0

HET GEBED VAN GELOOF Hermann H. Rocke Stichting Da-ath

Colofon Titel: Het gebed van geloof Uit: Betet zur Verherrlichung Gottes Konkordante Schriftenreihe nr.151 Uitgave © Konkordanter Verlag, Birkenfeld Vertaling: Rita Buurveld - Jansen Met schriftelijke toestemming Konkordanter Verlag konkordanterverlag.de Bewerking: Jan Koolen Redactie: Date Gorter Uitgave: Stichting Da-ath, da-ath.nl In samenwerking met: Evangelie Om Niet, evangelieomniet.nl Foto cover: Doidam10 via Canva ISSN 2772-8811 NUR 707

INHOUDSOPGAVE blz Voorwoord ........................................................... 7-11 Omgang met God ................................................ 12-13 Bidden met het denkvermogen ............................ 14-15 Tot lofprijs van Zijn heerlijkheid ......................... 16-19 Gemeenschap in plaats van ontmoeting .............. 19-20 Opheffen van goedgunstige handen .................... 21-23 Gebed van geloof ................................................. 23-27 God onze Heer Jezus Christus ............................. 27-29 Voorbeden en dankzegging .................................. 30-33 Bezorgd zijn en dankzegging ............................... 34-40 In overeenstemming met wat moet zijn ............... 40-42 De waarheid planmatig maken ............................. 42-43 Andere uitgaven Stichting Da-ath ........................ 44-48 5

Het gebed van geloof Voorwoord Bidt je gebeden! Zeg ze niet alleen op! De sterkste gebeden met de krachtigste uitdrukkingen zijn onhoorbare kreten van het hart, onuitgesproken zuchten. Zij tonen de zwakte, onwetendheid van ons. Dit is zo, natuurlijk afgezien van de gebeden uit de Schrift zelf. Want wij weten niet wat wij zullen bidden, omdat wij niet alle details van Gods wegen kennen. Hij, die echter de harten doorvorst, weet wat de gezindheid van de geest is, die Hij ons gegeven heeft. Die geest komt ons te hulp in onze zwakheid. Die komt voor ons op in overeenstemming met God. Wij weten echter, dat ons verlangen naar echt welzijn heerlijk vervuld zal worden, hoe onze loop ook zal zijn. Want God doet alles samen werken tot wat goed is en leidt alles naar dat doel. Lang voordat wij op aarde zouden leven, had Hij in Zijn alles overstijgende liefde al de grote lijnen van ons bestaan vastgelegd. Maar ook in de kleinere details voorzag Hij. En had Hij al de vervulling van onze diepste verlangens toegekend Rom.8:26-39. In het geïnspireerde woord van God is gebed nauw met hebben verbonden, samen met wel, dus wel-hebben, een wens. Wanneer wij de wens tot God uitspreken in smeken en danken, is het een gebed. Volgens Romeinen 8:26 gaat het er niet zozeer om, hoe wij bidden, maar wat wij zouden bidden, met nadruk op zouden. Hier is geen sprake van zouden kunnen, want dat geeft een mogelijkheid tot een eigen vrije keuze. Het gaat eerder om een verplichting. Hier is het niet de menselijke 7

kant en niet de menselijke wens. Maar het gaat om wat God, onze Beschikker, overeenkomstig het raadsbesluit van Zijn wil gepland heeft. Wij, en onze ziels-vleselijke interesses, zijn niet van belang. We lezen: in overeenstemming met wat moet zijn. Dat richt onze geest op God en Zijn voornemen, Zijn raadsbesluit en Zijn doel. Ons gebed zou steeds met Zijn alomvattende liefdeswerken in harmonie zijn. Voor ons is het onmogelijk, elk detail van Zijn grote plan te kennen. Maar alles ligt vast en is niet te veranderen, net als Zijn heilig Woord. Geen jota, zelfs niet het kleinste stukje van Zijn onthullingen kan door ons gebed gewijzigd worden. Dat geldt ook voor het kleinste onderdeel van Zijn voornemen en raadsbesluiten. Dat maakt ons bewust van onze zwakheid. Wanneer wij steeds omhoog kijken naar Hem, dan overweldigt ons de onveranderlijke, alles overtreffende volkomenheid van God. Dan zal ons gedrag, onze wandel, onze innerlijke instelling en verwachting grondig, fundamenteel omgezet worden. Laten wij ons steeds goed bewust zijn, dat wij ons in onze gebeden niet boven God verheffen. Laten wij in de gaten houden, dat wij niet proberen Hem, Die alles weet, te ‘informeren’. Evenmin is het zeer ongepast Hem, Die alles geschapen heeft, te willen corrigeren of te verbeteren. Hij is geen afgod uit klei die wij om kunnen vormen zodat Hij voortkomt uit onze voorstellingen. Wie Hem kent, koestert zelfs niet de kleinste wens Hem te willen veranderen. Je bent dan tevreden en gelukkig met Wie en hoe Hij is. Datzelfde geldt voor Zijn voornemen en Zijn wegen. Zijn wil is het enige richtsnoer. In alles is Zijn raadsbesluit goed 8

en juist. Wie zo naar God kijkt, verlangt er ernstig naar om zichzelf aan te passen. Daarbij wil je ook door Zijn woord verlicht worden om te weten wat Hem welgevallig is. Je wil dan jouw gebed, levenswandel, dienstwerk, laten overeenstemmen met Zijn wil. In de huidige tijd, waarin veel openbaar en openlijk gebeden wordt, bestaat het niet te ontkennen gevaar, te willen bidden wat voor de luisteraars welgevallig is. Het komt vaak voor, dat gebeden meer op een hartstochtelijke prediking lijken en het doel hebben, de erkenning van mensen te verkrijgen. Men meent kennelijk, dat een stil gebed niet erkend kan worden en ook de hemel niet kan bereiken. De mensen zijn immers gewend aan een grote stortvloed van menselijke emoties en gevoelens. Elk gebed is gezegend als het uit een ootmoedig, oprecht hart komt. Dan gaat het niet om luide, zachte of onhoorbare gesproken woorden. Zelfs vurige, indringende, met veel woorden gesproken gebeden kunnen het best met smeken om genade voor de bidder afgesloten worden, opdat de bidder zich niet zou verheffen. Te denken valt aan een trots mens, die elke nacht bidt om van die trots bevrijd te worden. In plaats van dit voor zich te houden en het alleen met God te bespreken, vertelt zo iemand het aan de eerste de beste mens die hij ontmoet. Hij vertelt dat hij elke nacht smeekt in gebed, dat aanhoudt, en nu de zekerheid heeft de meest ootmoedige op aarde te zijn. Trots zijn op eigen ootmoed is uiterst gevaarlijk. Zolang wij nog in het vlees zijn, zijn wij onwetend hoe en wat wij precies zullen bidden. Het is echter ons voorrecht te weten, wat God met betrekking tot gebed aan ons 9

onthuld heeft. Wij staan en leven in gemeenschap met Hem 1Joh.1:3, in het bijzonder in deze tijd van genade, die fundamenteel verschilt van alle voorgaande tijden. Veel gelovigen zijn onzeker hierin, zoals over veel andere dingen. Dat is zo, omdat zij niet erkennen, dat onze huidige gemeenschap met God op veel hoger niveau staat dan onder de wet mogelijk was. Ook zelfs hoger dan wat bij verkondiging van het koninkrijk mogelijk kon zijn. Want zij zijn niet in staat verschil te zien in Gods werkwijzen en handelen. Meestal baseert men het contact van de mens met God op vleselijk-zielse principes. Verbinding met Hem bestond door middel van het uitgekozen volk. Onze verbinding met Hem is in deze tijd in de geest. Dat geeft ons het enorme voorrecht, Hem te allen tijde te kunnen naderen in gebed. Inmiddels weten veel gelovigen van Gods voornemen. Dat leidt ertoe, dat zij niet bidden dat ieder mens gered zal worden, zelfs wanneer deze wens in ieders hart aanwezig is. Anderen hebben meer erkenning; zij bidden niet om grote zegen voor heel de wereld vóór Christus’ terugkeer. Sommigen zijn zo volwassen, dat zij niet verwachten dat het kwaad snel weggenomen wordt. Want zij hebben de noodzaak ervan in Gods voornemen ingezien. Zij bidden ook niet, dat God alle verzoekingen, beproevingen en vleselijke verleidingen zal wegnemen. Zij weten immers dat de tijd daarvoor nog niet rijp is. Zij raken ook niet verbitterd in het leven, omdat zij niet nutteloos bidden om wat afwijkt van Zijn wil. Zelfs de meest verlichte en gerijpte gelovigen, die ook anderen onderricht mogen geven, omdat zij van God de 10

