0

De Poppenmaker van Hiroshima Uitgave : rnl-pockets nr. 11 Eerste druk : 2018 Tweede druk : 2023 rodenbergs-nederlandse letterkunde 2

De Poppenmaker van Hiroshima 3

"Nee, zij sliepen allemaal, en zouden het altijd ontkennen, Wat de poppenmaker van Hiroshima tot hen had gedaan ..." Hoofdstuk 1. Januari, 1946 ……………...……. 5 Hoofdstuk 2. Februari, 1946 ………………….. 12 Hoofdstuk 3. Maart, 1946 …………………….. 19 Hoofdstuk 4. April tot Juli, 1946 ……………… 26 Hoofdstuk 5. Augustus tot Oktober, 1946 …….. 32 Hoofdstuk 6. Oktober tot December, 1946 ….… 38 Hoofdstuk 7. December 1946 tot Maart 1947 … 44 Hoofdstuk 8. Maart tot Mei, 1947 ……………... 57 Hoofdstuk 9. Mei tot Augustus, 1947 ……….… 65 Hoofdstuk 10. Augustus tot December, 1947 …. 72 Hoofdstuk 11. December 1947 tot Juli 1948 ….. 84 Hoofdstuk 12. Juli 1948 tot Januari 1949 ….….. 102 Hoofdstuk 13. 1949 …………………………… 113 4

Hoofdstuk 1. Januari, 1946 Januari, 1946, Na de bevrijding. Dominee Jonkema hield wel van een borrel. Het inspireerde hem. Hij kon zo beter preken. Elke zondagochtend stond hij paraat. De rest van de week bereidde hij zijn preek voor. Dominee Jonkema had ook hallucinaties, maar daar sprak hij niet over. Het waren religieuze hallucinaties en die kon hij mooi in de preken gebruiken. Niemand merkte er iets van. Zijn vrouw had een hekel aan hem. Ze hadden vaak ruzie. Ook dit inspireerde hem voor zijn preken. Zijn vrouw was niet de makkelijkste. Soms gooide ze met dingen naar hem. Als ze poeslief deed wist hij dat het gewoon stilte voor de storm was. Hij hield wel een beetje van touwtrekken. Het was een echte vechtersbaas. Hij vond daarom ook dat hij met de juiste vrouw was getrouwd, ook al kon hij haar wel schieten. Ook over zijn huwelijksproblemen sprak hij niet. Hij verwerkte het gewoon in de preken. 5

Hij hield ook van piano muziek, van Chopin bijvoorbeeld. Zijn vrouw kon het niet aanhoren, en ging dan vaak naar buiten. Vaak speelde hij het alleen af als ze weg was. Ook piano muziek inspireerde hem. En verder zo de alledaagse dingen inspireerden hem, zoals kinderen op het plein, als hij naar buiten keek. 'Niet het vele is goed, maar het goede is veel,' mompelde dominee Jonkema. 'Is dat een regel voor je preek ?' vroeg zijn vrouw. 'Nee,' zei de dominee. Hij ging toen verder met het mompelen van andere zinnen. 'Oh, je bent aan het zoeken,' zei zijn vrouw. 'Ik ben naar jou aan het zoeken,' zei de dominee. 'Om me een mep te verkopen zeker,' zei zijn vrouw. 'Je kan goed gedachtenlezen,' zei de dominee. Zijn vrouw ging de kamer uit en liep de keuken in. 'Dan kook ik wel weer,' zei zijn vrouw. 'Mijnheer heeft natuurlijk weer honger.' 'Wie niet ?' zei de dominee. In de keuken begon zijn vrouw psalmen te zingen. 'Moet dat nu ?' zei de dominee. 'Kun je niet wachten tot zondag ?' 6

'Nee, ik kan niet meer wachten,' zei zijn vrouw. De dominee stond op en ging naar de gang om zijn hoed en zijn jas te pakken. 'Dan ga ik wel naar buiten,' zei de dominee. Het was koud buiten, en grauw. De mensen keken niet op of om, en ook de dominee niet. Hij was diep in gedachten verzonken. 'Wat moet ik nu eigenlijk met zo'n vrouw ?' dacht hij. Maar hij kon ook niet zonder. Ze hoorde gewoon bij zijn leven. Even liep hij langs het park. Hij dacht na over de slavernij van de Afrikanen toen hij een Afrikaanse vrouw op straat tegen kwam. 'Dat moet ook wat geweest zijn,' mompelde hij in zichzelf. Hij liep door tot het winkelcentrum, en kocht wat sigaretten. Ja, de dominee rookte zwaar. Dat inspireerde hem ook. Zowel voor als na de preek rookte hij. Dat stak hij ook niet onder stoelen of banken. Hij zou eigenlijk wel tijdens de preek willen roken. Zijn vrouw rookte niet. Die moest daar niets van hebben. Kinderen wilden ze niet. Nee, kinderen wilden ze niet. Dat was niet aan hen uitbesteed. Ze hadden al genoeg aan elkaar. Toen hij even later weer thuiskwam had zijn vrouw het eten 7

al klaar. Ze aten nooit gezamenlijk, maar alleen apart. Zijn vrouw was Surinaams. Hij hield wel van die cultuur. Ook hield hij wel van haar kookkunst. Hij had ook wat chocolade voor haar meegenomen wat hij op de huiskamer tafel deed neerploffen. Dat deed hij altijd, omdat zij niet rookte. 'Bedankt,' zei ze koeltjes. Daarna moest de dominee direct weer weg. Hij moest naar een begrafenis. Zijn vrouw bleef thuis. Er was een zwaar droevige stemming op de begrafenis. Hij wilde eigenlijk direct weer weg. Hij hield niet van zulke dingen, maar voor de beleefdheid bleef hij toch. Weer zag hij wat Afrikanen om zich heen, hier en daar, en weer dacht hij na over de Afrikanen in slavernij. 'Dat moet wel wat geweest zijn,' mompelde hij weer. Even dacht hij aan zijn vrouw die ook een donkere huidskleur had. Hij dacht er toen aan wat ze op het moment zou doen. Hij wist dat zijn vrouw een hekel aan hem had. Ze konden niet echt met elkaar opschieten. Ze was ook erg moeilijk in de omgang, en had eigenlijk een hekel aan iedereen. Iedereen liep haar volgens haar in de weg. Als ze poeslief deed dan was dat puur voor de beleefdheid. Ze 8

probeerde het wel, maar het lukte haar niet echt. Eigenlijk had hij wel medelijden met haar, maar hij vond haar ook een kreng. Toen de begrafenis voorbij was slenterde hij weer naar huis. Hij begon over de Afrikanen te vertellen aan zijn vrouw, en over Afrikanen in slavernij. 'Die tijd is voorbij,' zei zijn vrouw. 'Dat moet wel wat geweest zijn,' zei hij. Zijn vrouw zei niets. Hij stond even later op en ging naar de keuken om een borreltje te pakken. 'En maar weer zuipen, hè ?' snauwde zijn vrouw. 'Waar is dat allemaal goed voor ?' Hij zweeg. Later zei hij : 'Ach, één borreltje maar, voor de gezelligheid.' 'Het is hier anders niet gezellig,' sprak zijn vrouw. 'Volgens mij vind jij het nooit ergens gezellig, hè ?' zei hij. Zijn vrouw zweeg. Hij stond op en liep naar de grammofoon-speler. 'Niet weer, hè,' snauwde zijn vrouw. Ze stond op en liep naar de gang om haar jas te pakken. Nu was het haar beurt om naar buiten te gaan. Ze haatte die 9

man. Volgens haar deed hij alles gewoon om haar te pesten. Ze had op iedereen wel wat aan te merken. 'Eindelijk rust,' dacht de dominee. 'Eindelijk rust, eindelijk rust.' Maar de rust was maar van korte duur. Na tien minuten was ze weer terug. Toen ging ze naar haar slaapkamer. Ze sliepen altijd apart. 'Nou ja, ook goed,' zei de dominee tegen zichzelf, 'ook goed.' Hij keek dromerig voor zich uit. Hij zag zichzelf bladeren door zijn preek. Toen ging hij achter zijn schrijftafel zitten en schreef de preek verder op. 'Honden aan de lijnen houden,' monpelde hij. Toen stak hij nog een sigaret op. Hij zou doorschrijven tot diep in de nacht. Tussendoor ging hij even de tuin in. Het was al donker. Hij keek dan naar de schuur en wat planten, gewoon om inspiratie te krijgen. Ook dacht hij na over het verleden. Er waren een heleboel dingen waar hij zich aan irriteerde, maar dat kon hij mooi omzetten in religieuze taal om in zijn preken te gebruiken. Zo loste hij dat op, en het was heel therapeutisch. Hij hield van zijn beroep. Hij dacht 10

ook dat hij het nooit had kunnen volhouden met zo'n vrouw als hij dit beroep niet had gehad. Weer binnengekomen at hij wat gele vanille vla en ging weer verder met schrijven. De nacht wachtte op hem en inspireerde hem. Ook de nacht zag hij als zijn vrouw. Hij had lange gesprekken met haar, en ze maakten veel ruzie, opdat hij zijn preek kon schrijven. Ze betuttelde hem, en liet hem zien wat hij wel en niet kon schrijven. Eigenlijk waren zijn preken door haar gedicteerd. Er was geen weg in deze tuin zonder haar. Hij had haar nodig. Voor haar woorden liet ze hem zwaar betalen. Ze maakte het hem niet gemakkelijk. Het leek wel alsof de zondagen nooit kwamen. De dagen gingen zo traag, en als er dan een zondag was geweest dan was de dominee het ook zo weer vergeten. Hij beleefde alles als in een roes, alsof hij met de nacht danste, zijn vrouw. Al zijn preken waren slechts dansen met de nacht opdat zijn geheimen verborgen bleven. 11

