig voor de zorgsituatie. Na de onafhankelijkheid van Oeganda (1962) heeft Amin vanaf 1971 een militair dictatoriaal bewind gevoerd, wat leidde tot een volledige destructie van bestaande zorgstructuren. Het USAID verslag van 1980 beschreef de situatie als volgt: “Uganda’s health care system has been reduced to a state where care delivered may be worse than no care at all”. Nog altijd is de Oegandese zorg van matige kwaliteit. De geschiedenis van ZuidAfrika is bekend: de jaren van apartheid hebben een zeer ongelijke toegang tot zorg veroorzaakt. Na onafhankelijkheid (1994) heeft de African National Congress (ANC) progelijkheidsmaatregelen getroffen in de zorg, welke slechts gedeeltelijk tot positieve resultaten hebben geleid. Nog altijd worden zorguitgaven zeer ongelijk verdeeld tussen de provincies maar ook tussen steden en zelfs wijken, in het nadeel van het armere gedeelte van de bevolking. Een ander belangrijke factor in het al dan niet succesvol implementeren van een NHI is in welke mate er zorgverzekeringsprogramma’s actief zijn in het land. In Ghana waren er vóór invoering van de NHI slechts een aantal kleine programma’s met weinig leden en in Oeganda wordt slechts 2% van de zorg betaald uit verzekeringen. Maar in ZuidAfrika zijn er meer dan 120 private zorgverzekeringen actief. Deze vormen een machtige stakeholder en hebben grote weerstand getoond tegen de invoering van een NHI. Een andere voorspeller voor succes is de wijze van zorgfinanciering. In Ghana is de overheid de belangrijkste 11 betaler van de zorg. Maar in Oeganda, wordt een derde van alle zorgkosten betaald door de patiënten en wordt een kwart betaald door internationale donoren. De overheid heeft hierdoor weinig controle op de financiering en organisatie van zorg. Dit kan een obstakel zijn in de invoering van een NHI (welke geheel in handen zou liggen van de overheid). In ZuidAfrika wordt 40% van de zorg betaald door de overheid (overigens met zeer ongelijke distributie) en wordt 40% betaald door private zorgverzekeringen. Dus ook in ZuidAfrika wordt het grootste gedeelte van zorg betaald uit nietoverheid gelden. Er zijn nog andere kenmerken belangrijk bij het invoeren van een NHI. Ten eerste, is een bepaalde mate van solidariteit een voorwaarde, aangezien de rijkere inwoners gedeeltelijk de zorg van de armere bevolking betalen. Hierin is de spreiding van inkomen binnen een land een belangrijke peiler. ZuidAfrika zal worden uitgedaagd in dit aspect, aangezien dit land de opeenna meest ongelijke spreiding van inkomsten heeft in de wereld (na Namibië). Ten tweede, is de bereidheid te betalen voor een verzekering een gewichtig aspect bij het invoeren van een NHI. Twee belangrijke overwegingen van patiënten om te betalen zijn de kwaliteit van zorg en de afstand tot zorg. In Oeganda waren de lage kwaliteit van zorg en de grote spreiding van faciliteiten belangrijke gronden voor weerstand tegen de NHI. Samengevat, is zorgfinanciering in Sub Sahara Afrika een complex thema. Tijdens mijn onderzoek heb ik een aantal factoren belicht die een rol spelen bij het succesvol implementeren van een national health insurance. De belangrijkste zijn succesvolle postkoloniale zorghervormingen, een kleine rol voor de zorgverzekeringen op lokaal niveau, een groot aandeel van de overheid in zorgfinanciering, een grote mate van solidariteit binnen de populatie, een hoge kwaliteit van zorg en een hoge dichtheid van zorgfaciliteiten. Dit onderzoek is niet ‘af’. Er zal vervolgonderzoek plaats moeten vinden. Ten eerste, zal men de langetermijneffecten van de NHI in Ghana moeten monitoren en onderzoeken of de stijging in zorggebruik daadwerkelijk zal leiden tot gezondheidswinst van de bevolking. Daarnaast gaan er geluiden op dat de Ghanese NHI door eigen succes zwaar in de rode cijfers is gekomen. Onderzoek moet uitwijzen of dit zorgsysteem wel financieel duurzaam is. Onlangs ben ik begonnen aan de Master Global Health in Maastricht. Tijdens dit jaar krijg ik alle kansen om mij verder te verdiepen in de Afrikaanse gezondheidszorg. Ik ben met name benieuwd naar de mogelijkheden van telehealth in rurale gebieden in Afrika en de opkomst van publicprivatepartnership. Voor vragen en opmerkingen: A.M.Spreeuwers@gmail.com.
op één lijn 38 3e uitgave 2010 We houden u op de hoogte De laatste loodjes voor Amuse-2 DOOR HET AMUSE2 TEAM MAASTRICHT Velen van u zijn al via de Amusenieuwsbrief op de hoogte gebracht van de naderende einddatum voor de Amuse2 inclusie. Er doen al meer dan 625 mensen met verdenking longembolie mee aan het onderzoek en tot 1 december proberen we met nog een laatste eindspurt dit aantal uit te breiden. De followup van het Amuseonderzoek zal nog doorlopen tot 1 maart 2011. Daarna kunnen we starten met de analyses en bekijken of de Wells regel in combinatie met een pointofcare DDimeer test op een veilige manier longembolie kan uitsluiten in de 1e lijn. We zullen u via ‘Op één lijn’, maar ook via onze website www.hag.unimaas.nl\amuse-2\zuidoostnederland en de Amusenieuwsbrief op de hoogte brengen van de resultaten. Er is de afgelopen periode echter nog meer gebeurd binnen de Maastrichtse Amuseprojectgroep. Zo zullen sommigen van u al vernomen hebben dat de promovenda van ons project, Petra Erkens, 4½ maand bij de Thrombosis Research Group onder leiding van professor Phil Wells in The Ottawa Hospital Research Institute (OHRI) in Canada heeft doorgebracht. Hier heeft ze de, op het gebied van veneuze tromboembolie, welbekende professor Wells gevraagd naar zijn gedachten over het Amuse2 project. Professor Wells was positief over ons project en denkt dat de Wells criteria goed gebruikt kunnen worden in de 1e lijn. In Canada hoeft een patiënt niet eerst naar de huisarts en kan iedereen met kortademigheid of pijn op de borst rechtstreeks naar de spoedeisende hulp. De Wells regel is dus ontwikkeld en gevalideerd in een brede groep patiënten, nauwelijks voorgeselecteerd door huisartsen. Het moeilijkste, maar wel belangrijkste criterium van de klinische beslisregel is het subjectieve item ‘longembolie waarschijnlijker dan een alternatieve diagnose’. Dit item mag niet onderschat worden en bij twijfel raadt professor Wells aan om hier positief op te scoren. Om te kunnen beoordelen of longembolie de meest waarschijnlijke diagnose is, is het belangrijk dat de huisarts een rijtje alternatieve diagnosen op voorhand in zijn of haar achterhoofd heeft. Verder voegde professor Wells toe: “Gebruik de Wells criteria als richtlijn. Het is niet de bijbel. Wij hebben deze criteria ontwikkeld om zo goed mogelijke zorg te kunnen leveren aan patiënten. Mocht er in de toekomst een andere beslisregel komen die het beter doet, dan is dat geen probleem. Het gaat om de patiënten.” 12 Zelf heeft Petra tijdens de 4½ maand in Canada onderzoek gedaan naar de veiligheid van poliklinische behandeling bij acute longembolie. Dit is een belangrijke ontwikkeling op het gebied van longembolie. Zo wordt in Canada meer dan de helft van de patiënten niet meer opgenomen in het ziekenhuis, maar poliklinisch behandeld in de trombosekliniek. We zien dat voor deze strategie ook steeds meer aandacht komt in Europa. Wellicht betekent dit dat in de toekomst huisartsen nauwer betrokken zullen worden bij de behandeling van longembolie. De ervaring in de Canadese ‘Thrombosis Research Group’ was in elk geval inspirerend en motiveert om vooral door te gaan met onderzoek naar de diagnostiek en prognostiek van longembolie. Nu, eenmaal weer terug in Nederland, wordt de aandacht weer helemaal gericht op Amuse2. Misschien is het leuk om te vermelden dat begin 2011 twee WESPstudenten, Marloes van Heugten en Lonneke Rietjens, het Amuseteam in Maastricht komen versterken. Zij zullen hun eigen subvraag formuleren en onderzoeken. We verwachten dat hier interessante resultaten uit naar voren zullen komen. Zoals al eerder gezegd: ‘We houden u op de hoogte!’ Neem bij vragen gerust contact met ons op: Amuse2@HAG.unimaas.nl • Marion de Mooij, onderzoeksassistente, (tel. 0433882324) • Petra Erkens, onderzoeker, (tel. 0433882300) • Jelle Stoffers, projectleider regio Zuidoost Nederland Kijk ook eens op onze website: www.hag.unimaas.nl/amuse-2/zuidoostnederland Phil Wells en Petra Erkens
op één lijn 38 3e uitgave 2010 Chronische zorg bij ouderen Het belang van ZEN DOOR INGE DUIMEL, SENIOR ONDERZOEKER De vraag naar chronische zorg bij ouderen is significant en stijgend, in het bijzonder na een event waarvoor een opname nodig is. Ondanks dat ouderen veelvuldig gebruik maken van chronische zorg, worden zij meestal niet betrokken bij het besluitvormingsproces ten aanzien van de hen geboden zorg. Er wordt weinig rekening gehouden met de door ouderen gevraagde zorg terwijl de coördinatie tussen diverse zorginstanties voor verbetering vatbaar is. Omdat zorg nu vooral aanbodgericht is, komt de persoonlijke vraag van de cliënt onvoldoende aan bod. Aanwijzingen bestaan dat het gezamenlijk opstellen van een gepersonaliseerd zorgplan met ouderen met chronische zorgbehoeften enerzijds hun gezondheid significant verbetert (en kwaliteit van leven) en anderzijds behandelingskosten vermindert. Het heeft voordelen als patiënten het heft in eigen handen weten te nemen. Er zijn sterke aanwijzingen dat zelfmanagement een positief effect heeft op de effectiviteit van zorg, de motivatie bij de patiënt, therapietrouw, inzicht in het ziekteproces, participatie en kwaliteit van leven. Het stimuleren van zelfmanagement vraagt echter om een ander perspectief van zorgverleners bij het aanbieden van zorg. Een combinatie van medische en gedragsgerichte zorg moet chronisch zieke ouderen beter in staat stellen om de ziekte onder controle te houden met de mogelijkheden die ze nog hebben. In het huidige zorgaanbod voor ouderen staat het perspectief van de aanbieders van zorg centraal. Hierdoor wordt de zorg onvoldoende afgestemd op de behoeften én mogelijkheden van ouderen zelf. Daarnaast is het wenselijk om bij de toenemende vraag naar ouderenzorg en een beperkte zorgcapaciteit te zoeken naar mogelijkheden om de ouderenzorg toekomstbestendig te maken. Het ZENproject (gehonoreerd binnen de vierde ronde van het Nationaal Programma Ouderenzorg) betreft een onderzoek naar de implementatie en effecten van het Zelfmanagement – Empowerment – Netwerkprogramma (ZEN) in de regio Maastricht/Heuvelland. Het ZENprogramma is een op maat gemaakte patiëntgecentraliseerde interdisciplinaire interventie die primair zal toegepast worden bij 75plussers die opgenomen zijn in het ziekenhuis of herstelkliniek, en van wie bekend is dat zij binnen een korte periode naar de thuissituatie zullen terugkeren. Het doel van het ZENprogramma is drieledig: (1) tijdens opname achterhalen wat de oudere en/of diens mantelzorger(s) zelf wensen c.q. nodig denken te hebben met het oog op de terugkeer naar de zelfstandige woonsituatie, en het hierbij vervolgens stimuleren van het zelfmanagement om deze wensen te kunnen uiten en gewenste acties mede te initiëren; (2) het tijdig aanbieden van relevantie informatie gericht op de wensen, vragen en behoeften van de oudere en/of diens mantelzorger(s); (3) de zorg voor de ouderen uit de regio herontwerpen opdat hiermee op systematische wijze tegemoet wordt gekomen aan de behoeften en mogelijkheden van de ouderen zelf. Dit gebeurt met een individueel zorgplan (gebaseerd op het Britse ‘single assessment process for older people’), die leidend is voor het gezamenlijke aanbod van zorg door diverse zorgverleners, welke wordt gecoördineerd en eventueel wordt bijgesteld door ZENcoaches in samenspraak met de ouderen. Samenhangend met bovenstaande drie doelen wordt tevens beoogd de duur van de institutionele herstelzorg te verkorten, een verbetering van overdracht van zorg tussen verschillende locaties voor geriatrische zorg te bewerkstelligen, de samenwerking tussen zorgverleners te verbeteren en een sterke verbinding tussen zorg en welzijn te bewerkstelligen ten behoeve van socialisering en het voorkómen van eenzaamheid. Dit project resulteert in ouderenzorg die op systematische wijze wordt afgestemd op de behoeften en mogelijkheden van ouderen zelf. Meer info: inge.duimel@hag.unimaas.nl of 0433882985 13
op één lijn 38 3e uitgave 2010 Persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen Herkent u het? DOOR KRySTLE PENDERS, PSyCHOLOOG & ONDERZOEKER MONDRIAAN 1 op de 4 ouderen kampt met psychische klachten dan wel psychische stoornissen, waarbij stemmingsproblematiek, angst en dementie het meest genoemd worden. Opvallend is dat persoonlijkheidsstoornissen niet in dat rijtje terug te vinden is, terwijl deze problematiek vaak voorkomt binnen deze leeftijdsgroep, oplopend tot 13% in de algemene bevolking. Ondanks dat ongeveer 1 op de 8 ouderen belast is met persoonlijkheidspathologie, wordt dit vaak niet herkend. Het gestandaardiseerd signaleren van persoonlijkheidspathologie bij ouderen is echter van essentieel belang. Enerzijds bevordert het de gerichte doorverwijzing vanuit de huisartspraktijk naar de GGZ. Anderzijds heeft de aanwezigheid van persoonlijkheidsstoornissen ook consequenties voor de (verdere) hulpverlening. Zo wordt de aanwezigheid van persoonlijkheidspathologie geassocieerd met specifieke en doorgaans gecompliceerde uitingen van symptomen en syndromen, die gedragsadvisering en behandelplanning beïnvloeden. Hoewel de kans groot is dat de huisarts geconfronteerd wordt met oudere patiënten bij wie persoonlijkheidsproblematiek een rol speelt, is er nog geen geschikt instrument voor handen die herkenning vergemakkelijkt. Bestaande persoonlijkheidsvragenlijsten zijn ontwikkeld voor volwassenen en zijn doorgaans niet zonder meer af te nemen bij ouderen. Door de lengte, het taalniveau en de layout vormen deze instrumenten een (te) grote belasting. Daarnaast zijn genoemde instrumenten niet genormeerd voor de oudere doelgroep en wordt er geen rekening gehouden met leeftijdspecifieke kenmerken. Zo zijn er aanwijzingen dat persoonlijkheidsstoornissen op latere leeftijd zich anders kunnen manifesteren dan bij jong(ere) volwassenen. Kortom het huidige instrumentarium is niet toegespitst op ouderen en is daarnaast weinig praktisch in de huisartspraktijk. In dit kader wordt momenteel onderzoek gedaan naar de psychometrische eigenschappen en klinische bruikbaarheid in de huisartspraktijk van een recent ontwikkeld screeningsinstrument, de Gerontologische Persoonlijkheidsstoornissen Schaal (GPS; Van Alphen, 2006). 14 Dit instrument, dat specifiek is toegespitst op ouderen bevat behoudens een patiëntenversie ook een informantenversie, die beiden uit zeventien vragen bestaan die binnen twee minuten te beantwoorden zijn. Om uitsluitsel te geven over de kwaliteit van de GPS binnen de huisartsenpraktijk dient deze onder een doelgroep van tenminste 500 senioren van zestig jaar of ouder en een even grote groep informanten afgenomen te worden. Vooralsnog werken vier huisartsenpraktijken mee aan het onderzoek. Om het vereiste aantal afnamen te bewerkstelligen zijn er echter nog meer huisartspraktijken nodig die hun medewerking willen verlenen. Vindt U als huisarts ook dat het snel en eenvoudig herkennen van de mogelijke aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis bij een toch al kwetsbare doelgroep, de senioren, van groot belang is en wilt U uw medewerking verlenen aan het onderzoek, dan U zich opgeven door contact met mij op te nemen: k.penders@mondriaan.eu, ook als u meer informatie wenst over het project.