gave daarvoor ontvingen, worden met talloze kleine dingen geconfronteerd. Waarom? Vanwege hun onkunde als het gaat om de ontelbare, ingewikkelde aspecten van het leven. Israël beschikte over uitgebreide wetgeving en wijze oudsten die de zaken van het leven in het koninkrijk reguleerden. Desondanks had God het zo geregeld, dat de hogepriester ook de Urim en Thummim (loten voor licht en redelijkheid) had Ex.28:30; Lev.8:8, om de wil van Jahweh voor Israël te bevragen. Twee steentjes werden in een buidel gedaan, zoals bij de toedeling van het land door loting gebeurde. Een hoofdvraag werd gesteld, waarop het antwoord steeds ja of nee was. Jahweh antwoordde door het steentje, dat zonder te kijken uit de buidel genomen werd. Dat plaatste Israël in de positie dat zij naar Zijn wil handelden. Voor ons geldt dit vandaag de dag niet meer. Wij hoeven alleen voor Hem onze gebeden en problemen in gebed neer te leggen. In Zijn zorg voor ons zijn wij vrij van zorgen. A.E. Knoch 11

Omgang met God Elk mens maakt aanspraak op leven, vrijheid, geluk. Ieder zou in het leven al het denkbaar goede willen genieten. Dit verlangen heeft de Schepper in het hart gelegd, om dat naar Zijn hart te kunnen trekken. Wij leren in dit leven, dat elke vervreemding van God ons het uiterste brengt van alles waar we diep in ons hart aan willen ontkomen. In het geestelijke bereik brengt scheiding van God ons de dood, onvrijheid en ongeluk, kortom al het mogelijke kwaad. En dat is zo, zelfs als seculiere overheden ons leven, vrijheid en streven naar geluk garanderen. Dit aardse leven is een leerschool; voorbereiding op de voleinding als God alles in allen zal zijn 1Kor.15:28. Daarom moet ieder mens voldoende met het kwaad bekend zijn, om het contrast later te waarderen. De nodige ervaring met het kwaad blijft ons als kinderen van God niet bespaard. En de mate waarin wij leren onze dagelijkse gemeenschap met God te verdiepen en ons aan Zijn wil te onderschikken, is bepalend. Waartoe? Om de ware rust en vrede in ons hart te hebben en daarin gelukkig te zijn. Wij weten niet tot in detail, wat goed en nuttig voor ons is. Maar Hij, Die ons geschapen heeft zoals we zijn, en Die ook het verlangen naar geluk in ons hart legde, weet het. Als God echter uitsluitend het goede voor ons wil en Hij de Enige is, Die de weg daarheen kent, moeten wij deze weg volgen. Wij hebben immers ook het beste voor onszelf op het oog. God zegt in de Schrift wat tot vervreemding met Hem leidt en wat de gemeenschap met Hem bevordert. Al wat fundamenteel in Zijn plannen met Zijn schepselen 12

is, is daarom van het grootste belang voor ons. Waarom? Omdat wij de weg die naar Zijn wil is, willen gaan. Het evangelie, dat voor Joods-christelijke gemeenten in de begintijd gold, werd de weg1 genoemd. Saulus, fanatiek, vroeg de hogepriester geloofsbrieven voor de synagogen in Damascus. Zo kon hij mannen en vrouwen opsporen, die van die weg waren. En kon hij ze vervolgens voor berechting naar Jeruzalem brengen Hand.9:2 Wij eren dezelfde God en Vader als die Joden-christenen. Dezelfde Redder is voor ons op Golgotha gestorven om ons als zondige vijanden te verzoenen. Toch verschilt onze weg enorm met die van hen. Onze weg is alleen genade. De gemeente van vandaag ervaart Gods liefde in oneindig hogere mate dan Israël deze ooit ervoer of zal ervaren. Israël had vergeving van zonden met proeftijd Matt.18:35; Hand.5:1-11; Heb.6:4-6; 10:26; 1Petr.4:18. Wij genieten echter van de rechtvaardiging om niet, de overstromende genade Rom.3:21; 5:20. Israëls zegeningen, o.a. tekenen en wonderen Hand.5:12, werden in de overgangsperiode nog wel in de door Paulus gestichte gemeenten uit de natiën (o.a. Korinthe) ervaren. Door de publicatie van de Efezebrief echter, werden ze vervangen door iedere geestelijke zegen te midden van de ophemelsen Ef.1:3. De gemeenten uit Israël en uit de natiën gingen op in één gezamenlijk-lichaam Ef.2:11-22; 3:6; 4:4. 1 Stichwortkonkordanz Konkordantes Neues Testament 5e-6e druk, blz.630, 7e druk blz.289, Weg. © Konkordanter Verlag, Birkenfeld. 13

Bidden met het denkvermogen Toen de Korinthiërs hun eerste brief van Paulus ontvingen, hadden ze slechts fragmentarische kennis 1Kor.13:9. Het was nog de tijd van onmondigheid, omdat ze hun genadegaven hoger waardeerden dan Paulus. Hij had het afnemen van de wondergaven van Pinksteren al onderkend. Bij enkelen werkte de vernieuwde denkzin2 niet actief mee. Daarom konden ze ook geen bijdrage leveren om de kennis en geestelijke groei te bevorderen. Om dit te bewerken, liet de opgestane Christus via Zijn spreekbuis Paulus Hand.26:16 de brief aan de Romeinen schrijven. Die brief bevat het onderwijs, dat wij moeten leren. Rom.12:2; 16:17. Al wat destijds nog in Korinthe gebeurde, was tot opbouw van de gemeente of alleen van een enkeling 1Kor.14:5,12,26. Dat weerspiegelde zich ook in hun gebeden: Want ingeval ik in een taal3 zou bidden, bidt mijn geest, maar mijn denkzin is onvruchtbaar. Hoe is het dan? Ik zou bidden in de geest, maar ik zal ook bidden met mijn denkzin. Ik zal snaren bespelen in de geest, maar ik zal ook snaren bespelen met mijn denkzin. Anders, ingeval jij zou zegenen in de geest, hoe zal hij die de plaats inneemt van de niet ingewijde ‘Amen’ uitspreken over de jouw dank, daar hij nu niet weet wat jij zegt. Want jij dankt inderdaad uitstekend, maar de ander wordt niet opgebouwd. Ik dank God dat 2 Denkzin, Grieks: nous, het ‘denkorgaan’ van de mens. 3 Grieks: glossa, ook tongentaal (glossolalie) genoemd. 14

ik meer dan jullie allen in talen spreek. Maar, in de uitgeroepen gemeente wil ik liever vijf woorden met denkzin spreken opdat ik ook anderen onderricht dan tienduizend woorden in een taal 1Kor.14:14-19 De meest innige omgang met God had - ook in die dagen - iedereen, die tot Hem sprak 1Kor.14:2,28 . Alles moest ordelijk gebeuren, niet meer dan twee of drie tongentaalsprekers of profetische sprekers, en wel de een na de ander, als de een sprak, zweeg de ander. Zonder alle genadegaven van dat beheer van overgang zou het geestelijke leven in de jonge gemeenten zijn verdord. Zij hadden immers nog geen geschreven brieven of anders in handen. Hoeveel meer hebben wij, vandaag! Die gaven zijn nu door de onthullingen vervangen, die Christus aan Paulus te schrijven gaf. Het afgeronde, gecompleteerde woord van God is voor ons volledig beschikbaar Kol.1:25 ! De Korinthiërs zagen de grote verbanden daarin niet scherp, als in een metalen spiegel van die dagen, in raadselen (enigma). Wij mogen echter van aangezicht tot aangezicht zien 1Kor.13:12 Christus rechtstreeks tot ons spreekt. Onze lofprijzing en ons gebed zal ook overeenstemmen met de door de apostel Paulus overgebrachte kennis. Laat dat zo ordelijk mogelijk zijn, onder controle van de ons gegeven vernieuwde denkzin. Dit maakt de meest nauwe en innige gemeenschap met God mogelijk. Liever vijf woorden nuchter mét de denkzin spreken, dan tienduizend zonder. 15 , en ervaren alsof de opgestane, verheerlijkte