Hoofdstuk 2. Februari, 1946 'Ik vind het leven mooi en duister,' zei de dominee tegen zichzelf. Was hij in een dans met de nacht, of in een gevecht ? Weer was hij een preek aan het voorbereiden, en hij worstelde. Soms knaagde het verleden aan hem, en soms zijn huwelijk. Soms zag hij er als een berg tegenop. De nacht was als donkere chocolade die hem inspireerde. De nacht hielp hem altijd uit de brand. Het was in de nacht altijd zo rustig en geheimzinnig. De nacht vertelde hem verhalen. Hij kon bij haar zijn hart uitstorten, en zij luisterde. De nacht was zijn obsessie. Nog wel meer dan de dag. Soms waren de gevechten met haar slopend. Maar hij dacht dat het erbij hoorde. De nacht stal van hem, maar gaf hem ook zoveel ervoor in de plaats. 12

Niemand wist van deze gevechten. Ook zijn vrouw vertelde hij overdag niks. Hij beschouwde de angst als zijn godin, en ook als een soort vrouw van hem. Op bepaalde tijden werd de dominee ernstig geplaagd door angsten, iets wat hij had overgehouden van de oorlog. Zijn vrouw had hiervoor geen enkel begrip en spotte er zelfs mee. Hij kon hierover erg verontwaardigd zijn. Voor hem was de angst de weg naar de hemel. Hij verafgoodde de angst, omdat het zoveel macht over hem had. Eigenlijk was zijn hele leven gedreven door angst. Volgens hem was hij ook in angst geboren. Zelfs een borrel kon de angst niet verzuipen. Angst was zijn machtige God. 'Zonder angst is het leven maar saai,' zei hij vaak, maar hij lijdde er ernstig onder. Als dominee zijnde was dat niet zo'n groot probleem, daar het kruis altijd de centrale boodschap was die er werd gebracht. Maar soms mokte hij erover, en soms bespotte hij het ook. Hij had een onmetelijk diepe zelfspot, maar als een ander hem bespotte, dan kon hij dat niet hebben. 13

Het was op een donderdag ochtend. Zijn vrouw was aan het koken. Weer had hij een enorme angst aanval, maar hij wilde het haar niet vertellen, want zij zou hem zeker bespotten en zeggen dat hij zich niet aan moest stellen. Daarom ging hij naar buiten. Hij liep rood aan, en voelde zich vreemd in zijn hoofd. Het was buiten zeer koud. Er was ook wind. Even leek het alsof hij alles verloren had. Hij had een terugblik op de oorlog. Hij herinnerde zich de nazi's die hem van zijn huis en vrouw afscheidde, en hij werd meegenomen naar Duitsland waar hij moest werken. Omdat hij een groot intellectueel was was er een kans dat ze hem zouden afschieten, wat wel met meerdere intellectuelen was gebeurd. Hij herinnerde de executie van professoren en andere dominees. Hij hield zich daarom erg op de vlakte, en sprak bijna niet tijdens zijn gevangenschap. Elke dag weer was hij in grote doodsangst. Toen de oorlog was afgelopen was dit een grote opluchting voor hem. Hij werd weer verzoend met zijn vrouw, maar de angsten kwamen soms terug, en soms wel erger dan ooit tevoren, als een stortvloed. Hij wist nog steeds niet goed hoe hij hiermee om 14

moest gaan, maar hij verwerkte het in zijn preken. Verder liet hij zich nooit negatief uit over zijn vrouw. Hij hield haar altijd de hand boven het hoofd. Over zijn huwelijksproblemen zei hij niets. Hij ging het park in en zag een Afrikaanse familie met hun kinderen. De kinderen waren erg druk, maakten erg lawaai. Hij dacht na over de Afrikanen in slavernij in de vorige eeuwen. 'Dat moet ook wat geweest zijn,' mompelde hij. Hij wist natuurlijk wat het was om dwangarbeid te moeten doen. Hij voelde zich erg bij zijn Afrikaanse medemens betrokken, maar hij dacht toen ook aan de woorden van zijn vrouw : 'Niet zo aanstellen,' en 'er zijn wel ergere dingen.' Ze probeerde grote misdaden op die manier altijd goed te praten. Even voelde hij een boosheid in zich opkomen, maar toen werd hij ineens dodelijk koud. 'Niet zo aanstellen,' dacht hij toen. 'Ja, die Afrikanen moeten zich niet zo aanstellen. En ze hebben altijd zoveel kinderen. Waarom gaan ze niet terug naar hun eigen land.' Hij schrok eigenlijk wel van zijn eigen gedachtes. Hij dacht dat ook weleens over zijn vrouw. 'Wat moet ze hier eigenlijk ? Het is toch ons land ?' Soms had hij van zulke 15

onverklaarbare vlagen die heel dicht bij racisme kwamen. Hij begreep zichzelf niet altijd. Hij had natuurlijk ook een hele grote Duitser-haat. Er moest bij hem geen Duitser in de buurt komen. Dat kon hij niet aan. Hij had geen goed woord voor Duitsland over, en hij vertrouwde ze nog steeds niet. Maar ja, dat was ook niet zo vreemd. Hij noemde Duitsland een groot gevaar. Zijn vrouw had geen begrip voor wat er met hem in de oorlog was gebeurd. Hij moest dat maar vergeten. Het was het verleden. Ze nam hem daarin niet serieus. Zij had natuurlijk makkelijk praten. Van Duitse muziek hield hij verder wel. Dat was toch anders. Ook hield hij van Afrikaanse en Surinaamse muziek. Hij was een echt muziek mens soms. Eigenlijk wilde hij er wat van zeggen, dat die Afrikaanse kinderen zo druk waren. Eigenlijk wilde hij gewoon zeggen : 'Ga terug naar Afrika,' maar hij hield zijn mond, en mopperde zo in zichzelf en liep door. Dit was voor hem ook een manier om over zijn angsten heen te komen. Hij was een mens met gemengde gevoelens. 16

Toen hij weer thuis was gekomen met sigaretten en chocolade begon hij te foeteren tegen zijn vrouw over de Afrikanen. Zijn vrouw koos altijd partij voor zijn tegenstanders. Hij moest zich niet aanstellen. Wel was ze weer blij dat hij chocolade voor haar had meegenomen. 'Je doet in ieder geval één ding goed,' zei ze. En toen kon hij zichzelf niet meer inhouden : 'Waarom ga je niet terug naar Suriname waar je hoort, in het oerwoud ?' zei hij. Snel daarachter zei hij : 'Ik ga wel met je mee, maar dit is je land niet. Ik zal mezelf wel voor je opofferen dan.' 'Om de dreiging van de Duitsers te ontvluchten ?' zei ze. 'Om een nieuw leven te beginnen,' zei hij. 'Alles hier herinnert me aan vroeger. En natuurlijk omdat je zwart bent. Je hoort hier niet. Je hoort wel bij mij, maar je bent gewoon geen Nederlander. Je hoort niet tot het blanke ras, laten we eerlijk zijn.' 'Je moet het zo zien,' zei ze. 'Ik ben de koffie, en Nederland is de melk.' Als blikken konden doden, dan was hij allang dood geweest. Er volgde een doodse stilte. Zijn vrouw 17

kon altijd zoveel zeggen zonder woorden. Haar stiltes waren nog wel dodelijker dan haar woorden. Leven met haar was als vechten om te overleven. Het was niet leven, maar overleven. Maar zonder haar wilde hij ook niet. Als dominee was het voor hem belangrijk dat hij dagelijks dit kruis zou dragen. Hij noemde haar ook een pin in het vlees. Hij had vaak gebeden of hij van haar verlost mocht worden, maar dan herinnerde hij de woorden die ook tegen Paulus werden gezegd : 'Mijn genade is u genoeg.' Hij moest deze drinkbeker van het lijden tot de laatste druppel leegdrinken. 18