op één lijn 38 3e uitgave 2010 [G]OUD zoekt nog steeds controlepraktijken Nu ook in Midden- en Noord-Limburg! DOOR MANDy STIJNEN, PROMOVENDUS VAKGROEP HUISARTSGENEESKUNDE Het doel van [G]OUD is het vroegtijdig opsporen van problemen op lichamelijk, psychisch en sociaal vlak bij ouderen (75+) die zich in een (mogelijk) kwetsbare positie bevinden. Dit gebeurt door middel van een huisbezoek door de praktijkondersteuner. Stand van zaken onderzoek • 15 huisartsenpraktijken in MaastrichtHeuvelland en Parkstad doen als interventiepraktijk mee aan het evaluatieonderzoek • POers zijn na afloop van de 2e scholingsdag in mei vol enthousiasme gestart met de [G]OUDconsulten • Benadering resterende huisartsen in MaastrichtHeuvelland en Parkstad met de vraag of ze als controlepraktijk willen deelnemen aan [G]OUD leverde weinig reacties op [G]OUD is op zoek naar controlepraktijken in de regio’s MiddenLimburg (m.u.v. Westelijke Mijnstreek) en NoordLimburg waarvoor het invoeren van structurele ouderenzorg binnen de praktijk momenteel praktisch niet haalbaar is of geen prioriteit heeft. Wat verwachten we van de controle-huisartsenpraktijk? • Selectie van ouderen die in aanmerking komen voor deelname aan het onderzoek • Invullen korte vragenlijst praktijkvisie ten aanzien van ouderenzorg • Gebruikelijke zorg (‘usual care’) leveren gedurende de looptijd van het onderzoek (ca. 1,5 jaar) en registratie zorg die ouderen in deze tijd ontvangen in het HIS Wat verwachten we van de ouderen? • Vier keer een vragenlijst invullen (met tussenpozen van 6 maanden) • Enkele ouderen worden geïnterviewd over hun ervaringen en tevredenheid met de gebruikelijke zorg Voordelen voor de huisartsenpraktijk • Tussentijds rapport met samenvattend overzicht van de gezondheidssituatie van de ouderen die meedoen aan het onderzoek (geanonimiseerd). • Na afloop van het onderzoek materialen om aan de slag te gaan met [G]OUD. • Vergoeding van € 20, per oudere die deelneemt aan het evaluatieonderzoek. Interesse of vragen? U kunt vrijblijvend contact opnemen met drs. Mandy Stijnen, promovendus evaluatieonderzoek [G]OUD: mandy.stijnen@maastrichtuniversity.nl of 043 – 388 22 95. Managementdag voor 3e jaars aios "het protocolleren van de protocollen" Op 9 november jl was er een managementdag voor 3e jaars aios. Een onderdeel was het maken van een wetenschappelijke poster van een verbeterplan voor de (eigen) praktijk. Er was ook een wedstrijd aan verbonden. De winnende poster was van Christel Verstraelen getiteld "het protocolleren van de protocollen". Uit handen van docent Rob Keijzer ontving zij haar prijs. 15
op één lijn 38 3e uitgave 2010 Promotie Marije Koelewijn – van Loon 'Involving patients in cardiovascular risk management in general practice' PROMOTOREN: PROF. DR. TRUDy VAN DER WEIJDEN, PROF. DR. GLyN ELWyN, PROF. DR. RICHARD GROL. COPROMOTOR: DR. BEN VAN STEENKISTE. Meneer Jansen is 62 jaar en rookt 10 sigaretten per dag. Je besluit om een cardiovasculair risicoprofiel op te stellen. Na metingen blijkt dat meneer Jansen een systolische bloeddruk heeft van 160 mmHg en een cholesterolratio van 6. Om het risico op hart-en vaatziekten te bepalen kijk je in de risicotabel: het risico van meneer Jansen om in de komende 10 jaar een hart- of vaatziekte te krijgen is 24%. En nu? Adviseren om te stoppen met roken? De vorige keer dat je het hierover had werd de sfeer er niet beter op. Bloeddruk en cholesterolverlagers voor schrijven? Maar hoe zal meneer Jansen reageren als hij hoort dat hij levenslang pillen moet gaan slikken? Of toch maar eerst kijken of er wat aan zijn voeding te verbeteren valt? Of meer bewegen misschien? Mevrouw De Witt is 67 jaar en heeft een systolische bloeddruk van 180 mmHG en een cholesterolratio van 5. Haar risico om in de komende 10 jaar een hart- of vaatziekte te krijgen is 17%. Mevrouw De Witt wandelt veel en je hebt het idee dat haar voeding ook aardig gezond is. Bloeddrukverlagers gebruiken vindt ze geen goed idee. Ze vindt het idee van ‘chemische stof’ in haar lichaam een vreselijke gedachte. Ook de uitleg dat haar risico dan daalt naar 10% is voor haar niet over tuigend. ‘Voor die 7 % ga ik geen pillen slikken’. Zomaar twee voorbeelden van cardiovasculair risicomanage ment die je zou kunnen tegenkomen in de praktijk. Waar begin je als er veel mogelijkheden zijn voor risicoverlaging? Hoe bespreek je een gezonde leefstijl zonder dat er weerstand ontstaat? Wat doe je als iemand een aanbeveling uit de richtlijn niet ziet zitten? Mijn proefschrift gaat over een interventie voor huisartspraktijken gericht op de preventie van hart en vaatziekten. In 2006 werd de NHG richtlijn cardiovasculair risicomanagement gepubliceerd. Het hart van deze richtlijn is de risicotabel waarmee het 10jaars cardiovasculaire risico bepaald kan worden. Deze tabel laat ook zien welke opties er zijn voor risicoreductie: stoppen met roken en 16 het verlagen van de bloeddruk of de cholesterolratio. Voor de manier waarop je de deze risicofactoren wilt verlagen zijn er ook meerdere opties: door middel van medicatie, leefstijlverbeteringen (meer bewegen, minder verzadigd vet eten, meer groenten en fruit eten, minder alcohol drinken, stoppen met roken) of door een combinatie van medicatie en leefstijlverbetering. Deze vele opties voor risicovermindering maken de keuze complex. Maar wat deze keuze vooral complex maakt is dat leefstijlverandering heel moeilijk is. Je hebt te maken met het veranderen van gedrag. Je moet een gewoonte veranderen, iets laten wat je gewend bent om te doen of met iets beginnen wat je niet gewend bent, zoals het dagelijks slikken van medicijnen. Wat mogelijk en haalbaar is hangt van veel dingen af zoals persoonlijke omstandigheden, iemands houding ten opzichte van het gedrag en bepaalde vaardigheden. Het is dus zeer persoonlijk wat er wel of niet kan. In de richtlijn staat een aantal aanbevelingen die hierbij van belang zijn. Er staat dat delen van cardiovasculair risicomanagement gedelegeerd kunnen worden, bijvoorbeeld naar de praktijkondersteuner. Er staat echter niet hoe dit moet of kan gebeuren. Verder zegt de richtlijn dat de hulpverlener waar mogelijk de patiënt betrekt bij het vaststellen van het beleid. Maar ook hiervoor geldt dat er niet staat hoe je dit moet of kunt doen. Wel weten we uit onderzoek dat het heel moeilijk is om patiënten te betrekken bij de besluitvorming en gezamenlijk met de patiënt een beslissing te nemen. Tenslotte staat er in de richtlijn dat adequate voorlichting hierbij een voorwaarde is. We weten echter uit onderzoek dat het voor een patiënt moeilijk is om zijn risico goed in te schatten. Een groot deel van de mensen met een hoog cardiovasculair risico onderschat dit risico. De vraag is dus hoe de richtlijn voor cardiovasculair risicomanagement succesvol en efficiënt geïmplementeerd kan worden, lettend op de vele risicoverlagende opties, de moeite die mensen hebben met het verbeteren van hun leefstijl, de moeite die mensen hebben om hun risico te begrijpen en de opdracht om samen met de patiënt te beslissen. Het onderzoek Wij ontwierpen een interventie waarbij praktijkondersteuners het cardiovasculaire risicomanagement uitvoeren, de IMPALA interventie. Onderdelen van de interventie waren
3e uitgave 2010 risicoinventarisatie, risicocommunicatie, het gebruik van een keuzehulp en toepassen van motiverende gespreksvoering. De interventie werd verspreid over twee consulten en er was een followup consult. Onze hypothese was dat het betrekken van patiënten bij het nemen van de beslissing voor het omgaan met het verhoogde risico (bv. medicatie, stoppen met roken of meer fruit eten) een positief effect zou hebben op het opvolgen van leefstijl en medicatieadviezen. Ik heb in mijn promotiestudie gekeken naar het effect, de kosteneffectiviteit, het proces en naar ervaringen van praktijkondersteuners en patiënten met deze interventie. De effectstudie bestond uit een cluster randomised controlled trial waarin we het effect van de interventie op het cardiovasculaire risico, op leefstijl en op risicoperceptie onderzochten. We vonden dat zowel in de interventie als in de controlegroep de leefstijl van patiënten verbeterde, maar we vonden geen verschillen tussen de groepen. Het cardiovasculaire risico verbeterende eveneens in beide groepen en ook hierbij vonden we geen verschillen tussen de groepen. We vonden wel een effect van de interventie op risicoperceptie. In de interventiegroep verbeterde de risicoperceptie en mensen waren vaker terecht gerust of ongerust over hun risico. Vooral mensen die zich aan het begin van het onderzoek onterecht zorgen maakten werden gerustgesteld. Om de ervaringen van praktijkondersteuners met het werken met de IMPALA studie te onderzoeken, hebben we interviews met hen gehouden. Daaruit kwam naar voren dat praktijkondersteuners over het algemeen heel enthousiast waren om cardiovasculair risicomanagement uit te voeren. Ze zagen het als een hele geschikte taak voor hen en de IMPALA methode gaf daarvoor een goed protocol. Verder vertelden ze dat ze ruim de tijd namen om het cardiovasculaire risico te bepalen en uit te leggen. Ze waren ook enthousiast over het principe van gezamenlijke besluitvorming en over de uitgangspunten van motiverende gespreksvoering. Het in praktijk brengen daarvan was echter lastig voor praktijkondersteuners. Ze gaven aan dat regelmatige training hierin goed zou zijn. Terugblik Het is nu bijna een half jaar geleden (20 mei 2010) dat ik promoveerde. Ik geniet er nog steeds van dat ik mijn onderzoeksproject goed heb kunnen afronden. Het was erg leuk om zo diep en langdurig in een onderwerp te kunnen duiken. Het contact met praktijkondersteuners heb ik ook als heel positief ervaren. Het was heel motiverend om te merken hoe gedreven zij zijn in hun werk en hoe gemotiveerd zij waren om de werkzaamheden voor ons onderzoek zo goed mogelijk te doen. Het contact met hen was ook leerzaam. Zij lieten zien hoe hectisch, onvoorspelbaar en onderling verschillend hun werk is. De dagelijkse praktijk is duidelijk erg ongestandaardiseerd. Dat is voor ons als onderzoekers een leuke uitdaging! Voor meer informatie over het IMPALA onderzoek kunt u mailen naar m.koelewijn@maastrichtuniversity.nl 17 op één lijn 38
op één lijn 38 3e uitgave 2010 Promotie 17 september 2010 Interpretatie van laboratoriumuitslagen DOOR PAUL HOUBEN, ExAIOTHO MAASTRICHT & HUISARTS IN ALMERE Recent ben ik gepromoveerd op het onderwerp ‘interpretatie van laboratoriumuitslagen in de huisartspraktijk’. Enkele belangrijke bevindingen zijn de moeite waard te vermelden. 1) Zelfs bij een lage voorafkans op ziekte – zoals bij geruststellen van de patiënt – hebben veel patiënten afwijkende labtests, regelmatig zelfs flink afwijkende tests 2) Huisartsen interpreteren deze afwijkingen door ze o.a. te spiegelen aan de voorafkans, veel afwijkingen worden daarbij als normaal geïnterpreteerd 3) Cascadeeffecten van steeds meer diagnostiek na een initiële afwijkende uitslag treden bijna niet op. Deze bevindingen laten zien dat het belangrijk is dat huisartsen goed overwegen of het wel nodig is om labonderzoek aan te vragen omdat zelfs afwijkende uitslagen vaak geen consequentie hebben. Maar de bevindingen laten ook zien dat er weinig op tegen lijkt te zijn om laagdrempelig labonderzoek aan te vragen omdat huisartsen de uitslagen netjes plaatsen in de klinische context en negatieve effecten beperkt zijn. Huisartsen moeten bij het aanvragen van lab.diagnostiek dus een goede balans zien te vinden waarbij ze enerzijds doelmatig behoren aan te vragen, maar anderzijds hierin ook vrij durven te zijn zonder vrees voor nadelige effecten. Wat een dag was het! Als promovendus sta je in het middelpunt van de belangstelling en dat was even wennen. Maar trots was ik natuurlijk wel, want hier heb ik heel veel jaren voor gewerkt. De laatste jaren waren daarbij behoorlijk pittig. Vorig jaar ben ik namelijk verhuisd naar Amsterdam, werkte ik volop in de huisartspraktijk en gaf ik onderwijs aan het VUmc. Het onderzoek moest dus plaatsvinden in de avonduren en de weekenden. En dat was erg jammer voor al die gemiste concerten, evenementen en musea. Maar het is mooi dat alles nu is afgerond. En fantastisch dat ik dat heb kunnen vieren met alle collega’s die aan het project gewerkt hebben en alle andere collega´s, vrienden en familie. Een aanstaand huisarts in opleiding van het VUmc vroeg me of ik haar het Aiothotraject zou aanraden. Daar moest ik toch wel even diep over nadenken. Zelfs de zoete smaak van de recente promotie kon een zucht niet voorkomen. Maar wat ik vol overtuiging melden kon is dat ik veel heb geleerd en dat ik dat niet had willen missen! Voor u geschreven in Maastricht Wetenschap in de praktijk DOOR JELLE STOFFERS, HUISARTS MEDISCH CENTRUM WEST KERKRADE EN UNIVERSITAIR HOOFDDOCENT VAKGROEP HUISARTSGENEESKUNDE UNIVERSITEIT MAASTRICHT Een voordeel van het moeten schrijven van deze rubriek is dat je nog wel eens wat leest wat je anders niet zou lezen. Deze keer is het net een ochtendspreekuur: van alles wat. Onderwijs aan co-assistenten Veel collega’s binnen en buiten de vakgroep (‘gang’ en ‘veld’) zijn enthousiaste docenten. Dan vindt u het vast aardig om eens te lezen wat er volgens studenten ‘werkt’ in onze opleiding. Vera Hanssen, Paul Zwietering en Job Metsemakers deden mee aan een onderzoek onder 155 coassistenten 18