Tot lofprijs van Zijn heerlijkheid Gods eer en verheerlijking zijn het doel, waarvoor het al is ontstaan. En onder al Zijn schepselen is de mens het meest geschikt om Zijn veelvuldige heerlijkheid tentoon te spreiden. Als wij nu onze lezers vragen wat het hoogtepunt van Efeziërs is, zal de volwassen gelovige zeggen: het geheimenis (het geheime beheer van de genade Ef.3:2,6-10). Zonder twijfel is de onthulling van het geheimenis het belangrijkst. Het hoogtepunt is echter strikt genomen niet het geheimenis zelf, maar het gebed om het juiste begrip ervan Ef.3:14-21. Want alleen kennis van het geheimenis is van weinig waarde. God is er niet tevreden mee. Enerzijds maakt dat onze verkondiging qua leven minder, anderzijds verrijkt het ons geestelijk leven niet werkelijk. Kennis kan nooit een doel op zichzelf zijn. Ze heeft slechts betekenis, als ze in ons hart een honger wekt om de liefde van Christus te beantwoorden. Aan de Korinthiërs schreef Paulus de woorden, die altijd geldig blijven: En al zou ik de gave van profetie hebben en alle geheimenissen weten en alle kennis bezitten, en al zou ik al het geloof hebben, zodat ik bergen zou verzetten, maar ik had de liefde niet, dan was ik niets 1Kor.13:2 Al wat in Gods ogen echt waardevol is, is wat vanuit Zijn liefde gebeurt én liefde wekt, zodat het bijdraagt aan Zijn eer en verheerlijking. Toen de genadegaven werden uitgedeeld, sprak men tot God om zichzelf op te bouwen, of tot de broeders en 16

zusters tot opbouw, bemoediging en troost. Wie zo werd begenadigd, moest erop toezien, dat ook anderen werden opgebouwd door te danken in gebed 1Kor.12:4,11;14:2-4,16,17 . In Efeziërs is de situatie heel anders. Het openingsgebed begint met de woorden: Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus …Ef.1:3 . Vervolgens noemt Paulus de genadegeschenken voor ons, nu. Gezegend met iedere geestelijke zegen te midden van de ophemelsen. Uitgekozen in Hem vóór de nederwerping van de wereld (voordat de zonde kwam). Tevoren bestemd tot mondigheid, volwassenheid, zoonschap. Maar wij zijn hiermee niet tot ónze opbouw begenadigd, maar tot lof van de heerlijkheid van Zijn genade Ef.1:6. Wij horen het woord van de waarheid, het evangelie van onze redding, geloven het en zijn verzegeld met de geest van de belofte, de heilige (als waarborg voor ons ophemels lotdeel). Dat alles heeft een hoger doel dan opbouw en dat is … de lofprijs van Zijn heerlijkheid Ef.1:14 . Onze toekomst is: de bediening om in de komende eonen te midden van de ophemels(en) Gods alles overstijgende rijkdom van genade tentoon te spreiden Ef.2:6. Dan is het God, Die alles bewerkt naar de raad van Zijn wil Ef.1:11,12. Maar, alles wat gebeurt valt onder die voor ons troostende en versterkende uitspraak. Toch zegt Hij ons dit in Zijn woord niet, opdat wij er ons alleen door laten opbouwen, maar opdat wij zijn tot lofprijs van Zijn heerlijkheid. 17

In overeenstemming ermee eindigt het leergedeelte van de Efeziërs met een gebed om te begrijpen waar het in de eerste drie hoofdstukken om gaat. Daarvoor hebben we geestelijke kracht nodig, die overeenstemt met de rijkdom van Zijn heerlijkheid. Dit is opdat wij compleet gemaakt worden tot het gehele complement van God Ef.3:14-21. In dit verzoek gaat het helemaal niet om ons, maar om de eer en verheerlijking van God. Dat willen wij later nog meer helder uiteenzetten. En in overeenstemming ermee eindigt dit gebed in lofprijzing: Hem zij de verheerlijking! Het sleutelwoord voor de veranderde situatie vergeleken met de Korinthebrief vonden wij al in het openingsgebed. Gezegend zij de God … die ons zegent. Het gaat dus niet meer in de eerste plaats om ons, maar om Hem! God schenkt ons hier door Zijn woord het allerhoogste wat wij kunnen bevatten. Wij kunnen dat alleen verstaan omdat onze denkzin door Zijn geest vernieuwd is. We brengen Hem zo het hoogste waartoe wij (door Zijn geest gewerkt) in staat zijn: onze lofprijzing. Omdat het hier om het hoogste en meest verhevene gaat, gebruikt het Grieks voor ‘gezegend’ een speciaal woord, dat alleen van God wordt gebruikt. Wij vinden het in de profetische lofprijzing van Zacharias, die met de woorden begint: Gezegend zij de Heer, de God van Israël, omdat Hij naar Zijn volk heeft omgezien en er verlossing voor tot stand gebracht is …Luc.1:68 18

Paulus schrijft drie keer, dat God gezegend is voor de eonen Rom.1:25;9:5; 2Kor.11:31. Met deze lofprijzing mogen wij instemmen, als wij uitspreken: Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, die ons zegent met iedere geestelijke zegen… Omdat het hierbij gaat om een heel bijzondere zegen, gebruikt het Grieks bijzondere werkwoordsvormen (zoals bij: zegent, uitkiest, voorbestemt, begenadigt …). Die geven een tijdloze waarheid aan 4. Die gold al voor ons toen wij daar nog niets van wisten. Maar ze zijn nu zonder meer voor ons, en zullen dat in de toekomst ook zijn. Zo mogen wij God zegenen met geestelijke woorden, die Hij ons in de mond legt. Wij mogen Hem lofprijzen voor alle geestelijke zegen waarmee Hij ons zegent in Christus. Gemeenschap in plaats van ontmoeting God werkte in oude tijden al in de zijnen, zodat zij Hem zouden vragen om wat Hij beloofd had te zullen geven. Door Ezechiël sprak Jahweh tot Zijn verbondsvolk Israël over de dag, waarop ze weer in het land zouden wonen, dat Hij aan hun vaderen gaf. Jullie zullen Mijn volk zijn, en Ik zal jullie God zijn was de belofte. Jahweh voegt eraan toe: Opnieuw zal Ik hierom door het huis van Israël gevraagd worden om dit voor hen te doen Ez.36:37. Dit is een duidelijk voorbeeld van God, Die een betere toekomst gepland heeft. Hij legt de zijnen het verlangen naar die toekomst in hun hart. Daaruit ontstaat een 4 De Griekse aoristus is deze werkwoordsvorm, die een feit aangeeft. 19

gebedswens, een door Hem zelf bewerkt smeken dat de belofte in zich heeft, op de juiste tijd te worden verhoord. Een waarachtig gebed van geloof dat in de vaste grond van goddelijke beloften geworteld en gefundeerd is. Dit onwankelbare fundament ontbreekt aan de gebeden in onze tijd helaas maar al te vaak. We zien hier soms het drijfzand van menselijke ervaringen. Die worden dan weer van generatie op generatie doorgegeven, tot ze een vrome, religieuze traditie zijn geworden. Op deze voedingsbodem denken sommigen, dat ze zoveel geloof hebben, dat zij kunnen vragen om dingen die totaal onmogelijk lijken. Wanneer zo’n verzoek wordt verhoord, zal men zelfs ook nog trots zijn zo’n sterk geloof te hebben opgebracht. Men meent daardoor als het ware Gods hart te hebben bewogen om de verhoring te schenken. Wij weten, hoezeer zulke ervaringen hoogtepunten van het geloofsleven kunnen zijn. De schrijver van dit wat u leest, teerde als jonge jongen op zulke ontmoetingen met God. Hij had die nu en dan, tot hij door zijn geloofsmoeder onder het kruis van Golgotha, en daarmee tot het juiste smeken werd geleid. Het gezamenlijk gebed met deze moeder in het geloof gebeurde elke zaterdagmiddag. Zo kon hij de felle haat tegen christenen van het ouderlijk huis ontvluchten. Dat baande toen de weg van ontmoetingen met God tot gemeenschap met Hem. Hij leerde, onder haar leiding, zich eerst door Gods woord te laten aanspreken. Vervolgens kon op de knieën alles aan Hem voorgelegd worden: smeking, gebed, voorbede en dankzegging 1Tim.2:1. 20