Hoofdstuk 3. Maart, 1946 Er was één of andere optocht in de stad voor één of ander feest. Hij moest er niets van hebben van dat vrolijke gedoe. Er was volgens hem niets om vrolijk over te zijn. Hij vreesde nog steeds de dreiging van de Duitsers of iets soortgelijks. Het beheerste zijn dromen. Hij werd beheerst door angst, en vrolijkheid van anderen maakten zijn angst alleen maar erger. Alleen zijn preken gaven hem rust. Zijn vrouw ging wel naar het feest. Hoe hij er aan toe was leek haar toch niet te kunnen schelen. Toen ze die avond thuiskwam had ze sigaretten voor hem meegenomen en één of andere trekpop. 'Wat moet ik daarmee ?' mopperde hij terwijl hij de trekpop bekeek. Het was een soort Pinokkio figuur. 'Voor in je slaapkamer,' zei ze, of voor hier in de huiskamer. Misschien vrolijk je daardoor wat op. 'Hmmm,' zei hij. 'Ik zal het wel boven de schrijftafel in mijn slaapkamer hangen.' Hij keek vaak naar het ding. Het begon hem steeds meer te inspireren. Op een dag kwam hij thuis met een beeldje van een Afrikaanse vrouw. Dat zette hij 19

op de schrijftafel van zijn slaapkamer. Hij had twee schrijftafels. In de huiskamer en in zijn slaapkamer. Zijn slaapkamer was tegelijkertijd zijn kantoor. Hier bracht hij altijd een groot deel van de dag door, maar hij nam ook genoeg tijd voor zijn vrouw, alhoewel het vaak niet botterde tussen hem en haar. Zijn leven was een aaneenschakeling van ruzies met haar. Als ze poeslief deed stak er altijd wel wat achter volgens hem. De Duitsers waren een groot kruis in zijn leven, en ook zijn onverschillige vrouw die niet echt met hem meeleefde. Ze kon zich moeilijk in hem verplaatsen. De beleefdheid die ze soms naar elkaar hadden was slechts etiquette. Beiden hadden ze een bepaald voordeel in elkaar. Hij zag het als iets zakelijks. Hij had haar weleens horen klagen in de keuken tijdens het psalmzingen : 'Was ik maar nooit met hem getrouwd.' Nu zaten ze erin en moesten ze het ermee doen. Er was geen weg meer terug. Om er doorheen te komen draaide hij soms de hele dag grammofoon platen, tot grote ergernis van zijn vrouw. Zijn vrouw werd er helemaal gek van. Vaak foeterde ze er doorheen, of ze ging de deur uit. Ook 20

trok ze haarzelf soms terug op haar slaapkamer. Ze begon dit steeds vaker te doen, en daar werd de dominee weer erg nerveus van. Hij wilde dan weten wat ze in haar schild voerde. 'Wat doe je eigenlijk op je kamer altijd zo lang ?' vroeg hij haar eens. 'Oh, breien,' zei ze, 'lezen en opruimen.' 'Opruimen ?' vroeg hij. 'Heb je zoveel om op te ruimen dan ?' Toen zweeg ze. 'En wat lees je zoal ?' vroeg hij. Weer zweeg ze. Toen ze een keer weg was ging hij haar slaapkamer op. Haar boekenkast lag vol met boeken en ook dagboeken van haarzelf. Hij bladerde er eens in en zag allerlei negatieve dingen staan over hem. Hij klapte het dagboek dicht. Dat hoefde hij niet te lezen. Dat zou alleen nog maar meer ellende brengen. Het maakte hem wel nieuwsgierig, maar eigenlijk wilde hij het niet weten. Hij voelde zichzelf warm en koud worden tegelijkertijd, maar eigenlijk had hij niets anders verwacht. Het tolde in zijn hoofd. Hij legde het dagboek weer terug in de kast, en keek naar de boeken. Er was een boek bij over 21

Spanje en Portugal, en ook wat bijbelse boekjes. Er lag zelfs een prekenboekje van hemzelf bij. Verder was er een boek over het wonder tussen man en vrouw, een boek over het huwelijksleven. Hij bladerde er even door, maar las het verder niet. Hij dacht weer even aan het dagboek, en de rillingen gingen weer door hem heen. Hij keek rond in haar kamer. Hij keek naar het raam en de vensterbank, en naar het behang. Ook zij had een schrijftafel. Er stonden wat beeldjes op van Surinaamse vrouwen in klederdracht. Boven haar schrijftafel hing een schilderij van een ijsvlakte. Zo zou hij haar wel kunnen omschrijven. Ze was zo koud als ijs. Hij hoorde toen de sleutel in de voordeur gaan en ging de kamer weer uit. Hij was nog steeds naar van wat hij in het dagboek had gelezen, maar hij dacht er ook aan dat hij het wel zou kunnen gebruiken in zijn preken. Ze keek hem aan toen ze binnen was gekomen. 'Waarom kijk je zo ?' vroeg hij. 'Niets,' zei ze. Ze hing haar jas aan de kapstok en ging de huiskamer binnen met haar tas. Weer keek ze hem vreemd aan. 'Wat kijk je nu ?' vroeg hij weer. 22

'Oh niets,' zei ze. 'We eten vandaag bloemkool.' 'Fijn dat je me dat laat weten,' zei hij. 'Verder nog iets ?' 'Nee,' zei ze zacht. Toen ging ze de keuken in. Die dag aten ze bloemkool. Hij dacht na over alles wat ze waren geworden, en over de oorlog. De dag erna aten ze weer bloemkool, want er was nog over van gisteren. Ze keek hem weer vreemd aan. 'Nu moet je me toch eens vertellen waarom je me telkens zo vreemd aankijkt,' zei de dominee. 'Het begint bijna een gewoonte te worden.' 'Omdat ik er probeer achter te komen wat ik eigenlijk aan je heb,' zei ze zacht. Hij liep bijna stampvoetend naar zijn slaapkamer. 'Ik ga wel weer preken schrijven,' zei hij. 'Maak je het niet te bont ?' vroeg ze. 'Ik kreeg er commentaar over van kerkleden de vorige keer.' 'Mooi,' zei hij. 'Dan was het goed getroffen.' 'Ze noemden je narcistisch,' sprak ze met een accent, 'op het racistische af.' 'Mooi,' zei hij. 'Dan worden ze eindelijk eens wakker.' 'Is dat wie je wil zijn dan ?' vroeg ze. 23

'Kijk naar jezelf,' zei hij. 'Wil je een narcist zijn ?' vroeg ze. 'Alles beter dan een nazi,' zei hij. 'Je bent zelf ook zwaar narcistisch. Je moeder was ook al zo.' 'Je bent een aanstellertje,' zei ze. 'Aanstellertje ?' zei hij. 'Ja, een kleuter,' zei ze. 'Denk eraan als je je preken schrijft, want ik word er op aangesproken.' 'Ik kan het niet iedereen naar de zin maken,' sprak de dominee. 'Daar ben ik niet voor. Als het ze niet zint dan hoepelen ze maar op.' 'Nou dan kan iedereen wel ophoepelen,' sprak zijn vrouw. De dominee zag het niet meer zitten. Nu was zijn vrouw ook nog aan het stoken. Maar hij hield het hoofd koel, en prentte zichzelf in dat hij slechts voor zichzelf schreef. Misschien was ze wel jaloers. 'Vertel me liever wat we morgen eten,' zei de dominee. 'Boerenkool,' zei zijn vrouw. 'Mooi,' zei de dominee. 'Zie, dat is al een veel beter gespreks-onderwerp.' 24

'Je probeert er gewoon onderuit te komen,' bekte zijn vrouw. 'Zeg, zit je op een ruzie te wachten dan, mijn twistzieke vrouw ?' vroeg hij. 'Sommige dingen moeten gewoon besproken worden,' zei zijn vrouw streng. 'Het is alles wat ik vraag, dat je let op wat je schrijft. Je kunt niet alles zeggen.' 'Je kunt niet alles zeggen,' zei hij. 'Ik zal erom denken, maar denk er alsjeblieft zelf ook aan voor deze ene keer.' Toen zweeg ze. 'Eindelijk rust,' zei hij. 'Ik heb je gewaarschuwd,' sprak ze, terwijl ze naar haar slaapkamer ging. De volgende ochtend was hij vroeg op. Hij keek naar de auto's die langsreden vanuit zijn raam. 'Wat een mergpijpen,' mompelde hij. Toen ging hij achter zijn schrijftafel zitten en begon te schrijven. Die dag sloegen de angsten weer erg toe. Het liep zo hoog op dat hij de zondagse preek niet kon houden. Iemand anders zou zijn preek daarom voorlezen. De zondagen daarop gebeurde hetzelfde. Het leek alsof hij de preekstoel had verloren. 25

Hoofdstuk 4. April tot Juli, 1946 Er kwam nog steeds kritiek via zijn vrouw van kerkleden over zijn preken. Hij vond het vreemd dat hij er zelf niet over benaderd werd, maar dat alles via zijn vrouw ging. Dat schepte ook niet echt vertrouwen. Zijn vrouw zei er ook bij dat als hij niet veranderde, dan zouden ze gaan knippen in zijn preken. De dominee had het gevoel dat dit het begin van het einde was, want zo zou hij niet meer kunnen zeggen wat hij op zijn hart had voor de kerk. En hij was toch als een herder die de schapen moest behoeden tegen het grote kwaad wat dreigde. Hij voelde zich aan de kant geschoven, maar zou er toch rekening mee proberen te houden. Hij had geen andere keuze. De angst aanvallen waren nog steeds in die mate dat het voor hem onmogelijk was zelf naar de kerk toe te komen. Zijn vrouw ging wel. Hij begon steeds meer over de oorlog te schrijven in zijn preken, en zelfs over zijn huwelijksproblemen. Zijn vrouw bracht altijd de preken naar de kerkeraad elke donderdagavond, maar die verbeterde ze van te voren altijd. Ze liet er stukken uit weg, en schreef 26

ook haar eigen stukken, vaak met negativiteit over de dominee, alsof hij dat over zichzelf had geschreven. Het begon daarna steeds meer voor te komen dat als de dominee een kerklid op straat tegenkwam, dan gniffelden ze, en hij wist maar niet waar dat aan lag. Het viel niet op dat grote delen van de nieuwe preken van zijn vrouw waren, want zij gebruikte ook een typmachine. Naar buiten durfde de dominee nog wel, totdat dat ook niet meer lukte. Hij had last van pleinvrees, vanwege terugkerende herinneringen aan de oorlog. Ze haakten zich aan hem vast en lieten hem niet meer los. Hij vertelde zijn vrouw dat er geen kruid tegen opgewassen was. Zij zei hem dat het zijn eigen schuld was. Daar kon hij erg boos om worden. Op een dag toen ze weg was ging hij weer eens naar haar kamer. Weer trok hij een dagboek van haar open en moest weer allerlei negatieve dingen over hem lezen, nog wel erger dan de vorige keer. 'Waarom doe ik dit eigenlijk ?' zei hij tegen zichzelf, maar hij las maar door en door, en het begon steeds zwaarder te worden. Het vloog hem bijna naar zijn keel. Hij voelde zich weer warm en koud worden. 27