op één lijn 38 3e uitgave 2010 huisartsgeneeskunde, die gevraagd werd naar hun waardering van een aantal (16) onderwijskundige componenten van hun stage. Gekeken werd hoe deze de ervaren didac tische kwaliteit (‘leerzaamheid’) van het coschap beïnvloedden. Na een aantal analysestappen bleken drie factoren van belang: de kwaliteit van de supervisie van de huisartsopleider, die zorgt voor een voldoende groot en gevarieerd patiëntenaanbod en aan de coassistent voldoende mogelijkheden biedt om zelfstandig klinisch werk te doen. Een goede opleider is beschikbaar, legt uit, observeert en maakt tijd vrij voor feedback. [van der Zwet] Sommige opleiders zullen ook wel eens een zogenaamde ‘CIBAarts’ als coassistent gehad hebben. ‘CIBA’ staat voor ‘Commissie Instroom Buitenlandse Artsen’. Vaak zijn het vluchtelingen. Frans van der Horst was betrokken bij een kwalitatief onderzoek naar factoren die de voortgang van de carrière van deze collega’s belemmeren en bevorderen. Van 58 CIBAartsen die tot 2007 aan het onderwijsprogramma hadden deelgnomen, deden er 32 mee aan een diepteinterview. Negenentwintig van hen werkten op dat moment als arts. De artsen ervoeren allerlei problemen, voor, tijdens en na het CIBAprogramma. Belangrijkste belemmeringen tijdens hun opleiding waren gebrek aan begeleiding door sommige opleiders en te weinig kennis van de organisatie van de Nederlandse gezondheidszorg. Andersom, goede begeleiders speelden een bevorderende rol, evenals een Nederlandse taalcursus. Eigen kennis, vaardigheden en motivatie waren ook belangrijk voor het succesvol doorlopen van het programma. Omstandigheden waar ‘gewone’ studenten meestal geen last van hebben waren taalproblemen, oudere leeftijd, het hebben van kinderen, onzekerheid over vluchtelingenstatus, en traumatische ervaringen in het verleden. [Huijskens] Patiëntengedrag Onder deze noemer bespreek ik vier artikelen. Allereerst twee studies uit het SMILEcohort, waarbij Marjan van den Akker betrokken was. Met een onderzoek onder 60plussers toonden de onderzoekers aan dat mensen uit de laagste sociale laag (laag inkomen of laag opgeleid) zich gezonder voelden, zowel fysiek als mentaal, als ze meer luxe goederen bezaten. Bij mensen met meer inkomen of opleiding was dit verband er niet. Of deze kennis relevante ‘beleidsimplicaties’ voor de huisarts heeft laten de onderzoekers maar in het midden.[Bosma] Een andere SMILEstudie heeft inmiddels de pers gehaald: dikke mensen bezoeken vaak onze spreekuren. Dat bleek uit een onderzoek bij meer dan 4000 patiënten uit het SMILEcohort, dat was opgezet om het verband tussen frequent spreekuurbezoek en leefstijl te onderzoeken. Per eenheid BMI nam de frequentie van spreekuurbezoek met 2% toe. Tussen ‘ongezonde leefgewoonten’ (roken, te veel alcohol en weinig fruit, groente of beweging) en veelvuldig spreekuurbezoek vond met overigens géén verband (behalve voor vrouwen die te weinig bewegen). De auteurs suggereren overigens niet, dat huisartsen die in de toekomst minder drukke spreekuren willen hebben, er goed aan doen nu stevig in te zetten op het afvallen van hun patiënten. [van Steenkiste] Een onderzoek dat momenteel wordt voorbereid is het onderzoek van Janaica Grispen en Martine Ickenroth naar hoe een website patiënten zou kunnen ondersteunen bij het kiezen zogenaamde ‘zelftesten’. Zij publiceerden hun onderzoeksprotocol in het ‘open access’ blad BMC Public Health. Het onderzoek moet veel gegevens opleveren over het hoe en waarom van het gebruik van zelftesten door patiënten. Momenteel zijn ze druk bezig met het ontwerpen en testen van een proefversie van de website [Grispen] Internet is ook een medium voor therapie. Job Metsemakers was betrokken bij de evaluatie van een online programma voor cognitieve gedragstherapie (CGT) voor patiënten met een depressie in de eerstelijn. Het programma www.kleurjeleven.nl – dat uit eerder onderzoek veelbelovend naar voren was gekomen biedt CGT gedurende een half jaar aan. Deze aanpak werd vergeleken met de ‘gebruikelijke zorg’ door de huisarts en met een combinatie waarbij het online CGT programma werd gecombineerd met begeleiding door de huisarts. In zes maanden namen de klachten van de matig tot ernstig depressieve patiënten af in alle drie groepen. Er was echter geen betekenisvol verschil tussen de groepen, hoewel de combiaanpak het wel het beste deed. De auteurs concluderen dat er nog meer werk moet worden verricht om de therapietrouw bij gecomputeriseerde CGT te optimaliseren, om vast te stellen wat de beste manier is om een dergelijk progamma zonder begeleiding online te implementeren en om vast te stellen voor welke depressieve patiënten online CGT het meest geschikt is. [de Graaf] Valpreventie Tineke van Geel toont in een overzichtsartikel over het optreden van (wervel of heup) fracturen na een eerste fractuur aan, dat het belangrijk is om zo spoedig mogelijk na een eerste fractuur met preventieve medicatie te beginnen. Zij stelt dat het nog niet duidelijk is in hoeverre valpreventie effectief is in het voorkomen van fracturen. [van Geel] Een eerste stap zou kunnen zijn om helder te krijgen waar mensen vallen en wat ze dan aan het doen zijn. Harry Crebolder was betrokken bij een explorerend onderzoek naar valincidenten bij meer dan 300 65plussers, waarbij men vier typen valpartijen kon identificeren: (1) binnenshuis in gang of badkamer/toilet, vaak in verband met toiletbezoek; (2) op andere plekken binnenshuis bij andere ADL; (3) buiten, rondom huis bij BDL; en tenslotte (4) verder van huis, tijdens wandelen fietsen of boodschappen doen. De gevaarlijkste plek binnenshuis is de trap (11% van de valpartijen) en buitenshuis zijn tuin en tuinpad de plekken waar men het vaakst valt (11%). Bij valpartijen van type 2 treden het minst vaak fracturen op. ‘Type 1’ vallers zijn vooral oudere, inactieve bejaarden met ADLproblemen, terwijl ‘type 4’ vallers juist de actieve bejaarden zijn. De auteurs suggereren voorzichtig dat bij een ‘type 4’ val vooral aan extrinsieke oorzaken 19
op één lijn 38 3e uitgave 2010 voor de val gedacht mag worden, maar dat bij een ‘type 1’ val aan intrinsieke, patiëntgebonden, factoren gedacht moet worden. [Bleijlevens] Verder … – … onderzocht Marjan van de Akker de validiteit en betrouwbaarheid van een elektronische (d.w.z. in het HIS te integreren) versie van de ‘Cumulative Illness Rating Scale’, een lijst om de ziektelast van patiënten met multimorbiditeit te meten. Door een praktijkonder steuner of assistente in 1020 minuten in te vullen, door een huisarts in 5 minuten. Kortom, een instrument voor onderzoek naar multimorbiditeit in de eerstelijn! [Fortin] – … publiceerden Marije Koelewijnvan Loon et al. een Nederlandse versie van twee eerder in het Engels gepubliceerde artikelen over de effecten van praktijkonder steuning bij CVRM door speciaal getrainde praktijk onder steuners (risicocommunicatie, motivational interviewing). Er waren gunstige effecten op risicoperceptie en ongerustheid van de patiënten. – … publiceerden Erik Stolper et al. hun onderzoek naar hoe ‘niet pluis’ in medische tuchtrechtspraak gebruikt wordt. [Stolper] – … en tenslotte, was Jelle Stoffers coauteur bij een analyse van de AMUSE studie over de diagnostiek van het trombosebeen, waarbij het AMUSE algoritme zoals dat ook in de NHG standaard is opgenomen werd vergeleken met de inschatting van de huisarts zelf. Beide diagnostische strategieën zijn veilig, maar met behulp van de diagnostische beslisregel worden minder mensen (‘ten onrechte’) verwezen voor een compressieechografie. [Geersing] Referenties Van der Zwet J, Hanssen VGA, Zwietering PJ, Muijtjens AMM, Van der Vleuten CPM, Metsemakers JFM, Scherpbier AJJA. Workplace learning in general practice: Supervision, patient mix and independence emerge from the black box once again. Med Teach 2010;32: e294e299 Huijskens EGW, Hooshiaran A, Scherpbier A, van der Horst F. Barriers and facilitating factors in the professional careers of international medical graduates. Med Educ 2010:44: 795804. DOI:10.1111/j.13652923.2010.03706.x Bosma H, Groffen D, van den Akker M, Kempen GIJM, van Eijk JThM. Better Health reports when the grass is greener on your side of the fence? A crosssectional study in older persons. Int J Public Health DOI: 10.1007/ s000380100176x Van Steenkiste B, Knevel MF, van den Akker M, Metsemakers JFM. Increased attendance rate: BMI matters, lifestyles don’t. Results from the Dutch SMILE study. Fam Pract 2010; 0:16. DOI:1093/fampra/cmq062 Grispen JEJ, Ickenroth MHP, de Vries NK, Dinant GJ, Ronda G, van der Weijden T. Improving behaviour in self testing (IBIS): Study on frequency of use, and quality of currently available consumer information (protocol). BMC Public Health 2010;10:453. http://www.biomedcentral.com/14712458/10/453 De Graaf E, Gerhards S, Arntz A, Riper H, Metsemakers J, Evers S, Severens H, Widdershoven G, Huibers M. Effectiviteit van online cognitieve gedragstherapie voor depressie in de eerste lijn. Gedragstherapie 2010;43:5977 Van Geel ACM, Huntjens KMB, van den Bergh JPW, Dinant GJ, Geusens PP. Timing of subsequent Fractures after an Initial Fracture. Curr Osteoporos Rep 2010; 8:11822. DOI 10.1007/s1191401000232 Bleijlevens MHC, Diederiks JPM, Hendriks MRC, van Haastrecht JCM, Crebolder HFJM, van Eijk JThM. Relationship between location and activity in injurious falls: an exploratory study. BMC Geriatrics 2010;10:40 DOI:10.1186/14712318 Fortin M, Steenbakkers K, Hudon C, Poitras ME, Almirall J, van den Akker M. The electronic Cumulative Illness Rating Scale: a reliable and valid tool to assess multimorbidity in primary care. J Eval Clin Pract 2010 Jun 25. DOI: 10.1111/j.13652753.2010.01475.x Koelewijnvan Loon M, van Steenkiste B, Stoffers H, Grol R, Elwyn G, van der Weijden T. Praktijkondersteuning bij CVRM. Huisarts Wet 2010;53: 31320. Stolper E, Legemaate J, Dinant GJ. How do disciplinary tribunals evaluate the “gut feelings”of doctors? An analysis of Dutch tribunal decisions, 20002008. J Law Med 2010;18:6875 Geersing GJ, Janssen K, Oudega R, van Weert H, Stoffers H, Hoes A, Moons K; AMUSE Study Group. Diagnostic classification in patients with suspected deep venous thrombosis: physicians’ judgement or a decision rule? Br J Gen Pract. 2010;60:7428. Ine Siegelaer 35 jaar bij de vakgroep Woensdag 15 september jl. was de dag dat secretaresse Ine Siegelaer 35 jaar bij de vakgroep werkte. Ooit hield de afdeling kantoor op de lokatie Vijverdal (op de oude foto te zien). Op de dag zelf sprak Harry Crebolder haar toe op een informeel samenzijn met collega's van het Debyeplein 1. 20
3e uitgave 2010 Themadeel 'Huisarts (in) families' 21 op één lijn 38
op één lijn 38 3e uitgave 2010 Drie generaties dokters Perquin Nature of nurture? DOOR MARIJKE PERQUIN, MEDEWERKER HUISARTSGENEESKUNDE (STUDIEADVISEUR) Mijn eerste kennismaking met mijn vader was in zijn functie als huisarts. Het was mijn geboorte als nakomertje in ons gezin. Hij is bijna vijftig jaar huisarts geweest in Leidschendam en de nabije boerendorpen Stompwijk, Nootdorp en Wilsveen. Hij deed circa 150 bevallingen per jaar, en zoals in die tijd niet ongebruikelijk, ook de bevallingen van zijn vrouw. Later heeft hij ook een deel van zijn eigen kleinkinderen op de wereld geholpen. Het hele gezinsleven stond in het teken van zijn beroep. Mijn vader was apotheekhoudend huisarts en maakte zelf zetpillen, hoestdranken, poeders en tabletten. Mijn moeder hielp mee in de apotheek om de medicijnen klaar te zetten, deed de administratie, nam de telefoon op en probeerde de patiëntenstroom te reguleren. Daarnaast had ze de zorg voor zes kinderen waar ze grotendeels alleen voor stond, omdat ze na slechte ervaringen met dienstmeisjes geen hulp meer in huis of in de praktijk wilde. Van mijn vier broers hebben er drie om die reden hun middelbare schooljaren op een internaat doorgebracht. Om van de woonkamer naar de keuken te gaan moesten we de gang oversteken waar tijdens de spreekuren vaak patiënten liepen of stonden te wachten omdat de kleine wachtkamer vol was. Mijn moeder vond die inbreuk op haar privéleven erg vervelend. Voortdurend werd er aangebeld door patiënten die hun medicijnen kwamen halen die klaarstonden op de kapstok in de gang, en wij kinderen mochten hen de medicijnen geven. Elk kwartaal schreven mijn ouders tot diep in de nacht de rekeningen, die we daarna zelf met de auto of scooter rondbrachten. Mijn vader werd door zijn patiënten op handen gedragen omdat hij altijd voor ze klaar stond. Naast zijn praktijk had hij het als voorzitter of penningmeester van het katholieke kerkbestuur, schoolbestuur, bejaardenhuis en armenbestuur altijd druk met vergaderen en het maken van bouwplannen voor een nieuwe katholieke school, een nieuw bejaardenhuis of de verbouwing van de kerk. Als dank kregen we taarten, bloemen, fruitmanden, verse melk en soms een fles wijn of cognac, en enkele malen per jaar zelfs een aangereden (of toch aangeschoten?) haas, die door mijn vader en mijn broer Wim vakkundig werd gevild en gebraden. Zijn takenpakket was veel breder dan dat van de tegenwoordige huisarts. Hij deed tangverlossingen, trok kiezen bij boeren die niet naar de tandarts durfden, mat 22 Van links naar rechts Wim, Stef, Arno, Phily, Marijke en Pam. (Bij het graf van hun vader.)