Opheffen van goedgunstige handen In 1 Timotheüs 2:8,9, worden biddende mannen en vrouwen beschreven. Die kennen wij uit tekeningen in catacomben: knielend, met geheven handen, zoals men dat toen gewoon was. Israël had vroeger een speciale plaats voor het gebed. Eerst de tabernakel en later de tempel zolang God daarin woonde. Men ging erheen, of men keerde zich bij het bidden minstens in de richting van het heiligdom, zoals Daniël Dan.6:11. Daniël had in zijn bovenvertrek vensters, op het Zuidwesten (richting Jeruzalem) gericht. Daar knielde hij drie keer per dag voor zijn God, om Hem te bidden en te smeken. De Samaritaanse vrouw wees de Heer Jezus op de berg Gerizim waarop men in Samaria sinds de tijd van de vaderen aanbad. Terwijl de Joden zeiden, dat Jeruzalem de juiste plaats voor aanbidding was. Hij antwoordde haar: De tijd komt dat jullie niet op deze berg en ook niet in Jeruzalem de Vader zullen aanbidden … maar de tijd komt en is nu, dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en in waarheid; want de Vader zoekt wie Hem zo aanbidden Joh.4:20-24 De Heer had nooit gesproken over drie uur ’s middags als het uur van gebed. Maar wie het kon regelen, hield daaraan vast Hand.3:1;10:3,30. Men groeit maar langzaam weg uit een vrome traditie. Wij zijn daar nu nog steeds niet vrij van. Wij vouwen de handen, sluiten de ogen, buigen ons hoofd, of wij nu bij het bidden zitten, staan of knielen. Ooit kwam de uitwendige houding overeen met innerlijke gesteldheid. De tollenaar wilde de ogen niet naar de hemel 21

opheffen Luk.18:13. De melaatse viel op zijn aangezicht voor de voeten van Jezus, smeekte om genezing Luk.5:12. Zo ook die dankbare Samaritaan; die verheerlijkte God met luide stem. Het dankgebed van deze laatste leidde tot diens redding door geloof Luk.17:15-19. Vrees dreef de discipelen in diezelfde houding toen zij op de berg van de verheerlijking waren Matt.17:1,6. Maar één keer lezen wij over onze Heer, dat Hij neerknielde en op Zijn aangezicht viel Mat.26:39. De kwelling die kwam leek voor Hem bijna ondraaglijk. In Gethsemane kwam Hij het dichtst bij ons in onze zwakheid en gaf Zijn onderschikking onder de wil van de Vader aan met de woorden: zoals U wilt Matt.26:39; Mark.15:36; Luk.22:42. In de meest volmaakte uitdrukking, zowel met woorden als ook door de uiterlijke houding. Op alle andere plaatsen lezen wij over Hem, dat Hij bij het bidden en danken de ogen opsloeg naar de hemel Mat.14:19; Mark.6:41;7:34; Luk.9:16; Joh.17:1. Er is geen algemeen verbindend voorschrift in deze tijd over een uiterlijke houding die wij bij gebed zouden aannemen. Wat Paulus in 1 Timotheüs 2:8 en de volgende verzen en hoofdstukken als zijn eigen besluit verkondigt, is weerspiegeling van goede gewoontes uit die tijd. Nu zullen wij geneigd zijn het opheffen van goedgunstige handen eerder figuurlijk dan letterlijk op te vatten. Sommige van zijn voorschriften over weduwen zijn uitsluitend in overdrachtelijke zin op onze huidige situatie van toepassing. Nochtans accepteren we alles wat Paulus hierover zegt. Wij kunnen ons gezicht letterlijk in schaamte, droefheid of pijn voor Hem verbergen of ogen en handen naar de hemel opheffen. Maar altijd zou onze innerlijke houding naar 22

God toe overeenkomen met: op onze knieën. Dat is de enige houding die ons past, naar Hem toe, de grootste Onderschikker. Door Hem alleen willen wij ons laten zegenen. Het Hebreeuws drukte dit al op voortreffelijke manier uit. Het overeenkomende woord (barak) betekent zowel knielen als zegenen. Toen Paulus afscheid nam van de oudsten van de gemeente van Efeze (te Milete) en van de broeders en zusters in Tyrus, knielde hij met hen allen neer en bad Hand.20:36; 21:5. Hetzelfde deed hij toen hij om zegen voor de lezers van zijn rondzendbrief bad Ef.3:14. Omstandigheden laten het vaak niet toe Paulus hier na te volgen. Een geestelijk gebed kan zo sterk uitdrukking van volkomen overeenstemming met Gods wil zijn, dat niemand het mist, dat het niet knielend werd uitgesproken. In het tegenwoordige beheer van de geest en van de geestelijke zegen is het uiterlijke, zichtbare en materiële door het innerlijke wezen verdrongen. De hoogste eis is, dat God vandaag in geest en in waarheid aanbeden wil zijn en zulke aanbidders zoekt! Daarom is alleen de geestelijke houding doorslaggevend. Gebed van geloof Voor sommige mensen betekent een gebed niets anders dan het openen van hun hart naar God toe, als een bloem naar het licht. Maar het is God zelf, Die dit bewerkt. Hij deed dit al in het oude Israël, zodat gelovige mannen en vrouwen naar Zijn wil baden en smeekten om wat Hij hen beloofd had. De inleidende hoofdstukken van Lukas geven ons een kijkje 23

in het gebedsleven van gelovige Joodse mensen, waarvan het hart naar Israëls troost verlangde Luk.2:25. Wij lezen: • de lofzang van Mirjam Luk.1:46-55 • profetisch gebed van priester Zacharias Luk.1:68-79 • de zegenwoorden van de oude Simeon Luk.2:29-35 • verwijzing naar de profetes Hanna, die God loofde en sprak tot hen die naar de verlossing uitkeken. Die gebeden zijn niet door menselijke wijsheid ingegeven woorden. Maar zij zijn geleerd door de geest van God, de heilige. Dit zorgde ervoor, dat de geestelijke gedachten van de bidder overeenstemden met de geestelijke woorden die in de Psalmen en in andere delen van Tenach (OT) hun uitdrukking hadden gevonden. Maar geen enkele van deze gebeden is volledig in harmonie met de zegen die God ons vandaag belooft, in het bijzonder door Paulus’ brieven. Geloof is het orgaan, waarmee wij Gods beloften bevatten. Maar misschien hebben wij de beloften van God voor ons nog niet voldoende begrepen. Deze moeten steeds weer zorgvuldig bestudeerd worden. Anders bestaat het gevaar, dat het geloof overwoekerd wordt door vrome fantasie. Fantasie, die ons wil overtuigen, dat dit of dat urgent, waardevol en nuttig zou zijn in het werk van de Heer. Het is niet goed om zulke eigenmachtige wensen in gebed aan God voor te leggen, hoe goed bedoeld ook, goedgekeurd door vrome traditie. De Heer heeft Zijn werk onder ons tot in het kleinste detail gepland. Hij verwacht dat wij in de dienst van Hem ons tot het uiterste inspannen. Maar dat wel binnen de beloften die 24

