DE GROTE SURINAAMSE BIJBEL KRANT – VERZAMELINGEN NR. 1 – OKTOBER 2020 EEN UITGAVE VAN HET GROTE SURINAAMSE BIJBEL MUSEUM
voorwoord grote surinaamse bijbel krant – verzamelingen het indiaanse suriname het donkere ijzer moeder suriname en de strijd tegen de zoutzombies De scherpschutter de stadschool en de bosschool moeder sipaliwini en de ontwaking van de natuur mens de mode meisjes gezichtsbedrog kaaskoppen de heer is mijn herder – een indianen medicijn De Kannibaalse Bruid het verboden woord – het kehatitische voorhangsel De Roodbil Stam Het Duistere Sprookje van de Donkere Kaas Jetje’s Moeder De Trollenspiegel De Monster Meester de sigarenfabriek pyama's in amerika Het Gele Gevaar het prolo steegje van het jongetje en het veulentje – de veulentjeshoeder het kannibalenkamp Hester en de Koffie Robot afstandswaarde Omulgaam het speelgoed van omulgaam liverpool voorwoord grote surinaamse bijbel krant – verzamelingen Behoren de kolonisten tot het verleden ? Vergeet het maar. Assid zei dat de jaren van kolonistische vervolging van de indianen naar Europa waren overgewaaid, resulterende in de tweede wereldoorlog. De tweede wereldoorlog is nooit afgelopen, want het is gewoon in andere vormen gegoten om de natuurmens te onderdrukken. De mens is in een race tegen de klok. Het zijn tekenen dat de mens nog dieper in de natuur moet terugkeren, om te komen tot de verloren gegane voortijdse kennis. Er is veel surinaamse kennis verloren gegaan, en er is veel gemoderniseerd. Ook boeken raken in de vergetelheid, dus het is onze missie om deze kennis op te graven.
De tweede bijbel wordt ook wel de amazone bijbel genoemd, of de grote surinaamse bijbel, waarin de voortijdse natuurkennis is opgeslagen, en waar ook ons museum aan is gewijd. Hiertoe is er onze krant : de grote surinaamse bijbel krant, met verhalen en artikelen uit de tweede bijbel. Deze krant is een zusterkrant van de onkrant, onze andere krant. het indiaanse suriname Cornelius van Coll (1842-1922) was een missionaris in Suriname die over Suriname schreef. Hij schreef over de oorspronkelijke bewoners van Suriname, over de indianen, maar dat er later ook afstammelingen van de Afrikanen bijkwamen, en ook Israelieten. Hij noemde Suriname het land van de indianen. De indianen noemden zichzelf de kalienja in het Caraïbisch, en in het Arrowaksch loekoenoe, wat mensen betekent. Zij waren waarlijk mens want zij leefden nog gewoon in de natuur. Er kwamen ook wat blanken bij in Suriname, die kwamen van over het water, de Europeanen, die ze in het caraïbisch paranokili noemden, wat betekent : de mannen van over het water, en in het Arrowaksch werden zij faleto genoemd, kundigen. Ze wisten niet of de Afrikanen nu mensen waren of iets anders, en die werden in het caraïbisch mati of mekro genoemd, wat zwarten betekent, en in het Arrowaksch djoeli of konoghoedoe. Van Coll stelt dat bij de Arrowakken de Israelieten werden aangeduid met een naam die op de besnijdenis heenwijst. Er was in het Arrowaksch een woord voor besnijdenis. Van Coll stelt in zijn boekje 'Gegevens over land en volk van Suriname' uit 1903 dat Suriname oorspronkelijk werd bevolkt door een indianenstam genaamd de Surinen, waaraan ook de naam Suriname is ontleend. Hij stelt dat er ook vele stammen in het Zuiden waren die botoeoedo's werden genoemd. Die naam zou heenwijzen naar een plug die sommige indiaanse stammen door hun onderlip hadden. De Arrowakken en Caraïben waren hele grote stammen, en de Caraïben stonden bekend om hun bloeddorstigheid, waarmee ze de slavernij konden uitbannen, want de blanke kolonisten voerden een handel in roodhuidige indianen. De blanken noemden de Caraïben menseneters, oftewel kannibalen. Van Coll laat het in het midden of dit werkelijk zo gebeurde. Wel noemt hij een brief in het zendingsarchief van Pater Fredericus van der Hofstadt uit 1684 dat zendelingen voor hun werk door indiaans grondgebied moesten gaan. Velen werden gevangen genomen en wreed vermoord. Langzaam verbrand en gebraden om zo half levend door de indianen te worden opgegeten. Het was oorlog, en de indianen wisten waartoe de blanken in staat waren. De indianen gebruikten giftige pijlen om henzelf te verdedigen, strijdknotsen en schilden, tigiboro. Van Coll stelt dat de Arrowakken beweerden dat ze boten hadden die wel driehonderd indianen konden vervoeren. Deze boten werden kanoa's genoemd. Van Coll stelt dan dat Paramaribo oorspronkelijk de hoofdplaats was van de Arrowakken. Hun opperhoofd Arimoribo woonde daar. Hier komt ook de naam Paramaribo vandaan, wat dus een Arrowakse, indiaanse, naam is. Een rivier bij de hoofdplaats heette Parimoribo, oftewel de rivier van Arimoribo. Arimoribo betekent jongeling, waardoor Paramaribo als betekenis heeft de rivier van de jongeling of van het opperhoofd. Arimoribo had veel oorlogslieden die op zijn bevel de wapenen grepen, maar dit mocht alleen gebeuren als de piaai-man was geraadpleegt en de
beschermgeestelijkheden gunstig waren gestemd. De piaaiman is de medicijnman, de natuurprofeet of demonoloog. Ze wilden dus niet buiten moeder natuur omleven. De Arrowakken zijn vreedzamer, meer open voor godsdienst, stelt van Coll, terwijl de Caraïben woester zijn van aard, met ruwe zeden. We kunnen stellen dat de Arrowakken meer staan voor de profetologie als fundament, en de Caraïben zijn een heenwijzing naar de demonologie, als een allegorie. Dit zijn twee grote stammen die Suriname hebben bepaald en gedefinieerd. Dan is er nog de warauen stam, stelt van Coll, die hij ook heeft ontmoet, maar velen trokken naar het Engels Guiana aan de linkerzijde van Suriname, en anderen vermengden zich met de Arrowakken. Van Coll stelt dat zij erg open stonden voor het christendom. Ook in de talen komen deze dingen terug : Arrawaks is een zachte taal, en het Caraïbisch is een harde taal, ruw, door de vele keelklanken. De eerste zou oneindig moeilijker zijn dan de tweede, stelt van Coll. Het zijn levende, creatieve talen die zich makkelijk vermengen met andere talen om het uit te breiden. Zo hebben ze ook het Spaans erin opgenomen. Dit gebeurde zowel bij de Arrowakken als bij de Caraïben. Van Coll stelt dan ook dat de Caraïben God Tamoesi noemen, wat Heer of Heere betekent, en die naam gebruiken ze ook voor hooggeplaatsten. De Arrowakken noemen hen Ebebé. Er zijn woorden die alleen door vrouwen gebruikt mogen worden en niet de mannen. Als voorbeeld geeft van Coll dat het woord 'ja' voor Arrowaksche mannen ehé is, en voor vrouwen taré. De arrowakken en caraïben bouwden soera's, woningen met meerdere verdiepingen of woningen op palen, omdat ze voortdurend in oorlog waren. De soera's zijn ook de hoofdstukken of boeken van de koran in verzen ingedeeld, maar in deze context zijn het dus surinaams-indiaanse woningen met meerdere verdiepingen, of paalwoningen. Ook de islamitische talen op orion zijn dubbelgeslachtelijk, dus in twee lijnen waarin de vrouwen soms andere woorden gebruiken dan de mannen. Van Coll stelt dat God altijd goed is en de indianen leerde soera's te maken. Van Coll stelt over de indiaanse tucht van de arrowakken : 'Van de Arrowaksche jeugd kan niet gezegd worden, dat zij zoo gansch straffeloos blijft. Vroeger heerschte er zelfs zeer strenge tucht bij dezen stam. (…) Aan de kinderen werd de tuchtroede niet gespaard. (…) Er werd les gegeven — en gevoelig ook — in de Indiaansche tucht. (…) Er werden makwali's (d. i. roeden van eene soort riet, sangrafóe, Costus) uitgedeeld. Allen schaarden zich naast elkaar, mannen naast mannen, vrouwen naast vrouwen. Op commando moest de een den ander op het scheenbeen slaan; voor jonge lieden waren tien zweepslagen bepaald, voor volwassenen ging men tot dertig toe. (...) En dit alles gold bij hen niet als hardheid, maar als noodzakelijke oefening, om tucht en orde te handhaven. Kleefde een gegronde verdenking op de vrouw, dan werd ze duchtig gekastijd. (…) Vrouwen, die zich aan ontrouw schuldig maken, worden bij hen gegeeseld.' Hij stelt dat bij een huwelijk de jongeman gewoonlijk verhuisd naar het dorp van zijn schoonfamilie en daar voor hen werkt, bijna als een soort betaling. Hij stelt over het huwelijk in die tijd : 'Niet zelden kiest de volwassen Indiaan zich een vrouw in den persoon van eene zuigelinge. In dit geval moet hij haren ouders mededeelen van zijne jacht tot aan den tijd harer huwbaarheid. Wonderlijke verhoudingen worden hieruit geboren. Ook omgekeerd wordt soms door weduwen de opvoeding aanvaard van een ouderloos jongetje, dat te bekwamen tijde haar tot echtgenoot zal dienen en tot steun des ouderdoms. Zoo kenden wij een jongmensch van 25 jaar, gehuwd met eene vrouw van boven de zestig.' In het Arrowaksch worden Suriname en Paramaribo zo genoemd :
'Suriname, Arr. Soelinama = woonplaats van het opperhoofd Sueh eigenlijk Soefi en die met hem, zooals in 't negerengelsch bv. Brooskondre enz. Soeli zelf ontleende zijnen naam aan eenen aldus genoemden rooden vogel. Paramaribo noemen de Arrowakken Simarabo, samensmelting van simara, pijl en aio boog, misschien naar aanleiding van het Surinaamsch wapenschild.' Ik had vroeger eens een droom dat ik aan een woeste zee stond waarover een grote woeste rode vogel vloog die me kwam ophalen om me over de zee te brengen. De reis naar de plaats des geluks is zeer moeilijk: het gaat door dichte bosschen, over steile bergen, langs diepe valleien met meren en poelen. Men moet om er te kunnen komen over een groote rivier, die wel overbrugd is, maar nacht en dag bewaakt wordt door eene godheid, wier bediening het is de zielen van alle vlekken te zuiveren, welke haar van het leven aankleven. het donkere ijzer IJzer in deze vreemde gevangenis … Hij wilde naar de wildernis, maar zat hier vast. Er was geen weg tot de wildernis. Hij had een kamer hier. Maar er waren overal vreemde tralies en bij het minste of geringste gingen er alarmen af. Wat moest hij doen ? Hij verveelde zich hier, maar had wat oude boeken op zijn kamer. Hij wist niet meer hoe hij hier was gekomen. Alles was donker hier, maar de boeken kon hij nog net lezen. Het waren boeken over de wildernis. Zo kon hij zich wanen in de wildernis, en als hij sliep droomde hij erover. Hij wilde vrij zijn, maar hij was het niet. Als hij ontwaakte voelde hij zich altijd depressief, maar de boeken gaven hem wat hoop. Hij had geen kameraden. Er was hier niemand. Er groeiden hier wat planten met vruchten die voedzaam waren, en waarvan hij kon drinken, maar hij had het gevoel dat het hem vergiftigde. Hij besloot op een dag te stoppen met ervan te eten, en dronk alleen wat. Maar hij hongerde zo uit dat het hem verzwakte. Op sommige momenten had hij een kracht die hij niet kende. Maar dat was meestal van korte duur. Zijn zwakheid en moeheid werd steeds erger. Hij trilde vaak, en beefde van de zwakheid, maar de krachten die hij soms voelde werden sterker en sterker. Op een dag brak hij los uit de gevangenis vanwege zijn kracht, om even later te ontdekken dat het
maar een droom was. Soms als hij wakker was werd er voedsel door een luik geschoven, maar hij wist niet of hij het kon vertrouwen. Ook waren er soms nieuwe boeken bij. Donker ijzer. Op een dag gooiden ze een vrouw in de gevangenis. Ze sprak niet veel, en als ze sprak was het een andere taal. Ze kwam uit de wildernis. Maar het bleek maar een droom te zijn. Hij wist niet meer het verschil tussen droom en werkelijkheid, en het kon hem niet meer zoveel schelen. Beiden was het intens, en ook de boeken waren intens. Er was geeneens meer een verschil tussen droom en werkelijkheid. Hij had het gevoel dat als hij ontwaakt was dat hij gewoon een nachtmerrie had. Hij was in de wildernis, ja, hij was in de wildernis. Soms stak een beest hem, en dan hallucineerde hij. Soms had hij van een verkeerde plant of boom gegeten en dan hallucineerde hij. Soms had hij nachtmerries, nachtmerries over een donkere, ijzeren gevangenis. moeder suriname en de strijd tegen de zoutzombies De gelijkenis van Absalom draait de machtsverhoudingen om. Soms is dat goed, en soms is dat niet goed, vandaar ook dat het een dualistische gelijkenis is. De gelijkenis van Kain en Abel is ook dualistisch in de zin dat je het van twee kanten kunt uitleggen en het is zeker niet letterlijk. In sommige versies was Kain een landbouwer en Abel een schaapherder. Abel had verantwoordelijkheidsgevoel vanwege zijn herderschap, terwijl Kain meer egoïstisch was in deze versie. Kaïn had voor alles wel een kruid, als een soort drugs, terwijl Abel net als David de wolven, beren en leeuwen moest afvechten om zijn kudde te beschermen. Kun je zo bezeten en geobsedeerd raken met kruiden dat je oog voor al het andere verliest, bijvoorbeeld voor zoiets als verantwoordelijkheidsgevoel en dienstplicht ? Je kunt zo egoïstisch worden dat je dan ook nog je kruid gaat verkopen, en om het dan te kunnen verkopen ga je ook nog heel veel liegen en probeer je je concurrent zwart te maken als je al je empathie hebt verloren. Vroeger in de bosstammen had iedereen zijn eigen taak en specialiteit, en je gaat zeker je hulp niet verkopen. We leven nu, vandaag de dag in dit hypermoderne tijdperk in een koude economisch krankzinnige samenleving, maar natuurlijk mogen wij dit als geestelijken niet zeggen, als predikanten, want dan zijn wij ineens krankzinnig. Abel had contact met God, en Kaïn kon door zijn zelfzucht en bedrog niet in contact met God komen, dus Abel moest maar dood. Daarom werd ook Martin Luther King in 1968 vermoord, als een hedendaagse Abel. Kun je verder kijken dan je kruidentuintje, want er is een wildernis achter je tuin waar je een verantwoordelijkheid hebt, en waar mensen zijn met verantwoordelijkheden. Hoe hebben wij hen behandeld ? Hen die met leeuwen hebben gevochten en misschien nog steeds, en helemaal bebloed thuiskomen, misschien wel niet eens meer in staat om even naar je kruidentuintje te komen kijken. Waar gaat het nu om in het leven ? Hoe hebben wij hen behandeld die daar zijn gegaan waar zelfs arenden niet durven te komen ? Hoe tref je ze dan aan ? Velen kunnen het niet eens meer
navertellen. In Amerika worden mensen die gedwongen in de Vietnam oorlog moesten vechten en daardoor invalide zijn geraakt zonder pardon uit hun huis gezet omdat ze niet meer meedraaien en hun rekeningen niet meer kunnen betalen, en dit soort dingen gebeuren zelfs in Nederland. Invalide mensen in rolstoelen die dakloos zijn, of verwonde veteranen die in opvangcentra terecht komen en dagelijks door vernederingen heen moeten gaan vanwege onbegrip voor hun situatie en zich vervolgens niet mogen verdedigen anders worden ze er ook weer uit gezet. Ja, maar mijn kruidentuintje dit, en mijn kruidentuintje dat … Misschien is het tijd om eens verder te kijken dan je kruidentuintje ? Althans als je geen hedendaagse Kaïn wil zijn … Iedereen draaft maar voor zijn eigen huisje en tuintje … boompje en beestje … maar er is zoveel meer te doen … Er is een wereld buiten het oude vertrouwde tuinhekje. Durf je de wildernis in te gaan, of laat je dat liever aan anderen over ? Durf je je oude vertrouwde drugs los te laten om te ontwaken ? Teveel kruiden overal voor gaat tegen je liegen, want overdaad schaadt, en laten we eerlijk zijn : Het zijn altijd weer dezelfde kruiden, altijd weer dezelfde verhaaltjes, de cliché's die iedereen kent, en waar de mens geen steek mee verder komt, en ook de uitleggingen ervan zijn cliché. Het gaat van cliché tot cliché, altijd maar weer hetzelfde cirkeltje, in je oude, vertrouwde tuintje. Misschien van je oma geerfd ? Durven wij het los te laten ? Het kruid groeit ergens in de woestijn. Je hebt er een oase gevonden misschien, en je huisje daar gebouwd en je tuintje, en leeft van dezelfde kruiden, iedere dag weer. Durf je verder te trekken ? Of je hebt misschien ontdekt dat er geweldige kruiden groeien op de duinen aan zee, of misschien wel op de zeebodem. Misschien dat je daar je drugs wel heb gevonden, en dat je dan verslaafd raakt aan iets anders wat de zee biedt : zout. Een beetje zout is nodig inwendig, maar niet teveel. Het zoute water van de zee kan heilzaam zijn voor je huid maar slik er niet teveel van in. Het tweede bijbelse verhaal 'De Hoogvliegers' zegt hierover : 'Zo is mijn huis een boot, een zielenboot, op de zielenrivier van mijn dromen. Ik ken beide kanten ervan, hoe het mes snijdt aan twee kanten, hoe de zielenrivier mij altijd opneemt, mij leidt tot de zielenzee, waar ik wordt opgenomen door de zielenzon. Het zout van genezing, een snijdende, scheidende pijn tot hogere vermengingen, de vreemde talen van het hart van de onderwereld, van de baarmoeder van de natuur.' Zout is belangrijk voor de vochtbalans en de zenuw prikkel geleiding tot de hersenen. Zout is belangrijk voor de motoriek. Het is een electrolyt, een stof die bij het oplossen en smelten splitst in ionen om zo de electriciteit te geleiden. Het is dus een medium tussen de cellen. Echter als de mens teveel zout binnenkrijgt kan er van alles misgaan, en dit gebeurd door de voedsel-industrie voornamelijk die veel te veel zout toevoegt aan bewerkt voedsel. Dit gebeurt ook in de geestelijke wereld. Deze wereld is een hallucinatie door zout-vergiftiging. De mens ijlt. Het is de zout matrix, waarin allerlei complexe zoutverbindingen tussen allerlei planeten ingewikkelde sloten op de mens hebben gemaakt, en als monitors functioneren. De mens staat erop door de zout-camera en wordt door de zout-alarmen in de gaten gehouden. Zout is immers zenuwcommunicatie. De mens wordt gemanipuleerd door overmatig zout. Planetaire zoutverbindingen reguleren deze wereld, als een buitenaardse zout industrie. Ze verdrinken de mens in zout. Ze kunnen zo alles met de mens doen, allerlei hallucinaties opwekken, zowel collectief als individueel. Zo kunnen ze ook samenlevingen tegen elkaar opstoken, inwendig en uitwendig. Deze wereld wordt niet bestuurd door de staat, maar door bedrijven, zout-industrieën. De mens is al op sterven na de dood door zoutvergiftiging. Dat klinkt als een horrorfilm hè ? Maar de mens kan uit zijn kruidentuintje gaan, en uit zijn zouthandeltje, om de wildernis in te gaan. Dan kan de mens ontwaken uit de zout matrix. De mens zit in een zeekooi onderwater, maar de mens weet het niet, want de mens droomt. De mens
weet niet dat hij een virtual reality bril op heeft en denkt dat alles echt is. De zeekooien worden bewaakt door haaien en orca's, slechts tekenen van zout-vergiftiging. Dolfijnen zullen de mens uitleiden. Dolfijnen staan voor het paradijselijke brein. De mens mag zo uit de zee ontwaken om weer vaste grond te krijgen aan land. Daarom geloven de Surinaamse indianen ook in een gematigd paradijs, een hongerparadijs waar de mens verder mag groeien in het minderen … Er is hier niet te weinig, maar zeker ook niet teveel … De mens moet vechten om te overleven in het paradijs … Je komt er alleen door dichte bossen, over steile bergen en langs diepe valleien met meren en poelen, oftewel je komt er alleen over het smalle pad door de enge poort. Zou je daar dan ineens een brede weg zien ? Zou je daar terechtkomen in luilekkerland ? Wat leert de natuur ? De honger, het minderen, is je zintuig, je onderscheiding en je alarm, zodat je niet weer in de zoutvergiftiging komt en wordt teruggezogen in de dieptes van de zee tot de zeekooien om weer door overmatig ingepompt zout te gaan hallucineren in een gesimuleerde werkelijkheid om één of ander bedrijf te promoten. In Orion is het zout gewiekst, in het lagere orion. Het maakt hysterische zoutverbindingen en dringt zich aan de mens op, openlijk of subtiel. Het maakt jacht op mensen, en zo ontstaan de families. Families zijn vaak creaties van de zout-industrie, als resultaten van zoutvergiftigingen, hallucinaties diep in het brein. Het zijn zout-implantaten van een gevangenis. Deze zoutvergiftiging heeft alles omgedraaid of probeert alles om te draaien. Denk aan de vrouw als het zogenaamde zwakkere geslacht, wat een racistische leugenhallucinatie is van een kritieke zoutvergiftiging. Zo zijn er nog wel meer bijwerkingen van zoutvergiftiging. De baarmoeder is voor wedergeboorte, dus daarom worden er leugens over verspreid zodat de mens niet tot wedergeboorte kan komen. De stad is een zoutsyndroom en liegt. Daarom moet de mens terug naar de natuur, over het tuinhekje heen. Ren voor je leven, want de zoutzombies zitten achter je aan. Eens vielen de zoutzombies suriname aan, en exploiteerden haar, maar moeder suriname zal haarzelf herstellen. De scherpschutter Ik was ontsnapt. Het sneeuwde. Er lag hier overal ijs. Ook het meertje was bevroren. Ik kon zo over het ijs lopen en door de bomen gaan. Die stonden erg dicht tegen elkaar. Naaldbomen. Ik was bijna bij de brug aangekomen en toen zag ik de trein al weggaan.