3e uitgave 2010 brillenglazen op (ook de mijne) en had een röntgenapparaat om de longen te doorlichten. Hij schafte graag de nieuwste apparatuur aan. Toen mijn moeder in 1968 een licht hartinfarct kreeg was hij al in het bezit van een ECGapparaat zodat hij zelf de diagnose heeft gesteld en haar thuis heeft behandeld omdat ze niet naar het ziekenhuis wilde. Het beroep van huisarts was niet ongevaarlijk. Hij heeft een keer zijn pols gebroken toen hij in een strenge winter op de schaats zijn visites reed. In de oorlogsjaren heeft hij zijn auto onklaar gemaakt, zodat deze niet door de Duitsers geconfisqueerd kon worden. Hij is (mogelijk vanwege een verzetsdaad) enkele maanden ondergedoken in een smalle ruimte boven de keuken. Ik kan me nog heel goed herinneren dat mijn vader op een donkere avond onder de koeienstront thuiskwam omdat hij op weg naar een boerderij die slecht verlicht was, was gaan lopen en in een open gierput was gevallen. Hij was bijna verdronken, maar kon er toch uitklimmen en is stinkend, woedend en geschokt in zijn auto naar huis gereden. Mijn broers hebben hem in bad gestopt en zijn auto (een tweedehands Lincoln, de trots van de familie) gewassen. Tot een half jaar voor zijn dood in 1980 heeft hij nog gewerkt. Hij is overleden aan hartfalen, maar had de laatste jaren ook leukemie, mogelijk ten gevolge van de vele doorlichtingen die hij heeft gedaan. Van de zes kinderen in ons gezin zijn er drie geneeskunde gaan studeren. Voor dit themanummer over huisartsenfamilies heb ik gesproken met mijn broers Arno en Wim over hun motieven om geneeskunde te studeren, met het doel de vraag te beantwoorden of deze keuze wel of niet genetisch bepaald is. Ik wilde ook wat meer weten van de familieachtergrond van onze vader. Van mijn broer Pam hoorde ik dat Pa de eerste arts in zijn familie was, en tot mijn verrassing was geneeskunde niet zijn eerste keuze. Opa was hoofd instrumentmaker bij de genie. Pa (1904) wilde liever bouwkunde in Delft studeren, maar dat werd hem door zijn ouders verboden omdat er minder toekomst in zat. Hij heeft in Utrecht geneeskunde gestudeerd, en zich in 1931 als huisarts gevestigd in Stompwijk (later Leidschendam genoemd). Zoals hierboven beschreven heeft hij in de avonduren zijn liefde voor bouwen goed kunnen uitoefenen. Arno, de tweede zoon (1937), wilde absoluut geen geneeskunde studeren omdat hij vond dat het beroep van huisarts teveel invloed had op het gezinsleven. Hij koos eerst voor Nijenrode en later een opleiding tot officier bij de commando’s. Beide opties bevielen hem echter niet, en op aanraden van een oom is hij enkele jaren na het gymnasium toch nog geneeskunde gaan studeren omdat hij dan de militaire dienst kon verlaten. Tijdens zijn studie trouwde hij en kwamen er al kinderen. Nadat hij enkele jaren als geneesheerdirecteur van een verpleeginrichting heeft gewerkt, koos hij er in 1971 na een conflictsituatie op zijn werk geheel onverwacht voor om samen met Pa te gaan werken die toen 65 jaar was en een opvolger zocht. Het huis werd verbouwd, Arno ging er met zijn gezin wonen en mijn ouders verhuisden naar een flat. Er kwam een aparte praktijkingang, een tweede spreekkamer en een kamer voor een doktersassistente. Tonnie, de vrouw van Arno, was verpleegkundige en wilde die taak wel op zich nemen. Pa heeft nog negen jaar met Arno samengewerkt, maar hij deed geen diensten en bevallingen meer en werkte de laatste jaren alleen in de ochtend. Hij was pas vlak voordat Arno kwam voor het eerst een soort van kaartsysteem gaan bijhouden. Arno heeft de groene NHGkaarten ingevoerd. De patiënten moesten wennen aan de nieuwe situatie, want mijn vader had geen afspraak spreekuren, maar in de ochtend een inloopspreekuur voor ziekenfondspatiënten en ‘s middags een inloopspreekuur voor particuliere patiënten. Arno voerde gemengde afspraakspreekuren in, waarbij de particuliere patiënten eerst niet samen met ziekenfondspatiënten in de wachtkamer wilden zitten. Tonnie observeerde goed hoe Pa zijn praktijk uitoefende. Hij kon goed naar zijn patiënten luisteren, er vielen veel stiltes en bij het ausculteren en palperen deed hij zijn ogen dicht om zich beter te concentreren. Maar ze was geschokt toen ze een keer een spier had verrekt en hij zonder enig overleg opeens een spuit met corticosteroïden zette. Arno heeft beter dan onze vader bewaakt dat zijn gezin niet te kort kwam, en dat zijn privéleven werd afgeschermd. Van de vier kinderen van Arno heeft de tweede dochter (Christel) de huisartsopleiding gedaan, is gepromoveerd, en getrouwd met een chirurg. Zij zorgt nu vooral voor de kinderen. Zijn oudste dochter werd verpleegkundige en later artsenbezoekster, en ze is met een huisarts getrouwd geweest. Wim, de vierde zoon (1940), wist vanaf zijn achtste jaar dat hij huisarts wilde worden. Hij hielp Pa met het draaien van pillen, en hielp een enkele keer ook in de praktijk bv met het vasthouden van het hoofd van een boer bij wie een kies werd getrokken. Als hij bloed zag viel hij toen echter flauw. Wim is een knutselaar, uren kon hij aan zijn radio’s bouwen en wat dat betreft leek hij op opa. Na zijn studie geneeskunde in Leiden heeft hij even overwogen om met Pa te gaan samenwerken, maar koos door omstandigheden eerst voor psychiatrie en tenslotte voor de neurologie. Hij maakte lange dagen in het ziekenhuis en was voor zijn chronische patiënten naast neuroloog ook een soort huisarts. Hij werkt na zijn pensionering nog steeds een paar dagen per week. Zijn dochter Denise is gynaecoloog geworden en gepromoveerd, ze heeft 2 kinderen en werkt nu parttime. Als jongste kind (1948) hoorde ik aan tafel de verhalen van mijn oudere broers over de snijzaal en enge ziektes, en ik zag de dikke boeken die ze moesten bestuderen. Geneeskunde was wel het laatste wat ik wilde studeren, ik had meer belangstelling voor psychologie. Toch kreeg ik in de zesde klas van de HBSB steeds meer interesse in biologie en besloot me voor 15 mei voor geneeskunde aan te melden omdat dat later niet meer kon. Na mijn studie in Leiden wilde ik huisarts worden, maar ik wilde beslist geen solopraktijk en beter geregelde diensten. Ook wilde 23 op één lijn 38
op één lijn 38 3e uitgave 2010 ik geen bevallingen doen omdat je dan na een gebroken nacht meteen de volgende ochtend weer spreekuur moet doen. Ik had thuis gezien hoe zwaar dat was! Na een half jaar vrijwillig de eerste huisartsopleiding in Leiden te hebben gevolgd, ging ik in 1975 in Middelburg in een gezondheidscentrum werken. Deze keuze hield voor mij op dat moment in dat ik waarschijnlijk geen gezinsleven zou krijgen. Ik vond het bijzonder om nu ook dokter Perquin (voor mij een geuzennaam) te worden genoemd, hoewel ik hierbij nog steeds het beeld van mijn vader als de enige echte dokter Perquin had. Net als Pa had ik al gauw meerdere bestuursfuncties. Het vak van huisarts vond ik uitdagend en leerzaam, maar vooral de diensten waren erg zwaar omdat ik geen vaste achterwacht had. Mijn passie bleek steeds meer de gesprekken met patiënten over psychosociale omstandigheden te zijn, ik kon goed luisteren en volgde vele cursussen gespreksvoering en vraagverheldering (dat had ik in mijn opleiding niet geleerd). Mijn belangstelling voor de medische kant van het vak nam steeds meer af, en ik realiseerde me dat ik vooral huisarts was geworden om naar de mannelijke dokters in mijn familie en mezelf te bewijzen dat ik dat als vrouw ook kon. Na negen jaar vond ik dat ik dat wel genoeg had bewezen en koos voor mezelf, voor meer vrije tijd en een geregelder leven en voor werk dat beter bij me paste. In 1984 ging ik als bedrijfsarts in Amsterdam werken en een opleiding alternatieve psychotherapie volgen. In 1988 ben ik bij de vakgroep huisartsgeneeskunde van de UM begonnen als huisartsbegeleider van het coschap huisartsgeneeskunde en docent in meerdere onderwijsrollen. Sinds 1995 ben ik studieadviseur voor studenten geneeskunde. Het begeleiden en coachen bevalt me erg goed, en bij de gesprekken over studie en beroepskeuze kan ik goed gebruik maken van mijn eigen ervaringen. Sinds 13 jaar heb ik een LATrelatie en ik geniet mee van de kinderen van mijn partner. In januari 2011 ga ik met de FPU (vervroegd pensioen, red.) zodat ik nog meer tijd heb voor mijn vele hobby’s. Drie kinderen in ons gezin werden geen (huis)arts. Stef (1935) kon wat minder goed leren, hij deed de IVA (“autoschool”) in Driebergen en werd vertegenwoordiger. Op latere leeftijd had hij samen met zijn tweede vrouw de leiding over een klein bejaardentehuis. Pam (1939) wilde wel huisarts worden maar had moeite met de exacte vakken. Hij werd advocaat, begeleidt veel echtscheidingszaken en werkt nu nog steeds. Hij heeft veel bestuursfuncties gehad. Zijn jongste dochter is ook advocaat geworden en werkt tijdens de schooltijden van haar kinderen bij Pam in de praktijk. Phily (1943) heeft de opleiding tot apothekersassistente gedaan maar is na haar huwelijk met werken gestopt. Beschouwing Tijdens de gesprekken en mails met mijn broers en het schrijven van dit stuk ben ik tot de conclusie gekomen dat de keuze om (huis)arts te worden bij onze familie niet in het bloed zit (geen nature), maar bepaald werd door toevallige 24 omgevingsfactoren, competitie, wel of geen aanleg voor exacte vakken maar vooral toch door nurture. Het positieve voorbeeld van de aandacht en inzet van Pa voor zijn patiënten, maar ook de negatieve invloed die dat had op het gezinsleven speelden een grote rol. Als het genetisch bepaald zou zijn zou het bij mijn vader een spontane mutatie geweest zijn, maar geneeskunde was geen eerste keus van hem. Arno wilde geen huisarts worden door het voorbeeld dat hij zag, maar is het door omstandigheden toch geworden en was hier heel tevreden mee. Wim wilde juist wel huisarts worden door hetzelfde voorbeeld, maar koos door omstandigheden voor een andere specialisatie die heel goed bij zijn interesse voor techniek past. Ik wilde het eerst niet worden maar werd het toch, en ben na reflectie op de oneigenlijke motieven voor mijn keuze later gestopt. Dochters van Arno, Pam en Wim zijn in de voetsporen van hun vaders getreden, maar de zorg voor hun gezin heeft een belangrijke prioriteit. Ik vind het boeiend om bepaalde eigenschappen en interesses van mijn vader verdeeld over zijn kinderen terug te zien. Bejaardenzorg: Arno en later ook Stef. Besturen: vooral Pam en Arno en in mindere mate Wim en ik. Aandacht voor de context van de patiënt en voor continuïteit van zorg: Arno, Wim en ik, maar ook Pam in zijn advocatenpraktijk. Techniek en apparatuur: Wim. Farmacie: Phily. Verloskunde: kleindochter Denise. Na het 65e jaar blijven doorwerken: Pam en Wim. Mogelijk hebben die interesses en eigenschappen wèl een genetische basis, maar je kunt dus ook een ander beroep kiezen dat er goed bij past!