vandaag op ons van toepassing zijn. Jezus wist heel goed, waar Hij recht op had in Zijn dagen op aarde, toen Hij de vorm van een slaaf had aangenomen Fil.2:7. In Hem kwam het niet op om stenen brood te laten worden. Dertig jaar lang had Hij in stilte geleerd, om ongeveer drie jaar te dienen. En om Zijn werk uiteindelijk in zes uur te voltooien. Dat alles in volledige onderschikking onder de wil van Zijn Vader. Mozes had veertig jaar opleiding aan het hof van de Farao in Egypte gehad. Daarna verbleef nog eens veertig jaar in de stilte van het land Midian. Daarna kwam hij pas in de volmacht van Jahweh voor de Farao. Saulus was geroepen en verkondigde in Damascus Jezus als de Zoon van God. Hij moest niettemin nog drie jaar naar Arabië. Waarom? Om door zijn verhoogde Heer nóg grondiger onderwijs te krijgen. Daarna hervatte hij zijn dienst in Damascus zo lang men dat wilde Hand.9:20,23; Gal.1:17. Voordat wij het uiterste doen voor de Heer, zouden we Zijn wil leren kennen. Dit is nodig, opdat wij weten, wat Hij in dit beheer van genade van ons verwacht. Zodat wij Zijn waarschuwingen voor de valstrikken van de tegenstander ter harte nemen. De Heer heeft gezegd, dat niemand de zijnen uit de hand van de Vader kan rukken Joh.10:29. Ja, ook dat niets ons kan scheiden van de liefde van God. Daardoor vergeten wij gemakkelijk de andere woorden, die zeggen dat satan zelfs de apostelen voor zich opeiste om hen als de tarwe te ziften Luk.22:31. Ook ontving hij volmacht om Jobs geloof te ruïneren. Toen was zijn beperkte volmacht: Zie, hij is in uw hand, maar spaar zijn leven Job 1:12; 2:6. Satan eist ook vandaag de dag zulke volmachten, vooral om bij de meest trouwe gelovigen te verhinderen, dat ze 25

rijpen tot mondigheid. Wanneer hij hun geestelijke groei niet kan belemmeren door Jobs plagen, zal hij steeds weer proberen Gods woorden voor hun innerlijke ogen te verdraaien. Op die manier komen zij niet tot erkenning van de waarheid, om, nuchter gemaakt, uit de valstrik van de tegenwerker te komen 2Tim.2:25,26. Ook ware gelovigen zijn vaak slachtoffer van dwaling en fanatisme. Dat is zo, ook al kan de satan ze niet uit de hand van God roven en niet van Zijn liefde scheiden. Gelovigen laten zich vaak niet van de onjuiste opvatting af brengen, dat de door hen gebruikte vertaling van de Bijbel God-geademd, en daarom onfeilbaar is. Waar die vertaling van de grondtekst afwijkt, zoals dat regelmatig het geval is, hebben zij de grootste moeite om de waarheid van de Griekse en Hebreeuwse grondtekst te aanvaarden. Sommigen worden misleid door het waanidee, dat ze zoveel van God mogen vragen als zij maar kunnen geloven. Ook als zij het onmogelijke geloven en erom vragen, zal God het uiteindelijk wel inwilligen, menen zij. Satan lijkt bereid te zijn te geven wat God ons onthoudt, om degenen die dat bidden, in hun dwaling en fanatisme gevangen te kunnen houden. Alleen wie zich dagelijks (zoals Timotheüs) met de woorden van het geloof en het uitstekende onderwijs voedt, 1Tim.4:6 wordt bewaard. Het gevaar is immers, dat men bidt om dingen, die God voor onze dagen niet belooft. Het gebed van geloof is in eerste instantie gebaseerd op de woorden van het geloof en het onderricht dat de verhoogde Christus door Paulus voor ons liet opschrijven. Wij mogen daarbij niet over het hoofd 26

zien, dat de weg via onmondigheid in 1 Korinthiërs loopt naar de rijpheid in Efeziërs. God van onze Heer Jezus Christus Als wij deze zes woorden van aanhef van gebed bidden met een vernieuwde denkzin, is dit voor God meer waard dan tienduizend ongecontroleerde woorden. Wij laten immers vaak onze gevoelens de vrije loop en verzuimen dan de Allerhoogste te verheerlijken zoals Hem toekomt. Het is beter, de God en Vader van onze Heer Jezus Christus steeds opnieuw te belijden. Jezus wat het, Die de zonde van de wereld wegnam en gehoorzaam werd tot de dood van het kruis op Golgotha. En zo ruimde Hij alles uit de weg dat scheiding maakte tussen God en ons, en dat eens voor altijd. Bovendien belijden wij, dat Jezus Christus onze Heer is en wij Hem dienen, totdat alles aan Hem ondergeschikt is 1Kor.15:28. En wij zien in Christus het Beeld van de onzichtbare God. Christus, door Wie het al is geschapen. Christus, Die het hoofd is van de uitgeroepen gemeente. God maakte vrede door het bloed van Zijn kruis, om door Hem al wat op aarde en in de hemelen is, weder met Zich te verzoenen Kol.1:15-20! Bij het begin van onze gebeden danken wij voor alle zegeningen de God en Vader, in de naam van onze Heer Jezus Christus, zoals Paulus ons aanspoort Ef.5:20. Deze naam omvat alles wat Jezus op Golgotha voor ons deed. Deze naam wijst op Hem, Christus Jezus, Die gestorven, ja meer nog, opgewekt is, die aan de rechterhand van God zit, Die ook voor ons opkomt Rom.8:34. Zo kunnen wij met de apostel instemmen, als hij schrijft: 27

En al wat jullie maar doen in woord of in werk, doet dit alles in de naam van de Heer Jezus Christus, dankend God, de Vader, door Hem Kol.3:17 Toen Jezus zei: Ik ben de weg … niemand komt tot de Vader dan door Mij Joh.14:6, bedoelde Hij dat nu geen andere weg naar God leidt. Tot op dat moment naderde Israël door het offerritueel tot Jahweh. Sinds Golgotha naderen wij tot de Almachtige via de nieuw geopende weg. Door Jezus Christus, Die voor ons eens en voor altijd geofferd werd. Zo hebben wij in de geest toegang tot de Vader. Laten wij daarom rijkelijk deze zes woorden als aanhef gebruiken: God van onze Heer Jezus Christus! Paulus gebruikte deze aanhef vaak. Aan hem verscheen diverse keren de verhoogde Christus met onthullingen Hand.26:16. Zo kon de Heer hem voor de hoogste openbaringen als spreekbuis inzetten. Paulus sprak ze, als hij God op de hoogste, meest omvattende wijze wilde verheerlijken. Hij vult dat soms aan met: Vader van het medelijden of: Vader van de heerlijkheid. Of hij zegt samenvattend: God en Vader van onze Heer Jezus Christus 2Kor.1:3; Ef.1:3,17; Kol.1:3. Wij ontvingen de geest van het zoonschap, waardoor wij God Vader mogen noemen Rom.8:15. Daarom citeert Paulus woorden van God: Ik zal u tot een Vader zijn, en u zult Mij tot zonen en dochters zijn, zegt de Heer, de Almachtige 2Kor.6:18 Zo mogen wij de gebedsaanhef uitbreiden en zeggen: Onze God en Vader, God en Vader van onze Heer Jezus Christus! 28

Deze woorden zijn uitdrukking van echt vertrouwen op God en bereiden ons de weg tot diepe, innerlijke vrede. Sommige gelovigen zijn bang om rechtstreeks tot God te spreken en geven de voorkeur aan gebed te beginnen met: ‘lieve Heiland’ of ‘lieve Heer Jezus’. Daarbij speelt de overweging mee, dat Hij, die op deze aarde rondliep, Die onze zonde verzoende, dichter bij ons staat en ons wellicht beter begrijpt dan Zijn God en Vader. Maar er is geen reden voor dergelijke schroom, want Jezus Zelf zei, dat de Vader zoekt zodanige, die Hem aanbidden Joh.4:23. God wil, dat onze erkenning van Hem voortdurend toeneemt Kol.1:9. En dat wij leren, dat Hij werkelijk, oorspronkelijk alles is, waar Christus het Beeld van is. Zo vormen wij ons een juist beeld van God en aanbidden Hem zoals het hoort. In noodsituaties kan het ons soms aan juiste woorden ontbreken, omdat we niet weten wat God gepland heeft. Want wij weten niet wat wij bidden zullen naar wat moet zijn. De geest zelf echter pleit voor ons met onuitgesproken zuchten Rom.8:26. Daarbij mogen wij ons de belofte herinneren: En God is getrouw, Hij zal niet toelaten dat jullie beproefd worden boven wat jullie aankunnen, maar Hij zal met de beproeving ook de voortgang geven om die te kunnen doorstaan 1Kor.10:13. 29