Hij merkte dat hij hiertegen geen weerstand had. Het maakte hem ziek. Ze was een negatieve invloed op hem. Hij las het hele dagboek uit tot aan het einde. Hij was er erg trillerig door. 'Zoveel negativiteit in één boek,' zei hij. 'Een mens moet er maar tegen kunnen.' Hij legde het dagboek weer weg en ging de kamer uit. Hij had zijn portie weer gehad. Ditmaal bleef het erger dan ooit aan hem knagen. Hij besloot haar maar zoveel mogelijk proberen te ontwijken. Toen ze thuiskwam keek ze hem weer vreemd aan. Hij durfde zichzelf niet te verraden. 'Ik ga maar weer eens naar mijn kamer,' zei hij. 'Ik ben er net,' snauwde ze, 'en nu moet je alweer weg ? En waarom tril je zo ?' 'Hyperventilatie,' zei hij. 'Van de oorlog ?' vroeg ze. Hij knikte. 'Je kan niets hebben,' zei ze. 'Je bent zwak.' 'Bedankt voor je hulp,' zei hij. 'Voor je vriendelijke woorden ook.' 'Wat bedoel je ?' snauwde ze. 'Nou, gewoon, de manier waarop je voor me zorgt en altijd mijn preken netjes naar de kerkeraad brengt. Je 28

doet het maar. Een ander zou het misschien niet doen.' 'Ja, maar daar komt natuurlijk wel eens een einde aan,' snauwde ze. 'Je kunt niet voor altijd zo zijn, en het is al een tijd zo.' 'Goed,' zei de dominee. 'Ik ga maar eens.' 'Werk er maar aan,' snauwde ze. 'Ik doe het nog één keer, en dan moet het in orde zijn.' 'Ik begrijp het,' zei de dominee, en liep naar zijn kamer. Hij werd hier ook zwaar depressief van, maar probeerde toch nog de positieve kant ervan te zien. Zijn preken hielpen hem ermee. Hij begon steeds meer open te zijn over zichzelf in de preken, maar zijn vrouw draaide alles om, en knipte er een heleboel uit, om het aan te vullen met haar eigen ideeën waarin ze haar man flink voor schut zette. Mensen op straat begonnen hem vreemd aan te kijken, en als het kerkleden waren dan konden ze hun lachen vaak niet inhouden. Op een bepaald moment kon de dominee zich niet meer bedwingen en vroeg waarom ze lachten. 29

'Ach, die preken van u zijn zo lollig, hoe u over uzelf spreekt enzo,' werd er gezegd. 'Ik weet niet wat er zo lollig aan is,' mopperde de dominee. 'Het was anders bloedserieus. Het spreekt niet echt van medeleven.' 'Ja, maar de manier waarop je jezelf gewoon naar beneden praat telkens is gewoon lachwekkend,' werd er toen gezegd. De dominee wist niet meer hoe hij het had. 'Geef voorbeelden dan ?' snauwde hij. En zo werden er voorbeelden aangehaald die hij helemaal niet kende. 'Dat heb ik nooit geschreven,' zei hij. Hij had het helemaal gehad. Stampvoetend liep hij naar huis en sprak zijn vrouw erop aan. Ze gaf het allemaal eerlijk toe, en vond dat zij het recht ertoe had. Hij was zo kwaad dat hij haar een klap in het gezicht gaf. Toen trok hij zich terug op zijn kamer. Zijn pleinvrees werd hierdoor alleen maar erger en hij kwam nog minder buiten. Maar ja, wat moest hij buiten zoeken ? Hij ging nog wel vaak de tuin in, maar verder dan de schuur kwam hij niet. Hij wilde het zijn vrouw betaald zetten en nam geen chocolade meer voor haar mee. Na een groot 30

dieptepunt ging hij toch weer terug naar de kerk, en ditmaal om alles recht te zetten. Tot zijn grote verbazing ontkende zijn vrouw toen alles, en zei dat hij het zelf had geschreven toen hij dronken was. Hij zette zijn vrouw enorm voor schut, maar het werd niet geloofd en al helemaal niet geaccepteerd. Sindsdien mocht de dominee niet meer preken. Maar hij is toen gewoon met zijn vrouw naar een andere kerk gegaan waar ze hem graag wilden hebben. En zo konden ze ook opnieuw beginnen. 'Je hebt er zelf om gevraagd,' foeterde zijn vrouw weleens als hij het weer probeerde op te halen. Hij probeerde het maar te laten zinken. 31

Hoofdstuk 5. Augustus tot Oktober, 1946 Hij had veel nachtmerries over de oorlog. Dominee Jonkema was alles behalve over de oorlog heen. Zijn vrouw was hierin geen steun. Zijn preken hielpen hem. Het was augustus, 1946. Hij snakte vaak naar adem. Dat ze nu in een nieuwe kerk waren hielp wel. Hij kon zo alles achter zich laten, maar zijn oorlogsverleden achtervolgde hem. Het stalkte hem. Het liet hem niet met rust, zoals zijn vrouw hem niet met rust liet. Vaak staarde hij uit zijn slaapkamer raam om naar de mergpijpen te kijken die langsreden. Hij kon er maar niet aan wennen. Het was alsof ze zijn gevangenis bewaakten. Toch inspireerde het hem ook op een vreemde manier. Hij had een nieuwe stijl van preken gevonden. Dat was een keer wat anders. Soms ging hij nog weleens naar de slaapkamer van zijn vrouw om in haar dagboeken te lezen, wat als pinnen door zijn vlees was. 'Hoe kan iemand hier mee leven ?' vroeg hij zichzelf vaak af. Vaak waren het ook klinkklare leugens, of dingen omgedraaid. Soms waren het juist de dingen die ze zelf had gedaan waar ze hem van beschuldigde. Toch 32

inspireerden de dagboeken van zijn vrouw hem ook op een vreemde manier. Het werd bijna een obsessie voor hem. Voor zijn eigen bescherming en creativiteit begon hij ze ook als een kunstvorm te zien, maar wel een hele vreemde. Zijn vrouw voerde een strijd tegen hem die hij niet begreep. Eigenlijk zou hij haar er wel mee willen confronteren, maar hij wist ook waar dat op uit kon lopen. Hij besloot zich maar kalm te houden en het te dragen als het stille kruis. Toch liep zijn woede zo hoog op dat hij het op een dag niet meer kon uithouden, en confronteerde haar ermee. 'Jij zal ook wel je dagboeken hebben,' gaf ze als antwoord. 'Ik schrijf preken,' zei hij. 'Ik probeer er iets goeds van te maken, iets overdrachtelijks. Dat zou jij ook eens moeten proberen in plaats van alleen maar negatief te doen en alles in het geheim uit te broeien.' 'Kom,' zei ze. 'Daar begin ik echt niet aan. Wie zegt dat ik het van de kerktoren moet blazen ? Het is iets persoonlijks. Niemand anders heeft daar mee te maken.' 33

'Nee, maar je kunt je erdoor laten inspireren,' zei de dominee. 'Geen zin in,' zei zijn vrouw. 'Ik ben geen dominee. Ik heb ook geen ambities om het te worden. Ik ben de vrouw van een dominee, en daar blijft het bij. Dat is al genoeg ellende.' 'Ja, je bent een sluwe prediker,' bekte hij. 'Zo'n roofdier die zich verbergt in het struikgewas.' 'Dat is ook ergens goed voor,' sprak zijn vrouw. 'Dan letten jullie tenminste op, en dan zijn jullie tenminste waakzaam.' 'Jij bent zo iemand die mensen met een mes in de rug aanvalt,' bekte hij. 'Het is laf.' 'Ik ben niemand iets verschuldigd,' sprak ze. 'In de oorlog is alles geoorloofd. Het doel heiligt de middelen.' 'Is het oorlog dan ?' vroeg hij. 'Ons hele huwelijk is een oorlog sinds het begin,' sprak ze koud. 'We trouwden jong om economische redenen, en ik blijf bij je om economische redenen.' Hij wist dat het moeilijk zou zijn om haar volkomen te ontwijken. De nieuwe kerk stond in een ander stadsdeel, en zo verhuisden ze van hun flat in het 34