Ik had de trein gemist. Ik wist niet waar de anderen waren. Ik keek achterom en zag niemand en hoorde ook niemand. Ik ging verder het bos in. Plotseling raakte ik in een gevecht met een beer. Ik werd zwaar toegetakeld. Ik overleefde het ternauwernood, en strompelde weg. Ik wist niet eens meer waar de beer was, en ik zag hem ook niet. Hevig bloedend ging ik dieper het bos in, en kwam aan bij een huisje na een tijd strompelen. Een oude vrouw deed de deur open en nam me direct naar binnen. Ze begon me allemaal vragen te stellen waarop ik geen antwoord wist. Het gevecht met de beer had mijn geheugen gewist. Ik wist alleen dat ik was ontsnapt, maar ik wist niet waarvan ik was ontsnapt. Ook wist ik nog dat ik de trein had gemist, maar verder wist ik niets. De oude vrouw verzorgde mijn wonden, en keek mij telkens bezorgd en liefdevol aan. Ze liet me een dennennaald zien. Dit soms ? vroeg ze. Het zat in je wond. Ja, ik moest langs naaldbomen, zei ik. Waar kom je vandaan ? vroeg ze weer. I... ik weet het niet, zei ik. De beer zat achter me aan, en pakte me. Nu weet ik niet meer zoveel. Ik had ook een hoofdwond. Ze pakte een tangetje en haalde er een kogel uit. Nee, zei ze. Je bent beschoten. Het is een wonder dat je nog leeft. Ik keek haar vreemd aan, en keek vreemd naar de kogel die onder het bloed zat. I.. ik weet daar niks van. Scherpschutters, zei ze. Ik maak het wel vaker mee. Ze jagen op hen die ontsnapt zijn. Ontsnapt waarvan ? vroeg ik. Ik weet het niet, zei de vrouw. Ik ben zelf ook eens ontsnapt, maar wist toen ook niet meer waarvan. Scherpschutters en beren, zei ze, dat is alles wat ik weet. Ze jagen op de ontsnapten, en soms wolven. Ik ben blij dat ik geen wolven ben tegengekomen, zei ik, maar die beer was al erg genoeg. Of ik ben ook wolven tegengekomen en het weer vergeten. Laat maar, zei de vrouw. Het is niet meer belangrijk.
Blijf maar hier. Morgen praten we verder. Toen ze mijn wonden had verbonden bracht ze mij naar een kamer met een bed, en ging zelf in een andere slaapkamer slapen. Die ochtend werd ik wakker in de sneeuw. Ik keek om me heen en zag geen huisje. Ik zag wel bomen. Ik vroeg me af wat er was gebeurd. Mijn wonden waren nog steeds goed verbonden. Ik stond op, en zocht naar het huisje, maar vond het niet. Veel later vond ik tot mijn grote schrik de oude vrouw liggende in de sneeuw. Doorzeefd met teveel kogels. Ze was dood. De scherpschutters hadden haar waarschijnlijk gevonden. Ik keek om me heen, terwijl ik me afvroeg waarom ik nog leefde. Ik weende toen om de vrouw die zo goed voor me was geweest. Ik vond het leven oneerlijk. Ik herinnerde me ineens waaruit ik was ontsnapt. Maar toen vaagde het weer weg, en wist ik het niet meer. Het was slechts een flits, en ik kon het niet grijpen. Het frustreerde mij. Scherpschutters kwamen toen op me af. Maar ze schoten niet op mij. Waarom hebben jullie haar neergeschoten en mij niet ? vroeg ik. We hebben je wel neergeschoten, zeiden ze. Met kogels van dromen, je droomt slechts. Ik schudde mijn hoofd in ongeloof. Kom mee, zeiden ze. Ik liep achter ze aan. Waar kon ik anders naartoe ? Toch ben ik even later weggerend, en alhoewel ze niet schoten dacht ik aan de kogels van dromen. Ik werd toen pas echt wakker in het huisje van de oude vrouw, in de kamer waarin ze me had gebracht. Bij het ontbijt vertelde ik haar over de droom en ze glimlachte. Maar wat als ik nog steeds droom ? vroeg ik aan haar. Dromen zijn … sprak ze, maar haar stem begon weg te vagen en ik werd wakker daar waaruit ik dacht dat ik was ontsnapt … Ik herinnerde me alles weer … Tegelijkertijd besefte ik dat dit ook een droom kon zijn … De scherpschutter, de scherpschutter … dacht ik bij mezelf … Einde
de natuurmens vs. de golddiggers C.H de Goeje (1879-1955) schreef in 'de inwijding tot medicijnman bij de arawakken' (een surinaamse indianenstam) in zijn boek 'Bijdragen tot de Taal-, Land-en Volkenkunde' uit 1942 dat het middelpunt van het geestelijk leven van de indianen de openbaringen of ingevingen staan die komen in een toestand van geestverrukking, extase of trance (p.211). Hij stelt dat de indiaan dan een droom beleeft die heel levendig is. Hij werkte in Suriname waar hij ook indianenstammen heeft bestudeerd in expedities. Veel indianen hebben een natuurlijke aanleg tot extase stelt hij, maar in de regel moet het opgewekt worden door de lichaamsfuncties te verzwakken, oftewel door het minderen, het hongeren, door vasten en onthouding op allerlei gebied, door zelfkastijding, ascese. Tegelijk moet het karakter gezuiverd worden en de toewijding verhoogd, dus er mag zeker geen lauwheid zijn. We zien dit terug in de charismatische beweging, dat de mens door beproevingen en het kruis in contact komt met de geestelijke gaven en waar allerlei voorwaarden aan zijn verbonden ook wel heiliging en demonologie genoemd. Als kind had ik al indiaanse dromen of shamaanse dromen terwijl ik nog niet wist wat de charismatische beweging was. Ik had al voorafgaande een surinaamse en natuur inwijding gehad. Dit was veelal niet makkelijk, want het waren vaak nachtmerries. Maar het gaf duidelijke info, info die tot op de dag van vandaag heel gedetailleerd is uitgekomen, daarom zie ik mijn kinderdromen als een grote leidsraad. Een totemteken van de caraïbische indianen van suriname is het kruis met de eeuwige cirkel erin. Het kruis wijst naar de vier windstreken. Hieruit voort komen de stromen des levens. Het kruis is gezeteld in Orion. Deze totem wijst de weg terug tot het paradijs, en dit komt ook voor in het christendom. In tegenstelling tot de surinaamse indianen die symbolisch leven hebben de westerse christenen alles verletterlijkt. In zowel het indiaanse westen als het midden-oosten zijn nog de ware bronnen van het gnostische christendom te vinden. Dit is dus een natuur christendom. De hoofdbesnijdenis staat centraal bij de indianen, oftewel de besnijdenis van het verstand. De mens moet weer terug naar het paradijselijke verstand, want de mens heeft alles verkeerd begrepen. Assid beschrijft in zijn boek de eeuwige cirkel dit hele proces. De dubbele slang is ook een totemteken wat ervoor zorgt dat de mens tegen het kwaad strijdt. Ook dit teken vinden we terug in Israel, in het verhaal van Mozes en de slang in de woestijn. Zonder deze slang zou de mens sterven in de woestijn. De slang wijst op het hemelse touw, als een beeld ervan. Het is als de navelstreng tussen de mens en moeder wildernis. Het is een gids door het leven. Assid noemt het probleem van het westen waardoor het paradijs verloren is geraakt : goudkoorts. En zo werd de westerse wildernis geasfalteerd, en ook sranang (een indiaans woord voor suriname) en palina (een indiaanse naam voor paramaribo) moesten hiervan klappen opvangen. Het stadse suriname, of verstadste suriname, heeft alles verletterlijkt en leeft niet meer door het profetische, begrijpt het geestelijke niet, omdat het vleselijke het geestelijke niet kan verstaan. Er is dus een groot verschil tussen de stadse surinamer en de natuur surinamer, en hierin zitten allerlei gradaties tussen. Palina, oftewel het oorspronkelijke paramaribo, betekent oorsprong, bron. Verstadste surinamers, zo zeggen de indianen, zijn meegenomen met een yawaku, een boze geest. Sommigen werden ontvoerd, en sommigen deden dit uit vrije wil vanwege dat het gelukszoekers waren, goudzoekers, oftewel de zogeheten 'gold diggers'. Ze zoeken niet naar moeder wildernis, naar
moeder sranang, maar naar het goud, oftewel het goud der dwazen. Ze gaan geheel op in het materialisme wat hen door de blanken werd aangeboden, en hebben de geheime indiaanse paden in de wildernis vergeten. Veel indianen die ik ken en kende klagen hierover hoe veel indiaanse jeugd zich heeft laten misleiden door alcohol en drugs van de blanken, wat gewoon truukjes zijn van de kolonisten. Onoplettende indianen namen van de verboden vrucht in het surinaamse paradijs en kwamen zo in een wereld van illusies, soms gedwongen, soms omdat ze verwond waren, en soms uit vrije wil, uit hebzucht. Er is verschil tussen wonde en zonde. Velen kennen de surinaamse natuurkennis niet meer. Vele ouders leren het hun kinderen ook niet meer. Zij die nomadisch bleven kwamen in vruchtbaar land, stelde Assid. Ze zagen een grote adelaar komen vanuit de hemel. Met de adelaar was een slang van smaragd, een teken van water en regen. De vogel daalde in een vallei en er vond een wonder plaats. Een maagd werd zwanger en baarde de dubbele slang, oftewel het dubbele touw. We kunnen denken aan het visioen van Ezechiel, want die plaats is inderdaad Mexico waaraan Ezechiel in mijn dromen altijd verbonden was. De mens hield het niet meer uit met de leeuw, de oorlog, en het rund, het lijden. Het had de mens totaal gebroken, en toen kwam de adelaar, zoals ook in het visioen van Ezechiel, als een beeld van de opname. Het is als een touw uit de hemel. De geboren dubbele slang had ook vleugels. Het visioen van Ezechiel werd verbonden met het visioen van Mozes in de wildernis. Zo kwam er vruchtbaarheid. We kennen misschien ook nog wel het dal van dorre doodsbeenderen, het andere visioen van Ezechiel, waar ik als kind zijnde ook veel dromen over heb gehad, en ook later. Op een dag is het dan volbracht, en dan is er de opname. Dit is een ontwaking, in het binnenste van de mens. Het is een inzicht, een exegese, een psycho-analyse. Assid stelt dat het dorre dal van doodsbeenderen ook in Mexico was na de inval van Spanje. De Spaanse veroveraars begonnen het te ontbossen maar ze konden niet tegen de raadselachtigheid van de natuur op. Deze gebieden bleven groots, stelt Assid, door de eenzaamheid van de ruïnes en de pyramide van Teotihuacan, het centrum van de natuurreligie. Hij noemt als geheim van Mexico een catacombe waar zich een dodenleger bevindt in Guanajuto. Hij stelt : 'De echo's van de stemmen van de oude indiaanse stammen spreken in hun kinderen over een verloren grootheid.' (p.159) Assid stelt dat dezelfde jaren van de nazi bezetting van Europa Amerikaanse kolonisten de atoombom ontwikkelden (1942-1945) in plaats van diepere natuurkennis te zoeken. Ze waren in een goudkoorts op zoek naar wereldheerschappij in plaats van hun moeder wildernis te zoeken. Dit heeft de gezinnen uit elkaar gerukt. De stemmen van het verleden werden gemengd met de stemmen van het nieuwe tijdperk (veertiger jaren). Hij noemt het monsterachtig. Zijn boek kwam uit in 1946. Hij waarschuwde dat de bezetter het op de jeugd had gemunt. Hoe waar zijn deze woorden gebleken. de stadschool en de bosschool 'Juko,' zei een schoolvriendje terwijl ze van het ene naar het andere klaslokaal gingen. 'Weet jij wat een satanskerk is ?' 'Ik weet het niet,' zei Juko. 'Is dat niet wat christelijks ?' 'Bijna,' zei Kas. 'Satan is de vijand van het christendom, maar voor de Israelieten was het een
vriend, of een schijnvijand, die hen moest testen. Het kan ook het symbool van het kwaad zijn, maar dat is niet altijd zo. Het Jodendom en het christendom verschillen in die zin veel van elkaar.' 'Houd maar op,' zei Juko. 'Ik weet er niet veel van, en ik wil er ook niet veel van weten.' 'Maar het is belangrijk, Juko,' zei Kas. 'Houd maar op,' zei Juko weer. 'Ik snap niet waarom het belangrijk is. Ik ben niet gelovig opgevoed, dus ik heb niets met die dingen te maken. 'Dat dacht je maar,' zei Kas. 'Het blijkt dat de satanskerk alle scholen heeft opgericht, ook deze.' Even schrok Juko. Maar toen trok zijn gezicht weer normaal, en zei : 'Maar dat geloof je toch zeker niet, al die onzin ? Moeten we daar dan in geloven ? Heb je teveel roddelblaadjes gelezen of die leugenachtige krant die altijd over van alles en nog wat liegt om maar geld in het zakje te krijgen.' 'Moet je luisteren, Juko,' zei Kas. 'Misschien weet ik van bepaalde dingen net iets meer af dan jij ?' 'Nu klink je als een concurrent,' zei Juko. Maar ze moesten gaan zitten. Het volgende schooluur was aangebroken. Juko was een beetje boos op Kas, en ging na schooltijd direct naar huis. Voor Juko was dat een lange fietstocht, en Kas ging met de bus. Die woonde in een andere plaats. 'Satanskerk, satanskerk,' zei Juko telkens tegen zichzelf. 'Wat moet ik daar allemaal mee.' Toen hij thuisgekomen was na de lange fietstocht ging hij direct naar zijn kamer en klikte de tv aan. Het nieuws was erop. De nieuwslezer sprak : 'Het is onder onze aandacht gekomen dat de satanskerk alle scholen bestuurd, alle ziekenhuizen en alle huizen van justitie.' Direct klikte Juko de tv uit. 'Dat geloof je toch zeker niet,' zei Juko tegen zichzelf. 'Het wordt allemaal hoe langer hoe gekker.' De volgende dag op school begon Kas weer tegen hem aan te praten, en het ging weer allemaal over de satanskerk en dat het ook op het nieuws was. 'Moet ik dat weer allemaal aanhoren ?' vroeg Juko. 'Het blijkt meer en meer duidelijk te zijn wie bij de satanskerk behoren,' zei Kas. 'Het was eerst min of meer geheim, maar er zijn allerlei documenten van boven water gekomen, en ze vrezen dat het uitloopt op een oorlog. Deze mensen doen de verschrikkelijkste dingen. Het zijn geeneens mensen.' Juko haalde zijn schouders op. 'Ik geloof het nieuws niet, en ook de krant niet. Bij mij thuis geloven we helemaal niks, dus het zal wel loslopen. De krant is allemaal bedrog op bedrog, allemaal voor geld.' 'Ja, maar mijn broer zegt het ook,' zei Kas. Juko keek hem diep in de ogen toen met een lach op zijn gezicht. 'En dat maakt het allemaal plotseling waar als Jonas het ook zegt ? Dus wat Jonas zegt is een gouden bewijs op zich ? Laat me toch niet lachen, Kas.' 'Mijn broer heeft veel onderzoek gedaan,' zei Kas. Juko duwde Kas lachend opzij, en liep door. Het was immers het nieuwe lesuur. 'De satanskerk, de satanskerk,' dacht Juko bij zichzelf. Tijdens het hele lesuur kon hij nergens anders aan denken. Toen hij thuis was besloot hij dit keer zelf eens onderzoek te doen. Hij ging naar de bibliotheek, en leende daar een flinke stapel boeken over satan. Hij begon de boeken gretig te lezen, en kwam erachter dat de boeken elkaar allemaal tegenspraken. 'Zie,' zei hij tegen zichzelf. 'Hier kom je toch ook geen steek verder mee.' Maar hij ging door met het onderzoek. Hij wilde tot de bodem van de zaak gaan. Nadat hij de boeken had gelezen ging hij speciaal boeken lenen over de satanskerk, en wat hij toen las, daar schrok hij toch wel even van. Hij wist natuurlijk niet of het waar was, maar dat zou verschrikkelijk zijn. Hij raakte er verschrikkelijk van in de war en voelde zich ziek. Hij voelde zich zo ziek dat hij niet meer naar school wilde. Naar een psychiater of dokter wilde hij ook niet, want die zouden ook door de satanskerk bestuurd worden als hij die boeken zou moeten geloven. Hij moest natuurlijk eerst
bewijzen hebben, maar hij nam geen enkel risico. 'Stel dat het waar zou zijn,' zei hij telkens tegen zichzelf. Hij begon steeds meer de natuur op te zoeken, want daar was het rustig, en daar kon geen satanskerk zijn. Juko raakte steeds meer in de war. Hij wilde niet meer in de stad leven. Of het was de satanskerk die de stad bestuurde, of de stad werd door leugens bestuurd, of beiden. In geen geval wilde hij nog in de stad zijn. Hij kende een schuilplaats in het bos. Dat was nog van de oorlog. Daar ging hij toen wonen. Hij zou een bosmens worden, want dan had je nergens meer wat mee te maken. Hij zou wel van bessen leven, en al het andere wat in het bos te vinden zou zijn. Hij was hier helemaal alleen, maar hij zou zijn weg wel vinden. Hij wilde in geen geval meer terug. 'Laten ze elkaar maar opvreten in de stad,' dacht Juko. 'Waar vechten we voor ? In het bos is al die onzin er niet.' Maar Juko kwam er al snel achter dat het leven in het bos zwaar was. Er was een heleboel niet te krijgen in het bos, en voedsel was er schaars. Hij zou soms terug naar de stad moeten voor voedsel. Of misschien moest hij dieper het bos in ? Hij koos voor het laatste. Hij wilde niet opgeven. 'Satanskerk, satanskerk,' dacht hij telkens bij zichzelf. En zelfs veel christelijke kerken zouden niets dan satanskerken zijn. De meningen over wat satan was waren verdeeld, maar wat hij over de satanskerk had gelezen was niet goed. Als dat toch eens waar zou zijn. Hij wilde geen risico lopen, maar toen vond hij zichzelf ook weer laf. Misschien hadden ze zijn hulp wel nodig. Maar wie was hij ? Wat kon hij doen ? Hij voelde zich zo machteloos. Ze moesten maar net als hem leven. Waarom zou hij zijn leven wagen voor stadsmensen ? Maar ja, de satanskerken hielden mensen ook opgesloten. Mens, kind en dier. Nee, dat kon niet als dat waar zou zijn. Juko moest terug. Dat moest van hemzelf. Maar dan moest hij eerst een strategie hebben, en die had hij niet. Het zou bijna zelfmoord zijn als hij terug zou gaan. Daarom ging hij eerst dieper het bos in om wijze raad te zoeken. Hij kwam aan bij een huisje waar een oud vrouwtje woonde. Ze vertelde hem alles over de satanskerk, hoe zij alles in de stad besturen, ook de christelijke kerken. Ze vertelde hem over wat ze in het geheim deden. Dit was precies wat de boeken zeiden, maar er bestond volgens hem niet zoiets als meeste stemmen gelden, want de leugen was hysterisch en massaal. De leugen was een besmettelijke ziekte. 'Ik heb het zelf meegemaakt, lieve jongen,' zei de vrouw. 'En daarom woon ik hier.' En toen begon ze een verhaal over haar leven te vertellen. Juko kon zijn tranen niet inhouden. 'Wat moeten we doen ? Wat moeten we doen ?' vroeg Juko. 'Wat kunnen we doen ?' vroeg de vrouw. 'Ja, maar zoveel kinderen,' zei Juko. 'We kunnen hen toch niet zomaar aan hun lot overlaten ?' 'Ze zullen hier ook wel komen,' zei de vrouw, 'net als ons.' 'Ja, maar hoe dan ?' vroeg Juko. 'Ze hebben onze hulp nodig.' 'Nee,' zei de vrouw. 'Je kunt niet terug. Hier ben je veilig. Je hebt een spoor achtergelaten. Dat kunnen ze volgen.' 'Maar hoe dan ?' vroeg Juko. 'Het is een raadsel wat alleen kinderen kunnen oplossen,' zei de vrouw. 'Ja, maar de mensen en dieren dan ?' vroeg Juko.
'Wie niet wordt als een kind kan niet komen,' zei de vrouw. 'Maar hoe kunnen ze een kind worden als ze geen kind meer zijn ?' vroeg Juko. 'In het hart, het hart,' zei de vrouw. 'In het hart is een pad. De satanskerk heeft geen hart. Ze zijn versteend als de stad zelf. Maar kinderen zullen hun weg er wel door vinden tot de natuur.' Juko moest even aan Kas denken, en aan Jonas. 'Ik hoop dat mijn schoolvrienden het halen,' zei hij. 'Natuurlijk,' zei de vrouw. 'Als ze zijn voorbestemd, dan zeker.' 'Voorbestemd ?' vroeg Juko. 'wat betekent dat ?' 'De natuur kent de haren,' sprak de vrouw geheimzinnig. 'Het komt vanuit de diepte, en gaat weer terug tot de diepte.' Toen vaagde de stem van de vrouw weg en Juko werd wakker. 't Was maar een droom,' zei Juko tegen zichzelf. Hij stond op, kleedde zich aan, en moest naar school. Hij was blij Kas te zien en Jonas. Hij vroeg hen of ze wisten wat de satanskerk was. 'Geen idee,' zei Kas. 'Is dat iets christelijks ?' Toen begon Juko zijn hele droom te vertellen. 'Vreemd,' zei Kas. Jonas had al die tijd geluisterd. 'Een vriend van mij heeft daar wel boeken van,' zei Jonas. 'Eigenlijk wil ik er niets van weten,' zei Juko. 'Beter ook niet,' zei Jonas. 'Het is heel eng.' 'Zoals in mijn droom ?' vroeg Juko. Jonas knikte. 'Maar hoe kon ik zoiets dromen ?' vroeg Juko. 'Misschien roept moeder natuur je,' zei Jonas. 'Misschien ben jij wel voorbestemd.' Juko keek om zich heen. Hij keek naar het gebouw. Waar was hij ? Nee, dit was geen school. Alles stond stil. Hij keek naar Kas en Jonas, en ze spraken en bewogen niet meer. Alles stond stil. Was hij wel echt wakker ? Hij werd wakker in een slaapkamer van het huisje in het bos waar de vrouw woonde. Bij het ontbijt vertelde hij de droom, en hij zei er ook bij dat hij niet zeker wist of hij wel echt wakker was nu. Het kon nog steeds een droom zijn. 'Je droomt,' zei de vrouw. 'Ja, maar waar ben ik dan, en wie ben ik dan ?' vroeg Juko. 'Je bent in het bos,' zei de vrouw. 'Ik heb je die bessen gegeven. Nu droom je. Het bos loopt hier over in dromen.' 'Maar die satanskerk, is dat waar ?' vroeg Juko. 'Het is een andere realiteit,' zei de vrouw. 'Wat moeten we dan doen ?' vroeg Juko.
'Afstand nemen,' zei de vrouw. 'Dieper het bos in, dieper dromen. Het was maar een nachtmerrie. De dromen zijn ervoor om de nachtmerrie uit te leggen. De nachtmerrie is schoolmateriaal. Je moet nog leren wat het is. De stadschool is de nachtmerrie, de bosschool is de droom, je onderwijzer.' moeder sipaliwini en de ontwaking van de natuur mens ‘Moet dat nou, al dat bloot ?’ vroeg zijn vader toen hij meer en meer ging tekenen. ‘Ja, open en bloot,’ zei hij. ‘Ik laat ze niks meer verbergen. Dieren zijn toch ook bloot ?’ ‘Het is een onderwaardering van het vrouwelijke geslacht,’ zei vader. ‘Zie jij vrouwen als dieren ?’ ‘Bomen staan toch ook bloot ?’ zei hij. ‘Het is onze enige redding.’ ‘Nee,’ zei vader, ‘je weet wie onze enige redding is.’ Maar hij wist het niet meer. Hij was gefixeerd op de boom. De noot moest gekraakt worden, gepeld, tot aan de pit. ‘We hebben lang genoeg gewacht, vader,’ zei hij. ‘Jij groeit op voor galg en rad,’ zei vader. ‘En jij groeit op voor de kus van de engel des doods,’ zei hij tegen vader. Uit : Roze Zwanen, Proza van de Vuh 1 Petrus 1 23 als wedergeborenen niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en blijvende woord van God. 24 Want: Alle vlees is als gras en al zijn heerlijkheid als een bloem in het gras; het gras verdort en de bloem valt af, 25 maar het woord des Heren blijft in der eeuwigheid. Hier wordt gesproken over eeuwig zaad. Zaad is SPORA in het Grieks, wat ook scheiden betekent, onderscheiding. Dit komt van SPAO, spasme. Spasme is de biologische robotiek van de natuur, waardoor het hart werkt en de geslachtsdelen bijvoorbeeld. In het Aramees is zaad 'zera' (vgl. suri), en het is het levende zaad, wat in het Aramees het hongerzaad is, dus het leven vanuit het minimale, wat in principe gewoon het leven door de natuur is, door het minderen. Door het minderen is er meer ruimte in je voor de paradijselijke bronnen. Bij de Surinaamse indianen was het huwelijk eenvoudig, en als een man een vrouw wilde trouwen, dan ging hij naar haar bloedverwanten om zich sober te tonen, hoeveel armoede hij leed en ontberingen, hoeveel honger hij had, oftewel hij toonde zichzelf ascetisch om in aanmerking te komen om met de vrouw te trouwen. Zo gaat dat in de natuur, terwijl in de stad alles vaak omgekeerde wereld is dat de man protst met zijn rijkdom en bezit en allerlei andere valse grootsheden om een vrouw en haar familie te paaien. Het materialistische stadsleven heeft alles omgedraaid. [1] Dit alles wijst ook weer op de zoon van God die aan het kruis moest om zo tot de moeder aarde te kunnen komen. Hij moest al het aardse afleggen. De indianen van Suriname hadden soortgelijke verhalen.