Voorbeden en dankzegging Een van de aspecten van gebed is, dat geen vervreemding meer tussen God en ons ontstaat. Bij het bidden beleven wij steeds weer gemeenschap met Hem, en dus een stukje van de voltooiing, wanneer Hij alles in alles is 1Kor.15:28. Als ik bid is Hij iets in mij; als iemand in de vergadering openlijk bidt en anderen daarop amen zeggen, is Hij iets in allemaal. Hoe mondiger de hoorders zijn en hoe gerijpter het gebed is, des te meer zal God in ieder van hen kunnen zijn. Als wij waar zijn en alles in liefde tot groei brengen, in Hem die het Hoofd is, Christus Ef.4:15, zullen wij in de geest dichter bij Hem komen. En dat tot aan de voleinding toe, als God alles in ons zal zijn. Het aantal uren die tot vervreemding van Hem kunnen leiden, zal verminderen. En des te vaker zullen wij momenten van eensgezinde gemeenschap met Hem ervaren. Dan zullen onze gedachten meer naar onze medemensen uitgaan en naar de overheden in ons land en elders. Ook Paulus leefde niet in een vredige wereld. Claudius verdreef alle Joden uit Rome Hand.18:2. Gelovigen in de nog jonge gemeente in Thessalonica ondervonden zo veel lijden en vervolgingen, dat ze geschokt, ontzet, dachten dat de dag van de Heer al aanbrak. Ze hadden het gevoel dat ze de opname hadden gemist.2Thess.2:1-3 Paulus’ leven was vol geduldig verdragen, druk, nood, benauwdheden, slagen, gevangenissen, oproeren, enorme arbeid en meer! Hij beschrijft die lijdensweg 2 Kor.6:3-10. Onder de indruk van de gebeurtenissen in die onrustige jaren en onder de leiding van de geest van God, de heilige, 30

gaf Paulus aan zijn geloofskind (en ons), een richtlijn voor gebed 1Tim.2:1-4. Deze houdt rekening met onze innerlijke vrede én die met de mensen om ons heen. Hij roept op tot voorbede en dankzegging voor alle mensen, inclusief de overheden. Als hij dit deed met betrekking tot het Rome van die tijd, hoezeer zouden wij hem dan niet moeten imiteren in deze houding van gebed! Maar, zonder dagelijkse voeding met de woorden van het geloof en de uitstekende leer zijn wij niet in staat om ook te bidden en te danken voor diegenen die ons het leven moeilijk maken. Eenieder die onvoldoende bekend is met het uitstekende onderwijs dat voor ons geldt, is vaak makkelijk bereid de woorden van Petrus te citeren. Hij zei dat men God meer moet gehoorzamen dan mensen. Daarop vertrouwend, tart men vervolgens de overheid en zijn meerderen. Indertijd was de politieke en militaire macht in handen van Rome, maar geen van de apostelen trad ooit tegen hen op. De woorden: men moet aan God meer gehoorzaam zijn dan aan mensen Hand.5:29, richtte Petrus tot het Sanhedrin, de religieuze Hoge Raad van de Joden (de ‘hooggeplaatsten’, schriftgeleerden en oudsten). Dit was het hoogste religieuze gezag in Israël, dat door Petrus en Johannes tegengesproken werd: Oordeel zelf of het juist is in Gods ogen, meer naar u te luisteren dan naar God Hand.4:19 De woorden van het geloof, die vandaag ons gedrag naar de overheid en meerderen bepalen, vinden wij bij Paulus5. 5 Zie: Rom.13:1-7, Ef.6:5-8, Kol.3:22-25, Titus 2:9,10; 3:1 31

In de richtlijn voor het gebed 1Tim.2:1-4 wordt gezegd, dat een leefwijze in godsvrucht en waardigheid in de ogen van God goed en welkom is en tot een rustig en stil leven leidt. God is niet alleen onze Redder, maar Hij wil, dat ook alle andere mensen gered worden en tot erkenning van de waarheid komen. Net zo staat in dezelfde brief: Want daarvoor spannen wij ons ook in en worden wij gesmaad, omdat wij vertrouwen stellen op de levende God, Die Redder is van alle mensen, inzonderheid van de gelovigen 1Tim.4:10 De apostel voegt toe: Beveel deze dingen en onderwijs ze. In overeenstemming hiermee zijn de woorden: door Hem het al weder met Zich te verzoenen, vrede makend door het bloed van Zijn kruis, door Hem, hetzij wat op de aarde, hetzij wat in de hemelen is Kol.1:20. Deze woorden van het geloof en van de uitstekende leer bevatten de belofte, die het leven in onze omgeving zoveel gemakkelijker maakt. Het is Gods onwankelbare wil om ook alle andere mensen te redden, zodat zij ook de waarheid erkennen, zowel over Hem als over zichzelf. Dit gebeurt niet in onze dagen; maar later, als iedereen met Hem verzoend is, zal Hij alles in allen zijn, niet alleen in ons, die geloven. Op weg naar dit doel doet ieder mens individueel ervaring op met bitterheid, gramschap, toorn, geroep, lastering en al het kwaad. Ieder leert al deze werken van het vlees min of meer grondig kennen, actief of passief, totdat wij dat 32

alles net zo verafschuwen als God zelf. De meeste mensen moeten voor dit doel hun leven in een terugblik onder ogen zien Op.20:11-15, zodat zij het zonder voorbehoud kunnen beoordelen. Dit betekent, dat ze dan met Gods ogen kijken en het eens kunnen zijn met Zijn vonnis. En dan heeft men één wens: Gods liefde genieten, beantwoorden. Wij als gelovigen hebben nu al het geweldige voorrecht te beseffen, hoe God de zonde haat. Want die verhindert Zijn schepselen zich te verheugen in echt geluk. We leren zien en begrijpen dat God de zonde gebruikt als instrument. Waartoe? Om Zijn schepselen absolute afhankelijkheid van Hem te doen erkennen. Daardoor krijgen zij zo’n grote afkeer van een leven zonder Hem, dat zij voor altijd naar Zijn hart worden geleid. Als wij deze verbanden hebben begrepen, kunnen wij niets anders doen dan tegenover iedere zondaar dezelfde houding aannemen, als de Vader van het medelijden dat doet. Wanneer wij ons bewust zijn en blijven van bovenstaande woorden van het geloof en de uitstekende leer, zullen wij vreugde hebben om alle mensen met dankzegging op te nemen in onze voorbeden. Wij vergeten daarbij niet de koningen en allen die boven ons geplaatst zijn. Wij zullen dan rustig en stil zijn; niet omdat God ons onrustige mensen en gebeurtenissen uit ons leven wegneemt, maar omdat wij die zullen zien, zoals Hij ze ziet. Wij zijn in alle details het eens met Zijn plannen. Wij willen ons in alles aan Zijn wil onderwerpen. Daarvoor gaat onze lofprijzing voortdurend naar Hem! 33