centrum naar een rijtjeshuis in het stadsdeel van de nieuwe kerk. Het was hier een natuurrijke omgeving, maar hij begon zich op een vreemde manier vaak vies te voelen. Hij noemde het het vieze kruis. Hij zei dat het nog met de oorlog had te maken. Zijn vrouw was dolgelukkig met het nieuwe huis en even leek het alsof ze hem eindelijk accepteerde, maar niet lang daarna begon ze weer terug te rollen in haar vroegere rol. Omdat hij zich steeds vaker vies begon te voelen verlangde hij ernaar om geheel in de natuur te leven. Hij had sinds hij in het nieuwe huis woonde ook steeds meer dromen over dat er invallen waren van indianen in de concentratie kampen, of dat hij ontsnapte uit het concentratie kamp en zich aansloot bij de indianen in de natuur. Zijn vrouw vond die dromen onzin, omdat er geen indianen in de natuur van Nederland en Duitsland leefden. Zijn vrouw kraakte nog steeds alles wat hij deed of zei af. Het onderwerp 'indianen' boeide hem wel. Hij stelde ook dat de bijbel oorspronkelijk indiaanse fundamenten had. Hij bedoelde daar dan eigenlijk mee : de natuur 35

religie. Alhoewel zijn vrouw ook indiaans bloed had als Surinaamse keek ze hem er giftig op aan. Op een dag ging de dominee met zijn vrouw wandelen in de natuur. Dat hadden ze een hele tijd niet samen gedaan. 'We hebben altijd een ontsnappings-route hier,' zei de dominee tegen zijn vrouw, 'mochten de Duitsers of de Russen of iets soortgelijks binnenvallen.' Zijn vrouw keek hem vreemd aan. 'Die zullen dan overal zijn,' stelde ze. 'Maar voor nu ben jij mijn ergste vijand,' zei hij tegen zijn vrouw. Ze knikte daarop. Hij vervolgde : 'Dan is het leven tenminste niet saai, en dan heb ik mijn inspiratie.' Ze zweeg. Na een paar minuten zei ze : 'Het is gewoon voor het geld. Niets meer, niets minder.' Na een lange wandeling kwamen ze thuis. Ze waren beiden wat vuil geworden in de natuur. 'We kunnen de volgende keer wel in het bosmeer gaan zwemmen,' zei hij. Ze knikte. 'Dus jij zou wel in de natuur willen wonen ?' vroeg ze. 'Zeer onpraktisch. Gevaarlijk ook.' 36

'Maar jij bent ook gevaarlijk,' stelde de dominee. 'Ik moet je voortdurend in de gaten houden.' 'Je gelooft maar wat je wil geloven,' snauwde ze. 'Je bent een volwassen man, toch ?' Ze zei het op een hele kleinerende toon. 'Ik heb bewijzen genoeg,' stelde hij. 'Geluk ermee,' snauwde ze. Ze gingen ook graag samen wandelen in hun nieuwe woonwijk. De situatie en de natuur leende zich daar veel beter voor. Ze hielden hun huwelijk puur zakelijk. Ze waren beiden niet makkelijk. 37

Hoofdstuk 6. Oktober tot December 1946 Zijn vrouw was aan de telefoon met een Surinaamse vriendin. Zijn vrouw was hevig aan het roddelen, ook over hem. Hij liep naar haar toe en gaf haar een mep. 'Oh, nu slaat hij me ook nog,' zei ze tegen haar vriendin. En toen ging het geroddel gewoon verder. De dominee ging naar boven naar zijn kantoor, en ging daar verder met het schrijven van een preek. Het geroddel van zijn vrouw inspireerde hem. Hij moest wel, anders zou hij gek worden. Na een tijdje kwam ze stampvoetend naar boven, over hoe hij haar durfde te slaan, en ze gaf hem een mep terug. 'Dan moet je stoppen over me te roddelen,' zei hij. Na een tijdje kwam haar vriendin ook, en gaf hem ook een mep en begon hem uit te foeteren. Haar vriendin was nog wel forser gebouwd dan zij. Haar vriendin zou een tijdje komen logeren, maar dat ging al vanaf het begin helemaal niet goed. Nu had hij twee krengen in huis. De vriendin van zijn vrouw was in bepaalde opzichten nog wel erger dan zijn vrouw, en was ook veel directer. Ze probeerden hem op allerlei manieren uit te lokken, 38

en als hij zich verdedigde werd dat niet geaccepteerd. 'Volgens mij is de bevrijding nooit geweest. Het is nog steeds oorlog,' zei hij weleens. 'Aan nazi's geen gebrek hier.' En zo droeg hij een dubbel kruis. Met een vriendin erbij was zijn vrouw een nog wel ergere pestkop. Stoken en kleineren was alles wat ze deden. 'Dus je hebt er een nieuw wapen bijgehuurd,' zei hij weleens tegen zijn vrouw. Er viel niet met deze roofdieren te praten. Hij hoopte maar dat de vriendin snel weer zou vertrekken, maar dat gebeurde niet. Hij had het gevoel alsof hij weer in een concentratie kamp zat. Hij wist niet hoe lang hij dit nog zou kunnen volhouden. Ze scholden hem soms ook uit. Vaak sloot hij zich op in zijn kantoor. Hij durfde vaak ook niet naar beneden om eten te halen, want dan zou hij ze onherroepelijk tegenkomen. Het was alsof zij de keuken bewaakten. De keuken was hun terrein. Daar brachten ze een groot deel van hun tijd door, en dan roddelden ze alles bij elkaar wat los en vast zat. In de keuken stond ook de wasmachine. Hij had gewoon geen fut om altijd maar het gebek aan te horen. In die zin werd hij uitgehongerd. 39

Als ze naar boven kwamen hield hij altijd zijn adem in. Het was in die tijd dat hij weer aan huisbezoek begon te doen, gewoon om er even uit te zijn. De mensen waren erg gastvrij, en zoals de mensen hun verhaal bij hem konden doen, zo kon hij zijn verhaal bij hen doen. En vaak boden ze hem aan bij hen te blijven logeren, zodat hij even uit zijn concentratie kamp was verlost. Zijn vrouw en haar vriendin stemden daar vaak in toe, omdat zij zo ook van hem verlost waren. Hij had het idee dat de vriendin echt bij hen in zou komen wonen als de derde. Zijn vrouw viel hierin niet om te praten. Om zijn toestemming werd niet gevraagd. De dominee begon daarom steeds langer weg te blijven, en begon van zijn vrouw en zijn huis te vervreemden. Het was alsof de vriendin zijn plaats had ingenomen. Hij voelde zich niet meer welkom in zijn eigen huis. Wel zag hij ze elke zondag in de kerk waar hij preekte. Hij vertelde de kerkeraad over zijn huwelijksproblemen, en hij kreeg een kantoor aangeboden achter de kerk, waar hij ook kon slapen. In de kerk was ook een keukentje waarvan hij gebruik kon 40

maken. Maar ja, alles beter dan het concentratie kamp thuis. Wel schreef hij nog een brief naar zijn vrouw waarin hij uitlegde dat hij het jammer vond dat het zo gegaan was, en dat hij de tijd miste voordat haar vriendin kwam, en dat hij het wilde uitpraten, maar hij kreeg een brief vol gehoon en gespot terug, vol met leugens en dingen die uit zijn verband werden gehaald. 'Die vrouw is toch onmogelijk !' riep hij. Hij was bijna hysterisch en buiten zichzelf van woede. 'Dat kan toch helemaal niet !' riep hij. 'Moet je zien hoe ze schrijft ! Ongelofelijk !' Hij zag toen wel in dat het de moeite allemaal niet waard was. Hij kon terugkomen, maar de vriendin zou niet weggaan om hem. De volgende zondag waren ze beiden zoals gewoonlijks in de kerk, en deden poeslief, alsof er niets aan de hand was. Zoals gewoonlijks hield hij de preek en keek vaak naar hen. Eigenlijk inspireerden ze hem ook. Wat moest hij in het leven zonder het kruis, en zonder de angst ? Dit was zijn grootste inspiratie bron. Hij stelde dat het gewoon bij hem hoorde, en dat hij ook dit dubbele kruis maar moest accepteren, hoe moeilijk dat ook was. 41

Uiteindelijk gooide hij de handdoek in de ring, en ging na de dienst met hen mee naar huis. Nog steeds deden ze poeslief. Hij dacht bij zichzelf : 'Kom maar op, laat het maar beginnen. Ik lust jullie rauw. In mijn preken zullen jullie eindigen.' De vriendin van zijn vrouw complimenteerde hem zelfs. 'Dat was een goede preek.' Hij glimlachte, maar wist wat hij kon verwachten. Naarmate de avond dichterbij kwam begon het geroddel en geklets weer, en hij werd weer van van alles beschuldigd. Hij dacht bij zichzelf : 'aan de preek denken. De preek is alles waar het om draait. Dit zijn de bouwstenen.' 'Bedankt voor het kruis, bedankt voor de angst,' zei hij tegen beiden. 'Het is het mooiste geschenk. Bedankt voor al het gehoon, de spot en de schuld. Bedankt. Heb je nog meer ? Ik neem het graag van jullie aan. Sla je me op de wang, dan keer ik mijn andere wang toe, en vraag je me een mijl te lopen, dan loop ik de tweede mijl. Vraag je mijn hemd, dan krijg je ook mijn mantel.' 'Dat is wel erg overdreven,' zei zijn vrouw. 42