3e uitgave 2010 Honderd procent huisarts De appel valt niet ver van de (stam)boom DOOR GUy COSTONGS, HUISARTS IN MAASTRICHT In de Maastrichtse buitenwijk Heugem, op een steenworp van het azM, staat het ouderlijk huis van de huisartsen Costongs. Guy (1958) is huisarts in Maastricht, Robert (1962) is huisarts in Voerendaal en Marianne (1966) voert praktijk in Meerssen. Ouders Costongs komen beiden van een boerderij en hebben samen een fruitbedrijf aan de rand van de stad. Aldus, vanuit de familiestamboom zijn er geen aanknopings punten die de beroepskeuze tot huisarts verklaren. De tijdsinvloed van sanering van agrarische bedrijven en de lokale situatie dat uitbreiding van de stad Maastricht (in het bijzonder ontwikkeling van universiteit Maastricht en nieuwbouw van het azM) een groot deel van onze landbouwgrond vorderde, heeft ertoe geleid dat er geen voortzetting in de traditie van fruittelen heeft plaatsgevonden. Alhoewel……. het werken in de plantage op zaterdag is een perfecte afwisseling op de doordeweekse drukte in de praktijk. Waarom dan huisarts? Voortkomend uit mijn interesse voor de natuur, was biologie mijn favoriete vak op de middelbare school. Dit in combinatie met mijn voorkeur om in het Maastrichtse te blijven en het minimale aanbod van universitaire studies in Maastricht destijds, was de keuze voor geneeskunde Zo vader, zo zoon “Gank mér noa Paul” DOOR PAUL WINTERS, HUISARTS IN SITTARD Enige jaren geleden speelde ik de rol van een hond in een toneelstuk van Alex van Warmerdam.1 De redactie vroeg me, of mijn keuze om mijn vader op te volgen iets met die hond te maken had? 1 Adel Blank, later verfilmd als Emma Blank. snel gemaakt. Of Robert en Marianne tot dezelfde studiekeuze zijn gekomen omdat het huisarts zijn in het bloed zit weet ik niet. Ik denk wel dat bij ons “goed voorbeeld doet goed volgen” heeft gespeeld. Zo herinner ik mij dat Marianne de anatomische plaatjes in mijn studieboeken erg interessant vond. Ik denk dat in de keuze om huisarts te worden ook gelijke karakterkenmerken meegespeeld hebben. Wij zijn alle drie geen onderzoekers, missen de wetenschappelijke nieuwsgierigheid die de drijfveer is voor specialistisch werken. Wij zijn meer praktisch ingesteld, we zijn doeners. In een kleine organisatie waar flexibiliteit, laagdrempeligheid en betrokkenheid belangrijk zijn, gedijen wij het best. Niet dat ons beroep op zondagmiddag het onderwerp van gesprek is, maar toch is het leuk dat door de medische verbintenis je weet wat de ander zijn vak inhoudt. Waar vroeger vooral anekdotes over patiënten ter sprake kwamen, gaat het nu meer over accreditatie, verbeterplannen, praktijkondersteuners, enz. Het is nu aan de volgende generatie om antwoord te geven op de vraag of het huisarts worden werkelijk bij de familie Costongs in het bloed zit. 25 op één lijn 38
op één lijn 38 3e uitgave 2010 Ja en nee. Ik denk dat ik onbewust toch gehoorzaam ben geweest, zoals het een goede hond betaamt, om voor de medische studie te kiezen. Deze keuze was ook mede bepaald door een geheimzinnige interne aandoening die ik rond mijn 16e jaar had en die men toen niet wist te duiden. Jaren later werd duidelijk dat het de eerste manifestatie van sarcoïdose was. Mijn nieuwsgierigheid naar het (dis)functioneren van het menselijk lichaam en psyche werd hierdoor erg geprikkeld. “Huisarts moest ik NOOIT worden!”, zei mijn vader in het begin van mijn studie. “Te hard werken en te weinig inkomen!”. Nu is dit laatste zeer relatief want ik zag bij zijn opvolging de accountantsrapporten. Dermatoloog, dat was ’t wel! Nooit spoedgevallen. Nooit ‘s nachts eruit en een vorstelijk specialisteninkomen. Maar naar de eindstreep toe werd het toch wat anders. Uiteindelijk kreeg ik, toen ik met mijn laatste coschappen bezig was, een zeer emotionele brief (en ik kende mijn vader niet als emotioneel) waarin hij het huisartsenvak zeer aanprees. Hij vroeg me of ik hem niet toch wilde opvolgen. Toch had ik wel mijn twijfels. Ik herinnerde me nog dat ik ‘s nachts regelmatig wakker werd als mijn pa weer eens een nachtvisite moest doen. Ik zag hem eigenlijk nooit. Ja... overdag van 12.45 tot 12.55 uur, dan aten we warm. Daarna om 13.00 uur weer afspraken. ‘s Middags visites en daarna avondspreekuur. Een erg onrustig en jachtig leven. Wilde ik dit wel? Uiteindelijk heb ik toch maar ja gezegd. Mede omdat we zijn praktijk met z’n tweeën zouden doen (meer dan 30 jaar met Pé Ruers). Ben ik “Funske 2” geweest? Ik heb er alles aan gedaan om mijn vader niet te imiteren. Ik ben gewoon mezelf gebleven. Maar wat blijkt: ik heb ‘t vrijwel net zo gedaan als mijn vader het deed. Zo vader, zo zoon! Mijn vader heeft nog een groot deel van mijn medische carrière mogen meemaken. Hij is bijna 94 jaar geworden. In het begin was hij soms wat opdringerig met adviezen. Later niet meer. Hij hield “spreekuur in de stad”, tijdens het boodschappen doen. “Gank mér noa Paul” zei hij als het hem te lastig of te vervelend werd. Daarom noemden de patiënten mij Paul en niet dokter. Soms was het wel goed om zijn advies te krijgen. Zoals de keer dat een patiënte mij zeer nadrukkelijk vroeg om mijn vader te raadplegen in verband met haar probleem: • • • • Zij had een verhouding met de overbuurman. Beide op de brommer naar het bos. Durante de daad stierf de buurman. Mijn patiënte heeft hem toen zo goed en kwaad als mogelijk aangekleed, de deken opgevouwen, de helm opgezet en is naar huis gebromd. • De man was enige dagen spoorloos. Oproep in de kranten etc. • Wat moest mijn patiënte doen? • Mijn wijze vader gaf mij een wijs advies. Mijn zoon en dochter zijn ook medicijnen gaan studeren. Mijn dochter specialiseert zich momenteel tot psychiater. Mijn zoon is vlak voor zijn doctoraal geneeskunde gestopt en bouwkunde gaan studeren. Hij is nu (werkeloos) architect. Drie generaties doktoren Twee broers van mijn vader zijn huisarts geweest. Enige neven van mij zijn ook arts. Dus: genetisch? Mijns inziens is “besmettelijk” een betere omschrijving.... De dokters familie Kuijperiaanse toestanden DOOR DE GEBROEDERS KUIJPERS, HUISARTSEN IN SCHAESBERG EN KLIMMEN Kuijpers is een veel voorkomende naam in Nederland. Onze vader kwam uit een groot Maastrichts gezin; hij was econoom. In Maastricht leerde hij zijn toekomstige vrouw kennen, die toen nog studeerde aan de Jan van Eyck academie aldaar. Na hun huwelijk zijn ze in Heerlen gaan wonen en kregen drie jongens, waarvan wij de jongsten zijn. Wij zijn een echte eeneiige tweeling en hebben van baby af aan veel op elkaar geleken. Dat leverde in onze jeugd veel plezier op. Je was nooit alleen en kon makkelijk iedereen, inclusief leraren en zelfs je ouders, voor de gek houden. Ze wisten nooit wie er voor dat kattenkwaad verantwoordelijk was of wie nou echt dat proefwerk had gemaakt. 26
3e uitgave 2010 Al die voordelen en dat plezier realiseer je je pas later, als je wat ouder bent. Als kinderen waren we eerder jaloers omdat wij altijd samen een cadeau kregen en onze oudere broer eentje voor zich alleen. Na het atheneum kon Peter meteen in Maastricht aan zijn studie medicijnen beginnen. Dick lootte uit en ging naar Leiden om daar farmacie te proberen, wat hem echter niet zo goed beviel. Mede door de enthousiaste verhalen van Peter besloot Dick om toch weer mee te loten om zo uiteindelijk ook in Maastricht medicijnen te kunnen gaan studeren. Samen hebben we daar in een studentenhuis gewoond, wat veel lol betekende, maar we hadden ook veel hulp en steun aan elkaar. Zo hebben we, naar voorbeeld van de andere studentensteden, het eerste onafhankelijke studentendispuut Prometheus in Maastricht opgericht. Hoe kwam de drive om (huis)arts te worden? Het zit vast een beestje in de genen. Een broer van onze vader was huisarts en militair arts in Roermond. Bij onze ouders kwam regelmatig “Pake” Snijders over de vloer, familie van onze moeder. Deze huisarts was een begrip in Landgraaf en meerdere van zijn kinderen zijn ook (huis)arts geworden. Een volle neef van ons is inmiddels professor interne geneeskunde in Maastricht, zijn zus interniste, en een andere volle neef ook huisarts. Wat zeker is, we hebben beiden geen spijt van onze beroepskeuze. Peter is nu huisarts in een duopraktijk samen met Brigitte Debets in Klimmen. Dick is solist in Schaesberg. We zijn allebei opleider voor de Huisartsopleiding en er loopt zowaar al een volledig “Kuijperiaans” geschoolde huisarts rond. Beiden zijn we getrouwd met een medisch analiste en allebei hebben we drie kinderen die nagenoeg even oud zijn (toeval of niet?). Huisarts zijn is een mooi beroep. Je hebt veel contact met anderen, zowel patiënten als collegae. En nog steeds, met al dan niet een beetje moeite van onze kant, kunnen we de meesten regelmatig op het verkeerde been zetten. Het blijft dan gokken en ze hebben het steeds voor 50% mis. Ach, zo zijn we nu eenmaal…….we blijven op een lijn. Zit het in de genen? Goed voorbeeld doet goed volgen DOOR ISI SPITZ, AIOS JAAR 3 Je zou het bijna denken dat huisarts zijn in de genen zit. En dan zou het bij mij ook nog dubbel moeten zijn, want ik heb een vader èn een moeder die huisarts zijn. Begin jaren 80 zijn mijn ouders naar Nigeria verhuisd om daar beide als tropenarts aan de slag te gaan. Het beviel ze er zo goed, dat ik daar dan ook geboren ben. Als baby was ik al aanwezig tijdens het opereren. Mijn moeder nam 27 op één lijn 38
op één lijn 38 3e uitgave 2010 me achter op haar rug mee om samen met mijn vader spoedoperaties te verrichten. Dit was veiliger dan mij thuis achter laten met het gevaar door een slang gebeten te worden. En mijn moeder had haar handen vrij om te opereren. Na drie jaar liep hun contract af en zijn we naar Nederland verhuisd. Mijn moeder had de huisartsopleiding van tevoren al afgerond en mijn vader heeft deze opleiding daarna nog gevolgd. In deze tijd is mijn zusje geboren. Mijn ouders hebben een duobaan als huisarts samen met de buurman en buurvrouw, die ook beide huisarts zijn. Toen wij nog klein waren hebben mijn ouders altijd goed werk en privé gescheiden kunnen houden. Natuurlijk werden er wel eens verhalen verteld aan tafel. Vroeger werd dat in het Engels gedaan zodat wij het niet konden volgen. Naarmate we ouder werden begonnen we te ontdekken waar, of over wie, die verhalen gingen. Ze zijn toen over op het Frans gegaan, maar dat ging hen wat minder goed af. Nog steeds blijven de vieze verhalen aan tafel aanwezig, waarbij onze vader ons tevergeefs probeert te corrigeren. Maar ach, stiekem vindt hij het zelf ook wel leuk. Als kind van een huisartsenechtpaar heb ik allerlei veranderingen op huisartsengebied gezien en ervaren. Ik kan me nog goed herinneren dat mijn ouders vroeger om het weekend en om de nacht dienst hadden. In de zomervakanties werkten ze zelfs drie weken achter elkaar. De oma’s kwamen dan op ons passen. Toen we ouder waren, kampeerden we drie weken in de tuin. Allerlei vriendinnetjes kwamen logeren in de tent en we hebben toen leren koken op een gasstelletje in de buitenlucht. Een heel verschil was de invoering van de autotelefoon. We hoefden niet meer thuis te blijven, we konden ergens in de buurt naar toe met een telefoon zo groot als een kleine dokterstas. Toen ik geneeskunde ging studeren heeft met name mijn vader me gewaarschuwd, “zou je dat wel gaan doen”? Maar dat heeft me er toch nooit van kunnen weerhouden. In 2007 was ik klaar met de studie geneeskunde en kwam de vraag welke specialisatie het zou gaan worden. Kindergeneeskunde en huisartsgeneeskunde stonden altijd hoog bovenaan dit wensenlijstje. In eerste instantie ben ik begonnen met kindergeneeskunde, maar ik merkte al snel dat ik mijn drukke privéleven niet kon combineren met dit werk. Na een tijdje op de SEH in Roermond te Vrijdag 19 november jl ontving Jochen Cals tijdens het jaarlijkse Congres van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) de Heert Dokterprijs voor het beste onderzoeksartikel dat het afgelopen jaar in Huisarts en Wetenschap (H&W) is verschenen. Het artikel is een deels hebben gewerkt, besloot ik te solliciteren voor de huisartsenopleiding in Maastricht, waar ik nooit spijt van heb gehad. Ik vind het een supervakgebied met een hele hoop mogelijkheden. Mijn zusje is 2 jaar jonger en heeft geen geneeskunde gestudeerd. Zij heeft Maatschappelijk Werk en Dienstverlening gestudeerd en is dus ook in de zorgsector gaan werken. Afgelopen zomer heb ik met mijn moeder en zusje een week op de Zonnebloemboot mee gevaren. Dit was echt een unieke ervaring aangezien mijn moeder als mijn supervisor meeging, ik als huisarts in opleiding en mijn zusje in het restaurant werkte. Op dit moment ben ik bezig met het laatste jaar van de huisartsenopleiding. Zelf geloof ik niet dat mijn werk vanuit de genen voorkomt, maar ik geloof wel: ”Goed voorbeeld doet goed volgen.” aangepaste vertaling van het artikel dat eerder in de British Medical Journal werd gepubliceerd en ook daar in de prijzen viel. Het artikel in H&W verscheen onder de titel “Praten en prikken bij lageluchtweginfecties” (Huisarts Wet 2009;52:57683). 28