Bezorgd zijn en dankzegging Als we onze eigen verlangens en alle menselijke plannen voor de toekomst negeren, maar in plaats daarvan Gods beloften geloven en onze smeekbeden met dankzegging doen, dan zal de vertroosting uit 1 Timotheüs 2:1-4 voor ons steeds meer tot echt gebed van geloof worden. God verwacht geen bepaalde lichaamshouding van ons, maar een geestelijke houding ten opzichte van Hem en mensen waarover wij al hebben gesproken. De verhoring van individuele gebedsverzoeken 1Tim.2:1-4 vindt alleen plaats als wij ons door God daar inzicht voor laten geven. En als wij de medemensen en onze omgeving in dit goddelijke perspectief zien. Hoe meer we de belofte van God (dat alle mensen gered worden en tot erkenning van de waarheid komen) accepteren, hoe meer wij Hem zullen prijzen. Dit zal niet alleen vrede en rust brengen in onze manier van leven, maar ook vreugde over het feit dat alles in de voleinding zal leiden tot een heerlijk doel. Samen met allen, die daar nu nog geen idee van hebben, zullen wij Hem hulde bewijzen en Hem op volmaakte manier loven en prijzen. Het geluk van de vervulling zal dan algemeen zijn, maar de vreugde van de verwachting mogen wij nu al ervaren. Wij kennen Zijn einddoel en zijn het volledig eens met Zijn weg naar dit doel toe. Daarom spoort de volgende richtlijn voor gebed ons aan met de openingswoorden: Verheugt je in de Heer altijd! Opnieuw zal ik beklemtonen: verheugt je Fil.4:4-7! 34

Deze aansporing herinnert ons steeds opnieuw aan alles, wat de reden van onze blijdschap is. Laten wij nog meer en nog grondiger studeren, zoals God ons heeft laten zien door de verhoogde Christus via Paulus en de geroepen leraren na hem. Wij voeden ons dagelijks met de woorden van het geloof en de uitstekende leer. Dit vervult onze geest steeds meer met ophemelse welzijn. We leven dan in geestelijke verwachting van het lotdeel dat ons later in Gods aanwezigheid zal toebehoren. Wanneer een schepsel van God zich verheugt, is dat een reden tot grote vreugde. Want wij zijn de ontvangers van een alles overstijgende genade, en God houdt voor ons alle denkbare zegen te midden van de ophemelsen gereed. Niemand is daarvan uitgesloten die het woord van de waarheid, het evangelie van onze redding (zoals Romeinen zegt) hoort en gelooft Ef.1:3,7,17. Het is niet langer een geheim. Dat was het eens, voordat Christus Jezus dit aan de Efeziërs liet opschrijven. Sindsdien geldt alle genade en alle zegen voor ieder die mag geloven, dat Christus voor ons stierf, toen wij nog zondaren waren. Wij zijn in Zijn bloed gerechtvaardigd en worden door Hem gered voor Gods verontwaardiging Rom.5:8,9 Gerechtvaardigd nu uit geloof, mogen wij met God vrede hebben door onze Heer Jezus Christus, door wie wij ook in het geloof de toegang in deze genade hebben, waarin wij staan, zodat wij ons in verwachting van de heerlijkheid van God mogen roemen Rom.5:1,2 35

Als wij niet ophouden te vragen of de geest, de heilige, ons in deze onnaspeurlijke rijkdom van Christus wil leiden, zal dat verdrietige, sombere zorggedachten verdrijven. Daar zal dan steeds minder ruimte voor zijn. Onze vreugde zal steeds groter worden over al wat in Christus van ons is: rechtvaardiging, verzoening en iedere geestelijke zegen te midden van de ophemelsen Gal.2:16; 2Kor.5:18; Ef.1:3. Christus, de Gezalfde van God, wordt ons pas in de brief aan de Efeziërs onthuld als Hoofd over het hele universum Ef.1:10. Zowel de hemelen als de aarde moeten aan Zijn regering ondergeschikt worden. Wij gaan Hem erkennen als Degene, die namens God de veelomvattende functies van Verlosser en Redder in het hele universum uitvoert. Dat doet Hij om het al verzoend naar God terug te brengen. Wanneer wij dat echt erkennen, krijgen wij eerst een vaag vermoeden van de kracht en volheid van de waarheden, die de uitdrukking in Christus in zich bergt. Alle gelovigen zijn in Christus één, zodat wij allemaal God met vreugde kunnen loven en prijzen voor wat in Christus van ons is. Want in dit opzicht is er geen verschil meer. Tot dit geloofsgoed hebben alle mensen toegang. Zonder onderscheid: Jood of Griek, mannelijk of vrouwelijk, oud of jong, vrije of slaaf Gal.3:28. Er zijn echter verschillen in wandel en dienst, hier luidt het sleutelwoord: in de Heer. In Efeziërs 5:22; 6:1,5 zien we de onderschikking van de vrouw aan haar man, van de kinderen aan hun ouders, van slaven aan hun heren nadrukkelijk aangegeven als in de Heer. Wij zouden de tweede helft van de Efezebrief (vanaf hoofdstuk 4:1) 36

moeten lezen en erop letten, hoe vaak de uitdrukking in de Heer daar voorkomt. Paulus noemt zich in de opening van de Filippenzenbrief, samen met Timotheüs geen apostel, maar slaaf van Christus Jezus. Daarmee geeft hij direct aan het begin te kennen, dat zijn thema’s wandel en dienst zijn. Daarvoor is de Heer Zelf (in de vorm van een slaaf Fil.2:7) het beste voorbeeld. Paulus benadrukt dat deze brief niets nieuws brengt, hij spreekt steeds over zijn Heer Fil.1:14; 2:11,19,24,29,30; 3:1,8,20;4:1,2,4,5,10,23. Wanneer hier herhaald sprake is van de vreugde in de Heer, gaat het erom, onze erkenning (van de positie in Christus) nu ook in wandel en dienst uit te leven. Zo zullen wij door onze houding in de Heer in het dagelijks leven dat in praktijk brengen. Al wat in Christus van ons is, vanaf de redding tot en met iedere geestelijke zegen, zou als uitdrukking van vreugde leiden tot een waardige wandel in de Heer en een gehoorzame dienst in de Heer. Verdrukking en laster van andere mensen (en zelfs ook van medegelovigen) kunnen ons moe, verdrietig en moedeloos maken. Wij zullen ons dan kunnen verheugen in de Heer, als ons hart werkelijk overvloeit van het evangelie van de genade van God. Alles om ons heen kan in duisternis gehuld zijn als om middernacht. Ook kan onze situatie lijken op die van Paulus en Silas in de binnenste kerker. Maar net zoals die twee niet alleen in gebed gingen, maar ook lofliederen zongen, zo worden ook wij hier door Gods woord aangesproken: Verheug je in de Heer altijd! Dus in wandel en dienst. 37

Toen zij in het blok gesloten waren, konden zij hun knieën niet buigen, zij konden zelfs hun voeten niet bewegen. Maar hun innerlijke, geestelijke houding maakte alle tekortkomingen goed. Wie God in zo’n situatie lofprijzing kan brengen, onderschikt zich volledig aan Zijn wil en raadsbesluit. Wanneer wij weten, dat God ons zo liefheeft, dat Hij voor ons alles ten goede samenwerkt, zullen ook wij ons altijd in de Heer verheugen. Wij zijn dan nooit alleen in onze benarde toestand, wij ervaren integendeel: de Heer is nabij! Dankzij dit besef kunnen wij naar al onze medemensen inschikkelijk zijn. Paulus was aan het einde van zijn loopbaan, toen hij in Rome terechtstond en alle broeders hem hadden verlaten. Hij besefte, hoe belangrijk het is je bewust te zijn van de nabijheid van de Heer. Maar wat zei hij over hen? Laat het hun niet aangerekend worden! De Heer stond naast mij en gaf mij kracht 2Tim.4:16,17. Vergelijkbaar is het advies in onze gebedsrichtlijn: Verheug je! Laat jullie inschikkelijkheid bij alle mensen bekend worden: de Heer is nabij! Wees in niets bezorgd! Fil.4:5. Waar zouden wij ons nog zorgen over maken? De Heer Jezus had toch gezegd: Wees niet bezorgd over uw leven6, over wat u eten en wat u drinken zult; ook niet over uw lichaam, waarmee u zich kleden zult … 6 Grieks: psuchê: ziel. 38