Assid, afstammeling van de Caraïbische indianen van Suriname, en zelf ook in de binnenlanden, het oerwoud, van Suriname geboren, schreef in zijn boek 'De Eeuwige Cirkel' (1946) over de Surinaamse indianen. Hij stelt dat de mens jaloers werd, de ander niets meer gunde, hebzuchtig werd dus, naijverig, en dat zo het grote geestelijke werd verstoord. Men begon alles wat symbolisch bedoeld was te verletterlijken. Dit had vreselijke gevolgen, namelijk dat zij elkaar letterlijk gingen offeren. Dit wekte vurige tongen op uit de schoot van de aarde waardoor ze in verwarring raakten en elkaar niet meer konden verstaan. Er kwam een spraakverwarring en een boze geest, een yawaku, nam bezit van hun gedachten. Zo grijpen ze de wapens en beginnen elkaar te bestrijden, stelt Assid. En zo gaan ze door met hun bloedoffers aan de hemel. Maar als deze vlammen hun hoogtepunt hebben bereikt dan stort er water vanuit de hemel om die vlammen te doven. Een cycloon breekt los waardoor zij moeten vluchten. Een vloedgolf stijgt uit de zee omhoog, en zet hun gehele land onder water. En dan moeten zij op zoek naar hun verloren mazuano, hun verloren paradijs. Assid stelt dat het kruis in Orion zetelt, en op de aarde zou neerdalen om de kinderen van de rode aarde, van het grote geestelijke, de weg te wijzen tot het verloren mazuana, het verloren paradijs. Hij noemt dit de ontwaking van de natuurmens. Hij schrijft over wat de blanke christelijke kolonisten de surinaamse indianen hebben aangedaan, maar dat dit zich ging verplaatsen naar Europa tijdens de tweede wereldoorlog. Er is geen excuus voor bijbelaanbidders. De bijbel is de basis geweest voor de slavernij van negers en indianen. In de bijbel wordt slavernij goedgekeurd en het slaan van slaven. Door de eeuwige cirkel verplaatst dit verschijnsel zich en verandert, stelt Assid in zijn boek. De schrijver W.F. Hermans (1921-1995) van de donkere kamer van Damokles (1958) en het behouden huis (1952) die overigens in 1969 met zijn Surinaamse vrouw naar Suriname ging om daar lezingen te geven zei in een interview dat hij één van de meest kwalijkste eigenschappen van mensen in het algemeen hun grootspraak en onbetrouwbaarheid vond. Hij stelde ook dat de wereld volstrekt chaotisch is. Het letterlijke drijft de mens totaal gek zouden we kunnen zeggen, en daarom leefden de Arowakken ook symbolisch. Hoe symbolischer je leeft hoe dieper je in het geestelijke komt om zo een weg terug te vinden naar het symbolische paradijs. Alles bevindt zich in de mens zelf, ook alle tegenstrijdigheden en ze hebben een diepere betekenis. Assid stelde dat vreemde machten de mens opjaagt tot hongertochten, en dat dit overwaaide van Suriname tot Nederland, want in de tweede wereldoorlog waren deze hongertochten over de verlaten en eindeloze Veluwe. W.F. Hermans stelde dat het universum sadistisch is, omdat het onkenbaar is en de mens volkomen machteloos is. De mens heeft er geen grip op. In zijn boeken komen zijn personages steeds weer in deze valstrikken terecht en dan gaat het van kwaad tot erger, van misverstand tot misverstand, van mislukking tot mislukking, totdat ze het tegenovergestelde bereiken van wat hun doel was. Zo maken ze kennis met hun duistere zijde die ze in eerste instantie niet wilden kennen. Toch gaat het dan magie krijgen als je er psycho-analyse op gaat toepassen. De wereld wordt niet alleen bestuurd door de wetten van karma (oog om oog, tand om tand), maar ook door de abstracte en vaak onbekende wetten van symboliek. De mens denkt nog te nauw, en overziet de grotere contexten en stromingen van de natuur niet. Eerst moet de oude wereld deels stukgeslagen worden, opdat de mens uit zijn kom kan komen om contact te maken met de grotere werkelijkheid. Dit zijn ook thema's in de eerste bijbel en tweede bijbel. Het ligt er niet dik bovenop. Je moet er echt naar zoeken. Er zit altijd wel weer een addertje onder het gras. Het onderste wordt dus uit de kan gehaald. Ogenschijnlijk gaat alles mis, maar we mogen er op een andere manier naar kijken en mee omgaan. De werkelijkheid is meer het subtiele, het vluchtige. Het is er ineens en dan is het ook zo weer weg. Je kunt het niet grijpen en bezitten. Het is meer iets wat jou bezit. Het laat je niet los, als een vormende baarmoeder. Het wil het beste in je naar boven brengen. Maak er een studie van. Ook al lopen alle wegen dood. Ook al worden je plannen niet afgemaakt, blijft alles ergens in het midden hangen. Het leven is geen rechte lijn, maar een lijn die telkens weer knakt, opdat het zijn ware en diepere richting vindt, waar de Vur ook over spreekt. Het gaat dan cirkelen en ook de cirkels worden weer doorbroken, opdat het pad wordt
gevonden. Alles is hier maar half. Dit is ook een beschrijving van Suriname waar nooit iets echt van de grond komt. Alles is altijd halverwege ergens onderbroken. Het is de wildernis van het onafgemaakte. Probeer dingen niet overmoedig rond te krijgen, maar ga op zoek naar de ontbrekende stukjes, de vergeten en verloren paadjes waar niemand meer komt, waar niemand durft te komen. Daar is ergens de magie, de opname. Maak het niet te bot, te letterlijk, maar blijf tussen de wereld en de droomwereld in, tussen waken en slapen. Kom niet tot snelle zelfovertuiging, maar laat ruimte voor de diepere betekenissen. De verhalen breken ergens in het midden af, en dan moet je vechten voor je leven, vechten om je hoofd boven water te houden. Het antwoord glijdt van je weg, geen zicht op het verhaal meer, geen geloof, en je bevindt jezelf in het spel. Maar op sommige punten breekt dat ook af, totdat je geheel alleen bent in de wildernis. Waar zijn de anderen ? Waar zijn de regels ? Je bent dan op een hongertocht, en je maakt ogenschijnlijk verkeerde beslissingen, begrijpt dingen verkeerd, enzovoorts enzovoorts. Het kan saai zijn of moeilijk, of zelfs slopend. Je komt in het tegenovergestelde van waar je had willen zijn, en dan ontmoet je je duistere zelf, dat wat je nog niet van jezelf kende, alsof je door een spiegel bent gegaan, maar kun je dat dan ook op waarde schatten ? Alle dromen waaien hier weg om plaats te maken voor veel diepere dromen, veel wiskundiger, ook al lijken die duisterder. Begrippen en definities van de mens storten hier in elkaar om plaats te maken voor veel hogere definities en begrippen. En ja, dat is een strijd, en ja, dat kan verkeerd gebruikt worden. Het is dan oorlogstijd. Je bent in strijd met jezelf en alles om je heen wat zich aan je opdringt, en dan weer moet je beseffen hoe machteloos je bent en hoe onkenbaar alle dingen zijn. Maar kun je dat deel van jezelf accepteren ? Hier kun je mee werken. voetnoten : [1] J. Wolbers, Geschiedenis van Suriname, 1861, p.19 de mode meisjes 'Pssst …' zei ik tegen het mode meisje. 'Wat valt er te lachten ?' Ze fluisterde terug dat dat moest. Ik vroeg : 'Van wie ?' 'Daar mag niet over gesproken worden,' fluisterde ze terug. Ik vond het verschrikkelijk om te zien, al dat gelach, terwijl er helemaal niks te lachen viel. De andere mode meisjes waren ook zo. Ik ging de hele rij af, telkens weer opnieuw dezelfde vragen stellen, en ze gaven allemaal hetzelfde antwoord.
Een man tikte op mijn schouder. 'Wat moet je hier ?' 'Dat kan ik beter aan u vragen,' zei ik. 'Het is mijn magazijn,' zei de man. 'En ik moest hier speelgoed afleveren,' zei ik. 'Goed, dat heb je gedaan, dus nu weer wegwezen,' zei de man. 'Nee, ik was even in gesprek met de mode meisjes, of mag dat niet ?' vroeg ik. 'Nee, die zijn van mij, daar hoef je niet mee te spreken,' zei hij. 'Ze schijnen nogal veel geheimen te hebben,' zei ik. 'Dat kan wel wezen,' zei hij, 'maar je moet nu weggaan.' 'Zo ga je niet met mensen om,' zei ik. 'Ja, maar ik heb nog wel meer te doen,' zei hij. 'Ik heb hier geen tijd voor allemaal.' 'Nou, ga jij dan maar lekker doen wat je moet doen, dan praat ik nog even verder met de mode meisjes,' zei ik. Met een vuurrood hoofd vol woede liep hij toen weg. 'Dus dat is jullie baas ?' vroeg ik aan de mode meisjes. Ze knikten. 'Dus hij dwingt jullie ?' vroeg ik. Weer knikten ze. Na een tijdje kwam hij terug met twee anderen, en ik moest het gebouw verlaten. Hij wist echter niet dat ik inmiddels al poederzakjes in de bh's van de mode meisjes had gestopt. Ik had hen gezegd dat het poeder vanzelf z'n werk zou doen. Ze zouden zich na een tijdje kunnen bewegen, en als de avond zou vallen zouden ze vast wel een weg uit het magazijn kunnen vinden, het gebouw uit. En ja hoor, toen het bijna nacht was stonden ze bij mij op de stoep. Ik had hen namelijk ook uitgelegd waar ik woonde. Ik nam ze één voor één naar binnen en gaf ze allemaal een slaapkamer. Mijn huis was immers groot genoeg. Het was mijn werk dit soort meisjes vrij te zetten. Daar had ik mijn poederzakjes voor. Het was een poeder wat ergens in het bos groeide. Ook de mode meisjes wilden me wel helpen vanaf nu om anderen vrij te zetten. Ze zouden ook bij mij in de speelgoed handel werken zodat het niet op zou vallen. We hadden zo altijd wel wat anders te doen als iemand ons er naar vroeg. einde gezichtsbedrog Ik was in een droom op een grote natuurplaneet met wat natuursteden. Ik ging naar een centrum voor geestelijke hulp. Het was een prachtig centrum. Op een bank vroeg een surinaamse vrouw aan me : 'Denk je nog in de toekomst contact te hebben met – en toen noemde ze de naam van een meisje dat ik kende – ?' Ik zei : 'Ze is dood.' Ze zei : 'Ja, en ?' Ik zei : 'Misschien geestelijk, ja, shamanistisch. Ik noem het niet altijd op, want sommige mensen geloven daar niet in.' Maar zij geloofden daar wel in. Het waren immers surinamers. Het waren
geestelijke helpers, en dan bedoel ik echt geestelijke helpers. Trouwens de naam van het meisje was ook de naam van een wildernisplaneet die ik kende. Aan een tafeltje zaten neef en nicht te eten. Ik zei : 'Geen dierenlijken eten, want daardoor is corona gekomen.' Ze keken zwijgzaam op naar mij. Ik keek naar nicht, en haar ogen begonnen helemaal te draaien. Haar haar was rossig. Ik keek nog eens beter. Ze was bijna als een hond. Ik keek recht in de ogen van een bacterie. Toen eindigde de droom. Het leven gaat niet altijd zoals we willen omdat er hogere wetten zijn van de natuur. De mens wordt meegesleept met de natuur en heeft niets in te brengen, want mensen zijn babies die niets weten. Alles bestaat uit vele laagjes, alles is kaleidoscopisch. Alles wat de mens ziet is gezichtsbedrog omdat hij nog niet in de diepte kan kijken. In het ragnarok brak de wolf Fenrir los van zijn keten om op zoek te gaan naar de afgoden van de mensen om die te verslinden. De wolven zijn naar de mens op jacht. Toevallig beginnen de wolven ook weer terug te komen in Nederland, en ze zijn al tot de Veluwe gekomen. De wolf kent de geheime paden die bedolven zijn onder de illusies van de stad. Hij kan ze weer opgraven en vinden en je er doorheen leiden. Boek 3 in de vur zegt : 1. Door de ondergrondse tunnels van de stad kon hij uiteindelijk uit de stad ontsnappen. Hij rende de rode hei op. De indianen noemen de steden glitterwerelden van illusie, van gezichtsbedrog, want er ligt zoveel van de indianen nog verborgen onder deze steden. De mens bouwt er altijd weer lagen overheen. De wolf brengt de mens weer terug naar de verborgen lagen van de natuur. De wolf totem is dus een gids. Mensen hebben elkaar misleid en vastgezet, en daarom moeten deze banden doorbroken worden. Het is ter beveiliging van de geestelijkheid van de mens. De wolven beeldden de geestelijke voorouders en oorsprongen uit, en breken de muren tussen leven en dood, tussen het weten en vergeten. Je hebt misschien wat goeds gevonden, of denkt dat je iets goeds hebt gevonden. – Een mens maakt bezwaar, en probeert het misschien zelfs kapot te maken. Je moet dan de strijd aangaan. Het goede wat je hebt gevonden in veiligheid brengen, koesteren, beschermen, en misschien zelfs voor je eigen leven vechten. Misschien dat het niet klopt wat de mens die bezwaar maakt zegt of doet, maar het is een teken dat datgene wat je hebt gevonden gezuiverd moet worden en verdiept, en dat er een verbinding met nog wat anders moet komen, of misschien een nuance. Daarom moet je er de echo van volgen, de wolf, want oorspronkelijk komt het van de bron. Iets roept je terug, iets roept je verder, iets roept je dieper, en deze echoes vervormen in de wind. Maar je moet strijden. Je moet er doorheen prikken. Je kunt niet in ontkenning of goedpraterij gaan leven, maar dit zijn hulpmiddelen waarvoor de wolf staat, en de wolf leidt ook in de strijd. Alles komt oorspronkelijk uit de hemelse kennis, en het valt neer als een waterval, en de mens, het brein van de mens, gaat het vervormen. Daarom moet de wolf komen. Er was een eeuw van de wolven, een tijdperk van de wolven, maar de mens is afgedwaald of ontvoerd. Er is wonde en zonde. Ben je verwond, zondig dan niet, maar keer terug tot het wolvenmedicijn van de natuur. Moeder natuur zendt haar wolven om haar kinderen terug te halen, te doen ontwaken. De wolf kent de tijden om te strijden, verwond te zijn en te helen. De wolf kent ook de gidsen hiertoe. De wolf heeft de kennis hiertoe en de moderne mens heeft de wolf als zodanig niet herkend, maar de indianen en germanen hadden deze kennis wel.
kaaskoppen Het dorpje werd geplaagd door lawines, en de inwoners moesten geevacueerd worden. Hiervoor was een trein gekomen. Het sneeuwde. Hij liep door de hoge pakken sneeuw met wat tassen en koffers naar de trein toe. Zijn leven flitste aan hem voorbij. Hij had altijd een voorliefde voor treinen gehad en begreep nu waarom. Het was donker. In de trein kwam hij in een coupé tegenover een oude vrouw te zitten. Hij kende de vrouw niet. Hij begon hele verhalen tegen haar op te hangen, waarvan ze slaperig werd. 'Kaaskoppen,' mompelde de vrouw ineens. 'Ze hebben van het domkaas gegegeten.' 'Wat ?' vroeg de man. 'Ze hebben een kaasfabriek,' zei de vrouw. 'Wie ?' vroeg de man. 'Zij,' zei de vrouw. 'Ze hebben van het domkaas gegeten, die kaaskoppen.' 'Ik begrijp er niets van,' zei de man. 'Hoeft ook niet, hoeft ook niet,' zei de vrouw. 'Ik begreep ook niets van uw verhaal.' 'Het domkaas ?' vroeg de man weer. 'Wat is het ?' Ergens in een tropisch gebied stapten ze uit. De man kreeg hier een kamer ergens, in een hotel, en hij bleef maar denken aan het domkaas en wat de vrouw gezegd had. Hele boeken begon hij erover te schrijven. Hij wist niet wat het was, maar verzon het gewoon. Hij vroeg mensen sinds toen vaak : 'Heb je soms van het domkaas gegeten ?' Ook schold hij mensen vaak uit voor kaaskop. Hij vond ze zo inhoudsloos. Hij herinnerde zich dat het dorp waaruit hij geevacueerd was nog wel erger was. Misschien dat het wel goed was dat de lawines waren gekomen. Hij leefde nu bij andere soort mensen. de heer is mijn herder – een indianen medicijn
'De Heer is mijn herder, mij ontbreekt niet … Hij doet mij nederliggen in grazige weiden … Hij leidt mij langs stille wateren …' We zongen het vaak voor het slapen gaan. Er waren verschillende versies van dit lied. Ik denk dat het één van de liederen is die wij voor bedtijd het meest hebben gezongen tijdens de jeugd. 'Hij voert mij aan rustige wateren … zelfs al ga ik door een dal …' Mijn predikanten bibliotheek staat ook vol met indianen boekjes. Het boekje 'door indianen opgevoed' uit 1957 spreekt ook over dit lied. Jim was door een beer aangevallen en had toen zeven jaar onder de indianen gewoond. Hij was ernstig verwond geraakt, en werd zo bijna geheel indiaan, maar krijgt dan toch weer heimwee naar de blanken. Dan krijgt hij een brief van zijn bijna vergeten broer Jonnie. Aan het einde van het boek heeft Jim nog maar één ding over, maar het is het belangrijkste van alles, namelijk zijn indianen medicijn. Innerlijk was hij nog steeds een indiaan. Hij had eens een medicijnlied gehoord in zijn droom. En het medicijnlied bevatte bovenstaande woorden uit psalm 23. Ik had vroeger altijd veel nachtmerries als kind, en het lied was altijd een soort medicijn voor mij. Toen hij zijn broer weer had ontmoet maakte zijn broer voor hem het lied af en zei toen : 'Ik zal in het huis des heeren verblijven tot in lengte van dagen.' Dat was het medicijn. Jonnie zei dat het psalm 23 was en dat moeder het weleens voorlas als ze ziek waren. En Jonnie vertelde dat Jim eens ziek was, koorts had door de honger en dat hij zichzelf had verwond. Dat is wat een medicijndroom is, een nachtmerrie. En hij kreeg een nachtmerrie van een beer. Calvijn stelt dat sommigen het hebreeuwse woord voor weiden of grasvelden vertalen in hutten, of we kunnen dan aan tenten denken, indianententen. Dat zijn dus de woningen van de natuurmensen, waar Jim ook een tijd bij geleefd had. 'Hij geneest mijn ziel' betekent letterlijk 'de terugkeer' stelt Calvijn, oftewel de regressie, de beweging na de reformatie. Dit is het tijdperk van de terugkeer van de regressie, want de mens heeft meer losgelaten en verdraaid dan lief was, allemaal door vleselijke smetvrees. De mens moet weer terug naar de natuurvolkeren, naar Israel, Egypte en de indianen volkeren. Vandaar dat mijn predikanten bibliotheek ook vol staat met indianenboeken omdat die erbij horen. De slotsom, stelt Calvijn, is dat God ons niet alleen laat, maar dat we door Hem worden opgevoed. God heeft zijn plicht hierin volbracht, maar wat doen wij ? Ja, maar ik ben atheist. – Dat maakt niet uit. God is ook atheist. God staat voor de kennis, als een zinnebeeld, voor de intelligentie. Ik neem aan dat je als atheist daar juist op gericht bent ? Ja, maar ik ben van een andere religie – Dat maakt niet uit. God is niet van een bepaalde religie, maar spreekt in diverse talen en culturen tot de mens. Daartoe is de terugkeer. Hoe dieper je terugkeert, hoe meer je ontdekt hoe alles aan elkaar verbonden is. Dan kom je tot een hemels amalgaam. Dan proef je honing in je mond. Minder vleselijk zijn, minder eenzijdig, dan kom je er vanzelf wel en zal God je paden leiden. Ja, maar ik houd niet zo van het woord God. Dat klinkt teveel als trucage. – Dat maakt niet uit. Dan vertaal je het gewoon in een ander woord, maar ik spreek nu Nederlands. Het gaat erom wat ik ermee bedoel. Ja, maar ik ben geen fan van Calvijn. – Ik ook niet. Maar toch heeft hij hele belangrijke dingen gezegd voor de reformatie, en heeft God door hem heengewerkt. God slaat ook met kromme stokken recht, net zoals Mohammed hele belangrijke dingen heeft gezegd. Ja, maar kun je dan misschien ophouden met het opnoemen van God en Calvijn ? – Nee, dat kan ik niet. Want ik heb als predikant de taak om een andere betekenis aan deze algemeen ingeburgerde woorden te geven. Er gaat een nieuw idioom komen, namelijk dat van de regressie. Alles gaat herzien worden. Zoals Kimhi sprak : 'Alles herhaalt zich, maar dan met verandering van de voorwaarden en begrippen.' De Heer is mijn Herder – En zo zijn wij ook als herders aangesteld, om de kudde te beschermen, en als we zomaar God en Calvijn overboord zouden werpen zonder het te verdiepen en te nuanceren, dan zouden de roofdieren komen. Israel en Duitsland, oftewel exodus en reformatie, zijn belangrijke onderdelen van het shamanistische indianen medicijn.