3e uitgave 2010 Vader (Pieter) en dochter (Isa) Houwink Ik heb het niet van een vreemde DOOR ISA HOUWINK, HUISARTS EN ONDERZOEKER VAKGROEP HUISARTSGENEESKUNDE MAASTRICHT antwoordapparaat luisteren. Ik begreep dat ze soms al borstvoedend de patiënten telefonisch te woord stond. Sinds 10 jaar heeft Maastricht een huisartsenpost. Ik durf niet te zeggen hoe lang de huisartsenpost al bestaat in Amsterdam, maar ik weet wel dat dit een enorme verlichting is voor de huisarts. De keerzijde van de medaille is dat je voor het grootste deel van de patiënten die je ziet in de diensturen, hun achtergrond niet kent, iets wat vroeger niet voorkwam. Isa Houwink is onderzoeker bij de vakgroep Huisartsgeneeskunde en huisarts in Maastricht. Haar huidige praktijkcollega Vincent Zwietering, komt eveneens uit een huisartsgeneeskundig familiair belast gezin (broer Paul was jarenlang huisarts in Geulle). Toen we Isa vroegen of ze een bijdrage aan dit themadeel wilde leveren, zei ze, dat haar vader net met pensioen was gegaan en dat ze bij zijn afscheid een speech heeft gehouden, die goed weergeeft hoe de huisartsband van vader op dochter overging. We hebben de tekst van haar speech redactioneel bewerkt. Op 6 maart van dit jaar werd mijn vader, huisarts Pieter Houwink, 65 jaar. Wij vierden dit op de lange latten in Frankrijk. Mijn vader werkte tot zijn 65e met evenveel passie voor het vak huisartsgeneeskunde als toen hij begon. Behalve, zo vertelde hij mij, “de snotneuzen, nee, daar heeft hij geen zin meer in”. Zijn passie voor het vak heeft hij op mij overgebracht van jongs af aan. Ik vertel vaak met trots dat als een patiënt mij bedankt voor de goede zorgen, dat ik dat (hopelijk) van mijn vader heb. Van jongs af aan kreeg ik het mee. `Wie is de laatste van Dokter Houwink?” Dit heb ik vaak gehoord toen ik als assistente in de Czaar Peterstraat zat op de plek van mijn moeder. Ik vertel nog vaak over mijn ervaringen als doktersassistente aan onze assistentes in Maastricht. Ik vind het namelijk belangrijk dat je als huisarts ook hun functie kent. Zij zijn de eersten die de patiënt moeten opvangen. Mijn moeder moest vaak thuis blijven voor de telefoon, ook als het haar niet altijd uitkwam. De huisartsenpost bestond nog niet en een patiënt met een vraag tijdens diensturen kon niet naar een Als peuter zat ik in de Blankenstraat op peuterschool de Engel. Hier hielden mijn ouders in het begin ‘s ochtends spreekuur. Zo konden ze mij wegbrengen en ophalen. Wij konden vaak makkelijk even bij elkaar langskomen. In die tijd gebruikte men een pieper, een enorm onding zo groot als een accu en die je mee moest dragen. Bij nacht en ontij kon mijn vader worden gebeld. Menig gesprek werd ‘s nachts gevoerd, mijn slaapkamer zat boven die van mijn ouders. Ook nu kreeg ik weer veel mee van zijn werk. Aan de keukentafel ’s avonds vertelde mijn vader soms hevig geëmotioneerd, over “zijn”patiënten. De ene zo geel van de hepatitis als de keukenlamp of een kanariepiet. Verbaasd was ik dan, want een dergelijk geel mens had ik nog nooit gezien. Of over de dood van een jonge man met aids, waarschijnlijk een van de eerst gediagnosticeerde patiënten in die tijd in Amsterdam. Op waarschijnlijk veel te jonge leeftijd leerde ik dus al over de noodzaak van veilig vrijen. Mijn vader werkte ook bij het Aletta Jacobs huis op de Overtoom. Ik kwam daar voor de pil, want dat haalde ik dus echt niet bij mijn vader. En als ze me in dat huis vroegen of ik soms de dochter was van, dan zei ik ‘ja’ met gepaste trots maar ook met een beetje schaamte…. Als kind kregen we ook met enige regelmaat de drugsverslaafden aan de deur van ons huis aan de Hoge Sluijs1. Deze kwamen op tijden dat onze ouders er niet altijd waren en wij met ze via de intercom spraken terwijl zij beneden voor de deur stonden. Wij moesten hen gedecideerd overtuigen van het feit dat ze nu toch echt niet voor recepten konden komen. Soms zaten wij boven in de huiskamer tv te kijken, de kamer vlak boven de spreekkamer aan de Achtergracht, en dan hoorden we plots hard en 1 Huis/woonvorm voor alcohol en drugsverslaafden waar Houwink sr. ook als huisarts werkte 29 op één lijn 38
op één lijn 38 3e uitgave 2010 bulderend gelach! Soms kon je horen, niet letterlijk, dat mijn vader boos was of in ieder geval iets heel erg duidelijk moest maken met zijn bekende harde stemgeluid. Ik denk dat het mij als patiënt wel duidelijk was geworden. Hoeveel huisartsen in opleiding zijn er niet langsgekomen? Allen waren enthousiast en elke keer weer was het alsof het gezin tijdelijk werd uitgebreid. Ze bleven regelmatig eten en als dochter hoorde je vaak wat zij meemaakten in de praktijk, maar ook kregen wij veel mee van hun privéleven. Mijn vader heeft met veel passie zijn haio´s opgeleid. Met een paar oud haio´s heb ik zelf nog regelmatig contact. Mijn vader was dus niet alleen huisarts en opleider, hij werkte ook nog bij het Aletta Jacobs huis en de Hoge Sluijs. En of dat niet genoeg was, was hij ook nog bestuurslid van allerlei clubjes. Tja, ik heb het niet van een vreemde. Het huisartsen computer informatie systeem MicroHIS heeft hij voor een groot deel op poten gezet. Regelmatig nog komen er collega´s in Limburg naar me toe met de vraag of ik soms dochter van DE Houwink ben. Huisarts zijn is me dus met de paplepel ingegoten en met veel enthousiasme mag ik nu het vak in zijn volle breedte en uitdagingen in Maastricht uitoefenen bij mijn bevriend oud opleider Vincent Zwietering. Ik doe het dus wel op mijn manier, maar ook heel erg als mijn vader. Nog steeds lekker eigenwijs, zeer duidelijk en eerlijk naar patiënten en collega´s en promotieonderzoek over genetica in de huisartsenpraktijk. Mijn eigen weg als huisarts en als dochter heb ik gevonden, de passie blijft! Het bloed kruipt waar het niet gaan kan De Tas DOOR GERARD BENTHEM SAMEN MET SASKIA BENTHEM Hij stond al een paar jaar op zolder en er lag een stoflaagje over; net een oude fles wijn. Ongebruikt maar toch met een ongeduldig verlangen om gebruikt te worden. Het gaat om een luxe en dure visitetas van prachtig bruinrood leer, die ik mezelf eind jaren negentig gegund heb. Daarvoor heb ik vele jaren gebruik gemaakt van de saaie en weinig inspirerende NHGkoffer, die elke huisarts wel kent. Een absoluut functioneel, maar ook wel saai huisartsenattribuut. Lang heb ik de nieuwe tas niet gebruikt, want begin 2002 ben ik na een tienjarige parttime aanstelling fulltime gaan werken voor de huisartsopleiding en mijn tas verhuisde naar de zolder. 30 Mijn dochter Saskia had op de middelbare school veelvuldig aangekondigd dat ze absoluut géén arts wilde worden. De cadeautjes, die thuis werden bezorgd, vooral met Sinterklaas vond ze heel leuk, maar de vele telefoontjes en de gesprekjes op straat en in winkels vond ze vervelend, zeker als we samen waren. Ze heeft de inbreuk op de privacy volop beleefd in haar jeugd en dat heeft haar op het huisartsenvak tegen gemaakt. Naar mijn grote verrassing gaf ze op haar 17de aan wel met medicijnen te willen beginnen en ik schrok daarvan. Volgens haar reageerde ik op haar mededeling met de nu legendarische woorden in ons gezin: “ja, maar Sas, sociologie is toch ook leuk”. Ze is een serieus mens en dat maakte dat ik ook wel met enige bezorgdheid haar keuze om medicijnen
3e uitgave 2010 te gaan studeren heb aangehoord. Een serieus mens met een serieus vak is nogal dubbelop. Je gunt je eigen dochter wel een opgewekte loopbaan toe, maar ze koos voor de zware kant met ellende, bloed, pies en poep. In 1998 is Saskia in Nijmegen begonnen aan haar artsenopleiding en dat verliep, zoals ik verwacht had, zeer voorspoedig. Ze bleek zich tot mijn opluchting daar helemaal in thuis te voelen. De opleiding paste bij haar en zeker bij de coschappen bleek dat ze in patiëntencontacten zich helemaal op haar plaats voelde. Na haar afstuderen koos ze eerst voor een onderzoekstraject en daar bleek ze evenals haar vader niet erg in te passen. Dit kon ik heel goed begrijpen. Daarna koos ze voor “Venray”: psychiatrie en kwam ook nog eens op één van de moeilijkste afdelingen: jongeren met acute opnames en autisme en ADHDstoornissen. Ook hier bleek ze heel goed bestand tegen realiteiten, waar mensen maar weinig mee geconfronteerd worden, tenzij ze er uitdrukkelijk voor kiezen. Saskia leed hier niet onder en bleek deze werkzaamheden aan te kunnen en ze groeide en bloeide. Ze werkte er, genoot en zag ook de humoristische kanten. “Pap, heb je wel eens een kerstboom gezien die is opgetuigd door een psychotische borderliner en een ADHDer?” Het is geweldig om als vader te zien gebeuren, hoe je dochter zich helemaal in haar rol als hulpverlener bij ernstige psychiatrische stoornissen thuis voelde. Ze kon en deed dingen, die ik lastig vond. Jongeren met ernstige psychiatrische stoornissen vond ik in mijn huisartsenperiode erg aangrijpend omdat je vaak een leven lang vol lijden ziet aankomen. Toen kwam een beslissingsmoment voor haar: opleiding huisartsgeneeskunde of psychiatrie. Ze kon in Venray blijven en in opleiding gaan, maar de huisartsopleiding lokte ook. Ze overlegde met mijn vrouw en mij en we probeerden neutraal te doen. We hebben allebei de huisartsopleiding gedaan en ons allebei ontwikkeld in de psychiatrie. Ze besloot te solliciteren naar de huisartsopleiding in Nijmegen. De openingszin van haar sollicitatiebrief luidde: “ik wilde vroeger nooit, maar dan ook nooit, dokter worden en al helemaal géén huisarts” Ze werd met glans aangenomen weet ik uit mijn contacten met “Nijmegen”. Toen kwam de tas op de proppen. Ik haalde de tas van zolder, poetste hem wat op en gaf deze aan Saskia aan het begin van de opleiding. Ze is nu klaar met de opleiding, heeft alles volgens de regels doorlopen, inclusief een zwangerschap en bevalling. Nu vertelt ze me, dat ze het huisartsenvak inmiddels ook het mooiste vak van de wereld vindt en dat ze het nog heel veel jaar met heel veel plezier hoopt te doen. Als we bij haar thuis zijn, staat de tas altijd startklaar om meegenomen te worden. Het bloed kruipt toch waar het niet gaan kan! 31 op één lijn 38
op één lijn 38 3e uitgave 2010 Puntig Over alignment en de kunst van het vallen DOOR FELIx PUNT, GEDRAGSWETENSCHAPPELIJK DOCENT VUMC Ik woon nog steeds in Nijmegen. Vorig jaar toog ik wekelijks van hier naar de huisartsenopleiding van Maastricht, om reden van de kwaliteit die ik daar trof en die ik eerder in dit tijdschrift al eens ruimschoots bezong. Sinds afgelopen juni staat het roer echter omgekeerd. Gelokt door sirenen zang bevaar ik nu de branding van de Randstad en werk als gedragswetenschapper op het VUmc. Ik ga beide instituten hier niet vergelijken met elkaar. Ik vind dat, op basis van nog maar amper een jaar ervaring, ondoenlijk en zeker onvolledig. Bovendien is het de vraag ‘waarom’ ik dat zou willen doen. Maar wel rijpen langzaam mijn ideeën over de vorming en begeleiding van de aios en het is daarover dat dit artikel gaat. Het is een pleidooi voor alignment, zeg maar: uitlijning zoals een aar zich voegt in de wind en alle ijzerdeeltjes in het magnetisch veld. Nijmegen. Niet echt een stad om er je hele leven te slijten, maar je treft er toch aardige heuvels, bossen en een polder bovendien. Zondags is het er goed toeven, tenminste op de dagen waarop de winkels, godzijdank, nog gesloten zijn. Jong en oud flaneren dan langs de Waal en door het park, al dan niet met kinderwagens en/of aangelijnde hond. Nu doet zich heel merkwaardig voor – ik wist laatst niet wat ik zag – dat al die honden zich een tempo hebben aangemeten wat precies spoort met dat van hun baas of bazin in het bijzonder en de mens in het algemeen. Hoort dat bij de stad? Zowel de bouvier met zijn grote passen als de teckel met haar dribbelarij zijn beiden afgesteld op een gestage vier tot vijf kilometer per uur, ook als ze los mogen lopen en naar eigen inzicht hun weg zoeken door het gras. Ik vind dat eigenlijk heel erg vreemd en bij nader inzien een bijzonder oninteressant feit. Ergens tijdens het eeuwenlang met zachte dwang domesticeren van onze viervoeters, is er een gruwelijke eenheidsworst ontstaan en lopen alle honden voortaan even snel. Ja, de levens vreugd’ is nu aangelijnd, maar de trouwe ogen staan dof. Ik meen soms dat het met de mensen niet anders is gesteld. Vooral op maandagmorgen, als de trein duizenden grijze jassen uitbraakt, zoek ik moeizaam naar de zon. Ik vrees daar de compliance, waar men uiterlijk in het gareel loopt maar de lust tot leven ontbreekt, en hoop ondertussen maar dat ik het fout heb met mijn pessimistische kijk op massa en maatschappij. Zo hoop ik óók dat wij bij het opleiden van de aios vooral uit zijn op een arts bij wie je zelf wel patiënt wilt zijn, niet in de laatste plaats omdat die arts ook klopt als mens. Die over de nodige kennis en kunde beschikt maar daarnaast over deugden als innerlijke overtuiging, plezier in het werk, verantwoordelijkheidsgevoel, doortastendheid, charme, raakbaarheid en relativeringsvermogen. Tijdens het opleiden van dokters willen we niet dwingen en knechten maar doorlopend en verfijnd schaven aan een zogenaamde dubbele integratie. Dit begrip van Frans Siegers verwijst naar het op elkaar afgestemd zijn van de polen (1) persoon, welke op zijn beurt weer uiteenvalt in denken, voelen, willen en handelen (2) beroep in een brede zin van het woord (3) werkveld en werkomgeving. Zelf werk ik liever met het begrip alignment, wat ik wil definiëren als: het met elkaar in één lijn staan van álle relevante factoren in het veld waaronder ook de levensfase, lichamelijkheid, spiritualiteit (roeping), sociaaleconomische (on)mogelijkheden en mij als concrete persoon, hier nu met jou in gesprek. Deze alignment heeft voor mij meer ‘felt sense’ dan de term van Siegers en omvat meer dan iemands professionaliteit. In ieder geval: de arts die het heeft bezien we graag en we zeggen eensgezind van hem: “Die heeft het!” en “Dat is een goede arts!”. Tegen dat soort duidelijke indrukken kunnen, naar mijn mening, maar weinig papieren scoringsformulieren tegenop. Het is een inschatting op basis van gevoel. Ik gun iedere aios “dat het allemaal klopt”, niet alleen omdat het dan een goede arts zal zijn maar ook vanuit het perspectief van de levensweg en het persoonlijke geluk. Hij is immers toch nog altijd eerder mens dan arts. Opleiden is daarom een zorgvuldig vak, waarbij we spiegelen vanuit een breder perspectief en waar vervolgens ontwikkelingsgericht dient te worden ingezoomd. Essentieel is hierbij 32