'Ja,' zei de vriendin. 'Zit je nu de spot met ons te drijven ?' 'Nee,' zei hij. 'Ik meen het. Vraag en het dubbele zal je gegeven worden.' 'Hij zit ons te bespotten,' zei de vriendin. Zijn vrouw knikte. 'We hebben je niet nodig nu,' zei de vriendin. 'Als we je nodig hebben roepen we je wel.' Hij ging naar boven naar zijn kantoor. Na een tijdje klopte zijn vrouw aan. Ook de zus van zijn vrouw zou komen logeren. Zo woonde hij met drie moeilijke vrouwen in één huis. Ook de zus van zijn vrouw scheen niet meer weg te gaan. Roddelen was alles wat ze deden. De hele dag door. En hij schreef preken. 43

Hoofdstuk 7. December 1946 tot Maart 1947 Het was net na de oorlog, maar voor hem was het nog steeds oorlog. Hij viel van het ene concentratie kamp in het andere. De zus van zijn vrouw was als de onverschillige Pontius Pilatus die gewoon toekeek als de vrouwen hem verbaal mishandelden. Maar hij gebruikte het voor zijn preken. De dominee had zoveel goede voornemens, maar dit was gewoon niet haalbaar. Er was teveel tussen hem en zijn vrouw ingekomen. Hij snapte niet wat zijn vrouw bezielde. Er was geen doorkomen aan. Hij kon niet met deze vrouwen leven. Het was alsof hij nu niet één moeilijke vrouw had, maar drie moeilijke vrouwen. Er knapte iets in hem. Hij had allang spijt dat hij ooit was verhuisd. Uiteindelijk stelde hij zijn vrouw voor de keuze : 'Je weet dat wij economisch goed zitten omdat de kerk ons financieel ondersteunt. Of die vrouwen gaan eruit, of ik stop ermee dominee te zijn.' Zijn vrouw was hierover erg kwaad, maar stemde toen uiteindelijk toe dat de vrouwen weg zouden gaan, op voorwaarde dat ze soms nog weleens een weekendje konden komen 44

logeren. Dat was hem best. Wonder boven wonder stond hun vroegere flat weer te huur aangeboden, en zonder te aarzelen reageerde de dominee op het aanbod, en kreeg de vroegere woning terug. Ze waren hier beiden blij mee. Het leven in het centrum in een flat beviel hen toch beter als in een rijtjeshuis. Het was inmiddels 1947 geworden. De verhuizing was weer een hele klus, en ze zorgden dat het weer precies zo was als vroeger. Wel gingen ze nog gewoon naar de nieuwe kerk. Dat stond hem wel een beetje tegen, want hij wilde eigenlijk helemaal niet meer in die wijk komen. Daarom gingen ze op zoek naar een andere kerk in het centrum, die ze uiteindelijk vonden. Ook daar kon de dominee preken. Hij had het gevoel alsof ze een cirkeltje hadden gemaakt. Hij voelde zich hier beter thuis. Soms kwam de vriendin van haar vrouw of haar zus nog logeren, of beiden. Maar dat werd ook steeds minder. Ze waren weer volkomen met elkaar opgezadeld. 'Opnieuw beginnen ?' had hij gevraagd toen ze weer in hun flat gingen wonen. Maar hij wist waar het op 45

uit zou lopen. Hij liep zowel met een oorlogstrauma als met een huwelijkstrauma. Van beiden was hij niet af. Hij zat er middenin, maar hij was tenminste weer terug in dat wat hij zijn geliefde huis noemde. Het was alsof hij het nu extra kon waarderen. 'Nooit meer hier weg,' zei hij. 'Hier hoor ik.' Hij begon steeds meer het mechanisme van zijn vrouw te ontdekken. Het was als een programma, als een klokwerk. Hij moest tot de conclusie komen dat hij daar geen controle over had. Hij besefte ook dat communicatie op zichzelf niet zonder gevaren is, en niet zonder consequenties. Hij besefte dat communicatie programmatie is, waarmee hij heel voorzichtig moest zijn. Er was wel een manier om ermee om te gaan, en dat behoorde hij te leren. Hij bekeek de afstanden tussen de objecten om hem heen, en ook de afstanden tussen zijn gedachtes en probeerde het te lezen als een soort morse, als een tekensysteem. Het was moeilijk om niet geheel negatief te worden, maar het was ook moeilijk om geheel negatief te worden, dus hij probeerde een weg in het midden te vinden. Zijn vrouw zei vaak : 'Nu moet het goed zijn,' en 'Nu moet je er weleens 46

over heen zijn,' als ze het over zijn oorlogsverleden had. Zij kon zich totaal niet in hem verplaatsen. Hij liep bij haar telkens op tegen een harde muur. Maar het was zijn vrouw. Het was een kraal of schakel in de ketting van zijn leven. Zij hoorde bij hem, of hij dat nu wilde of niet. Hij had zich daarbij neergelegd. En wat moest een dominee zonder vrouw ? Zij was zijn inspiratie bron, en daardoor economisch. Zonder haar had hij zijn preken nooit kunnen schrijven. Zij was het geheim van de financiele ondersteuning door de kerk. Met haar viel ook niet echt te discussiëren. Haar wil en zienswijze was wet, hoe hij het ook wendde of keerde. 'Wat eten we vandaag ?' vroeg hij. 'Bloemkool,' sprak ze. 'Oh, bloemkool,' zei hij. Hij kon soms wel met haar praten over alledaagse dingen. Dan kon ze soms poeslief doen, en dan was hij erover verwonderd dat ze er geen ruzie over hadden. Zij was een onderdeel van een taal, een taal die hij nog niet begreep. Deze taal was onverbiddelijk. Er kon niet gesjoemeld worden. Hij moest deze taal leren. Hij had het gevoel dat hij naar school moest. Hij merkte dat hij 47

wat miste als dominee zijnde. Daarom ging hij elke donderdagmiddag een cursus semiotiek volgen, de leer van de verborgen tekensystemen om de mens heen. Hij vond dit een interessant onderwerp. Het schooltje was gelukkig dicht in de buurt. Hij kon daar ook zijn verhaal kwijt, en toen gaven ze hem een uitleg over de verborgen betekenissen van de tekens die hij opnoemde, waarover hij zichzelf verbaasde. Zij konden zo de diepere betekenis van zijn geschiedenis laten zien, en dat gaf hem een diepe rust en vrede. Zijn vrouw vond het allemaal maar onzin, dus met haar sprak hij er nauwelijks over. Soms vroeg ze weleens wat er over, en dan probeerde hij zo vaag mogelijk te antwoorden, of zelfs misleidend. Hij wist dat hij bij zijn vrouw maar beter niet de waarheid kon vertellen. Zijn vrouw kon niet tegen de waarheid. Ze leefde in een wereld van leugens, en alleen door de leugen kon hij haar nog enigszins bereiken. Maar hij leerde het te begrijpen als een tekensysteem op de cursus semiotiek. De leugen was een geheime taal. Hij vond dat wel interessant want zo kon hij zijn vrouw uitdokteren. Zij was het grootste blok aan 48

zijn been, samen met de oorlog. Hij moest een weg door haar zien te vinden. Er was geen andere mogelijkheid. De oorlog en zijn vrouw waren twee grote raadsels in zijn leven die maar niet meebogen. Zou zijn vrouw opgesloten zitten in haarzelf en een soort van morse naar hem uitseinen ? Dat soort gedachtes vlogen door hem heen. Hij vroeg zich af hoe zij geworden was zoals zij was, zo hard als steen. Over haar verleden sprak ze eigenlijk nooit. Hij had er ook niet echt naar gevraagd. Op een dag besloot hij haar er eens mee te confronteren. Ze werd boos en liep weg. 'Wat is er nou ?' vroeg hij. 'Ik toon gewoon belangstelling, en weer is het niet goed.' 'Het gaat je niets aan,' sprak ze. 'Het is iets persoonlijks. Daar moet je vanaf blijven. Het is iets intiems. Daarvoor ben ik niet met je getrouwd. Ons huwelijk is puur economisch.' 'Doet het pijn als ik er naar vraag ?' vroeg hij. 'Ik voel niets,' zei ze. 'Ik leef niet in het verleden zoals jij.' 'Dat is natuurlijk makkelijk praten,' zei hij. Maar hij wist hoe zij er over dacht, en blijkbaar hield zij iets 49

achter voor hem. Zijn laatste redmiddel was haar dagboeken. Hij zou eens op haar slaapkamer op zoek gaan naar haar oudste dagboeken. Er stonden ook kisten op haar kamer waar hij nog nooit in had gekeken. Het waren oude kisten die ze geërfd zou hebben. Op een dag toen ze naar de supermarkt was ging hij haar slaapkamer op. Hij liep direct naar de kisten toe, maar ze bleken op slot te zitten. Na wat zoeken vond hij de sleutels onder haar matras, en opende de kisten. Er lagen hierin veel oude schoolschriften, oude boeken, en ook wat dagboeken. Soms waren het dunne schriftjes. Er stonden ook jaartallen op. 'Interessant,' sprak hij tot zichzelf. 'Ik kan veel over haar zeggen, maar ze heeft haar leven wel goed bijgehouden, allemaal opgesteld in journalen.' Hij bladerde wat door de schriftjes. Het ging over wat vriendjes, en over haar vader. Er was veel over haar vader geschreven, hoe moeilijk hij was. Ze wilde vaak niet meer leven. Sommige zinnen waren doorgekrast. Plotseling schrok hij. Haar vader had haar iets aangedaan waar ze niet over durfde te schrijven. Hij begon zich de gekste dingen in het 50