Jim had tijdens zijn verblijf bij de indianen de grote medicijndromen van de indianen gehoord die ze vertelden. Jim was door hen geadopteerd en werd door hen opgevoed. Elke indianenjongen moest een indianendroom krijgen. Die krijgt hij pas als hij dagen achtereen alleen is geweest, heeft gevast en zichzelf heeft getuchtigd. In Jim's medicijndroom kwam de beer hem telkens aanvallen en telkens weer moest Jim hem bezweren met de woorden van de Heer is mijn herder. Uiteindelijk verdween de beer en viel Jim in een diepe droomloze slaap. Ik kan mij heel erg vereenzelvigen met Jim, want ik groeide op met natuur Surinamers die mij ook deze dingen leerden, en ging naar een charismatische kerk later en naar een charismatische school, waar ik ook mijn Surinaamse levenspartner van die tijd leerde kennen. Maar dat mocht allemaal niet van mijn familie. Het werd totaal belachelijk gemaakt omdat het niet van hun kerk was. Dat zou je dan kunnen vergelijken met de aanvallen van de beer. De stamleider van de indianenstam waar Jim was geadopteerd was genaamd Scalpenketting, en de scalpen die daar hingen leken erg op het haar van familie leden. Jim voelde zich verscheurd tussen twee werelden. Hij werd gewaarschuwd niet met een indiaanse te trouwen, want die hadden zoveel familie. Ik heb ook de extremen en excessen van de charismatische beweging gezien, en hoe ze daar ook veelal van alles een markt maken, dus ik trok door, en ook ik ben weer deels teruggekeerd tot de reformatie, maar dit keer tot de bron, dus dieper dan waar mijn familie terecht was gekomen, en ik zag hoeveel alles ontspoort was van de reformatie. Daarom kreeg ik dromen over de regressie, dat er daadwerkelijk een terugkeer zou moeten komen, voor degene die zou durven, net zoals Jim terugkeerde maar altijd indiaan bleef in zijn hart, maar dit juist verdiepte door zijn terugkeer, want beide kanten begonnen nu elkaar uit te leggen en te laten zien dat het bij elkaar hoorde als je maar diep genoeg zou gaan. Dus reformatie en regressie gaan hand in hand. Het gevaar ligt dus in smetvrees ergens te blijven steken. Het gevaar ligt er in je hoogmoed en betweterigheid voor het eenzijdige, racistische vlees te kiezen, wat de ander geen ruimte meer biedt. Vandaar dat we psalm 23, het indianen medicijn, meer dan ooit nodig hebben. David ging tekeer tegen de leeuwen en wolven die de kudde probeerden te verslinden. Ook aan het einde van het boek 'door indianen opgevoed' gaat Jim op geestelijke wolvenjacht. Hoe kunnen wij tot de herder komen als wij geen herder willen zijn over anderen ? Ieder stamlid heeft een bepaalde bewaak en bewaar taak, wanneer het aankomt op de bescherming van de ander : een stuk ehbo, en een stuk empathie, ook met een stuk onderwijs. Het gaat dus niet om de herders afgod, maar om het werkwoord : herderen, en dat betekent geherderd worden om te herderen. Vergeven betekent doorgeven namelijk, zoals de ger. gem. predikant J.M. Kleppe (1930) stelde in zijn boekje 'op saffieren gegrondvest' (1977). Calvijn stelt bij ps. 23:5 'gij zult de tafel aanrichten' dat dit ook weer werkwoorden zijn, die ook op het persoonlijke betrokken moeten zijn : iemand voedsel geven, zoals een vader aan zijn zoon. Hij geeft hiermee een vertaling wat het herderen betekent, namelijk ook vanuit mildheid, zonder te klagen, de ander voedsel toe te dienen, vanuit een vrijgevig hart, ook al wordt de gever door vele kwaadwilligen benijd en wensen ze zijn ondergang, en ook al trachten ze deze weldaad van god bedrieglijk voor te stellen. God houdt hierdoor niet op met geven, en zo moeten de gevers ook niet moede worden te geven. God blijft welwillend en weldadig, en zo dienen wij dat ook te blijven. Dat is wat herderen en geherderd worden inhoudt, want als wij niet vergeven, niet doorgeven, zullen we zelf ook niet gegeven worden, en dat is een natuurwet. Wij zijn namelijk allemaal delen van een lichaam, dus wat je de ander, je naaste, aandoet of onthoudt, dat doe je slechts jezelf aan. Je kan soms in je boosheid zeggen : Ik doe het niet meer. Ze kunnen me allemaal de pot op, of nog erger : Krijg toch allemaal de klere. Maar dan zijn er altijd andere wegen om te geven, of je geeft gewoon aan anderen. Iedereen heeft weleens zulke breekpunten, en dan mag je de koers veranderen. Maar blijf varen. Geef niet op in het herderen. Zoek desnoods weer naar het verloren schaap als je
de grote kudde achterlaat die je voor de zoveelste keer heeft bedrogen en verraden, maar blijf zoeken, en blijf herderen. Ga niet met pensioen. Laat egoisme en onverschilligheid je niet naar de keel vliegen. Generaliseer ook niet teveel in je wraak en woede. Je mocht eens meer kapot maken dan je lief is. Wij mogen boos zijn, maar laat de zon niet onder gaan over je boosheid. Wees boos, maar zondig niet, wordt daarmee bedoeld. Wees gericht en heilig in je boosheid. Je strijd tegen een leeuw of een wolf, juist om de schapen te beschermen. Verlies je doel niet uit ogen. Wees gericht in je bitterheid, genuanceerd, opgeleid en geletterd. Laat je bitterheid niet roekeloos en oeverloos zijn, ongeoefend en allesverwoestend. Maar profeten hebben het soms zo moeilijk en dragen zulke lasten dat ze niet meer willen leven, dat ze hun geboortedag en moederschoot waaruit ze kwamen vervloekten. Zo erg is dat kruis, dat het ondragelijk is geworden en ze eronder lijken te bezwijken. Maar alleen zo kan het algemene, collectieve, familiaire vlees dat ze dragen en wat hen stalkt afsterven. Dit is dus iets geestelijks en zinnebeeldigs, en mag als zodanig ook binnen proporties geinterpreteerd worden. Juist in het herderen mag je zo ook leren voor jezelf te zorgen, jezelf te voeden, jezelf te onderwijzen, als je eigen moeder. En op die basis kun je wat voor anderen betekenen. Soms liggen daar hele grote hiaten tussen, hele grote en diepe woestijnen, grote duisternissen, maar daarvoor is psalm 23, het indianen medicijn. Er zal voor je gezorgd worden, ook al zie je dat soms niet. Ook al heb je geen houvast in dat dal van diepe duisternis. Toch wordt je geleid. Toch is er iemand die je vasthoudt. Toch is er iemand die hier al doorheen is gegaan. Die al je noden kent, al je gedachten, al je verwarrende gevoelens en strijd. Het is geen afgod, maar een werkwoord wat uit de diepte komt. Alles is er al. Dit pad is al uitgestippeld in de oneindige en eeuwige kennis. Calvijn stelt daarom worden wij met gematigdheid beteugeld en tegengehouden. Zo niet, dan zouden we in buitensporige rijkdom geheel ten onder gaan. Er is een bepaalde maat voor ons aangelegd, een bepaald ritme. De natuur weet wat hij doet. Daarom spreekt David ook gewoon van een tafel, in plaats van een voerbak voor zwijnen, stelt Calvijn. De Kannibaalse Bruid Hermien van de Straaten kwam thuis. Haar vriend zat op de bank een krant te lezen. Ze schonk koffie in voor haarzelf en haar vriend, en ging naast hem zitten. 'Wat ben je aan het lezen ?' vroeg ze. 'Oh, niets,' zei haar vriend. 'Je weet wel, het is daadwerkelijk niets. Ik ben hier gewoon weer eens mijn tijd aan het doden.' 'Ik weet het,' zei Hermien. 'Zal het ooit nog eens anders worden. Ik ben een boek aan het lezen. Zal ik het je eens laten zien ?' Ze haalde een boek uit haar tas en gaf het aan haar vriend. Hij bladerde het eens rustig door. 'Interessant, Hermien,' zei hij. 'Ik wil het ook wel lezen als je het uit hebt.'
Hermien glimlachte. Ze stond op na een tijdje en schonk nog wat koffie in. Midden in de nacht werden ze wakker. Er stond een mannetje voor hen, met een puntmutsje met wat belletjes. Het leek wel op een klein narretje. 'Ik ben Kraak,' zei het mannetje. 'Doe drie wensen, maar ze moeten wel voor jezelf zijn of voor je huis.' 'Ik zou me wel wat beter willen voelen,' zei Hermien slaperig. Ze was zo moe dat ze weer in slaap viel, en haar vriend was alweer in slaap gevallen. De volgende ochtend sneeuwde het, en Hermien voelde zich vrolijk en warm. Ze had geen moeite met opstaan, zoals ze dat eerst wel had. De nacht erop was het mannetje er weer. 'Je mag nog twee wensen doen,' zei het mannetje. 'Oh, Kraak,' zei Hermien, 'ik zou graag een wat betere relatie willen hebben met mijn vriend. Het is al wel goed, maar het kan veel beter.' De dag erop werden ze allebei blij wakker, en lagen een hele lange tijd in elkaars armen, wat ze eigenlijk nooit echt lang deden. 'Hermien,' zei Ewout, 'ik voel me ineens zo anders, zoveel beter.' 'Het komt door dat mannetje,' zei Hermien. Maar Ewout kon zich er bijna niets meer van herinneren. Ze hadden nu eigenlijk alles wat ze nodig hadden, en waren tevreden. Buiten scheen de zon in de sneeuw, en Hermien schonk weer koffie in. Koffie was altijd goed geweest tegen depressies, maar nu was de lucht zo helder. Die dag fietsten ze samen door het bos, maar ineens werd Ewout van zijn fiets afgeduwd. Een speer vloog dwars door Hermien heen, en ze viel bloedend op de grond. 'Grijp hem,' zei een luide stem. Ewout stond op en keek recht in de ogen van een groep wilden. Hij werd vastgegrepen en dieper in het bos gesleurd. Hij werd in een hut geduwd waar allerlei uitgehongerde mannen zaten. 'Welkom,' zei een oude man. 'Wat is dit hier ?' vroeg Ewout. Een van de mannen werd gegrepen en uit de hut gesleurd. Buiten stond er een vrouw opgedost met veren. 'De kannibaalse bruid,' zei de oude man. Ewout schrok wakker. Hij greep naar Hermien, maar die was er niet. 'Och, natuurlijk niet,' dacht Ewout. 'De relatie is verbroken. Ik ben een alleenstaand man.' Ewout was blij dat de relatie was verbroken, want Hermien was een verschrikkelijk mens, zeer wreed, ongevoelig, onbetrouwbaar en onberekenbaar. Hij was beter af zonder haar. Toen Ewout door een stukje bos naar zijn werk fietste zag hij een stel kinderen een ander kind slaan met stokken. Ewout sprong direkt van zijn fiets af en nam het kind in bescherming. Het kind rilde helemaal. Na een paar woorden gezegd te hebben tegen de andere kinderen nam hij het kind mee naar huis en belde zijn baas dat hij wat later zou komen. Hij legde het aan zijn baas uit, maar die zei direkt : 'Ach, neem er maar een dag vrij voor.' Jonas heette het kind. Het was een weeskind, en het kind durfde niet goed terug naar het weeshuis. Het was er verschrikkelijk. Het kind rilde nog steeds, en Ewout deed een deken om hem heen, en gaf het kind wat te drinken. 'Lees je graag ?' vroeg Ewout. 'Ja,' zei Jonas. 'Oh, ik heb boven een hele kast vol met boeken. Kijk er maar eens tussen. Je mag voorlopig wel hier blijven, dan bel ik het weeshuis er wel over op,' zei Ewout. 'Van wat voor boeken houd je het meest ?' vroeg Ewout. 'Indianenboeken,' zei het kind. Ewout liet de boekenkist aan het kind zien. Er zaten veel indianenboeken tussen. Ewout kreeg een andere vriendin : Jeiske. Ze was een stuk aardiger dan Hermien, maar ook aan deze relatie kwam snel een eind. Toen kwam er Saskia, toen Sjanine, maar het was allemaal niet blijvend. Jonas werd meer en meer als een zoon voor Ewout, en eigenlijk kon Ewout niet meer zonder hem, en besloot hem te adopteren. Hij had echt dat fantastische vadergevoel, maar hij miste een vrouw in zijn leven, en Jonas miste een moeder. Tundra was een vrouw die Ewout wel zag zitten. Ze was lief en behulpzaam maar toch ook een beetje vreemd, alsof ze een duister verleden had. Ze kon goed koken, en was een uitzonderlijk
goede verhalenverteller, dus ook Jonas was direkt erg dol op haar. Ze had haar eigen kamer in het huis. Ze wilde 's nachts graag alleen zijn. Ze was erg wisselend van karakter. Ze hield van foto's maken en fietsen, en op een dag nam ze Jonas mee in het bos. Ze zou proberen wat foto's te maken van dieren die in het bos woonden. Na een tijdje kwamen ze de kinderen van het weeshuis tegen. 'Zo Jonas, heb je eindelijk je moeder gevonden ?' riepen ze. Ze gingen in een groep rondom de fietsen staan. Tundra werd een beetje boos, maar de kinderen duwden haar in een bosje en Jonas namen ze mee. Ze brachten hem naar een hut in het bos. 'Zo, we zullen jou eens uithongeren met alleen af en toe wat bramen, brood en water,' zei een van de kinderen. 'Je bent een verwend ding.' Ze hielden hem opgesloten in de hut, en gaven hem haast geen voedsel. Na een paar weken was hij helemaal uitgehongerd. Net op tijd vond Ewout hem, nam hem mee naar huis en belde het weeshuis erover op. De kinderen kregen strenge straffen. Tundra was een soort moeder voor Jonas, maar Jonas wist dat hij zijn vader hard nodig had. Een tijd lang durfde hij niet zonder zijn vader naar buiten. Ook Tundra had soms moeite om naar buiten te gaan vanwege het voorval. Ze zouden in ieder geval niet meer in het bos komen. De relatie tussen Tundra en Ewout werd steeds stabieler, en Jonas was er erg gelukkig mee. Voor hem waren Tundra en Ewout de perfecte ouders. Hij had het zich niet beter kunnen voorstellen. Op een nacht had Ewout weer een droom : Een spin had haar partner gevonden, en na de geslachtsdaad vrat ze haar partner op. De volgende ochtend vertelde hij het aan Tundra. Tundra had dit gevoel overgehouden aan een vorige relatie. Ook Ewout kende dit gevoel natuurlijk. In zijn ogen was Hermien die spin. 'Maar we hebben het overleefd,' zei Ewout, 'of er is gewoon leven na de dood.' 'Weet je wat kannibalen geloven ?' zei Tundra. 'Dat wanneer ze iemand hebben opgegeten dan hebben ze die kracht overgenomen, dan hebben ze de ziel van die persoon overgenomen. Zo voelen ze zich machtiger in de strijd om te overleven.' 'Ja, dat heb ik ook eens gelezen,' zei Ewout. 'Maar ik kan jou ook wel opvreten, maar dan van liefde.' Tundra glimlachte. 'Dus ik ben een soort gebakje voor jou ?' 'Veel lekkerder,' zei Ewout. 'En ben ik dan een kannibaal ?' 'Ik denk het wel, Ewout,' grapte Tundra. 'Ik moet nu zeker voor je oppassen.' 'Ach, er is nog hoop voor ons,' zei Ewout. 'We kunnen een banketbakkerij beginnen.' 'Dus eigenlijk is de natuur iets heel moois, als je het op die manier bekijkt,' zei Tundra. 'Het is om ervan te leren.' 'Juist,' zei Ewout. 'Dus, dan ben ik jouw kannibaalse bruid ?' vroeg Tundra. 'Als je het mij vraagt wel,' zei Ewout. 'Maar dan op een hele andere manier. Jij kan al dat nare weer recht krijgen.' 'Wat kun jij toch rare verhalen vertellen,' grapte Tundra. 'Nou, jij kan er ook wat van,' lachte Ewout. 'Ik heb het heel moeilijk gehad,' zei Tundra. 'Maar sinds ik jou ken ben ik gelukkig. En bij Jonas heb ik dat echte moedergevoel.' Ewout zette de t.v. aan. Er was een oorlogsfilm op, en op de andere zender een praat programma. 'Laat Jonas maar even naar een kinderprogramma kijken,' zei Tundra. Ewout schakelde over. Tundra en Ewout gingen in de achterkamer even wat koffie drinken, terwijl Jonas t.v. ging kijken. 'Ewout,' fluisterde Tundra. 'Er zijn zoveel kinderen zoals Jonas eerst was : Ongelukkig in een weeshuis, ongeliefd, gebroken, trauma op trauma, en er lijkt geen einde aan te komen. We hebben een groot huis. Waarom zouden we geen tweede kind adopteren ?' 'Goed idee,' zei Ewout. 'Ik zou zelfs mijn huis wel willen uitbouwen om zoveel mogelijk kinderen onder te brengen. Maar de kinderen moeten het dan zelf ook willen.'
Met een telefoontje was het snel gedaan. Ewout en Tundra mochten een kijkje komen nemen op het weeshuis om over hun plannen te vertellen. Sommige kinderen waren enthousiast. Anderen niet. Drie kinderen wilden het weleens op proef proberen. 'Jaap Edema, Gerout van Huizen en Liesbeth van Tongeren.' Maar het werd geen succes. Ze konden niet met Jonas opschieten en ze waren vernielzuchtig. Ewout besloot wat dieren in huis te brengen, zodat Jonas niet zo alleen was. Maar naarmate Jonas ouder werd werd hij steeds stiller en trok zich steeds meer op zijn kamer terug. Toen hij twintig was trouwde hij met een meisje, maar het huwelijk was binnen drie jaar kapot, en hij kwam gebroken weer thuis. Ewout en Tundra wisten altijd al wel dat het een kannibaalse bruid was waarmee hij was getrouwd. Ze hadden hem nog gewaarschuwd, maar zonder resultaat. Hij was weer een ervaring rijker, en kreeg zijn oude kamer terug. Snel had hij weer een vriendin, en toen nog een, maar nooit koos hij echt de gemakkelijksten uit. Ewout hoopte dat hij ooit iemand zou vinden als Tundra. Maar op een dag raakte Jonas betrokken bij een auto-ongeluk en raakte verlamd. Het leven was als een kannibaalse bruid voor hem, en Ewout en Tundra waren er kapot van. Ze hadden gehoopt dat hij gelukkig zou worden, en dat hij zijn leven zou kunnen opbouwen, maar het was nu een afhankelijk kasplantje. Na een paar maanden stierf Jonas als gevolg van het auto-ongeluk. Ewout en Tundra waren weer alleen. Het was moeilijk, maar ze hadden elkaar. Weer gingen ze naar het weeshuis om te kijken of ze een nieuw kind konden adopteren, maar niemand was zoals Jonas. Toch wilden ze het wel met een nieuw kind proberen dat wel een beetje op Jonas leek. Het jongetje heette Huib. Maar Huib was ernstig ziek en stierf na een paar maanden, en weer waren Ewout en Tundra alleen. Het leek alsof de kannibaalse bruid weer had toegeslagen. Het leven was zo fragiel als een nachtvlinder. Ewout keek naar buiten, en keek naar een bij gaande van bloem tot bloem. Ook zag hij wat vliegjes in een spinnenweb, en zelfs een vlinder. Ook hier zat een betekenis in. Ook dit kon omgedraaid worden. Tundra zat achter hem en had haar armen om hen heengeslagen. Hij miste Jonas en ook Huib, maar Tundra was zoveel dichterbij ineens om al die lege plekken op te vullen. Het leek alsof er in zijn binnenste broodjes werden belegd en opgewarmd. Het was een manier om dichter naar elkaar toe te groeien. Ewout had een brok in zijn keel. Ja, hij was echt depressief, maar Tundra was zijn lichtpuntje. 'Zoveel is er van ons gegeten,' zei Ewout, 'en nu eten wij elkaar door de liefde, als een weg uit deze woeste wereld.' Tundra knikte. Midden in de nacht werd Ewout wakker van een droom. Hij droomde dat er een nachtvlinder op zijn hart zat. Hij miste Jonas en Huib zo, en brak in tranen uit. Ook Tundra werd wakker en troostte hem. Ze hield hem in zijn armen totdat hij rustig werd. 'Heus,' zei ze, 'eens zullen we alles terugkrijgen. Er is leven na de dood.' And you will fly, On the wings of today, And you will be going back to remember yesterday, And you will fly, On the wings of love, today, And you will be going back to remember yesterday, Yes, you will fly high, On the winds of love, today, And you will be growing up to be free from yesterday
het verboden woord – het kehatitische voorhangsel Het boek numeri, in de woestijn, is het vierde boek in de Israelitische uitgave van het O.T. Numeri is de latijnse naam, maar het kan naar het voortijdse Name-Oru teruggeleid worden, oftewel de kennis van het kruis. In dit boek vinden we het opmerkelijke verhaal van Mozes en de slang terug, in Numeri 21. De slang is aan een paal of aan een kruis, als beeld van de gekruisigde, wat klaarblijkelijk nodig is om die hemelse en voortijdse, oorspronkelijke kennis (Name) te ontvangen. Dit ligt nog steeds in de naam Suri-Name besloten. Daarom is het land Suriname, wat nog grotendeels oerwoud is, nog een beeld van het oorspronkelijke paradijs, en daarom van belang. Mozes wees op de slang aan de paal of aan het kruis, en dat had hij van zijn egyptische opvoeding en educatie overgenomen. Daarom is de egyptologie ook onmisbaar om de context van het O.T. te begrijpen. Wij pleiten er daarom ook voor dat elke predikant een egyptologische scholing ontvangt. De Hebreeuwse naam voor het boek is Bemidbar, in de wildernis, of in de woestijn, wat in de Griekse septuagint werd tot Arithmoi, en in de Latijnse vulgaat tot Numeri. Beiden, zowel de Griekse als de Latijnse naam voor het boek numeri betekenen 'tellingen' of 'getallen'. In de israelitische talen betekent de telling echter de kastijding. De Bilha stelt hierover : 'Tellen is in het Hebreeuws ook kastijden, pkd, van het Egyptische pgd (pega-t, peg), wat doorgang betekent en ravijn, leegte, van pega, het openen van een boekrol.' Als we de betekenis van het boek Numeri willen verstaan, dan komen we dus al snel terecht bij de noodzaak van studie. Kastijding is dus een taal met een bepaalde boodschap, een bepaald onderricht. Daarom gaan wij in het leven ook door veel kastijding heen. Zonder dit zou het niet best zijn. Vandaar dat Mozes al op de paal wees, op het kruis, en de slang is ook een beeld van de gesel, de roede. Het hele boek Spreuken gaat er ook over hoe belangrijk de tucht is. Deuteronomium 27 zegt : 11 Op die dag gebood Mozes het volk: 12 Wanneer gij de Jordaan overgetrokken zijt, zullen zich op de berg Gerizim opstellen om het volk te zegenen: Simeon, Levi, Juda, Issakar, Jozef en Benjamin. 13 En op de berg Ebal zullen zich opstellen om te vervloeken: Ruben, Gad, Aser, Zebulon, Dan en Naftali. 4 Als gij dan de Jordaan overgetrokken zijt, zult gij deze stenen, ten aanzien waarvan ik u heden opdracht geef, op de berg Ebal oprichten en met kalk bestrijken. 5 Ook zult gij daar een altaar bouwen voor de Here, uw God, een altaar van stenen, die gij niet met ijzer zult bewerken. 6 Van onbehouwen stenen zult gij het altaar van de Here, uw God, bouwen, en daarop brandoffers brengen aan de Here, uw God. De hele bijbel door gaat het erover dat deze offers niet letterlijk zijn, maar geestelijk. Het ware offer is namelijk de gehoorzaamheid en de stilte, om God's stem te verstaan en volgen. In de exodus werd het volk in tweeen verdeeld : De ene helft stond bij de berg Garazim, wat piercings, besnijdenis (kastijding, onderricht, studie) betekent, en de andere helft stond bij de berg Ebal, naaktheid. Naaktheid (profetische openbaring, profetologie) en besnijdenis (demonologie) waren de twee fundamenten voor het volk in het beloofde land. Woord en kastijding (studie) zijn dus onlosmakelijk aan elkaar verbonden. In psalm 102 bidt de psalmist daarom ook ontbloot. Zo is er niks tussen de mens en God.