Uw hemelse Vader weet immers dat u al deze dingen nodig hebt Matt.6:25,32 Op dezelfde manier hoeven wij ons geen zorgen te maken over onze redding, want deze is ons gegarandeerd met brief en zegel7 Ef.1:13. Met de ongelovigen zal God op Zijn tijd tot Zijn doel komen. Als het ons altijd aan het hart ligt om de Heer waardig te wandelen Kol.1:10, dan hoeven wij ons dus over niets meer zorgen te maken. Onze innerlijke geestelijke houding ten opzichte van God zou nu helemaal gekenmerkt worden, door het feit dat Hij alles bewerkt naar de raad van Zijn wil Ef.1:11. Wij zijn het eens met de manier, waarop Hij de gebeurtenissen laat verlopen. Hoewel het om ons heen onrustig kan zijn, dan zal toch deze vrede van God ons hart en onze gedachten verzekerd bewaren8 in Christus Jezus Fil.4:7. Wij kunnen nu onze bijdrage eraan leveren, dat deze vrede van God niet alleen bij ons blijft tijdens het gebed, maar ook meegaat in het dagelijks leven. Wij kunnen niet altijd onze knieën buigen. Maar wij kunnen wel altijd de innerlijke geestelijke houding aannemen en Hem voor alles danken wat Hij ons geeft. Maar ook voor wat Hij ons in bepaalde omstandigheden onthoudt. Want Hij weet het beste wat goed voor ons is. Wij zullen geen verzoek en geen smeekbede meer voor Hem brengen zonder met lofprijzing te beginnen en met dankzegging te eindigen. Wij mogen Hem danken, voordat Hij ons hoort. Hoe Hij 7 Brief und Siegel auf etwas geben: iemand iets op een briefje geven = iets beslist zeker weten (Van Dale). 8 De gedachte is: als in een vesting bewaren 39

ons zal verhoren, laten wij aan Hem over. Alleen zo zal de vrede van God, die al ons verstand te boven gaat, ons hart en gedachten verzekerd bewaren in Christus Jezus. Daarom spoort Gods woord ons aan: … maar laat in alles jullie verzoeken door gebed en door smeekbede, met dankzegging, bekendgemaakt worden bij God Fil. 4:6. In overeenstemming met wat moet zijn Wat moet zijn Rom.8:26, wat het beste voor ons zou kunnen zijn, is voor ons verborgen. Net zoals onze nabije toekomst verborgen is, samen met alle kleine dingen, die ons dagelijks leven vormen; en dat is goed zo. Als wij bij al onze eigen situaties zouden weten hoe ze aflopen, zou ons dit afhouden van lofprijzing en gebed. Hoe vaak ontbreekt het ons aan de juiste woorden, aan juiste gevoeligheid voor een dringende nood. Wij willen toch dat Zijn wil gebeurt. Wij worden misschien voor beslissingen gesteld en weten niet wat wij moeten doen. De verhoudingen kunnen te ingewikkeld zijn en wij kunnen de gevolgen niet overzien. Wij zullen dan met onuitgesproken zuchten vragen, vooral als de situatie ons geen tijd laat om wat ons beweegt in woorden te vatten. Misschien roepen wij alleen maar: Abba, Vader! of iets dergelijks. Daarbij gaat ons hart uit naar God en blijven wij in harmonie met Zijn geest, Zijn wil en Zijn vrede. Hij alleen weet, wat heilzaam voor ons is, ook al is het een bittere pil en lijkt het ons verkeerd. Wij zijn geschapen om Hem steeds te kunnen prijzen, zonder onze dagelijkse verplichtingen te verwaarlozen. 40

Onze innerlijke houding van voortdurend in harmonie met Hem zijn, zorgt ervoor dat al ons werk in een sfeer van volledige afhankelijkheid van Hem wordt gedaan. Deze onuitgesproken houding van onze geest drukt zich uit in gebedsgedachten of woorden, zodra daar gelegenheid voor is. Wie is er niet met lofprijzing en gebed ontwaakt uit de slaap? En dat des te meer wanneer wij in vrede met God en de mensen waren ingeslapen! Voortdurend in harmonie met God zijn, betekent onophoudelijk bidden. Onze lippen vormen dan wel geen woorden, omdat zowel geest als handen zich op andere dingen moeten richten. Zodra een pauze intreedt, worden wij ons weer van bewust het voortdurende, harmonieuze contact met God. Wij hoeven niet naar woorden te zoeken om eerst deze verbinding te maken, maar deze wordt door lofprijzing en gebed heel spontaan bevestigd. Op die manier kunnen wij in de geest altijd deze houding hebben. Om zo in intieme gemeenschap met God te zijn, ongeacht wat wij op dat moment doen. Het beste fundament voor deze harmonie met de wil van God vormt de kennis van de grote verbanden in Zijn woord. Wat wij in eigen, individuele zaken zullen bidden, in overeenstemming met wat moet zijn, is niet in details bekend. Anders is het met de grote plannen van liefde van God voor het al. Hier kunnen wij leren om te bidden overeenkomstig wat moet zijn, wat Hij zich voorgenomen en beloofd heeft. Het zal ons steeds beter lukken Hem de woorden ‘van de lippen af te lezen’. Omdat wij Zijn diepste verlangen kennen, willen wij ook alleen vragen om datgene, wat aan dit verlangen voldoet. Wij mogen weten, 41

hoezeer de uitvoering van Zijn liefdesplannen Hem na aan het hart ligt. En wij, wij kijken niet ongeïnteresseerd toe, omdat Hij alles toch wel zal voltooien. Het zou temeer ons hartsverlangen zijn, dat Hij volledig, in alles wat Hij doet, zal slagen overeenkomstig Zijn voornemen. Wij mogen Zijn instrumenten zijn, onverdiend, bij het uitvoeren van Zijn universele liefdesprogramma. En dit wordt voor ons steeds belangrijker, als was het ons eigen voornemen. Dit maakt, dat al Zijn wensen steeds meer de onze worden, alsof onze gebeden hun uiteindelijke oorsprong in Hem hebben. Datzelfde geldt voor de goede werken, die Hij voor ons gereed heeft gemaakt, opdat wij daarin zouden wandelen Ef.2:10. De waarheid planmatig maken De goede adviezen en wegwijzers, die wij in de heilige Schrift over gebed en lofprijzing vinden, lijken ons niet meer voor de geest te staan als wij deze juist nodig hebben. In moeilijke situaties lijkt ons geheugen soms vertroebeld te zijn, alsof bij ons het meeste weggevallen is van wat ons bij het lezen zo kostbaar en behulpzaam leek. Toen wij het lazen, was alles nog helder en duidelijk. Maar als mensen druk op ons uitoefenden, geloofsgenoten veel op ons in spraken? We werden als door een stormwind heen en weer bewogen, en wisten niet wat en wie wij moesten geloven. Deze twijfel kan met bijzondere kracht gelovigen treffen, die zich nooit eerder uitstrekten naar de mondigheid en volwassenheid. Zij zijn bij de grondbeginselen blijven staan. Zij menen vaak, dat zij al wolwassen in het geloof zijn. Of denk eens aan hen, die vasthouden aan de letter en 42

ruzie maken over letters. Voor hen is het Woord slechts een middel tot strijd. Deze zwalken heen en weer en zijn helaas maar al te vaak slachtoffer van dwaling, aangezien het hen aan kennis en volwassenheid ontbreekt. Om ons te beschermen tegen de vele soorten aanvallen van de tegenwerker, stelt God ons een wapenrusting ter beschikking om stand te kunnen houden tegen de strategieën van de tegenwerker. Veel gelovigen zien over het hoofd, dat onze worsteling niet met bloed en vlees is. En de strijd is: standhouden tegen de geestelijke machten van de boze te midden van de ophemelsen Ef.6:11-17. Wie hier niet met geestelijke wapens is toegerust wordt door iedere wind van leer als op woeste golven heen en weer geslingerd en verliest tenslotte alle oriëntatie. Laten wij toch alle daar opgenoemde delen aan doen, zodat wij op de boze dag kunnen weerstaan! Want de dagen zijn boos. De genade zij met allen die onze Heer Jezus Christus in onverderfelijkheid liefhebben. Amen! Ef.6:21 43

Andere uitgaven van Stichting Da-ath: Gratis bestellen: gorterd@protonmail.com 44

zza 45

46

47

48

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
Home


You need flash player to view this online publication