hoofd te halen, maar het bleef natuurlijk maar allemaal speculatie, omdat ze het niet durfde te schrijven. Hij las verder, en daar ging het weer over een vriendje, en over een voetbalwedstrijd van meisjes. Toen ging het weer over haar vader, dat haar vader het weer had gedaan. Zijn hart begon hevig te kloppen. Wat kon dit betekenen ? Zijn fantasie sloeg er op los, en hij begon als een razende verder te lezen, maar het ging allemaal weer over andere dingen. Toen nam hij een ander schriftje en deed hetzelfde, maar daar kwam haar vader helemaal niet in voor. Hij begon wanhopig te worden. Hij deed alles weer terug in de kist, sloot het, en legde de sleutels weer onder de matras. De dag erna ging ze weg met een vriendin, dus toen had hij meer tijd. Weer opende hij de kisten, en nu zou hij echt alles grondig doorlezen van jaar tot jaar. Hij werd er echter niet veel wijzer van, want het ging allemaal over andere dingen, veel over vriendinnen. Ook ging het over haar zus. Vaak ging het ook over racisme, maar toen las hij iets waar hij weer van schrok. Ditmaal ging het over haar moeder. Haar moeder had iets gedaan waar ze niet over 51

durfde te schrijven. Toen hij bij het laatste schrift was aangekomen van haar leven beefde hij. Hij hoopte maar dat het hem nu uitgelegd zou worden, maar hij was erg wanhopig. Hij sloeg het schrift open. Ze schreef dat ze was bedreigd met een mes, maar er werden geen namen genoemd. Ook moest ze bepaalde dingen doen. Verder werd alles vaag gehouden. Misschien had de bedreiging met het mes haar zo gemaakt. Ze werd gechanteerd. Misschien dat hierdoor alle stoppen bij haar waren doorgeslagen. Hij deed alles weer netjes terug in de kisten en sloot ze. Daarna legde hij de sleutels weer onder de matras, precies op dezelfde plaats. Toen ze thuiskwam vroeg hij eerst hoe ze het gehad had. 'Het was leuk,' zei ze. Dat was alles wat ze zei. 'Ik had vannacht een nare droom,' zei hij. 'Je werd bedreigd met een mes.' Ze schrok. Toen ineens werd ze weer stijf en koud. 'Iedereen droomt weleens,' zei ze zacht, maar ze had wel een beteuterd gezicht. Hij had er niet over gedroomd, maar hij wist geen andere manier om haar ermee te confronteren. 'Je vader en je moeder stonden er ook bij,' zei hij. 52

Ze keek op en trok haar wenkbrauwen op. Haar gezicht vertrok helemaal. Ze slikte. Toen vertelde ze uitgebreid over wat ze die avond zouden eten. 'Ik heb troost nodig,' zei hij. 'Ik gaf om je in die droom. Ik ontworstelde het mes van degene die je bedreigde.' 'Kun je ophouden met die dromen, Jozef de dromer ?' snauwde ze. 'We leven in de realiteit, niet in dromen.' 'Hoe waren je ouders vroeger ?' vroeg de dominee. 'Ik wil er niet over praten,' zei ze. 'Je wil altijd maar over vroeger praten, maar we leven in het hier en nu. Het verleden is weg. Daar hebben we niets meer aan, en het komt nooit meer terug.' 'Maar er zijn dingen van je afgenomen ?' vroeg hij. 'Ja, teveel,' snauwde ze, 'maar ik heb er zoveel voor teruggekregen. Het leven neemt en het leven geeft. Als iets wordt weggenomen, dan is er iets beters voor je.' Hij keek haar aan, en snakte naar adem. 'Je bent nog steeds een aanstellertje,' zei ze. Hij zag weer uit naar de donderdagmiddag, naar een les in de semiotiek, want het ging weer helemaal 53

verkeerd. Ze werkte hem op de zenuwen, maar hij wist nu in ieder geval een beetje waar dat door kwam. Hij bleef maar aan het mes denken. Toen hij die week naar het schooltje ging op de donderdagmiddag vertelde hij over het mes. Toen gaven ze een hele bijzondere uitleg. Het mes was het teken van een komend huwelijk. Hij was het mes zelf. Het huwelijk is een botsing, een ongeluk, twee mensen die toevallig op elkaar in zijn gelopen of ingereden. Zij zijn lotgenoten. Er valt ook niet aan te ontkomen. Ze zijn verminkt voor het leven. Ze zijn een vast onderdeel van elkaar geworden. Maar dat werd toen nog dieper uitgelegd, want het huwelijk is slechts datgene wat tekens, woorden en zinnen aan elkaar verbindt. Het huwelijk is het mengsel. Dat het zo diep gaat en zo pijnlijk is is het leerproces. Het is het onderdeel van een school, de moeite die je ervoor moet doen, en de voorwaarden die er zijn. Voor hem was het het dagje wel. Hij liep fluitend naar huis. Hij was een beetje vrolijk, maar thuisgekomen kon zijn vrouw dat totaal niet waarderen. 'Ik ga het huis wel uit als je zo bent,' zei 54

ze. 'Je lijkt wel dronken.' Ze ging naar de gang en pakte haar jas. 'Nee, blijf,' zei hij. 'Ik ben niet dronken. Ik zag gewoon wat grappigs op straat.' 'En wat was dat dan ?' snauwde ze. 'Een jongen die op z'n kont viel,' zei hij. 'Misselijk,' zei ze. 'En daar maak jij grappen over ?' Uit zijn binnenzak haalde hij de chocolade die hij voor haar had gekocht. 'Die eet ik buiten wel op,' sprak ze, en griste het uit zijn handen. 'Nee, blijf,' zei hij. Hij wilde naar haar kijken om zijn nieuwe lessen semiotiek in het geheim op haar toe te passen, maar ze was al weg voordat hij er erg in had. Hij zuchtte, maar het kon zijn dag niet kapotmaken. Hij dacht na over wat er was gezegd. Voor haar was hij dus het dreigende mes. Natuurlijk was dat omgekeerd ook zo. Het leek wel alsof zijn vrouw het dreigende mes van de oorlog was. Maar het was dus slechts een schakel in de ketting van een semiotisch systeem, een tekensysteem. Hij moest de sociale tekens leren begrijpen en op waarde leren schatten. Ongelukken zoals het huwelijk stonden niet op zichzelf. Zijn huwelijk beheerste alles, als 55

het bindmiddel van de taal. Als het pijnloos zou zijn dan zou het geen afweersysteem hebben, geen immunologie. Daarom werd het huwelijk vergeleken met een ongeluk. Het was om alles in de juiste banen te leiden. Het verleden moest afsterven, verwerkt worden. Het huwelijk was een verleider, een misleider, een toevallig ongeluk, tenzij het was ontcijferd door de semiotiek. 56

Hoofdstuk 8. Maart tot Mei, 1947 Hij zag ook in dat de geheime taal uit tegenpolen bestond, wat ze op school de dialectische semiotiek noemden. Op een dag kwam de zus van zijn vrouw weer logeren. Hij raakte diep met haar in gesprek toen zijn vrouw bezig was in de keuken. Dat was eigenlijk voor het eerst, want ze had zich altijd erg stil gehouden naar hem. Hij waagde het erop en vroeg over het verleden van zijn vrouw. 'Ja, ze is met een mes bedreigd,' zei haar zus. 'Dat is eigenlijk alles wat ik er van weet, en dat ze gechanteerd werd. Ze moest werken voor iemand ofzo, anders zouden ze haar koudmaken.' 'Weet je ook wat voor werk dat was ?' vroeg de dominee. 'Administratief werk voor iets,' zei ze. 'Voor wat ?' vroeg hij. 'Dat is een familie geheim,' zei ze. 'Daar mag ik niet over spreken.' 'Maar ik ben deel van de familie,' zei de dominee. 'En ik ben van de kerk, dus het lijkt mij dat ik ervoor 57

in aanmerking kom om het te weten. Het gaat per slot van rekening om mijn vrouw.' Ze knikte. 'Als je het tegen niemand zegt,' zei ze. Hij knikte. 'Mijn erewoord,' zei hij. Toen kwam zijn vrouw binnen. Daarna hadden ze geen gelegenheid meer om alleen te zijn, en de zus van zijn vrouw moest alweer weg. Het leek wel alsof ze in de gaten werden gehouden. De dominee besloot toen een brief te schrijven, maar hij kreeg daar geen antwoord op. Niet lang daarna kwam de zus van zijn vrouw weer logeren, maar ze gedroeg zich als een vreemde naar hem. De cursus semiotiek was verder afgelopen, en er waren geen vervolglessen meer. De dominee voelde zich in het diepe geworpen. Wel was er een dialectisch-semiotische kerk bijgekomen in het centrum. Dat gaf de dominee weer wat hoop. De diensten werden op de zondagavond gehouden, en op de woensdagavond. Dat zou mooi uitkomen voor de dominee. Hij zou er eens naartoe gaan. Zijn vrouw wilde verder niet mee. De diensten werden gehouden in een villa. Er liepen ook monikken rond. Verder ging het er aan toe zoals 58