Als we om ons heenkijken zien we een volk afgevallen van God. Ze studeren niet, offeren dieren in plaats van de gehoorzaamheid bedrijven als het ware offer. Ze roddelen en liegen alsof het een lieve lust is, en hebben geen stil hart voor God om zijn woorden te ontvangen. Vandaar dat het volk moet terugkeren tot numeri, de kastijding, de studie, en tot de twee pilaren van deuteromium 27 : de besnijdenis en de naaktheid. Ken deze metaforen. Heb geen bedekkingen tussen jou en God. Verscheur je kleren. Keer weer terug tot de natuur. Het is zeker niet letterlijk. Als je je kleed, kleed je dan eenvoudig, of profetisch. Als je je kleed, kleed jezelf dan sober, of profetisch, want er zijn zeker profetische sieraden. Er is zoiets als heilige en vertellende materie. Het wil niet zeggen dat we daadwerkelijk in een hutje op de hei moeten gaan leven. Er mag heilige kunst zijn, en er is ook zoiets als heilige kleedkunst. Ken de hemelse mode hierin. Ken de profetische mode. Kleed jezelf niet als de afvalligen, maar soms zijn wij kameleonen. Hen van twintig jaar en ouder moesten geteld worden, de mannen, om in het leger te dienen. De Bilha zegt hierover : 'Leger is tsaba, en dit is de geestelijke oorlog, maar ook gewoon tentdienst, tabernakeldienst. Er is nooit een directe oorlog, en ook nooit directe communicatie. Het gaat via de priesterdienst.' Twintig is in de israelitische grondtekst het getal van de opvoeding, van de opstanding ook, en het is verbonden aan het betalen van belasting. Omdat twintig een dubbele tiende is als belasting duidt het op het dubbele kruis : 'de andere wang toekeren', de extra mijl begaan, ook als een beeld van het eeuwige kruis en het geduld (hongeren). Er moest een soort verzoengeld neergelegd worden voor iedere krijgsman, voor iedere tentendienstknecht dus. Dit zoengeld was genaamd de kaphar : Ex 30: 16 En gij zult het geld der verzoening van de Israëlieten nemen en het bestemmen voor de dienst in de tent der samenkomst; het zal voor de Israëlieten tot een gedachtenis zijn voor het aangezicht des Heren ter verzoening voor hun leven. 12 Wanneer gij het getal der Israëlieten bij de telling opneemt, dan zullen zij, ieder voor zijn leven, aan de Here een zoengeld geven. 14 Ieder die tot de getelden gaat behoren van twintig jaar oud en daarboven, zal de heffing voor de Here geven. Het geld is er een beeld van dat de ziel bedekt moest worden met het bloed van het afgeslachte vlees, het ego wat moest sterven. Zo wordt een mens dus in het hemelse leger of de hemelse tentendienst ingewijd, door het kruis. Het is de mens zelf die moet sterven. Dit loopt helemaal terug tot het oude kaphar beeld van Egypte, of van kheper, de kever waarin ra veranderde tijdens de wedergeboorte in de onderwereld, waarin de nacht overging tot de rode dag. Dit is een beeld van vuilverwerking. Dit is de daadwerkelijke betaling van het losgeld, waarin de mens zijn leven aflegt om tot het hemelse leger te behoren, en de oorlog is tegen het zelf. Het is dus oorlogsgeld. Dit geld is in het Aramees zowel een bestraffing van het vlees als de behoudenis van de ziel. Het kan niet losgekoppeld worden. Ex. 21: 30 Indien hem een zoengeld opgelegd wordt, dan zal hij alles wat hem opgelegd wordt, als losprijs voor zijn leven geven. (prqn) De Levieten moesten zorg dragen over de tenten en dat men zich aan deze voorschriften hield, en natuurlijk is dit symbolisch. In de wereld om ons heen zien we ten eerste dat men dit alles verletterlijkt heeft, en ten tweede dat alles vervaagd is geraakt, zijn betekenis heeft verloren, en ten derde is het zo ook zwaar corrupt geworden. Zo kwam de mens tot afgoderij aan de mammon, vleselijk geld. Omdat de mens het heilige kaphar principe had vergeten. De Levieten waren dus opgesteld over de tentendienst om ervoor te zorgen dat onbevoegden er niet
mee weg zouden lopen. Levi moest zich daarom legeren rondom de tenten. C. Vonk beschrijft zo in zijn 1966 commentaar op Numeri in de voorzeide leer de Levieten als een isolatie gordel. De Levieten hadden in die zin een bemiddelende taak. C. Vonk stelt dat het toch een dienende taak was. Het was een beveiligings systeem. Het ging om de inwijding van weerbare mannen, geen mannen die zomaar ruggegraatloos zich aan één of ander systeem overgaven zoals vandaag de dag gebeurd. En door de kaphar werden deze mannen dus ingewijd, door kepher, oftewel ze hadden zich vuilgemaakt. Dit is niet slechts iets geestelijks en afstandelijks. C. Vonk noemde de komende vleeswording van het Woord en de paradijs aarde die zou komen. Toen ra een ontmoeting had met kepher in de onderwereld, en tot kepher werd, bedekt met het morgenrood, was deze opstanding een inwijding in het hemelse leger en de hemelse tentendienst. C. Vonk stelt in zekere woorden dat het kaphar principe niet kan werken zonder de onttroning van Ruben : Genesis 49: 3 Ruben, mijn eerstgeborene zijt gij, mijn sterkte en de eersteling mijner kracht, de voornaamste in hoogheid, de voornaamste in vermogen. 4 Gij, die opbruist als water, gij zult de voornaamste niet zijn, omdat gij uws vaders bed beklommen hebt; toen hebt gij het ontwijd. Hij heeft mijn legerstede beklommen. Als zodanig werd Ruben ingewijd, en kreeg een tweede legerplaats aan de zuidelijke zijde. De mens mag in de onderwereld weer tot een zeker koningschap komen, het koningschap over het zelf, na de onttroning van het vlees, en dit koningschap is gewijd aan moeder aarde, zoals ra ook koningschap verwierf in zijn reis onder de aarde. Hij zwierf net als ishmael samen met heker (godin van honger) door de wildernis, en uiteindelijk kwam ishmael tot mekka waar hij ingewijd werd in de islam. Heden ten dage is Egypte dan ook een islamitisch land. In Israel is 18% islamitisch, dus dat is negen keer zoveel als de 2% christenen in Israel. Het is daarom van belang het rode orakel te kennen, het hiti bloed orakel, ook wel het aten orakel in Egypte, om zo om te kunnen gaan met de drama en horror om ons heen. Wat een gruwel hebben ze van Aäron gemaakt in het westen, terwijl het komt van het egyptische ra-nun, oftewel ra die in de amduat tot de wateren van nun komt waarin hij blijft inzinken tot wedergeboorte. De drie zonen van Levi staan voor drie groepen Levieten : Gerson, Kehat en Merari. We gaan dit bespreken. Laten we beseffen dat het kaphar principe ook op deze manier symbolisch wordt toegepast wetende dat de eerstgeborenen werden vervangen door de Levieten, en dat in principe ook Ezau op die manier zijn eerstgeboorte recht opofferde om zo via de kaphar ingewijd te worden in de tentendienst. Men dient hierin de grondteksten uitvoerig te kennen en te begrijpen en hoe dit terugleidt tot de Egyptische bronnen, maar we zien ook dat bijvoorbeeld in de exodus het eerstegeborene symbolisch moest sterven om zo de zee door te kunnen komen tot de wildernis en daarna tot het beloofde land. De mens moet namelijk niet teren op eerstgeboorterecht, maar op studie en hemelse opname. Het gaat er niet om wat mensen op een papiertje hebben geschreven. Het gaat niet om geboortekaartjes, diploma's en certificate, om wat mensen over je zeggen of hebben gezegd. Op aarde scholen idioten idioten. De mens op aarde wacht op het woord van een ander mens, maar God's volk wacht op het woord van God en daarom worden ze vervolgd. Daarom wordt ook het indiaanse volk vervolgd, omdat ze zichtbij de natuur leven. Ook Ezau leefde dichtbij de natuur, en daarom achtte hij het eerstgeboorterecht niet. Laat al die eerstgeboorterechten en formulieren van mensen afsterven, want ze zullen toch allemaal vergaan. Het is waardeloos in God's ogen. C. Vonk (1904-1993) maakte deze opsomming over de Kehatieten :
Van de Kehatieten was a. het getal: 8 familiegroepen, 600 ingeschrevenen; b. de plaats: aan de Zuidzijde van de tabernakel; c. het familiehoofd: Elizafan, de zoon van Uzziel; en d. de taak: zij hadden te zorgen voor het voorhangsel, dat het heilige der heiligen afsloot, voor de ark, de tafel der toonbroden, de luchter, het reuk- en brandofferaltaar alsmede voor de gereedschappen, die voor de dienst in verband met de genoemde heilige voorwerpen (ark, enz.) nodig waren. Calvijn (1509-1564) bespreekt in Numeri 4 de zonen van Kahath, die als wachters, bewakers, zijn aangesteld over het heilige der heilige. Zij zouden het gereedschap wat door de priesters was ingepakt dragen. Calvijn stelt dat er een gevaarlijke taak aan de zonen van Kahath was opgedragen. 'God dreigt immers met de ondergang als zij iets van het verbodene zouden aanraken.' Daarom moest alles bedekt worden. De Vuh zegt hierover in de bespreking van 4:2 : 'Neem het aantal op van de Kehatieten onder de Levieten, naar hun geslachten en families, Dit is de geslachtslijn van Mozes en daarom belangrijk. De Egyptische kat, kt, wortel van Kehat betekent vreemde, buitenaardse, vijanden of tegenstanders, wat de buitenaardse (Orionse) natuur laat zien van de Mozes mythe. Kd, kt, betekent vormen, bouwen, natuur, het ontwikkelen van de natuur, het cirkelen, de slaap. De Kehat geslachtslijn droeg de Orionse slaap-drugs. De kt-wortel betekent ook vagina (vergelijk het Nederlanse schuttingwoord "kut".) Het betekent werk en constructie, en roep (kit, k't). Ktt, kt, betekent ook meisje. De Egyptische wortels van de Kehat geslachstlijn waaruit Mozes voortkwam waren dus vrouwelijk. Zij moesten de mens in een slaap brengen (kd, kdd, kt, slaap, en gth, kht, moe zijn.) De Kehatieten waren aangesteld over de ark, de tafel, het gerei, dieper in de tabernakel. De Egyptische khe-t wortel betekent leren, literatuur, boeken over de eeuwigheid, oftewel de voleindiging. Het is ook een woord voor rijkdom, bezittingen, dingen, het bestaan. Khet was de god(in) van de dingen die bestaan. De Khaitiu, kht, zijn de goden die de vijanden van Ra en Osiris slachten. Khau-t, khai-t, kht, is het altaar en de offertafel, waarover de Kehatieten waren aangesteld. Khata, kht, is de twee helften van de hemel. Ook is het tuingebied, wildernisgebied (khait), en een plaats van bescherming (khatha), wat ook weer terugkomt in de Mozes mythe. Khat-ta is de manifestatie, het schijnen met kronen. Khaut, de opstanding en verschijning van een god of koning, het oprijzen op de troon, de koninklijke sieraden, halskettingen, en kroon-onderdelen (khait). Khat, inscripties. Het leidt helemaal door tot de slinger, khait (van David). De Khet, kht, waren de treden van de oordeelstroon van Osiris. Khetaa was de grote troon waarop Osiris zat. De Kheti waren de inscripties op de muren. Kha-t, tabernakel. Qa-t-a, kht, was één van de twaalf godinnen die de poort van de aarde opende voor Ra. Qaut, kht, vijanden, bevuild volk. Quit, kht, medicijn, zaad. Qtt, kht, onderdeel van een strijdwagen. Ra veranderde in deze vorm op zijn tocht (qt, kht). Het komt er op neer in de Egyptologie dat het een schepper god is als het overgaan van de dimensies. Uit deze bron putte de Mozes mythe. Dit gebeurt door het draaien van de dimensies. Het komt van de wortel "draaien en slapen", als een kronkelende slang. Mozes wijst ook weer op de slang in de woestijn, opdat de mensen konden ontkomen aan het kwaad wat hen bedreigde. Mozes wees op de Egyptische wortels. Dit wordt ook wel de sluwe kunst genoemd in de Egyptische wortels, als een beeld van strategische kennis van de onderwereld.
Kait werd de grote moeder van de goden genoemd, één van de vier elementale godinnen. K-t was een algemeen woord voor moeder en vrouwen, de vagina. Het was ook verbonden aan kahit, terreur en ontzag, als een vruchtbaarheids-principe. Het was een beeld van de baarmoeder van het bestaan. Zij reed op haar strijdwagen om er flink doorheen te hakken om het product klaar te krijgen. De baarmoeder maakte veel gebruik van slachtwapens hiervoor. Dit was het Egyptische beeld van de godin, van Kehat. Zij was de oerschepster van alle dingen. Zij stond aan haar ketel. Zij was een geweldenaar die op haar strijdwagen door de lucht reed, zoals Wodan later bij de Germanen. Alles was door haar onderverdeeld in kooien van restrictie, opdat haar schepping tot stand zou komen. K't is een vreemd volk, een buitenaards volk, waar de bijbel het ook over heeft dat er een vreemd volk zou komen. Het is een deel van de hemel (kht). Het zijn de beelden van Osiris, van de doden, oftewel de herbeleving ervan. We kunnen stellen dat wanneer het vlees het heilige aanraakt, dan zal het vlees sterven. Dit is ook een beeld van de vagina, dat wanneer het vlees, de fallus, de vagina ingaat, dan moet het vlees sterven door zijn zaad te geven. Numeri 5:2 – Gebied de kinderen Israels dat zij uit het leger wegzenden. Calvijn merkt op dat God zich allerminst bezig houdt met het werk van een arts, omdat Hij juist wilde dat melaatsen uit de legerplaats geweerd werden. Calvijn stelt dat Hij door deze uitwendige inzetting en plechtigheid het volk geoefend heeft in de ijverig voor de reinheid, anders zouden ze indutten. Daarom genas God de melaatsen niet zomaar. Anders zou het volk gewoon blijven aanrotzooien en onrein met de legerplaats omgaan, omdat God het toch allemaal wel weer zou genezen. Het was om misbruik te voorkomen. De mens was altijd weer uit op misbruik, stelt Calvijn. Vonk stelt wat betreft de Kehatieten, 4 : 1-20 dat het om een worsteling gaat in de tent van de samenkomst, binnen de legerplaats, in de voorhof van de tent. Hij noemt het een militia sacra, wijzend op eerdere vertalers en exegeten, als een heilige krijgsdienst. En dit ging door de telling en de dienstplicht in de tent. We hadden al eerder gezien dat deze telling niet buiten de kastijding, de gesel, omging. Het is namelijk een discipline waarvan niet afgeweken mocht worden, en zo was er dus ook richting, wat het doel is van alle restrictie. De mens moet voelen dat hij over bepaalde grenzen niet heenkan, en dit is ook waarvan de sexualiteit een beeld is. De mens moet leiding ontvangen. Zo offert de mens zijn zaad in de tent. Zo werkt de hemelse vruchtbaarheid. Als ze over de grens heen zouden gaan zouden ze sterven. Denk aan hen die onbevoegd de ark aanraakten. Vonk vergelijkt het met een 'militia christi'. Er is dus geen leger zonder dit kruis, zonder deze gesel, deze restrictie. Vandaar dat het Kehatitische verschijnsel van belang is. Daarom stelt Vonk dat het niet zomaar domweg tellen is, maar het vervullen van een dienstplicht. Hij stelt over de taak van de Kehatieten : 'Aan de Kehatieten was de zorg toevertrouwd ,,voor de allerheiligste dingen" vs 4. Gezien de opsomming straks van hetgeen zij te dragen hadden, waaronder ook het brandaltaar uit de voorhof, dat wegens z'n zalving ook allerheiligst was, Ex. 40 : 11, zullen we bij die „allerheiligste dingen" wel niet enkel aan het z.g.n. heilige der heiligen moeten denken.' Hij noemt dan de ark : 'Allereerst de ark. Natuurlijk begint de opsomming met de ark des verbonds. „Bij het opbreken van de legerplaats zullen Aaron en zijn zonen naar binnen gaan en het bedekkend voorhangsel afnemen en daarmee (d.w.z. met het voorhangsel, dat tussen het heilige en het allerheiligste hing) de ark der getuigenis bedekken" vs 5.' (…) 'Misschien was het nodig, dat de priesters de draagstokken der ark een ogenblik uit hun ringen haalden met het oog op het verpakken van de ark in de drie kleden. Maar dan mochten zij toch niet verzuimen deze stokken weer in de ringen terug te doen. Opdat de ark daaraan gedragen kon worden door de Kehatieten. Misschien echter ook wel, omdat de Kehatitische levieten de ark niet alleen niet mochten zien, maar ook niet mochten aanraken, Ex. 25 : 15, Num. 4 : 15, 20.' We kunnen hierbij ook denken aan het mysterie van de boom der kennis in het
paradijs, waar men ook niet zomaar aan mocht zitten. De Vuh zegt over 4:4 : Dit zal de dienst der zonen van de Kehatieten in de tent der samenkomst zijn: de zorg voor de allerheiligste dingen. In het Aramees gaat het over de aanbidding. De aanbidding is ook weer sexueel gerelateerd, en daarvoor zijn ook allerlei regels. Kunnen we in de stad zien hoe men al deze regels overboord heeft gegooid, en ook heeft geexploiteerd ? Denk bijvoorbeeld aan de handel in huwelijken. Dat gaat niet meer via God en de demonologie tegenwoordig, maar door de staat. De vuh : De ark is een beeld van de vagina, een opening in het Aramees, wat bedekt is met een kleed van verraad en plundering in het Hebreeuws (beged). De mens komt alleen door de baarmoeder tot wedergeboorte, en dan zal de mens eerst door verraad heen moeten gaan, zoals Hosea werd verraden. Vonk : 'Nogmaals liet God de waarschuwing horen er voor te zorgen, dat de Kehatieten de hun toevertrouwde voorwerpen niet eerder ter hand zouden nemen dan nadat deze door de hogepriester terdege waren ingepakt. Het zou hen anders het leven kunnen kosten.' We hebben dus heel duidelijk ook met tijd-restricties te maken als we het over de Kehatitische taak hebben. Tijd-restricties zijn belangrijk voor drie-dimensionale en meer-dimensionale werkelijkheid en ervaring. Vonk merkt terecht op over de opstand van Korach : 'Juist onder die levieten, die van de 3 groepen tot de meest eervolle werkzaamheden waren verwaardigd, de Kehatieten, is de opstand uitgebroken, waarvan Num. 16 verhalen zal. Een les ook voor ons. Het is meestal niet het eenvoudige kerkvolk geweest, dat met z'n plaats in de gemeenten van Christus ontevreden was, door heerszucht gedreven.' Het gaat hier over pseudo-Kehatieten. Korach was in de geslachtslijn van Kehat, en zij ontwikkelden een heerszucht tegen Mozes, wat ook in de kerken heeft plaatsgevonden en in anti christelijke organisaties. Zij worden om vleselijke redenen helemaal hysterisch als iemand iets van hen heeft aangeraakt, niet denkt zoals zij denken, niet doen zoals zij doen. Zij hadden het oog van de tijger gestolen, maar dit is teruggestolen. Daar had ik een droom over. De Roodbil Stam Henry ter Zand was een voetballer van het eerste team van zijn stad. Vaak kwam er een motorbende kijken, die de voetballers vaak uitscholden voor voetbroeders en ei-verkopers. Henry werd er altijd een beetje misselijk van. Op een dag besloot hij de motorbende eens te bezoeken. Hij had zich anders aangekleed zodat hij niet meer op zichzelf leek. Hij werd hartelijk ontvangen, en men leidde hem rond in het gebouw. Er waren wat oude mensen bij, misschien ouders van de motorrijders, en een vrouw die een soort bediende was deed het woord. Maar plotseling werd hij herkend door een
van de motorrijders, en Henry moest maken dat hij weg kwam. Het uitschelden was sindsdien wel een stuk minder ineens, en op een dag werd Henry uitgenodigd om weer eens bij hen op bezoek te komen. De motorrijders hadden er spijt van dat ze hem zo rot hadden behandeld. Al gauw werd Henry goede vrienden met hen, wat ook de bedoeling was. Op een dag las een van de motorrijders voor uit een vreemd jongensboek. Het ging over de roodbil stam, een groep wilden die in de bossen leefden. De roodbil stam deed veel aan voetbal, maar er werden nogal wrede dingen gedaan met de verliezers. 'Het spijt ons, Henry,' zei de motorrijder, 'we hebben ons inderdaad nogal kinderachtig gedragen.' Eric Rouwmeester heette een van de motorrijders, en had vroeger nog bij Henry in de klas gezeten. Eric knipoogde naar hem. Aan het einde van het voorlezen sprak Eric hem nog even persoonlijk aan. 'Heb je zin om een keer mee te gaan samen naar het bos ?' vroeg Eric. 'Dan kunnen we wat oude herinneringen ophalen.' Henry vond dat best. Een paar avonden later waren ze samen in het bos. Zo deden ze dat vroeger ook. 'Ja, eigenlijk raar,' zei Eric. 'We gingen beiden naar een andere school later, en het contact was verbroken, terwijl we toch altijd goede vrienden waren.' Henry knikte. In het bos kwamen ze een verwilderde vrouw tegen. Ze had wat rode verf achter op haar broek. 'Ja, verfschieten,' zei ze. Het bleek een spel te zijn. Na een tijdje kwamen ze bij een ravijn aan. Ze hadden hier een goed uitzicht. 'Herinner je je Klaas nog ?' vroeg Eric. 'Heeft zichzelf stukgereden tegen een boom. En Ilse, ook dood.' Henry knikte. Ja, dat had hij ook gehoord. Hij was er kapot van. Klaas en Ilse waren ook goede vrienden van hem. 'Maar ja, dood is dood,' zei Eric. 'Je kunt ze niet terughalen.' Daar kwam de vrouw weer langs. Ditmaal had ze nog meer rode strepen op haar lichaam. 'Zo, je hebt het druk,' zei Eric. 'Ja,' zei de vrouw. 'Een feestje, maar een leuk feest.' 'Gelukkig,' zei Eric. Henry grinnikte. 'Hey, is dat Riet niet ?' zei Henry. 'Riet van de Kaars.' 'Ja, verhip, je hebt gelijk,' zei Eric. 'Hey, Riet.' Maar Riet was al weer verderop. 'Laten we er naartoe gaan,' zei Eric. Even later vonden ze haar. 'Hoe gaat het met je, Riet, ken je ons nog, Eric en Henry.' 'Het gaat goed, en met jullie ?' vroeg Riet. Ze deed een beetje afstandelijk ineens. Riet kon vroeger moeilijk meekomen op school en had vaak het gevoel dat ze er niet echt bijhoorde. Ze ging vroegtijdig naar een andere school. Na een tijdje brak het ijs een beetje. 'Zeg hebben jullie zin om mee te gaan naar het feestje ? Het is mijn feestje,' zei Riet. Even later zaten ze bij haar thuis met de andere feestgangers. Ze had een groot huis. 'Blijven jullie slapen ?' vroeg ze. Ach ja, waarom niet, dachten Eric en Henry. Er werd even wat gebeld, en al snel was het okay. Midden in de nacht stond Eric op en ging op zijn blote voeten naar buiten. Het was een huis in het bos. Hij vond het geweldig om alleen in de natuur te zijn. Na een tijdje lopen kwam hij bij een meer aan, deed zijn kleren uit en gleed in het water. Het water was een beetje koel, maar verder was het warm weer. Heerlijk vond hij dat, om in de vrije natuur te zwemmen, en helemaal alleen. Maar later merkte dat er ook een andere man en een vrouw aan het zwemmen waren, aan de overkant van het meer. Het waren mysterieuze mensen. Eric groette hen beleefd. 'Zo, wat doe jij zo laat hier,' vroeg de man. Eric vertelde dat hij niet kon slapen, en het fijn vond alleen in de natuur te zijn. 'En jullie ?' vroeg Eric. 'We hebben nergens om naartoe te gaan,' zei de vrouw. 'We hebben ons huis verloren, en nu leven we in de natuur.' Even later lieten ze hem het hol zien waarin ze woonden. 'Fantastisch,' zei Eric. 'Ik zou ook wel in zo'n hol willen wonen.' Maar ineens greep de man een pistool en richtte het op Eric. 'Meekomen,' zei hij. Eric werd ergens in een kooi gestopt gemaakt van takken en touw. 'Wat gaan jullie met me doen ?' vroeg Eric. 'Weten we nog niet,' zei de vrouw. Eric zag dat de vrouw rode vlekken op haar bil had. Toen lieten ze hem alleen. Na een paar uur was Eric nog steeds alleen, en begon te roepen. Na een tijdje sleurden de man en de vrouw de kooi naar het meer en duwden hem erin. Eric schreeuwde nog uit alle macht, maar niets hielp.