3e uitgave 2010 de factor vertrouwen: durf je als begeleider te geloven dat deze aios kan groeien en ben je bereid hem daarin bij te staan? Want het is een leerproces waar het om draait en daarbinnen hoeft de aios het halverwege nog niet helemaal te kunnen. Er mág nog worden gefaald en gevallen. De feedback die gedurende dit proces periodiek wordt gegeven dient zuiver van aard te zijn en helder te worden gebracht, opdat de aios kan zien dat het gezegde hout snijdt en als een aanhembewezendienst accepteert. Die hem om deze redenen empowert als een lerend subject. Je moet dat als docent of opleider natuurlijk wel kunnen. De kwaliteit van je begeleiding hangt samen met je eigen alignment. Essentieel is dat je ook zelf – op zijn minst: een heel klein beetje – het vallen kent. En weet hoe je van daaruit weer op kunt staan. En jezelf ook steeds die kans weer geeft, ja: levenslang. Stellen zich voor Angèle Bemelmans-Delrock Medewerker studentzaken Mijn naam is Angèle BemelmansDelrock, en ik werk vanaf 1 oktober 2010, drie dagen in de week, als medewerker studentzaken bij de vakgroep Huisartsgeneeskunde. Ik heb tot nog toe altijd (in secretariële functies) fulltime gewerkt: 25 jaar bij UWV (uitkerings instantie) en bijna 4 jaar bij WML (waterleidingmaatschappij). Ik heb nu bewust gekozen voor een tijdelijke, parttime, baan om te onderzoeken of parttime werken inderdaad zoals in de volksmond wordt gesprokengelukzalig makend is of dat dit voor mij niet opgaat. Ik ben 48 jaar en alweer 16 jaar gelukkig getrouwd met mijn maatje Guido Bemelmans. Guido is vader van twee lieve dochters waarvoor we samen tot voor kort in coouderschap gezorgd hebben. Onze meiden, inmiddels alweer 25 en 27 jaar oud, staan nu op hun eigen benen en wij staan op standby voor alle (minder)belangrijke ditjes en datjes. We wonen in Maastricht, samen met onze vier katten en soms komt de hond van onze jongste om nog wat extra dierenvreugde in ons leven te brengen. Guido en ik genieten van onze geregelde reisjes, nabij of verder weg. Onze reisjes hebben allerlei vormen; auto/bus/caravan/huurcamper/ vliegtuig én onderwerpen (ski, wandel, stedentrips en trektochten). Daarnaast bewegen wij ons in fijne vrienden kringen, in verschillende sferen. Ik heb een stille liefde voor alles wat met geschiedenis te maken heeft en ik vind het heerlijk om in de keuken te experimenteren met kokke rellen. Verder ben ik leergierig van aard, sportief aangelegd en houd ik wel van een uitdaging. Zoals gezegd mag ik mij sinds 1 oktober medewerker van de vakgroep HAG noemen. Ik heb twee (drie) hele fijne directe collega’s getroffen, Marlies Noevers, Linda Schilder en Lilian Aarts is mijn werkbaas. De bedoeling is dat ik deze dames ga ondersteunen in hun zeer drukke werkpakket. Ik hoop dat ik de bestaande deskundigheid en vakkennis snel mag oppikken en mee helpen uitvoeren en misschien zelfs helpen uitdiepen. Ik zie dit dan ook als mijn huidige uitdaging. Het is een hele ervaring om te zien hoeveel inspanning en man(vrouw)kracht nodig is om coassistenten passend onder te brengen bij huisartsen. Daarnaast is de ongecompliceerde en prettige werksfeer, ondanks de werkdruk, een genoegen waardoor ik fluitend naar het werk kom. Ik ben bovendien heel blij met het gevoel van welkom wat ik ook ervaar bij de verdere nieuwe collega’s in mijn werkomgeving. 33 op één lijn 38
op één lijn 38 3e uitgave 2010 Kristel Steegmans Secretaresse Mijn naam is Kristel Steegmans en ik ben 16 september jl. begonnen bij de huisartsopleiding waar ik als secretaresse voor Bas Maiburg (Adjuncthoofd HAO) en vanaf 1 november voor het nieuwe hoofd ban de Huisartsopleiding Jean Muris (Hoofd HAO) ga werken. Hiervoor heb ik 7 jaar in het azM gewerkt als medisch secretaresse bij de afdeling orthopedie. Ik ben 29 jaar, woon in Riemst (België) samen met mijn vriend Kristof, heb nog geen kinderen maar wel een superschattige kat Nestor, een Britse korthaar. Mijn hobby is schoonheidsverzorging, wat ik in het weekend erbij doe en in de week in de avonduren. Als ontspanning ga ik graag uit met vrienden, uit eten, naar de film, fietsen in de zomer en af en toe wat experimenteren met de kookpotten. Lisette Verheijen Medewerker Studentzaken Mijn naam is Lisette Verheijen en ik werd 44 jaar geleden geboren in Lottum, een klein Noordlimburgs dorpje aan de Maas. Door mijn studie aan de Bibliotheek en Documentatie Academie belandde ik ruim 22 jaar geleden in Maastricht en momenteel ben ik alweer 10 jaar woonachtig in Heugem. In mijn vrije tijd vind je me met enige regelmaat terug in het filmhuis of het theater. Ook het bezoeken van popfestivals en –concerten en theaterfestivals heeft mijn interesse. Verder wandel ik graag door het Limburgse heuvelland en doe ik aan Tacoyo. Als vrijwilliger zet ik mij actief in voor Amnesty International: voor de afdeling Maastricht onderhoud ik, als PRfunctionaris, de contacten met de media, verzorg de persberichten en houd als webredacteur de website actueel. Vanaf half september ben ik dienst bij de Vakgroep Huisartsgeneeskunde als Medewerker Studentzaken bij de Huisartsopleiding. Mijn taak is ervoor te zorgen dat 34 de organisatie van onderwijsactiviteiten en de daarbij behorende administratieve ondersteuning aansluiten op het aioscurriculum van Jaar 1. Ik heb ervaring opgedaan op verschillende werkterreinen. Zo begon ik in de jaren ´90 als wetenschappelijk boekverkoper bij de Academische Boekhandel Maastricht, vervolgens werd ik documentalist bij het MEMIC en mijn laatste werkgever was de Universiteitsbibliotheek (UB). Op de Randwijcklocatie vervulde ik de afgelopen negen jaar diverse functies, zoals medewerker studielandschap en inlichtingenbaliemedewerker. De laatste drie jaar was ik bij de UB werkzaam als medewerker elektronische abonnementen. In deze baan verzorgde ik de verwerving en beschikbaarstelling van electronic journals en databases ten behoeve van elektronische bibliotheek. Ik heb het erg naar mijn zin op mijn nieuwe werkplek bij HAG. Voor de toekomst hoop ik me goed in te kunnen zetten voor hetgeen de huisartsopleiding hun (eerstejaars) aios biedt.
op één lijn 38 3e uitgave 2010 Katrien de Bruijn Opleidersecretariaat Mijn naam is Katrien de Bruijn. Per 1 september jl. ben ik het opleidersecretariaat van de Huisartsopleiding voor 16 uur per week komen versterken. Tot nu toe werd deze klus geklaard door Huub L’Ortye alleen, maar vanwege de uitbreiding van werkzaamheden is dit gewoonweg niet meer haalbaar. Ik ben er dankbaar voor en ben heel enthousiast om met hem de organisatie rond de Huisartsopleiders in goede banen te leiden. De vakgroep Huisartsgeneeskunde is voor mij niet nieuw. Al sinds 2002 verzorg ik het secretariaat rondom het SMILE onderzoek (Studie naar Medische Informatie en Leefwijzen in Eindhoven). Deze studie is een samenwerking tussen de Universiteit Maastricht en de SGE gezondheidscentra in Eindhoven. Ook voor SMILE blijf ik de komende tijd nog werkzaam. Ik ben 40 jaar en woon als van oorsprong Brabantse al 15 jaar met veel plezier in Cadier en Keer samen met mijn man en kinderen. In mijn vrije tijd vind ik het heerlijk om de bossen in te gaan met de hond, speel ik graag een potje tennis en houd ik van koken. Vijf jaar hoofd van de huisartsopleiding; een waar genoegen! Consolideren en verbeteren DOOR PAUL RAM, HOOFD HUISARTSOPLEIDING MAASTRICHT 20052010 In de zomer van 2005 nam ik als plaatsvervangend hoofd van de huisartsopleiding het roer over van yvonne van Leeuwen, eerst tijdelijk, waarna ik in januari 2006 officieel werd benoemd als hoofd. Ik had er veel zin in en dat heb ik zo gehouden! Ik gaf toen al aan rond mijn 62e af te willen bouwen, om meer tijd te hebben voor mijn schoolgaande kinderen en om nog een inhoudelijke bijdrage te kunnen leveren aan het onderwijs zelf. “Toetsing en beoordeling” is mijn interessegebied, een thema waarop ik in 1998 gepromoveerd ben. Trouw aan mezelf is nu het moment daar: afscheid nemen als hoofd en op de werkvloer doorgaan als projectleider toetsing, parttime, in Maastricht en in Utrecht bij Huisartsopleiding Nederland. Een mooi moment om terug – en vooruit te kijken, in een korte speelse evaluatie, aan de hand van de kernvraag: wat hebben we de afgelopen vijf jaar bij de opleiding bereikt? De vraag is in wijvorm gesteld en zeer bewust, om twee redenen. Wat bereikt is, hebben we met elkaar bereikt dankzij de inzet van alle betrokkenen bij de huisartsopleiding (aios, opleiders en staf), niet alleen in Maastricht maar ook daarbuiten. Ik heb kunnen voortbouwen op wat er al was, met dank aan mijn (recente) voorgangers Vic Dubois, Paul Höppener en yvonne van Leeuwen en vakgroepvoorzitters zoals Harry Crebolder en Job Metsemakers. Binnen de faculteit en daarbuiten heeft men ook niet stil gezeten, waardoor de opleiding als onderdeel van de vakgroep onder een dak goed gehuisvest is met prima onderwijsvoorzieningen. Kortom: dank aan de faculteit, de SBOH, de HVRC, de MOVAH, Huisartsopleiding Nederland en onze staf. De tweede reden waarom de vraag in “wijvorm” is gesteld betreft de beperking van zelfbeoordeling. Onderzoek laat zien dat het met zelfbeoordeling van artsen (in opleiding) niet best gesteld is: wel betrouwbaar (consistent), maar niet valide. Dat geldt dus ook voor mij. Je schat jezelf blijkbaar consequent te hoog of te laag in. Voer voor psychologen c.q. 35
op één lijn 38 3e uitgave 2010 een gevolg van een optimistische of pessimistische natuur? Wat denkt u zelf? Ik kan mij natuurlijk beroepen op de uitzondering op de regel (n = 1), maar dat doe ik niet. Niets menselijks is mij vreemd en bovendien ben ik van nature een optimist. Ik laat het graag aan anderen over om mijn prestaties te beoordelen en sta open voor alle feedback die dat genereert. Wat zijn nu de prestaties in een vogelvlucht? Een aantal aspecten heeft de afgelopen jaren prioriteit gehad, te beginnen met de capaciteitsuitbreiding. Landelijk gezien een must, ook volgens het capaciteitsorgaan en de minister. Ik ben het daar mee eens en heb er ook privé belangen bij. Een nog niet gemelde conflict of interest! Mijn partner is huisarts en een gebrek aan waarnemers beperkt onze vakantiemogelijkheden. Daar wil ik graag wat aan doen. Vandaar. We zijn gegroeid van 122 aios medio 2005 naar bijna 190 nu, een groei van meer dan 50%. Als het aan het capaciteitsorgaan ligt wordt de instroom landelijk nog verder verhoogd de komende jaren van 600 naar 730 aios. Het starten van zes groepen per jaar leidt bij ons tot een uiteindelijke capaciteit van 216 aios. We hebben dan m.i. door de geografische ligging de grens letterlijk en figuurlijk bereikt. De organisatiestructuur is aangepast aan de groei, er is veel geïnvesteerd in het werven en selecteren van aios, opleiders, staf en stageplaatsen, en met succes, maar het kost ook veel inspanning. En we proberen de voordelen van een kleinschalige opleiding zoveel mogelijk te behouden: de korte onderlinge lijnen, de lage drempels (kom maar kijken, ze zijn er zelfs niet!), met aandacht voor individuele aios, opleiders en stafleden. Daarbij voeren we een goed HRMbeleid t.b.v. de staf en koesteren een stevig netwerk naar onze belangrijkste partners: huisartsopleiders en andere stageverleners. Op speerpunten (o.a. het werven van opleiders en huisartsbegeleiders) is er goed samengewerkt met het basiscurriculum. Last but not least: de kwaliteit van het onderwijs mag niet lijden onder de schaalvergroting. Daarom besteden we veel aandacht voor de kwaliteitscyclus m.b.v. ons gedegen kwaliteitssysteem, dat veel gegevens genereert over het onderwijs (inhoud en methodiek), de docenten, de opleiders, het ondersteunend personeel en de randvoorwaarden. Dat alles is input in de jaargesprekken met de staf en de opleiders en in het managementoverleg. Vernieuwing van jaar 3 (ondersteunend onderwijs) en van het curriculum voor opleiders t.b.v. goed praktijkonderwijs waren belangrijke speerpunten. Consolideren en verbeteren is nu het motto. Ook extern stelden we ons “toetsbaar” op. Het project prestatieindicatoren (inclusief de aiosenquête) geeft ons inzicht in onze sterke en minder sterke punten, waar we vervolgens mee aan de slag gaan. Op de agenda staan o.a. het praktijkonderwijs in jaar 2, het dienstdoen op de huisartsenpost, het verhogen van het leerrendement van toetsen, frequentere observatie en nabespreken van consulten van aios door opleiders. Dit alles kunt u lezen in het beleidsplan van de opleiding. De staf zal zich voor dit alles blijven inzetten, ondersteund door interne en externe scholing, daarvan ben ik overtuigd. Professionalisering van alle betrokkenen komt primair de aios dus de huisarts van de toekomst ten goede, en bevordert tevens het werkplezier. En dat is te merken aan de sfeer op de opleiding: open, betrokken en constructief. Ik draag een geweldig team over aan mijn opvolger, Jean Muris. Jean, veel succes, maak er nog iets mooiers van en by the way, ik blijf nog graag een paar jaar bij de afdeling als coördinator toetsing. Oud aios: hoe vergaat het ze? Het prettige gevoel van samenwerken overheerst DOOR BAS VAN BAVEL EN RIANNE WISSELAAR, HUISARTSEN GEERTRUIDENBERG Wat is er nu leuker dan huisarts zijn en dan ook nog samen met je partner? Dat was in een zin de missie die wij hadden bij het zoeken naar een praktijk. Na een periode van waarnemen, is het ons gelukt om te associëren met een prima collega in het Brabantse Geertruidenberg, geografisch een van de verste uithoeken van het affiliatiegebied van Maastricht. 36