De vermissing van Eric kwam hard aan bij Henry. Ook Riet was er kapot van. Pas maanden later vonden ze hem, verdronken. Ook de man en de vrouw die het op hun geweten hadden werden gevonden. Het bleek dat ze onder in de grond nog meer vermiste personen vasthielden, maar die leefden nog steeds. Henry keek naar Riet. Ze leek veel op de vrouw die het gedaan had. Ze bleken tweelingzussen te zijn. De man bleek lid te zijn van de motorbende. Op een dag werd er weer uit het vreemde jongensboek voorgelezen. Het was een soort winterboek. De roodbil stam plantte zich op een vreemde manier voort. De vrouwen legden kleine eitjes die met hun voeten uitgebroed moesten worden, anders zou het vruchtje doodgaan. Zij die uit het ei kwamen waren piepklein, als kaboutertjes, en ze hadden nog steeds een lijmachtige gel over zich heen, het vlies-ei, wat later als ze opgegroeid waren verder uitgebroed moest worden, anders zouden ze doodgaan. Dit moest gedaan worden door hun moeder of door hun partner. In hun jonge jaren waren ze als varkens, maar naarmate ze ouder werden verloren ze die kwaliteiten. Het voedsel waarvan ze leefden was rode varkens. Hun vijanden : langbek krokodillen. Henry begreep niet waarom er nu weer uit het jongensboek voortgelezen moest worden. Onze kapitein is een jongen, zei de motorrijder. Hij heeft dit boek geschreven, en het is onze bijbel. 'En waar is die jongen ?' vroeg Henry. 'Vraag niets,' zei de motorrijder. Henry besloot er niet meer naartoe te gaan. Maar toch keerde hij weer terug. Alsof iets zijn interesse had. Op een nacht werd Henry wakker. Er stond een jongetje voor hem in middeleeuwse koninklijke kleding. 'Ik ben het geheim van alle tijden, ik ben het poppetje waar alle paarden op rijden, waar alle rozen om strijden.' 'Wat kan ik voor je doen ?' vroeg Henry. Maar het jongetje was alweer verdwenen. De nacht erop was het jongetje erweer. Ditmaal had hij een boek bij zich. 'Dit is mijn bijbel,' zei hij. Op de kaft stond 'De Roodbil Stam' met een plaatje waarop wilden voetbalden. De bal was een leren zak die een beetje op een doodshoofd leek. Weer vroeg Henry : 'Wat kan ik voor je doen.' Het jongetje gaf hem het boek en verdween. Henry begon direkt te lezen. Het was een boek over de middeleeuwen, over wrede praktijken, die uiteindelijk ophielden, maar ze waren nog steeds in de lucht, en kwamen verkleed als andere dingen. Een man werd wakker van een lange vreemde droom. Hij had de dag ervoor naar een oorlogsfilm gekeken, en daarna naar een voetbalwedstrijd. Hij zuchtte diep, en viel weer in slaap. Hij droomde toen over een dames voetbal team waar alle vrouwen rode strepen op hun achterste hadden, terwijl sommige grote rode vlekken hadden, en sommigen gewoon rode broekjes. Honden renden over het veld, die toen in zwarte panters veranderden. En toen stond het veld in brand. De man was schoolmeester, en de volgende dag toen hij een vrouwlijke collega tegenkwam bemerkte hij dat er rode vlekken op haar broek zaten, die op lipstift leken. De man wreef in zijn ogen. 'Ben ik nu gek ?' dacht hij bij zichzelf. Maar toen ze zich omdraaide had ze het gezicht van een hond. De man wist dat hij nog steeds sliep. Het leek wel alsof hij niet meer kon wakker worden, en de dromen werden steeds langer en langer. Hij herinnerde dat hij de dag ervoor bij de t.v. en bij de voetbalwedstrijd veel te veel had gedronken. Of hadden ze soms iets in zijn glas gestopt ? Een man las een vreemd verhaal in een magazine. Het was een soort strip, ook met veel plaatjes, en dan weer tekst. Het was in een wasserette. Hij gooide de magazine opzij. Greep zijn spullen en liep naar buiten. Het werk was gedaan. Hij gleed uit over een bananeschil en viel terwijl alles op de stoep lag. Sommige mensen hielpen hem. Zijn wasmachine deed het niet meer. De was was weer vuil, maar iemand anders bood hem aan de was te doen bij haar thuis. Het was een aardige vrouw. De vrouw van de man was zwanger. Hij wilde weer op tijd thuis zijn, maar het was zo gezellig bij de vrouw dat hij wat langer bleef, en ze besloten vrienden te blijven. Hij vertelde haar over het
vreemde verhaal wat hij in de magazine had gelezen. 'Nee, niet gelezen,' zei de vrouw. Een man zat bij de psychiater. Dit was het verhaal wat hij eruit floepte. 'Okay,' zei de psychiater, 'en wat is de betekenis ?' Een krant werd gedrukt met dit vreemde verhaal. Iemand werd wakker en had dit gedroomd, iemand las dit. Een grote octopus hing over een stad, en slikte de stad op in zijn geheel. Iemand rende uit het ziekenhuis. Ze hadden hem een injectie gegeven, maar hij was erdoor aan het hallucineren. het was alsof de werkelijkheid nu in duizenden stukjes voor hem lag, in brokken. Iemand was geraakt door een giftige pijl van een wilde stam, de roodbil stam. De man was aan het hallucineren en werd in een kooi gezet. Al snel raakte hij uitgehongerd. Spinnen kropen over hem heen. Iemand zat een winterboek voor volwassenen te lezen. Dit was wel het vreemdste winterboek wat hij ooit had gelezen. En het volgende verhaal was over de idioten van Mars. De idioten waren een echt ras, wilde reuzen, die in de vreemde jungles van Mars leefden. Ja, idioot was het, maar de plaatjes waren prachtig. Het sprak echt tot de verbeelding. De idioten van Mars waren vaak kaal met hanekammen. Het verhaal daarna ging over slangen, en daarna was er een verhaal wat meer op science fiction leek. De man bracht het boek terug naar de bibliotheek, en ging naar de jeugdafdeling om daar een paar winterboeken te lenen. Tot zijn grote verbazing ging het weer over de roodbil stam. Die nacht had hij een droom over een stam waarvan de vrouwen rood geverfde billen hadden. Hij vertelde het aan zijn vrouw en vroeg wat het voor betekenis kon hebben. 'Dat je teveel leest,' zei zijn vrouw. En ze had gelijk, want hij was een echte boekenwurm. 'Als je 's nachts droomt van hetgeen je hebt gelezen, dan heb je gewoon teveel gelezen, en hetzelfde geldt voor t.v.,' zei ze. 'Maar wat kan ik dan doen ?' vroeg de man. 'Heb jij een beter idee ?' 'Neem mij eens wat vaker uit,' zei de vrouw. 'Ik heb het idee dat je getrouwd bent met de boeken in plaats van mij.' Zo gezegd zo gedaan. De man nam zijn vrouw die dag direkt mee naar het bos om een wandeling te maken. Maar de man werd al snel onwel, en ze keerden om. 'Ik kan gewoon niet zonder mijn boeken,' zei de man. Ze probeerden nog een paar dingen, maar uiteindelijk legde de vrouw zich er maar bij neer. Een man werd wakker van een droom, en daar een andere man. Ze hadden allemaal hetzelfde gedroomd, alsof er wilde geesten in de lucht waren. Zwarte honden blaften op de straat. Diep in het bos stapte een dwerg lachend zijn huisje binnen en trok de deur achter zich dicht. Er hingen wat klokken van wezens die in elkaar waren gegroeid en die zich voedden met elkaars inhoud. De dwerg roerde wat in een potje. 'Zombies zijn het,' zei de dwerg. 'Ze kunnen niet met en niet zonder elkaar, want ze zitten aan elkaar vast door het hart. Ja, door dit middeltje zullen ze eindelijk los van elkaar kunnen komen, maar vergeten doen ze elkaar nooit.' Einde Het Duistere Sprookje van de Donkere Kaas
Een jongen moest van zijn moeder naar de kaasmarkt om een pond kaas te halen. Toen hij daar aankwam stonden er drie indiaanse vrouwen met blote voeten op de tafel van een marktkraam, en er was alleen maar donkere kaas. De jongen moest de vrouwenvoeten kussen voordat hij de kaas meekreeg. Ook moest hij betalen, en het was erg duur. De jongen vond het een beetje vreemd, maar hij wist dat hij niet moest proberen zonder kaas thuis te komen, dus hij stemde er mee in en kuste de vrouwenvoeten. Toen hij het verhaal aan zijn moeder vertelde was die woedend. Ze pakte de jongen bij de hand en ging met hem naar de kaasmarkt. De jongen en zijn moeder werden vervolgens neergeslagen. Later werden ze wakker in een kooi. Twee bandieten keken hen aan. De jongen probeerde te praten, maar merkte dat hij niets kon zeggen. Zijn moeder was woest. "Wat heeft dat te betekenen ?" brulde ze. De bandieten glimlachten. "We kunnen er niets aan doen, mevrouw," spraken ze. "Er is een nieuwe directeur, en die wil donkere kaas." "Maar waarom zijn we hier ?" brulde de vrouw woest. "Wat heeft dit in godsnaam te betekenen ?" "Sorry, mevrouw," sprak één van de bandieten. "Orders van de baas." "En wat nu ?" vroeg de vrouw. "Dus we kunnen niet eens meer zomaar een markt bezoeken zonder overvallen te worden, en mijn zoon moet eerst de voeten van drie indiaanse vrouwen kussen en veel betalen voordat hij kaas meekrijgt, en dan ook nog donkere kaas ?" "Wat is er mis met donkere kaas, mevrouw ?" vroeg de bandiet. "Helemaal niks," zuchtte de vrouw. "Maar wat heeft de rest er allemaal mee te maken ?" "Zo wordt nu eenmaal donkere kaas geserveerd, mevrouw," spraken de bandieten. "Het is me nogal een zootje," sprak de vrouw. "En wat nu ? Gaan jullie mij ook nog mijn zoon afnemen ?" "U gaat opgehangen worden," spraken de bandieten. En zo gebeurde het. De vrouw werd opgehangen, en de jongen moest op de donkere kaasmarkt werken. Een man stopte met lezen. "Ik heb nog nooit zo'n dom verhaal gehoord," sprak de man tegen zichzelf. "Moet je dit eens lezen," zei hij even later tegen zijn vrouw. Toen de vrouw het had gelezen barste ze in lachen uit. "Donkere kaas ? Is dit echt of een verhaal ?" vroeg ze verbaasd. "Echt denk ik," sprak de man. "Het is de krant." "Dat zegt vandaag niet zoveel," sprak de vrouw. "Bij de krant werken allemaal grapjassen vandaag de dag. Ik zal eens kijken in de supermarkt morgen, of ze nu ook daadwerkelijk donkere kaas verkopen." "Ik zou het maar niet doen," sprak de man. "Waarschijnlijk gebeurd dan hetzelfde met jou als met de vrouw uit het verhaal." De volgende dag kwam de vrouw thuis met donkere kaas, en hield een pond voor de neus van haar
man. "Zie, niks gebeurd," sprak ze trots. "Dat moet nog gebeuren," sprak de man. "We kunnen de krant maar beter serieus nemen, anders horen we er niet meer bij, en sluiten ze ons misschien wel op in het gekkenhuis." "Ach, klets niet," sprak de vrouw. "Je hebt teveel babbels en teveel tv gekeken." In de nacht stierf de vrouw. Toen de man 's ochtends ontwaakte slaakte hij een gil. Het moest wel van de donkere kaas komen. Hij maakte de dag ervoor maar wat grapjes, maar nu bleek het toch menens te zijn. Misschien was er wel een duistere vloek op de donkere kaas. "Ik kan het niet geloven dat nu mijn vrouw dood is," sprak de man tegen zichzelf, "maar het was niet zo'n beste, en lang leve de lol. Ik ga er op uit, en zal een betere vrouw vinden." Een man klikt de tv uit. "Teveel rommel op de tv vandaag de dag. Donkere kaas ? Wat een stelletje gekken." Hij gaat naar bed, en heeft die nacht nachtmerries over donkere kaas. Hij moet de voeten van indiaanse vrouwen kussen. "Zeg, ben ik dan nu op tv ?" bulderde de man. "Want gisteren was dit op de tv, en nu ben ik hier, net zoals die jongen uit dat verhaal. En nu moet ik zeker ook duur betalen voor die donkere kaas ?" Toen werd hij op zijn hoofd geslagen en werd wakker in zweet. Hij begon om zich heen te grijpen en had ademhalings-moeilijkheden. De volgende dag vertelde hij het aan de dokter. De dokter dacht dat hij gek aan het worden was, en liet hem niet meer gaan. "Alzheimer waarschijnlijk," sprak de dokter. "U heeft betere zorg nodig," sprak de dokter. "Ja, maar ik ben nog jong," sprak de man. "Niets mee te maken," sprak de dokter. "U komt hier niet meer weg." "Het moet die donkere kaas zijn," sprak de man tegen zichzelf. Hij werd opgesloten en stierf een eenzame dood, en hij kon alleen maar denken aan donkere kaas. Jetje’s Moeder Jetje’s moeder was een heks. En niet zomaar een heks. Ze at mensenvlees. Jetje’s moeder kwam nooit beneden. Ze woonde op zolder. Jetje durfde hier nooit te komen. Haar vader zei altijd : ‘Kom daar maar niet.’ Het stonk er ook verschrikkelijk. Op een dag kwam er een meneer aan de deur. Jetje’s vader moest een hoge rekening betalen, maar hij had er het geld niet voor. ‘Ja, mijn vrouw heeft al het geld,’ zei Jetje’s vader tegen de meneer.
‘Maar ziet u, zij is een heks en woont op de grote zolder. Ze eet mensenvlees, dus ik kan daar maar beter niet komen.’ ‘Ja, maar ik moet dat geld toch hebben,’ zei de meneer. Midden in de nacht ging Jetje’s vader naar de grote zolder. ‘Ik heb wat geld nodig,’ zei Jetje’s vader tegen de heks. ‘Nee, dat krijg je niet,’ zei de heks. ‘Breng me eerst maar wat jongetjes, dikke jongetjes, vetgemest, want ik heb honger.’ ‘Nou, je kunt toch gewoon uit de koelkast eten,’ zei vader. ‘Nee, ik wil mensenvlees,’ zei de heks. ‘Maar dat kan echt niet hoor,’ zei vader. ‘En ik moet het geld nu hebben, anders komt morgen die meneer terug, en dan zwaait er wat.’ ‘Laat die meneer maar hier komen,’ zei de heks. ‘Goed,’ zei Jetje’s vader, ‘als je dat zo wil. Dan kun jij het aan hem uitleggen.’ En zo gebeurde het. Jetje’s vader stuurde de meneer de volgende dag naar het zolder. Na een uur was de man nog niet beneden, en Jetje’s vader ging weer naar het zolder om te kijken hoe het was afgelopen. De heks had de meneer in een kooi opgesloten. Oh, oh, dat ging helemaal niet goed. De meneer was woest. ‘Zeg, laat die meneer eens even los,’ zei Jetje’s vader. Maar de heks wilde dat niet. ‘En ga nu maar weg, anders stop ik jou ook in een hok,’ zei de heks. Toen is Jetje’s vader maar naar beneden gegaan, en wilde er nu echt nooit meer komen. Maar op een mooie zonnige dag toen Jetje eens iets van het zolder moest halen kwam ze erachter dat haar moeder er niet meer woonde. Alle spullen waren weg. Er lag een briefje op de grond, waarop stond geschreven : ‘Lieve Jetje, ik woon nu in het bos. Groeten van de heks. Kom je me eens opzoeken ?’ Nou, dat durfde Jetje natuurlijk niet, maar op een dag besloot ze er toch met een paar vriendjes en vriendinnetjes naartoe te gaan. De heks woonde nu heel diep in het bos, en daarvoor moesten ze een eind fietsen. Dat ging niet zo snel, want Kareltje was nogal dik, en kwam maar moeilijk vooruit. ‘Kareltje, mijn moeder is nogal gevaarlijk,’ zei Jetje. ‘Ze eet mensenvlees.’ Maar Kareltje moest erom lachen, en zei met zijn mond vol dat hij dat niet geloofde. Toen ze bij het huisje van Jetje’s moeder aankwamen was het een keurige boel. Jetje’s
moeder kwam naar buiten met de krulspelden in, en ze leek op een echte dame. ‘Zo, mams, verwacht je visite ? De koningin ofzo ?’ vroeg Jetje. ‘Nou, jullie zouden toch komen ?’ zei Jetje’s moeder. Jetje knikte. ‘Mams, dit zijn Kareltje, Benno, en nog wat vriendinnetjes. Jetje’s moeder gaf alleen Kareltje en Benno een hand. Benno was aan het eten zoals altijd. Hij had altijd zijn mond vol, net als Kareltje, maar hij was nog niet zo dik als Kareltje. ‘Je bent niet zo dik als Kareltje,’ zei Jetje’s moeder tegen Benno. ‘Maar dat komt nog wel.’ ‘Waarom dan, mevrouw ?’ vroeg Benno. ‘Oh, als je zoveel eet,’ zei Jetje’s moeder, ‘dan zal dat vast wel lukken.’ Kareltje en Benno keken elkaar even vreemd aan. Wat een rare moeder had Jetje dat ze zulke dingen zei. Maar al gauw viel Jetje’s moeder goed bij Kareltje en Benno in de smaak, want in de woonkamer stonden de overheerlijkste taartjes en toetjes. ‘Zo, ik dacht laat ik jullie eens goed verwennen,’ zei Jetje’s moeder. ‘Jullie moeten er nog van groeien.’ Dat lieten Kareltje en Benno zich geen tweede keer zeggen. Snel holden ze op de tafel af, en begonnen te eten dat het een lieve lust was. Maar de meisjes aten niks. ‘Zeg, waarom eten jullie niet ?’ vroeg Jetje’s moeder. ‘Ik heb het speciaal voor jullie gemaakt.’ ‘Oh, ik had thuis al genoeg gegeten,’ zei Lizzie. ‘Ja, en ik heb niet zo’n honger,’ zei Daphne. ‘En jij dan, Jetje ?’ vroeg Jetje’s moeder. ‘Oh, ik heb ook niet zo’n zin. Ik ben een beetje misselijk,’ zei Jetje. ‘Dat kan,’ zei Jetje’s moeder, ‘maar ik heb anders wel zin hoor. Dan eet ik wel een extra taartje voor jullie.’ ‘Lekker spul, moeder van Jetje,’ zei Benno. ‘Ja,’ zei Kareltje met zijn mond vol. ‘Mogen we nog eens komen ?’ ‘Jullie mogen zo vaak komen als jullie maar willen,’ zei Jetje’s moeder. ‘Jullie mogen wel logeren, want het is toch weekend.’ ‘Graag mevrouw,’ zei Benno. Kareltje knikte instemmend. De meisjes lieten zich pas na lang praten overhalen, maar Jetje wilde absoluut niet blijven. Jetje was bang dat haar
moeder nog steeds was zoals vroeger. Opeens keerde ze zich om, rende naar buiten naar haar fiets, en reed weg. Toen ze thuiskwam vertelde ze alles aan haar vader. ‘Ach,’ zei haar vader. ‘Misschien is ze nu wel veranderd. Ze heeft een nieuw huis, en ze gedraagt zich nu als een echte dame. Zullen we samen eens bij haar op bezoek gaan ? Maar Jetje wilde er niet meer komen. Toch begon ze zich een beetje bezorgd te maken over haar vriendjes en vriendinnetjes, maar even later dacht ze dat ze zich aanstelde. Na het weekend kwamen de kinderen vrolijk terug. ‘Je hebt een geweldige moeder, Jetje,’ zei Kareltje. Ook Benno en de meisjes knikten volop. ‘Zie je nou wel,’ zei Jetje’s vader. ‘Er is niets aan de hand. Misschien is ze erg veranderd.’ ‘Dus ze is nu geen heks meer ?’ vroeg Jetje. ‘Ik denk het niet,’ zei vader. Maar toen schrok Jetje. Ze keek naar Kareltje, en zag hoe er een schroefje uit zijn broekspijp viel. Jetje raakte het op, en keek Kareltje in de ogen. Kareltje bewoog niet meer. En toen zag Jetje ook een schroefje op zijn hoofd zitten. Dit was Kareltje helemaal niet, maar een robot. Ook zag ze die schroefjes op de andere kinderen zitten, en toen schrok vader ook. ‘Dat is niet pluis, Jetje,’ zei vader. ‘We moeten direkt naar het huisje toe.’ ‘Nee,’ krijste Jetje. ‘Dan sluit ze ons ook op. Dat heeft ze al eens eerder gedaan met die meneer, weet je wel ?’ Vader knikte. Toen zijn ze samen maar gaan afwassen. ‘We moeten echt wat doen, Jetje,’ zei vader. ‘Ja, maar wat dan ?’ vroeg Jetje. ‘Ik weet het niet,’ zei vader. ‘Laten we er eerst maar een nachtje over slapen. Maar de volgende dag waren vader en Jetje het alweer vergeten. Totdat Jetje op een dag weer op de zolder kwam en ontdekte dat haar moeder er weer woonde. Ook stonden er kooien met de meneer van de rekening, Kareltje, Benno, en haar twee vriendinnetjes Lizzie en Daphne. Ze waren allemaal verschrikkelijk dik geworden. ‘Mams, wat heb je met ze gedaan ?’ vroeg Jetje, ‘en waarom woon je nu weer hier ?’ Maar toen schrok Jetje. Haar moeder was gaan roesten, en dat was geen goed teken. Dat betekende namelijk dat haar moeder ook een robot was. Helemaal in paniek rende ze naar beneden. Direkt vertelde ze het aan haar vader. ‘Oh ja,’ zei Jetje’s vader, ‘dat is waar ook. Dat was ik helemaal vergeten. Ik heb haar zelf eens gemaakt. Ik had haar roestvrij moeten maken, en verder had ik nog wat foutjes gemaakt.’
‘Nou, ik vind het anders oerdom,’ zei Jetje. ‘Wie maakt er nou zo’n gevaarlijke heks als mijn moeder ?’ ‘Ach,’ zei vader, ‘stel je niet zo aan. Trouwens, die meneer was ook maar een robot hoor, en ook Kareltje, Benno, Lizzie en Daphne. Zelfs de juffrouw is een robot. Ik heb ze allemaal eens gemaakt.’ ‘Nou, je hebt me er behoorlijk bang mee gemaakt,’ zei Jetje. Maar toen ontdekte ze ineens iets anders. Wat zat daar bij het oor van haar vader ? Dat was een heel klein schroefje. Toen ze er aan draaide stopte haar vader ineens met bewegen en keek strak voor zich uit. ‘Vader ?’ zei Jetje. ‘Ach nee, hè ? Is mijn vader dan ook een robot ?’ In paniek rende Jetje naar het huis van de juffrouw. De juffrouw was in de woonkamer aan het breien. Direkt begon Jetje haar te onderzoeken. ‘Ach kind, wat doe je allemaal toch ?’ vroeg de juffrouw. ‘Even kijken of mijn vader gelijk heeft,’ zei Jetje. En ja hoor, even later vond ze wat schroefjes. Nu kon ze niemand meer vertrouwen. Huilend slenterde ze naar huis terug. Ze durfde die nacht bijna niet te slapen. Ze was helemaal alleen in zo’n groot huis met robotten. De volgende dag werd er aangebeld. Het was een meneer met een snor en een hoed op. De meneer stak zijn hand uit naar Jetje en zei : ‘Hallo, ik ben jouw vader. Je hebt het eindelijk ontdekt over de robotten ? Je mamma is ook echt heel blij. Ga je met ons mee ?’ ‘Ja, maar wie bent u ?’ vroeg Jetje. ‘Wie heeft dan al die robotten gemaakt ?’ ‘Ach, die heb ik zelf ooit eens gemaakt. Heel dom van me. Ik dacht dan had je wat speelkameraadjes, want je mamma en ik waren vaak weg. Maar ze gingen met je op de loop,’ zei de meneer. Jetje stapte even later in de mooie grote auto, en al gauw kwamen ze aan bij een prachtig groot huis. Die dag ontmoette Jetje voor het eerst haar moeder, en vader en moeder stroopten beiden hun mouwen op om te laten zien dat ze echt geen robotten waren.
De Trollenspiegel Als iemand in de trollenspiegel keek, viel hij direkt dood neer en werd zijn ziel door de spiegel heengetrokken om hem in het land der trollen te laten werken. Het was een groensoortig zaad waardoor de zielen dan geketend werden, een zaad dat vanuit de ziel een gevoelige plek liet voortgroeien als een trollenspiegel. Zo kon niemand de ziel bevrijden zonder zelf ook een slachtoffer van de trollenspiegel te worden. De trollen waren een wreed volk zonder enige genade. En als er dan genade was, dan zat er altijd wel een addertje onder het gras. Zo waren velen blij en verheugd als de trollen hen vrijlieten, maar dan werden ze al snel gegrepen door een groen vuur waardoor ze nog verschrikkelijker gebonden werden. Nee, een trol liet zijn gevangene nooit vrij. Een trol maakte alleen zijn slachtoffers klaar voor nog grotere wreedheden. Hierin had de trol altijd veel plezier. Er was geen volk zo wreed als het volk der trollen. Ze kenden geen genade. Hun genade was alleen een nog grotere wreedheid. Dit maakte hen berucht. Ja, de trollen waren zeer gevreesd. Veel plezier hadden ze erin als hopeloze zielen voor hun aanwezigheid trilden. Want in de handen te vallen van een trol, was te komen in een fuik waaruit geen ontsnapping mogelijk was, alleen het uitzicht op een steeds groeiende ellende. De gevangene had alleen het uitzicht op ongekend wrede martelingen, die alleen maar wreder en wreder zouden worden, tot groot plezier van de trollen. En zolang je nog niet door hen gepakt was, kon je erop wachten dat ze op een dag voor je deur zouden staan, want een trol geeft nooit op. Hij zou het telkens weer opnieuw proberen door de ene na de andere valstrik, totdat je een keer op een onbedachtzaam moment zou toehappen, als het begin van een ritje dat steeds duisterder zou worden. Ze hadden er groot plezier in om alles langzaam op te bouwen, om de spanning en angst zo groot mogelijk te maken, en om maar zoveel mogelijk valse hoop en zekerheid te schenken, zodat de klap daarna extra hard zou aankomen. Ja, het waren misbaksels, en zij woonden in de trollenspiegels en hun slachtoffers. Telkens weer spanden zij hun netten en webben om hun geluk te beproeven. Nee, er was geen groter duivels kwaad dan de trollenspiegel. Het was een ras erger dan demonen en vampieren. Als zij in de buurt waren dan gilden de geesten, spoken en duivelen het uit. Er was niets vergeleken met de trollen. Eens hadden zij de trollenspiegel ontworpen, en sindsdien groeide hun macht. En allen die nog nooit in de trollenspiegel hadden gekeken, en dachten dat het zo’n vaart niet zou lopen, en dat het gewoon iets onschuldigs was, zouden zich eens op een dag ook bewust zijn .... van het kwaad van de trollenspiegel. Einde
De Monster Meester Grimhaldt was een tovermeester van vele monsters. Zijn grote vijand was Aswaldt, de koning der skeletten. Grimhaldt was in zijn toverkamer de meest verschrikkelijke drankjes aan het brouwen. Grimhaldt had een heleboel schatten verborgen onder de aarde die bewaakt werden door wachters die eruit zagen als voeten : grote voeten en kleine voeten. Het was een vreemd ras wat hij ooit eens verslagen had, en sindsdien moesten zij zijn schatten bewaken. Aartslepal was zo’n voet, en was van top tot teen bewapend. Hij was de hoofdman van de voetwezens. Grimhaldt was erg trots op hem en had hem bekleed met de prachtigste sieraden. Op een dag was er een belangrijke ring van Grimhaldt gestolen. Het was een ring waarmee bepaalde toverboeken geopend konden worden, en alleen bij het licht van die ring gelezen konden worden. Grimhaldt was woedend en riep Aartslepal bij zich. Hij ontdeed Aartslepal van zijn sieraden en zond hem uit zijn grottenstelsel de kou in. Aartslepal maakte een lange reis door het sneeuw en over het ijs, een reis die hij bijna niet zou overleven, maar hij was nu in ieder geval wel vrij. Na long lopen kwam hij aan bij een groot kasteel, als een spookslot. De muren waren lang en overal stonden skeletten. Het kasteel was min of meer van botten gemaakt, en er hing een vreemde geur. Toen Grimhaldt merkte dat Aartslepal de tocht had overleefd was hij buiten zichzelf van woede. Hij greep een paar van de voetwezens die nog steeds wachters waren van zijn schatten, en wierp de wachters in zijn ketel voor een nieuwe toverdrank. Toen de toverdrank klaar was liep hij ermee naar een paar toverboeken die nog nooit geopend waren. Met een druppel in het slot kon hij elk boek openen. Nu kwamen de grootst mogelijke monsters vrij. Ook nam Grimhaldt zelf een slok van het mengsel en maakte samen met de monsters een reis naar het spookslot. Grimhaldt stormde naar binnen en kwam al snel in gevecht met Aswaldt de skelettenkoning. Maar de skeletten waren veel sterker dan het leger van Grimhaldt. Aswaldt trok zijn mes en stak het in het hart van Grimhaldt. Nu zou je denken dat nu Grimhaldt was verslagen zijn wachters wel makkelijk bevrijd konden worden, maar niets is minder waar. De wachters van Grimhaldt leefden diep onder de grond. Het was een uittocht die vele jaren duurde. Vele kostbaarheden die diep onder de aarde lagen kwamen vrij. Het belangrijkste was wel de spiegel van Grimhaldt waarmee hij zijn toverijen bedreef. De wachters van die spiegel had hij zo dronken gemaakt en zo gevaarlijk dat er geen overwinning mogelijk was. Het waren de wachters zelf die overwinning behaalden door de spiegel. En zo kregen uiteindelijk de wachters het spookslot in handen, en begon Aswaldt zijn grote reis naar de eeuwigheid.
de sigarenfabriek De wilden hadden de sigarenfabriek omsingeld. Er lag hier een boodschap in verborgen, een geheime boodschap. Dat had iemand hen verteld. De sigarenfabriek had vele geheimen, en nu was het omsingeld. Geen werker kon er meer uit, en ze werden allemaal uitgehongerd. Wie kan er nu alleen leven van sigaren ? Sigarenbandjes waren hun boeien. Ik kon het niet geloven. Ik keek ernaar met grote ogen. Ik wees erop. Ik was nog maar een kind. Grootvader liet het me zien in een boek. Er stonden wel meer indianenverhalen in, maar het verhaal over de sigarenfabriek heb ik goed onthouden. Wat een indruk maakte dat op mij als kind. Er was een dag waarop de wilden de sigarenfabriek binnengingen, en er was zoveel rook. Er was zoveel rook dat er geen verschil meer was tussen wilde en werker. Hier was het waar dingen mis begonnen te gaan. En geen enkele indiaan kon de boodschap verstaan. Dit was gewoon teveel rook. De boodschap was erin vergaan. Maar er was één slim jongetje, niemand wist wie hij was, of hij nu wilde was of werker, die helemaal over de metalen trap naar boven ging. Dat was een hele lange trap, en bovenin waren zij die helmen droegen, de regeerders van de sigarenfabriek, en wat bleek, wat bleek ? Zij hadden al die verhalen gemaakt. Zij hadden de indianen gestuurd, opdat de werkers harder zouden werken. Want nu konden ze telkens dreigen : als je niet werkt, als je niet werkt, dan komen de indianen. En het jongetje zei : Nu is het afgelopen. Geef die verhaaltjes maar aan mij. Maar ja, je raadt het al. De sigarenfabriek bestaat nog steeds. En het jongetje ? Niemand weet of hij wilde is of werker … pyama's in amerika
Dokter, ik zit met een vreemd probleem. Als ik piraten wil zeggen, dan zeg ik pyama's. -- Zeer vreemd en eigenaardig. Misschien zijn de piraten wel moe ? Ja, maar dokter, als ik ballerina wil zeggen, dan zeg ik : bal erin. -- Ook zeer vreemd en eigenaardig. Weet u wat ik denk ? U moet een tijdje vakantie nemen. U bent misschien overwerkt. Daarna zult u zien dat als u piraten wil zeggen, dat u dan ook gewoon pyama's zegt. Hey, nu zeg ik het zelf ook. Dat is vreemd. Er is iets aan de hand. Dokter, misschien bent u ook wel overwerkt. Dan moet u ook op vakantie. -- Nee, dat kan niet. Er moet meer aan de hand zijn. Laat me eens even kijken. Mond open. Aaa. --- Goed, ik zie het al. Het is wel duidelijk. U heeft iets gegeten waardoor uw woorden verdraaien. Ja maar hoe kan het dat bij u ook de woorden gingen verdraaien ? -- Nou, waarschijnlijk is het zeer besmettelijk. En dokter, hoe weet ik nu of u wel echt zegt wat u wil zeggen ? Misschien is alles wel verdraaid nu. -- Ja, dan zijn we gek. Dan kunnen we wel ophouden. Nou misschien is het al zover. Ik vertrouw het niet meer. -- Goed, kop op, neem een glaasje. Ach dokter, toe nou, welke dokter raadt nu aan een glaasje te nemen ? Ik weet zeker dat u wat anders wilde zeggen, dom. Nu wil ik dokter zeggen, maar zeg ik dom. -- Ik ben dom. Nu zeg ik het zelf ook. Ik wilde zeggen dat ik dom ben, maar nu zeg ik dat ik dom ben. Ja, maar dan zeg je het toch goed ? -- Er is iets met m'n tong aan de hand. Zeer besmettelijk deze ziekte. Ik moet aan de lijn. Dom, wat zegt u nu allemaal ? -- Ik moet aan de lijn, aan de lijn, ik heb aan de lijn. Wie dan, dom ? -- Pyama's. Oh, die pyama's weer. Die moeten er altijd weer tussenkomen.
-- Ach, 't zijn maar pyama's. Die gaan zo weer slapen. Misschien slapen ze al. Bal erin, bal eruit. Het lijkt wel op een spelletje, en maar draaien. Ik zit gewoon naar u te kijken, dom, en u loopt daar maar te draaien. -- Zal ik u aaien ? Nee bedankt, ik ga wel ergens anders naartoe. Ik kom hier geen steek verder. Het wordt hier alleen maar erger en het is ook op u gefloept. -- Oppassen wat u eet de volgende keer. Ja, ik ga wel naar een andere snacktent. Had ik niet moeten doen, waar ik geweest ben. -- Waar was dat dan ? Ja, dat ga ik u niet vertellen, die idioterie, dan weet straks het hele dorp het en wordt alles omgedraaid. -- Oh, houd dan je mondje maar dicht. Nou, ga dan maar een andere dom opzoeken. Nee, geen dom meer voor mij. Ik heb het helemaal gehad. Ik had nooit naar die poppenkraam moeten gaan. Alles gaat hier verkeerd. Moet nodig eens verbouwd worden. -- Wat zeg je nu allemaal ? Ja, heb ik toch allemaal geen tijd meer voor. Ik heb al voldoende tijd verprutst met deze onzin. Heb aan het verkeerde touwtje getrokken. Had helemaal niet op deze kermis moeten wezen. Allemaal een grote vergissing geweest. -- Ja, kan ik inkomen. Nou, volgende patient dan maar. Dacht het toch niet. Er zit niemand meer in de wachtkamer en uw secretaresse is ook weggehold. Ze hebben u waarschijnlijk horen schreeuwen. -- Schreeuwen ? Wanneer dan ? Toenet. Ik dacht waar heb je het toch allemaal over. -- Ja, nu breekt toch m'n klomp. Ik weet daar allemaal niks van. Mooi, dan ben ik nu de dokter. U heeft waarschijnlijk wat verkeerds gegeten. U moet nodig eens op vakantie, en van de glaasjes afblijven, hè, en van de vrouwtjes. -- Nou ja, zeg. Maar ik heb hiervoor gestudeerd, niet jij. Jij weet van toeten noch blazen. Dat zeggen ze allemaal. Ik ben nu de dokter, en daarmee uit. En je gaat nu de gevangenis in. -- Ja, maar ho, de gevangenis ? Dat kunnen dokters niet eens doen. Jawel, deze dokters wel. Wij werken met de politie.
-- Oh zo, dat wist ik nog niet. Nou, bedankt voor de informatie. Ik stap maar weer eens op. Goedzo. De politie wacht u buiten al op. -- Maar waarom ? Ik heb toch helemaal niks gedaan ? Jawel, je hebt alles lopen verprutsen en alles lopen omdraaien. Daar staan zware straffen op. -- En dat beslist u allemaal ? Ja, want ik ben ook rechter. -- Toe maar weer, wat een dure woorden allemaal. Ik ga nu weg, en dan ga ik naar m'n krantje. Nee, je gaat de gevangenis in. Dan ga jij hele andere boekjes lezen. -- Wat voor boekjes dan ? Van de kleuterschool. Helemaal opnieuw beginnen. -- Nee, ik wil niet. Wèèèèèè`. Daar komt de juffrouw al aan. -- Heb ik dan echt wat verkeerds gegeten, dokter ? Ik voel me zo vreemd in mijn hoofd. Ja, piraten met pyama's. Het zijn nu gewoon pyama's. -- Wat heb ik dan gegeten ? Ik weet niks meer. Gelukkig dat ik alles nog weet. U had laatst uw vrouw op gegeten, en toen ook een kind. -- Een kind ? Geen wonder dat het nu zo slecht met me gaat en met m'n geheugen. Ja, en een dier nog opgegeten. Daarom bent u nu dement. -- Wordt ik wel goed opgevangen dan ? Jawel hoor, de juffrouw zal goed voor u zorgen. -- Hoef ik dan niet allemaal moeilijke dingen te doen ? Nee hoor, alleen hele makkelijke dingen, zoals kleuren, schrijven, knippen en plakken. -- Ook tekenen ? Ja, dat ook, en schilderen. -- Nou schilderen liever niet. Dat lijkt me zo moeilijk. En varkentjes maken.
-- Varkentjes maken ? Nee, dat wil ik niet. Jawel, heel eenvoudig hoor. De juffrouw helpt. -- Gaan we ook liedjes zingen ? Nee, dat niet. Er valt niet veel te zingen. Het is geen feest. -- Waarom niet ? Nou ja, omdat we zo'n groot man als u zijn verloren. -- Oh ja, nou, ik kan me er niks meer van herinneren. Hoe groot was ik dan ? Wel twee meter, en nu slechts een klein kind. Je past in een poppenwiegje. -- Nou, dan ben ik wel van mijn voetstuk gevallen. Dacht het ook. Nou, heb je nog meer moppen te vertellen ? -- Nee, ik ben wel klaar zo. Wanneer komt de juffrouw ? Die zit als het goed is in mijn wachtkamer al. Gaat u maar naast haar zitten alvast. -- Tsjonge, wat leuk. Fijn dat u er blij mee bent, ik bedoel je. Ik kan geen u meer zeggen natuurlijk. -- Nou hartelijk dank, dokter, dat u het werk van me wil overnemen. Dat is een hele opluchting. Kan ik eindelijk weer eens kind zijn. Werd wel tijd. Nou, pyamaatje aan en vertrekken. Het is alweer bijna kinderbedtijd. -- Pyamaatje ? Waren het geen piraten ? Ach nee, ach nee, ik bazel maar wat. Einde Het Gele Gevaar Pas op voor het gele gevaar.
-- Wat is dat, dokter ? Ik ben het gele gevaar. -- Nou bedankt voor de waarschuwing dan, dokter. Dan zijn de rollen dus nu wel omgedraaid. Ik ben de dokter nu, want jij bent het gele gevaar. Nee, nee, nee, dan heb je het verkeerd begrepen. -- Ik heb helemaal niks verkeerd begrepen. Die spelletjes zijn nu afgelopen. Ik ben nu de dokter, niet jij. Jij bent het gele gevaar. Wie zegt dat ? -- Dat komt net uit je mond. Waar is het bewijs ? -- Geen bewijs nodig. Ik ben nu toch de dokter, dus ik heb geen bewijs meer nodig. Belachelijk. -- Goedzo, houden zo. We gaan hier niet een beetje het gele gevaar lopen spelen. Maar je weet helemaal niet wat het is. -- Jawel, je zei daarnet dat jij het was. Helemaal niet. Ik moest uw oren nog laten uitspuiten. het prolo steegje -- Hallo, mag ik even wat vragen. Mijn relatie is net uit, hè, en nu dacht ik : Ik zie u hier nu net lopen, en u lijkt wel een beetje op haar, dus wou ik vragen of wij dan niet samen iets zouden kunnen
proberen, weet je wel, zo van misschien dat het tussen ons klikt, en dat ik dan met jou verder kan. -Ach, maar meneer, ik ken u helemaal niet. Ik kom u hier voor het eerst tegen in het Prolo steegje. U loopt nogal hard van stapel. Dat kan echt niet hoor. -- Ja, maar we kunnen het toch proberen ? Nee heb je, en ja kun je krijgen. -Ach meneer, ik heb echt geen tijd voor deze dingen. Ik heb ook nogal haast. U zult heus wel weer iemand anders vinden. -- Ja, maar het is al laat en ik heb echt onderdak nodig. Ik ben uit huis gezet en zij heeft al mijn bezittingen in beslag genomen. Ik heb niks meer. -Nou goed, dan geef ik u wat geld en een fiets. Daar moet u het dan mee doen. -- Dank u wel mevrouw. -Zo, hier is het. Nou, goeie reis, hè, en je zal heus wel weer wat leuks vinden. --Nou, ik heb liever niet iets leuks, maar iets sterks. Ik vind die vrouwen van tegenwoordig zo slap. Ze lopen alleen maar mooi te doen, maar hebben geen sterk karakter. Ze zijn niet sterk. -Ja, maar meneer, daar kan ik toch ook niks aan doen ? -- Maar u lijkt me zo'n sterke vrouw. Dat heb ik echt nodig. -Nou, kom dan maar even met me mee naar boven. Hier woon ik. Dan kun je een douche nemen, en dan geef ik je wat te eten. -- Nee, alsjeblieft geen eten. Ik voel me tamelijk ziek en misselijk. -Nou, dan geef ik je een warm bed. Heb je daar wat aan misschien ? Kun je weer aansterken en tot rust komen. -- Misschien wat water zou helpen. En ligt u dan ook in het bed ? -Nee, wees maar niet bang. Ik slaap in een ander bed. -- Gelukkig maar, want dat is wel eng met zo'n sterke vrouw als u. -Eng ? Nee hoor, ik ben helemaal niet eng. Ik doe geen vreemde dingen. Heeft u nare dingen met uw vorige vrouw meegemaakt dan ? -- Ik werd soms halfdood wakker. -Dat is geen pretje. En u weet zeker dat het door haar kwam ? -- Vrijwel zeker, maar haar zus sliep soms ook bij ons. -Nou gevaarlijke familie dan. Hier zul je dat echt niet hebben. Ik ben tamelijk vreedzaam. -- Dus ik mag komen ?
-Nou eigenlijk begin ik me te bedenken. Wat als uw vrouw en haar zus nog steeds naar u op jacht zijn ? -- Kun je mij beschermen ? -Nou nee, daar ben ik niet voor. Ik zou gewoon hard fietsen als ik u was. Hier heeft u uw fiets. -- Ik ben eigenlijk te moe. Kan ik niet één nachtje bij u slapen dan ? Mag zelfs in hetzelfde bed. -Nou ja, zeg, ik ken u helemaal niet. Ik zit hier een beetje gastvrij te lopen doen, maar heb er nu alweer spijt van. -- Sorry. Heeft u geen zus dan die misschien wat makkelijker en handiger in deze dingen is ? Ik zoek een beetje een sterke vrouw. -Probeert u mij nu jaloers te maken ? -- Misschien. Ik moet toch wat. -Nou, komt u dan gewoon met mij mee, dan gaan we het proberen. -- Laat maar, ik zie er vanaf. -Heeft u nu mijn tijd voor niets lopen verdoen ? Nee, u komt nu gewoon met mij mee. Niet lopen zeuren opeens. U heeft mij in dit avontuur gestort, en ik laat me niet zomaar wegkieperen ineens. -- Ja, maar ik wil niet. –Dan had je dat eerder moeten bedenken. Er is nu geen weg terug meer. U gaat nu gewoon met mij mee. Jas uit, warme douche, en dan lekker slapen. Ik zorg voor de rest. -- Maar wat als ik me bedenk ? –Meneer, u bent wel heel erg wispelturig. U loopt toch geen spelletjes met mij te spelen hier, hoop ik hè ? -- Okay, ik vind ook dat u helemaal gelijk hebt. Ik moet mij niet zo aanstellen. -Goedzo. En hoe gaat ons kind heten ? -- Melk. -Melk ? -- Waarom niet ? Ik heet zelf namelijk Melkert, en dat is mijn achternaam ook. -Hmmm, Melkert Melkert … zeer charmante naam. Aangenaam met u kennis te maken. Dat dat zo maar kan in zo'n steegje hè. Zou ik normaal gesproken nooit doen, maar u heeft mij wel zo in de maling genomen en beetgehad. Dan kan ik er niet meer onderuit. -- En u ook.