op één lijn 38 3e uitgave 2010 Wij vinden huisarts echt een heerlijk beroep. We hebben fijn contact met ‘onze’ patiënten, die ons gelukkig ook waarderen. Dat is toch een van de vragen die je hebt als je ergens start als de ‘nieuwe’ dokter. Waar we wel tegenaan zijn gelopen, is de immense druk en drukte die een eigen praktijk van ons eist. Het zorgen voor de patiënten is een ding, maar de administratie, het personeelsbeleid en andere randzaken vragen toch meer dan de differentiatie praktijkmanagement heeft kunnen leren. Daarnaast is het ook best wel een pittige opdracht om ons gezin met twee kinderen draaiend te houden tussen alle praktijkdrukte door. Toen onze dochter van drie laatst zei: “als ik later groot ben, word ik ook dokter, want dan kan ik ook heel hard werken”, krabden wij ons toch even achter de oren. Toch overheerst gelukkig het prettige gevoel van de voordelen van het samenwerken zoals samen voor de patiënten staan, samen de leuke dingen van het vak kunnen beleven en elkaar als geen ander kunnen begrijpen in moeilijkere momenten. Overigens is het zeker niet zo dat we dag en nacht over de praktijk praten, we hebben gelukkig ook voldoende andere bezigheden. Een volgende stap voor ons zal het begeleiden van coassistenten worden, waarvoor wij onze praktijk met plezier openstellen. Als wij onze eigen praktijk volledig in de vingers hebben, lijkt het ons erg leuk om jonge dokters in spé te helpen in het proces van dokter worden. Referatendag huisartsopleiding 24 augustus 2010 Zeer hoog niveau DOOR SJEF SWAANS, REDACTIE In zijn afsluitende praatje na de referatendag zei juryvoorzitter dr. Jelle Stoffers in zijn slotwoord dat de jury genoten had van de presentaties en dat het niveau van de voordrachten zeer hoog was, zowel qua redeneren als presenteren. Goed voor presentaties in nationale kring of publicatie in Huisarts en Wetenschap. Er zijn 8 referaten gegeven, alle gingen over therapeutische aspecten van het vak Met name de praktische consequen ties voor het dagelijks handelen van de huisarts en de kritische beoordeling van de standaarden maakten de referaten zeer interessant. De beste presentatie zowel voor de deskundigenjury als ook de publieksjury was “Gonartrose: slikken of smeren“ door Susanne Werter, Astrid Plasschaert en Merlijn Schoots. Een zeer mooi vormgegeven presentatie waarbij de beoordeelde artikelen zeer kritisch beoordeeld werden. De conclusie bevat de aanbeveling diclofenacgel een plaats in de standaard te geven. De tweede plaats voor de deskundigen jury en de 3e plaats voor de publieksjury werd toegekend aan Ernst van der Zijl, Jeanine Pluijmaekers en Roger Snackers voor hun presentatie: “Alleen als ‘ie ijs en ijskoud is “. En dat ging dan over de zin van koelen bij enkeldistorsies. Literatuuronderzoek bleek weinig op te leveren. Relevante studies moesten tot in de jaren 80 gezocht worden. En dan bleek dat dezelfde studies door diverse auteurs zeer verschillend beoordeeld werden. Uiteindelijk werd er geen bewijs gevonden voor een duidelijk nut van koelen. De referenten hebben toen de toevlucht genomen tot de mening van een expert. Deze gaf als aanbeveling het welbevinden van de patient in de overweging mee te nemen. Als derde in de ranglijst van de “deskundigen” en als tweede voor de publieksjury eindigde de presentatie: “De waarde van sublinguale immunotherapie bij allergische rhinoconjunctivitis” door Maartje Janssen, Marjan van den Hove en Sandra Urbach. Ook hier een kritische beschouwing van de artikelen: vaak onderzoek van korte duur, veel conflicts of interest. Een conclusie met het oog op de hoge kosten van de kuren: voor de prijs van 1 kuur kan men 58 jaar lang antihistaminica gebruiken! Een compliment voor dit doelmatigheidsonderzoek. Van de overige 5 presentaties vermeld ik volledigheidshalve de titel: – Betahistine: om duizelig van te worden – Wel of niet behandelen bij subklinische hypothyreidie – Gaan bifosfonaten ook op vakantie? – Protonpompinhibitors bij recidiverende gastrooesofagale klachten – Gingko Biloba bij dementie Het was dus een zeer goed gevulde dag met een zeer enthousiast publiek! Eind 2010 is er weer een referatendag voor de 3e jaars AIOS. Ik kijk ernaar uit! 37
op één lijn 38 3e uitgave 2010 Bijzondere Bekwaamheid: Ouderengeneeskunde Zilveren Draden … DOOR HENDRIK JAN VUNDERINK, REDACTIE “Een zorgentrepreneur is iemand die nu in China een rollatorfabriek aan het opzetten is.” Aldus Wim de Bie, onze inmiddels 71-jarige nationale mental coach, in reactie op één van de maatregelen waarmee het nieuwe kabinet ook de valpreventie betrekt bij het ombuigen. Ook zeer betrokken bij het wel en wee van ouderen, maar meer als zorgverlener dan als entrepreneur, is Frank Guldemond, huisarts te Ubachsberg, boven de rook van Heerlen. Als springlevende dodo (“dorpsdokter”) is hij ook werkzaam op de herstelafdeling van het plaatselijke verzorgingshuis, en daar groeide zijn al langer bestaande affiniteit met ouderen, en belangstelling voor de vaak complexe zorg die zij nodig hebben. Een logische stap dus, dat hij zich inschreef voor de NHGopleiding tot Kaderhuisarts Ouderengeneeskunde, die hij in 2009 afrondde met zijn inschrijving in het CHBBregister. In heel Nederland zijn op dit moment 35 huisartsen als zodanig geregistreerd, waarvan 2 in Limburg en 5 in NoordBrabant. Weinig nog maar, want de dubbele vergrijzing, de toenemende multimorbiditeit bij ouderen, de stijgende zorgzwaarte van bewoners van verzorgingshuizen en zelfstandig wonenden, de verschuiving van zorg van de tweede naar de eerste lijn, alsmede de afname van het aantal verpleeghuisbedden, maken de huisartsgeneeskundige zorg aan ouderen ingewikkeld en tijdrovend. Dit geldt niet alleen voor bewoners van verzorgingshuizen, maar ook voor de groeiende groep zelfstandig wonende ouderen. Ouderen vormen zodoende een belangrijke groep binnen de huisartsgeneeskunde, zowel in kwalitatieve als in kwantitatieve zin. De huisarts krijgt de komende jaren in toenemende mate ouderen met complexe zorgvragen onder zijn hoede, waarvoor monodisciplinaire zorg en enkelvoudige, ziektespecifieke richtlijnen niet voldoen. Om op een goede manier geneeskundige zorg aan ouderen te kunnen blijven leveren is het noodzakelijk dat huisartsen twee essentiële zaken leren toepassen. In de eerste plaats het voeren van een gestructureerd en proactief beleid, uitgaande van een functionele benadering van de oudere en in samenwerking met andere hulpverleners. Verder het voeren van regie in het versnipperde veld van hulpverlening rond de oudere en diens naasten, zodat de zorg op elkaar afgestemd wordt (doelen en werkwijze). Als medisch generalist is de huisarts de beste kandidaat om sturing te geven aan het zorgproces. En dat bewijst hij/zij al sinds jaar en dag: verreweg de meeste ouderen 38 in Nederland krijgen hun zorg van de huisarts. Alleen is een dergelijke proactieve, preventieve handelwijze in de eerste lijn nog geen gemeengoed, en vaak ook een berg om tegenop te zien. En daar komen de kaderhuisartsen Ouderengeneeskunde de helpende hand bieden. Zij stimuleren huisartsen in Nederland deze gewenste en noodzakelijke omslag te maken, en zijn beschikbaar voor consultatie en scholing aan collega’s, POHers, verpleegkundigen, praktijkassistentes en verzorgenden. Tevens staat ouderenzorg op de politieke agenda en willen veel regio’s hun aanbod verbeteren. Daartoe komen uit verschillende geledingen verzoeken om in contact te komen met huisartsen met specifieke kennis en vaardigheden op het gebied van de ouderengeneeskunde. De kaderhuisarts Ouderengeneeskunde is ook hiervoor de aangewezen persoon. Frank Guldemond zet zijn bijzondere bekwaamheid sinds zijn registratie voornamelijk op twee gebieden in. Vanuit zijn jarenlange ervaring als huisartsopleider natuurlijk op onderwijsgebied: een doorwrochte presentatie, samen met hoogleraar huisartsgeneeskunde Pim Assendelft, over Preventieve Huisartsenzorg voor Ouderen op het NHGcongres vorig jaar, en een reeks van vijf nascholingen voor huisartsopleiders van de Maastricht University met als thema “Handvatten voor Ouderengeneeskunde”. Verder heeft hij als kwaliteitsproject tijdens zijn opleiding “SeniorCheck” ontwikkeld, een instrument om de gezondheid van ouderen in kaart te brengen, gedigitaliseerd natuurlijk. Met SeniorCheck kunnen huisartsen (of hun POHers) de gezondheid van ouderen gestructureerd meten in het kader van programmatische preventie, en kunnen data verzameld worden om het zo noodzakelijke wetenschappelijke onderzoek te doen. Resultaat is een functionele probleemlijst die leidt tot een integraal zorgbehandelplan, op maat voor de patiënt. Op de website www.seniorcheck.nl kunt u een gedetailleer der overzicht krijgen van zijn plannen voor de ontwikkeling van dit meetinstrument, dat mijns inziens een welkom handvat kan bieden bij het aanpakken van een grote en groeiende uitdaging voor de eerste lijn in de komende 15 jaar. Voelt u zich nog jong genoeg om, ondanks misschien al een paar zilveren draden tussen het goud, u diepgaander met de huisartsenzorg voor ouderen bezig te gaan houden: www.chbb.artsennet.nl
op één lijn 38 3e uitgave 2010 Generation x versus babyboomers Wie volgt u op? DOOR yVONNE VAN LEEUWEN, STAFLID VAKGROEP HUISARTSGENEESKUNDE MAASTRICHT De titel van dit stukje is op 2 manieren te lezen en dat is ook de bedoeling. Want zowel de vertrekkende als de komende generatie zouden zich moeten buigen over opvolging. Erik Teunnissen, een huisarts en onderzoeker van Generation x uit de buurt van Utrecht en ik als Babyboomer1 hielden daarover een keynote lecture op het Europese Huisartsencongres (WONCA) in Malaga. We deden dit op verzoek van de Vasco da Gama movement, de beweging van Europese jonge (ambitieuze!) huisartsen en aios die een vaste plaats binnen WONCA hebben verworven. Ons pleidooi voor een weldoordacht opvolgbeleid betreft niet zozeer de huisartsenpraktijk zelf, maar vooral al die nevenfuncties die eigenlijk alle huisartsen hebben: het meedoen aan projecten, het vervullen van een rol in zorggroepen, onderwijs, onderzoek, bestuur. Als we niet uitkijken, vinden we daar geen opvolgers voor, want Generation x is kleiner in aantal en heeft naast het werk ook nog veel andere schoteltjes in de lucht te houden. In de literatuur vonden we een aantal behartenswaardige adviezen. De belangrijkste waren: • Het is essentieel te begrijpen en te accepteren dat de opeenvolgende generaties (de babyboomers en Generation x) nu eenmaal anders in elkaar zitten en dat we het met elkaar moeten doen, willen we het erfgoed van de huisartsgeneeskunde behouden. • Elke organisatie, groot of klein – ook een huisartspraktijk – zou een strategisch opvolgbeleid moeten hebben. Carrière c.s. die een review deden over dit onderwerp, onderscheiden daarbij 8 stappen die in bijgaand plaatje zijn weergegeven. Elke organisatie moet formuleren hoe ze met opvolging en binnen komende jongere collega’s omgaat (1). Welke functies moeten worden vervuld en wat voor competenties zijn daarvoor nodig? (2 en 3) Tijdig beginnen met actief zoeken (4) en de binnenkomers ook een goede begeleiding en coaching bieden (5), want te vaak wordt men aan zijn lot overgelaten of meteen naar een voorzittersrol gekatapulteerd (!). Scholing in management en (project)leiderschap 1 Erik was bestuurslid en medeoprichter van Vasco da Gama en volgde daarna een master international primacy care aan de Universiteit van London. Hij werkt nu o.a. bij het NIVEL. yvonne was 4 jaar mentor van Vasco da Gama. zijn evenmin overbodige luxe, ook al “heeft de vorige generatie het zonder moeten stellen”. Middelen die aan dit proces worden besteed zijn een verstandige investering (7). Uiteraard is een goede evaluatie van “hoe de opvolger het doet” belangrijk als feedback op het selectieproces. Carrière kon uit de literatuur geen voorbeelden vinden van organisaties binnen de gezondheidzorg waar deze 8 stappen alle waren gevolgd. Wij evenmin al konden we in WONCAverband enkele goede initiatieven aanwijzen. In eigen land hebben we ook een aantal voorbeelden, zoals: het AIOTHOschap, waarbij de huisartsopleiding wordt gecombineerd met een promotietraject, de junioronderwijsfunctie, waarbij aios vlak na hun opleiding een kleine tijdelijke aanstelling krijgen t.b.v. het onderwijs, in de hoop dat ze enthousiast worden en na een periode van voluit de praktijk in gaan, weer in deeltijd terugkomen. Generation Next, 400 jonge huisartsen die een vereniging hebben gesticht om collectief verantwoordelijkheid te nemen voor hun vak/beroep en hun eigen welbevinden in het uitoefenen daarvan. Ook het NHG en de LHV zijn overtuigd van het belang van een (be)geleide instroom van jongeren en bieden daarvoor trajecten aan. Tot slot is de SBOH een voorbeeld van een vooruitziende werkgever die per jaar 50 aios in de gelegenheid stelt het WONCA congres te bezoeken en daar beroepstrots te ontwikkelen en – in een vergelijking met andere landen de eigen sterkten en zwakten te ontdekken. Nu de zorggroepen nog! Welke heeft een echt jongerenbeleid? Wie biedt een traject van begelei ding en coaching aan? Hoe zit het met de huisartsenposten en het management van gezondheidscentra? Volgend jaar vragen we de senioren hoe hun opvolgbeleid luidt, hebben we in Malaga aangekondigd. “Dat geldt ook voor u en geef het door!” Aan de junioren de oproep nevenfuncties op te pakken, omdat het stimulerend en verrijkend is. “Vraag om een begeleid traject waardoor je in kunt groeien in een organisatie en... ga ervoor! 39
Op één lijn is een uitgave van: Vakgroep Huisartsgeneeskunde FHML Maastricht University Postbus 616 6200 MD Maastricht op1lijn@hag.unimaas.nl Based in Europe, focused on the world. Maastricht University is a stimulating environment. Where research and teaching are complementary. Where innovation is our focus. Where talent can flourish. A truly student oriented research university.
1 Online Touch