-Nou ja, misschien zijn we dan echt voor elkaar bestemd. We gaan het in ieder geval proberen. -- Ik moet nu echt gaan hoor. Mijn vrouw wacht thuis op me, met haar zus. -Maar u zei net tegen me dat uw relatie uit was en dat u uit uw huis was gezet ? -- Ja, maar ze zei dat ik terug mocht komen als ik een grote buit zou hebben. Bedankt voor de fiets en het geld. Einde van het jongetje en het veulentje de veulentjeshoeder Het veulentje moest naar school. Daar had het veulentje geen zin in. Het veulentje dacht : Weet je wat ? Ik ga mijn eigen school bouwen. Maar voor een school heb je natuurlijk schoolboeken nodig, En zo schreef het veulentje boek na boek, in grote haast. Dag en nacht ging het door. Al zwetend en hijgend schreef het veulentje dat het een lieve lust was. Op een dag was de school klaar, en alle boeken geschreven, maar er kwam niemand. Geen veulentje wilde zich eraan wagen. Maar toen kreeg het veulentje een idee. Hij maakte mooie strikjes, en deed die om de halzen van de andere veulentjes, en zei : 'Nu ben je van mij. En nu ben jij van deze school.' En de veulentjes vonden de strikjes zo mooi, en het lag zo mooi om hun halzen dat ze het allemaal gingen geloven wat het veulentje zei, en braaf volgden ze het veulentje naar de nieuwe school. In het land van de veulentjes woonde maar één jongetje. Hij werd ook wel de veulentjeshoeder genoemd, maar eigenlijk hield hij zich niet met de veulentjes bezig. Hij had wel andere dingen te doen. Het veulentje dacht dat het jongetje ook wel een strikje nodig had, dus het veulentje ging op pad naar het jongetje toe, en probeerde het strikje om zijn hals te doen. 'Hey,' zei het jongetje, 'wat moet dat daar ? Ik heb jouw strikjes niet nodig. Jij bent maar een veulentje, en ik ben een jongetje.' Maar het veulentje bleef maar aandringen, en ook andere veulentjes waren meegekomen. Het
jongetje kreeg er nachtmerries van, en op een dag is hij weggerend, diep de bossen in, terwijl de veulentjes hem navolgden. Hij klom toen een grote berg op, maar was al gauw helemaal omsingeld door de veulentjes. 'Weten jullie het dan niet dat jullie maar veulentjes zijn, en ik een jongetje ?' zei het jongetje. Bovenop de berg hing een touw die zo een wolk inging. Het jongetje klom toen op het touw naar boven, en kwam toen in een wolkenkasteel terecht waar een tovenaar hem aanstaarde. De tovenaar gaf hem toen een pen. 'Hiermee kun je altijd wegvliegen als de veulentjes je lastigvallen,' zei de tovenaar. Toen het jongetje de pen had aangepakt van de tovenaar voelde het alsof hij vleugeltjes kreeg, en hij kon inderdaad vliegen. 'Mooizo,' zei het jongetje. En het jongetje begon te schrijven en te schrijven, en te vliegen naar allerlei andere landen waar de veulentjes niet waren. En hij bouwde een school en heeft nooit meer last gehad van de veulentjes. Einde het kannibalenkamp Hij was te diep in het bos gekomen. Hier waren indianenstammen, en niet zomaar indianenstammen, maar kannibalenstammen, dus hij moest nog oppassen ook. Hij verborg zich achter een struik. Hij zag rook, en was al dicht bij een kamp gekomen. Hij zag jongetjes in kooien die huilden, smeekten en gilden. Ze wilden niet opgegeten worden, maar de kannibalen waren meedogenloos. Ze dansten om een ketel heen waarin een dik varken zat. Ineens voelde hij een hand op zijn rug, en voordat hij het wist was hij op de grond geslagen. Het was een dikke vrouw, veel sterker dan hem. Ging hij nu ook opgegeten worden ? Waarom was hij hier eigenlijk gekomen ? Ook hij ging een kooi in, en ook hij gilde, huilde en smeekte, maar de vrouw had geen genade met hem. Hij zag allemaal valstrikken rondom het kamp waarin de jongetjes misschien in verstrikt waren geraakt, of ze waren net op dezelfde manier gevangen als hem. Oh, was hij nu maar niet zo nieuwsgierig geweest. Maar het was niet echt nieuwsgierigheid. Hij had de jongetjes graag willen redden, maar nu was hij zelf ook gevangen. Grote dikke kannibaalse vrouwen liepen om zijn kooi heen, veel sterker dan hem. Hij moest toezien hoe mannen en jongens werden geslacht. Er ging een mes in hun nek waardoor ze leegbloedden. Dit zou ook zijn lot zijn als hij niet zou weten te ontsnappen. Ze aten mannenvlees hier. Er werden hier ook kannibaalse huwelijken gesloten waarbij de vrouw haar man opvrat. Oh, was hij maar niet zo diep het bos ingegaan. Op een dag was het zijn beurt. Ze deden heel aardig, alsof het de normaalste zaak van de wereld was. Hoeveel hij ook huilde, gilde en smeekte, het hielp niet. Hij zou geslacht
worden. Een dikke vrouw hield hem vast. Het deed niet eens pijn. Het leek alsof hij al dood was. Hij voelde zichzelf wegzweven in haar armen. 'Juffrouw ?' vroeg hij. De juffrouw stond voor hem. 'Zat je te dromen ? Was je in slaap gevallen ?' 'Ja, juffrouw,' zei hij suf. 'Ik had een nachtmerrie.' 'Goed,' zei de juffrouw. 'Dan kom jij nu voor de klas staan en dan vertel jij ons je nachtmerrie.' Hij liep naar voren en begon dapper over zijn nachtmerrie te vertellen. De kinderen lachten hem uit. 'Wat een dromer is het, hè,' zei de juffrouw. Hij voelde zich vreemd. De juffrouw kwam niet eens voor hem op, alsof zij hem ook uitlachte. Hij is toen boos het lokaal uitgegaan, en boos liep hij de school uit, om zo boos het bos in te rennen. Hij was zo boos dat hij naar de kannibalen wilden, en hij hoopte maar dat ze hem op zouden eten, want alles was beter dan die verschrikkelijke school met die verschrikkelijke kinderen en een juffrouw die hem niet hielp. Einde Hester en de Koffie Robot Vader had een donker meisje uit Amerika geadopteerd, Hester. En daarna een blank jongetje, Jaap. Jaap was heel blij met zijn oudere zus. Vader had een moeilijk leven gehad. In de oorlog moest hij vluchten. Ook had hij een hele moeilijke vrouw, maar die stierf vlak na de oorlog. Vader was heel handig. Hester hielp vader veel met het huishouden, en ook Jaap kon veel klusjes. Vader zette 's nachts altijd het huis onder stroom aan de buitenkant, zodat dieven niet konden binnenkomen. Dat beveiligings-systeem had vader zelf gemaakt. Jaap vond het knap, en ook Hester was trots op vader. Hester was een paar jaar ouder dan Jaap, en Jaap was trots op zijn zus. Hij was blij dat hij in zo'n goed gezin terecht was gekomen, met zo'n goede vader, maar vader was soms erg depressief van de oorlog. Hester en Jaap probeerden hun vader er dan altijd overheen te helpen, maar dat lukte niet altijd. Soms moest de dokter komen, en die gaf aan vader dan medicijnen. Maar vader begon steeds meer ziek te worden, en Hester nam steeds meer taken van vader over. 'Het laat me niet gaan,' zei vader. 'Hier is geen kruid tegen opgewassen.' 'Jawel joh,' zei Hester. 'We vinden wel wat.' Hester en Jaap hielden de goede moed erin, ook al raakte hun vader steeds meer aan lager wal. Nu moesten ze voor zichzelf zorgen. Elke dag kookte Hester voor het gezin. Ze begon steeds meer als
een moeder voor Jaap te worden. Ook vriendinnen van Hester hielpen weleens mee in het huishouden. Vader zei dat hij iets wilde uitvinden om hemzelf te helpen. Hij ging daarom soms diep in de nacht naar zijn werkkelder. Dat was eigenlijk het enige wat hij nog kon doen. Op een ochtend kwam vader stralend uit zijn werkkelder. Hij zei dat hij de oplossing had gevonden. Hij had een robot-moeder gemaakt. Hij zei dat een moeder eigenlijk datgene was wat ontbrak in het gezin. Hij had de robot donker gemaakt, zodat ze een beetje leek op Hester, alsof het Hester's eigen moeder was. Hester vond dat de robot erg mooi was geworden. 'En wat kan ze ?' vroeg Hester schaterlachend. 'Van alles,' zei vader. 'Kijk, er zitten knoppen op. Eentje voor koken, eentje voor afwassen, eentje voor schoonmaken, eentje voor wassen, en eentje voor gezellig kletsen, en nog veel meer.' 'Geweldig,' zei Hester. Ook Jaap was blij met zijn nieuwe moeder. 'Nu is het gezin pas echt compleet,' zei Jaap. 'En het lijkt inderdaad op Hester's moeder. Nu is het alsof vader mijn vader is, en moeder Hester's moeder, en zo zijn wij bij elkaar gekomen.' Het huis begon nu pas echt op orde te komen, want de robot deed haar werk goed. Ze was ook als een echte moeder. Ze was zorgzaam en hield je in de gaten. Maar ze was absoluut niet te streng. Ze was een droommoeder. Ieder kind zou wel zo'n moeder willen hebben. 's Avonds zaten ze op de bank om naar de tv te kijken. Langzaam begon vader uit zijn depressie te komen. De robot was zo goed gemaakt dat je niet kon zien dat het een robot was. Maar natuurlijk had ze wel knopjes. Op een dag ging het gezin op vakantie. Robot-moeder ging ook mee. Jaap liep voortdurend gekke bekken te trekken voor de foto's. Niemand kon zo scheel kijken als Jaap. Ook Hester gaf niet om de foto's. Ze keek zo vreemd mogelijk. Ze waren gekomen voor vakantie, niet voor foto's, maar er waren allemaal fotografen. Hester en Jaap vroegen zich af waarom ze zoveel gefotografeerd werden. Vader werkte voor een energie bedrijf die energie opwekte vanuit de zee, en hij was hier tegelijkertijd op zakenreis. Als de onderhandelingen zouden slagen dan zou het land van het gezin geheel op zee energie werken. Hester en Jaap moesten even wachten in een ander zaaltje toen vader onderhandelingen aan het doen was. Op een gegeven moment hoorden ze luid applaus, en vader kwam glimlachend naar buiten. De onderhandelingen waren geslaagd. Weer waren er fotografen bij, en nu wisten ze waar het voor was. Toen ze weer thuiswaren ging vader direct naar zijn werkkelder. Iets had hem op een idee gebracht. Hij wilde nu energie proberen op te wekken uit koffie bonen. Hij werkte dag en nacht hier aan door, terwijl Hester en de robot moeder al het huishouden deden. Zo werd de band tussen Hester en haar robot moeder eigenlijk alleen maar hechter. Vaak stonden ze samen af te wassen in de keuken, en hadden dan de diepste gesprekken. Voor Hester was haar robot moeder haar beste vriendin. Op een dag was het zover. Vader had zijn machine om energie op te wekken uit koffie bonen klaar, en het zou nu voorgesteld worden aan zijn bedrijf. Ze waren er zo erg van onder de indruk dat ze naast zee energie ook koffie energie wilden uitproberen. Als er zee energie werd gebruikt hing er een zee geurtje, en als er koffie energie werd gebruikt hing er een koffie geurtje. Er was ook een schakelaar voor waarmee je het kon wisselen. Op een dag ging Hester met haar robot moeder het bos in. Ze gingen heel diep, en eigenlijk wilde Hester helemaal niet meer terug. Er stonden wat wigwams, en Hester wilde er in wonen. Haar robot moeder stemde erin toe. Ze zouden hier blijven voorlopig. Vader was toch altijd druk bezig, dus die zou hen niet eens missen. Hester wilde nooit meer terug. Ze liet ook haar vriendinnen komen.
Eén van de moeders van de meisjes vond dit helemaal niet goed, en ze liep helemaal met haar dochter mee naar het wigwammen kamp. Ze begon iedereen enorm uit te foeteren, en het liep allemaal zo hoog op dat de meisjes die moeder begonnen te bekogelen met modder. Toen moest die moeder het wel opgeven, maar ze riep nog wel dat ze de politie erbij zou halen. De meisjes waren hier op bedacht, dus toen zijn ze met de wigwams nog dieper het bos ingegaan, daar waar geen mens ooit zou gaan. 'Laat die politie maar komen,' zei Hester, 'dan zullen ook zij ten onder gaan in het moddergevecht.' Omdat er vanaf toen vaak helicopters overvlogen zijn ze onder de grond gegaan met hun wigwams, om daar hun kamp te bouwen. Ze gingen zo diep als ze konden en kwamen daar in een andere wereld. Hier schenen veel meer indianen te wonen. Vader en Jaap vonden het allemaal best. Ze kwamen weleens een kijkje nemen in het ondergrondse indianenkamp. Maar de pret was maar van korte duur. De nazi's waren het land binnengevallen. Ze ontdekten ook de ondergrondse schuilplaats, en iedereen ging in gevangenschap. Vader en Jaap en alle andere indiaanse mannen werden meegenomen om op de trein gezet te worden naar BergenBelsen, een concentratie kamp. De meisjes zouden allemaal voor de Duitsers moeten werken in het huishouden. Alleen robot moeder kon ontsnappen. Daar was ze immers een robot voor. Jaap jammerde in de trein naar Bergen-Belsen. In Bergen-Belsen zouden ze uitgehongerd worden, en er zouden implantaten in hun botten komen. Vader zei : 'Robot moeder zal wel naar de andere robotten gaan, de zee energie robot en de koffie energie robot. Ze staan nog in de kelder en hebben waarschijnlijk nog niet door wat er gaande is, maar robot moeder zal hen wel aan de praat krijgen, en dan zal het niet best zijn voor de Duitsers.' Hester moest in het huis van een bepaalde Duitse officier werken, en ze foeterde hem uit. Het was verschrikkelijk in het concentratie kamp. Jaap en vader kregen bijna niets te eten. 'Ze mogen wel opschieten,' jammerde Jaap. 'Inderdaad, ze zijn wel laat,' zei vader. 'Wat gaan ze met ons doen, vader, die nazi's ?' vroeg Jaap. 'Laten we het daar maar niet over hebben,' zei vader. Inmiddels was Hester in gevecht geraakt met de Duitse officier, maar werd toen door anderen onder schot gehouden. Ze wist niet waar haar vriendinnen waren. Hester moest nu haar werk wel doen, ook al wilde ze niet. Ze zeiden dat ze haar zouden doodschieten als ze het werk niet zou doen. Opeens werd er op het raam getikt. Het was robot moeder. Ook waren de zee energie robot en de koffie energie robot meegekomen. 'Robot moeder !' riep Hester terwijl ze opkeek van het vloeren dweilen. De Duitsers die bij Hester stonden om haar in de gaten te houden keken heel verbaasd. 'Wie is die vrouw ?' mopperden ze. 'Dat is mijn moeder !' riep Hester blij. 'Wat moet die nu hier !' riep een Duitser. De robotten begonnen het raam in te slaan en kwamen toen binnen door het venster. 'Wat krijgen we nu !' riep de Duitse officier. 'Kunnen jullie niet gewoon door de deur naar binnen komen ?' 'Nee,' zei de koffie energie robot. Hij richtte zijn arm op de Duitse officier en spoot koffie electriciteit op de man af die gelijk onder zware stroom stond. 'Nee !' gilde de Duitse officier. 'Niet
doen !' 'En dan is er koffie,' zei de koffie energie robot. Toen gaf hij ook de andere Duitsers een optater met de koffie stroom. Ze werden tegen de muur geslingerd en hun haren stonden recht overeind. 'Nou, wat waren dat voor spelletjes !' riep de koffie energie robot. Hester was heel blij. Toen gingen ze met z'n allen naar Bergen-Belsen. Toen de robotten het concentratie kamp binnenkwamen was er direct grote paniek bij de Duitsers. Ze werden allemaal onder zware koffie stroom gezet en weggeslingerd. Jaap en vader keken verheugd op. 'Eindelijk zijn ze gekomen,' zei Jaap. 'Ja, eindelijk,' zei vader. afstandswaarde Ik kocht haar bij mijn oom in de speelgoed winkel. Het was speelgoed, een pop. Na een tijdje was het speelgoed stuk. Ik kwam erachter dat ik zelf ook speelgoed was. Mijn oom bracht het speelgoed naar een man in zijn stad, maar het kon niet meer hersteld worden. Ik heb dit tijdenlang geloofd. Totdat ik op een dag naar Gepetto de poppenmaker ben gegaan, en hij herstelde het speelgoed, zowel mij als haar. Maar toch kon het niet altijd goed gaan zo. Gepetto vertelde me dat ze slechts een boek was. En zo was ze geen speelgoed meer, maar een boek op mijn plank. Soms lees ik erin en leg het dan weer weg. Wij kunnen niet met elkaar. Ik moet de verhalen lezen en begrijpen. Alleen op een afstand heeft het waarde. Omulgaam Omulgaam ging op zijn bootje over een rivier door de hei. Hij had een neertooi op en zijn boot was een neerboot. Je zult denken : Wat betekent dat ? Neer ?
Omdat Omulgaam altijd mindert, altijd neergaat. Niet op dan ? Soms, maar meestal neer. Altijd maar weer gaat hij neer. Totdat de zon opkomt, en hij opstaat. Omulgaam is daarom een echt droommannetje. Neer, neer, neer, zegt hij. En alles wat hij heeft is gemaakt van neer. Wat is neer dan precies ? Het groeit ergens in de bomen, maar waar weet ik niet. De volgende keer als ik hem tegenkom moet ik het hem maar eens vragen. Altijd als ik neerga dan kom ik hem wel ergens tegen. Op zijn neerboot gaat hij, met zijn neertooi, als een echte indiaan. Dan beantwoord hij de vragen van hen die neer zijn gegaan. Maar soms beantwoord hij ze niet. Soms geeft hij ze eerst wat neerspeelgoed. Wie met het neerspeelgoed speelt zal altijd neergaan. En dan zullen ze zelf het antwoord ontdekken. Want Omulgaam is echt niet altijd goed aanwezig. Soms is hij een beetje dromerig, of teveel neer. En dan zegt hij : Het neerspeelgoed zal het werk wel doen. Neer, neer, neer, totdat de zon opkomt, misschien wel met wat antwoorden, of misschien wel niet, om eerst nog dieper neer te gaan. Waar woont Omulgaam dan ? Ik zou het niet weten. Als ik de volgende keer neerga dan zal ik het hem eens vragen. Of vraag het hem zelf. Als je geluk hebt geeft hij je twee antwoorden op één vraag. Beproef je geluk op dit orakel van de natuur. Het is niet altijd leuk om neer te gaan, maar het heeft wel waarde. Elke avond gaan we neer om tot Omulgaam te gaan, het natuur orakel. Maar zorg dat je neer genoeg gaat, anders mis je de trein. Kom tot de neerboot, of de neertrein, en zorg dat je je neertooi draagt. Hij spreekt alleen met indianen als hij. Soms heeft hij zijn tooi niet op. Soms loopt hij te bedriegen. Soms is hij niet helemaal goed bij zijn hoofd. Soms moet ook hij weer neergaan. Soms moet hij ook weer terug in de doos. Omulgaam, het is me een ding. Ik kocht het eens bij mijn oom in de speelgoedwinkel. Ik ging er goed mee neer. Maar alles heeft zijn keer. Er gaan geruchten dat hij in 't neerland woont. Maar zeker weten doe ik 't niet, zeker weten doe ik niet, want soms lijkt hij overal boven te zijn, schietende met zijn hongerpistool. Sommigen zeggen : hij woont in 't hongerland. Maar zeker weten doe ik 't niet, want ik heb hem zien vreten, vreten, Hongermagen vol.
't Is de honger dat hij eet, zeggen ze dan, Maar mag je dan zoveel van de honger eten ? Hij eet van de hongerboom, Duizend blaadjes zuiverkool, Hij eet van gat en holle, van put en lazarus gal, Wat een smerige bende, De keuken van die kwal. 't Is alles honger wat je ziet, Het druipt van zijn daken af, En hij gebruikt het als wapen. Ja, misschien woont hij in 't hongerland, misschien woont hij in 't hongerland, maar dit zijn allemaal slechts verhalen, zekerheden hebben we niet. 't Omulgaam groeit in de bomen, zeggen ze dan. Ik zeg ik weet nergens van. Ik hoef hem ook hier niet te hebben, Het lazarus schip heeft mij soms in de ban … Ik kan mezelf soms aardig tegenspreken … Twee antwoorden op een vraag zeg ik dan … 't Omulgaam groeit me in 't hart, Vurig als de lazarus boom … Vurig als het goud van terre, 't Neergoud wel te verstaan, 't goud wat 't niet langer houdt … Hij is immers het hongermannetje, het droommannetje … En de hongeroorlogen schuilen in zijn hoed en in zijn schoen … Cowboyman is hij ook nog wel, Als hij het indiaantje spelen zat is … Ja spuugzat … Dan keert hij zich tegen zichzelf … 't Omulgaam is niet in een kistje of kastje te krijgen, 't Verspringt telkens weer als springstof … 'k Denk dat ik het maar aan oom terug ga brengen … Maar oom droomt … van 't Omulgaam … Hij heeft het zelf eens gemaakt … Ik kocht het eens, en nu kleeft het … Ik kan er niet mee werken, ik kan er niet mee omgaan, De hongeroorlogen trekken me altijd weer uit elkaar ... het speelgoed van omulgaam
Ze lachten mij uit met mijn Omulgaam speelgoed. Ha ha ha, zeiden ze, hij speelt met meisjesspeelgoed, zo kinderachtig en dwaas. Ze pakten het van me weg en gingen ermee overgooien. Maar oh wee, oh wee, Omulgaam was er niet blij mee. Hij pakte ze op en smeet ze tegen een boom, En toen pakte hij ze weer op, en smeet ze tegen de muur. Nu is Omulgaam torenwachter, En marcheert op de muren. Ik zei : Omulgaam, waar ben je mee bezig, jongen ? Maar niemand kon Omulgaam stoppen. In de nachten is hij op de toppen van de golven. Weldra zal hij overweldigen, alle landen die zijn speelgoed niet hebben verstaan. liverpool Voornamelijk in de weekenden had ik het gevoel alsof alles dubbel was, en telkens weer verdwenen er stoeptegels op de stoepen in de stad, en de mensen die erop stonden gleden gewoon weg in het niets. Waren de buitenaardsen gekomen ? Er waren verder geen ufo's, maar alleen dit verschijnsel, en het was vreemd genoeg. Er was grote paniek. Velen durfden de straten niet meer op. Het dreef de mens naar binnen. Dit verschijnsel was soms zo sterk dat hele steden verdwenen. Het verschijnsel dreef mij en mijn vrouw de wildernis in met onze twee kinderen. Mijn vrouw droeg de twee kinderen, maar de jongste viel in een diepe inham. Ik klom naar beneden en vond boeken. Ik vroeg aan mijn vrouw of ik eerst de boeken naar boven moest brengen of het kind. Mijn vrouw wees toen verderop in de inham en zei : 'Ze ligt in Liverpool.' Ik werd wakker van de droom, en vroeg me af of een boek meer waarde heeft dan een kind, of dat het boek de ziel van het kind is ? Ik viel weer in slaap. Waren we misschien te diep in de wildernis gegaan ? Mijn vrouw en ik keerden terug en we deden spelletjes op de matras. Ik had de boeken nu. En zo had ik het kind. Ik was in Liverpool geweest. En ik ontwaakte ook van deze droom.
1 Online Touch