bij hem in de kerk. Er werden psalmen gezongen en er werd een preek gehouden of voorgelezen. Hij kwam ook sommige mensen van de cursus tegen. Het kwam bij hem allemaal heel vertrouwd over. Het deed hem denken aan zijn vroegere studie theologie. Hij woonde daarvoor op een internaat. Zijn gedachten dwaalden daar steeds weer naar af. Het internaat stond in een prachtig natuurgebied, nog vóór de oorlog. Hij herinnerde hoe hij overstapte naar een ander internaat en dat toen de oorlog begon. Hij trouwde en werd dominee, en werd toen in zijn eigen huis door de nazi's opgepakt en naar Duitsland meegenomen voor dwangarbeid. Er was veel behoefte aan semiotiek na de oorlog. Vreemd genoeg had zijn vrouw die behoefte niet. Hij herinnerde zich de leraren op het internaat, hoe hij zich aan hen optrok. Maar ook zij konden de oorlog niet voorkomen. Er was rep en roer op het tweede internaat toen de oorlog aanbrak. In de weekenden ging hij meestal naar zijn ouderlijk huis. Zijn vader was ook dominee. Hij ging daar naar de kerk als hij er was, waar zijn vader preekte, en waar hij ook zijn vrouw voor het eerst ontmoette. Hij had 59

warme gevoelens voor zijn vader, maar zijn vader was alcoholist, en dat nam hij van hem over. Hij had daardoor niet altijd een heldere kijk op de werkelijkheid, en daarom had hij ook hallucinaties die overigens vaak heel religieus waren. Hij leefde daardoor deels in zijn verbeelding, maar ja, wie deed dat niet ? En hij had de alcohol na de oorlog nodig om over de oorlog heen te kunnen komen. Zijn vrouw was het hier niet mee eens, en het was een reden waarom ze een hekel aan hem had. Zij beschreef de alcohol altijd als een wurgslang. De vader van zijn vader was ook dominee en alcoholist. Het zat in de familie. Zijn vrouw wilde niet dat het geld zou opraken aan zijn drankprobleem. Ze draaide ieder dubbeltje om. Altijd probeerde ze de dingen zo goedkoop mogelijk te krijgen. Daar reiste ze stad en land voor af. Ja, haar soberheid en eenvoud eerde hij. Hij zou het wel willen, maar hij kon het niet. Zijn enige redmiddel was volgens hem de semiotiek. Zijn vrouw had hier het geduld niet voor. Altijd dramde ze maar. 60

Een andere gelijkenis met zijn vader en de vader van zijn vader was dat ze alle drie moeilijke vrouwen hadden, en misschien had alles wel met elkaar te maken, en werd er naar de drank gegrepen vanwege de moeilijke vrouw. In zijn geval was dat zeker waar. Ook rookte hij dus als een ketter. En dat was een andere reden waarom zijn vrouw een hekel aan hem had, maar er waren veel meer redenen. Daarover kon hij altijd lezen in haar dagboeken. Hij zwoer dat hij zou blijven roken en drinken tot aan zijn dood. Zijn vrouw zei vaak dat het zijn dood zou worden. 'Je drinkt jezelf nog eens dood,' zei ze altijd. 'Alsof het jou wat kan schelen,' zei hij dan altijd. 'Het scheelt mijn portemonnee heel wat,' zei ze eens. 'We zouden meer geld overhouden als je niet zou drinken.' 'Is geld alles waar je aan denkt ?' vroeg hij. 'Het leven is geld,' sprak ze. 'Zonder geld is er geen leven.' 'Wat heb jij dan een zielig bestaan,' sprak hij. En ze was bang dat ze de kerkelijke financiele steun zou verliezen als hij er niet meer zou zijn. Hij 61

noemde dat eigenbelang. Dan haalde ze gewoon haar schouders op. Het kon haar niet schelen. Volgens hem had ze geen ziel. Of misschien was haar ziel geroofd door het mes ? Of misschien was zij ook geknapt door de oorlog ? Hij herinnerde zich de leraren van het internaat. Ook zij konden de oorlog niet tegenhouden. Vaak dwaalden zijn gedachten terug naar de tijd voordat de oorlog begon. Nu ging hij dan weleens naar de semiotische kerk. Ook daar gaven ze hem het advies om te minderen met roken en drinken. Hij was in eerste instantie boos, maar later begreep hij het wel. Hij moest andere manieren zien te vinden om met zijn problematiek om te gaan. Hiervoor was de semiotiek de geroepene. De semiotische kerk leek wel een goede invloed op hem te hebben. Hij kon na niet al te lange tijd het roken en drinken halveren. Ook zijn vrouw was daar erg blij mee. Maar ze had nog steeds een hekel aan hem. Hij kon het gewoon nooit goed doen in haar ogen. Ze zei ook dat sinds hij minder dronk en rookte hij minder chocolade voor haar meebracht. 62

In de semiotische kerk hadden ze de filosofie dat de oorlog was begonnen door teveel drank. Hijzelf wees vrouwen als de schuldigen aan. Hij was in de loop van de tijd enorm verbitterd geraakt naar vrouwen, vanwege dat hij zo'n moeilijke vrouw had. In zijn ogen konden vrouwen niets of niet veel meer goeddoen. Op een bepaalde manier begon hij zo ook erg veel op zijn vrouw te lijken. Hij schreef nog steeds preken en steeds meer begon zijn vrouwenhaat erin door te schemeren. Hij kreeg daar ook weleens kritiek op, maar dat kon hem niks schelen. 'Dan is het tenminste goed getroffen,' zei hij dan. Hij had het helemaal gehad met het vrouwelijk geslacht. Toch gaf hij dan nog wel toe dat het allemaal voor inspiratie was, en goed voor de semiotiek. Volgens hem waren liefde en haat slechts bijwerkingen van de semiotiek. Het ging niet om liefde of haat, maar om het waarde proces. In zijn huwelijk was er nauwelijks tot nooit romantiek geweest, maar ze zagen wel elkaar's waarde in. Het was iets economisch, iets zakelijks. Liefde of haat kan daar gaan afbraak aan doen. Volgens hem waren die twee emoties ook heel erg relatief, en was er 63

maar een hele dunne lijn tussen. Vaak was liefde gemaskerde haat, en vaak was haat gemaskerde liefde. Door de semiotiek kon er doorheen geprikt worden. Liefde en haat waren onderdeel van een communicatie systeem. Beiden hadden waarde. In de semiotische kerk stonden ze wel open voor zijn ideeën, en het duurde niet lang voordat hij daar ook kon preken. Nu had hij twee kerken waar hij preekte, en waardoor hij financieel ondersteunt werd. Zijn vrouw was hier erg blij mee, voor het geld, maar wilde verder niets van de semiotiek weten. Daar wilde ze zich niet in verdiepen. Ze ging daarom ook nooit met hem mee naar de semiotische kerk. Dat was wel het laatste wat ze wilde, maar ze accepteerde het verder wel van hem, vooral omdat het geld in het laatje bracht. Dat nam overigens niet weg dat ze heel zuinig leefde. 64

Hoofdstuk 9. Mei tot Augustus 1947 Vaak liep hij met haar in het park, soms zelfs hand in hand, maar het bracht hen niet dichter bij elkaar. Het was puur zakelijk, en voor het oog van de buitenwereld. Het was immers de dominee en zijn vrouw. Soms maakten ze zelfs ruzie op straat. Dat wilden ze niet, maar dat gebeurde gewoon. Soms dacht hij er weleens aan dat het een cultuur verschil kon zijn. De semiotiek zorgde ervoor dat hij steeds minder rookte en dronk. Maar er bleven grote raadselen voor hem. Vaak dwaalden zijn gedachten terug naar de dertiger jaren, vóór de oorlog. Hij kon er uren over nadenken. Dan dacht hij weer aan de leraren die ook de oorlog niet konden voorkomen. Hij vroeg zich nog steeds af hoe de oorlog nu precies kon gebeuren. Hij veranderde vaak van gedachten. Eén ding was zeker : Hij haatte de Duitsers, elke Duitser. Ze moesten bij hem niet in de buurt komen, ook met die rottaal niet. Wel vond hij dat ze waarde hadden in de semiotiek, maar hij wilde weten welke waarde. Zijn vrouw kon hem daar niet mee helpen. Vaak 65

verdedigde ze zelfs de Duitsers als hij het er over had. Hij had haar leren accepteren. Zo was ze nu eenmaal. Hij dacht ook niet dat ze zomaar zou veranderen. Hij had zich erbij neergelegd dat ze nooit zou veranderen, en hij vroeg zich af of hij eigenlijk hoop had dat ze ooit zou veranderen, want zij was de inspiratie-bron voor zijn preken. Diep in zijn hart wilde hij dat ze zo zou blijven, maar natuurlijk protesteerde zijn gehele lichaam tegen die gedachte. Hij ging er vanuit dat het een overlevingsstrategie van hem was. Een Stockholm syndroom wilde hij het niet noemen, want hij mocht haar totaal niet, maar wel iets soortgelijks, want hij kon haar waarde inzien. Op een dag was haar zus er weer. Toen zijn vrouw in de keuken was sprong hij direct toe. 'Nu heb je me nog steeds niet verteld over dat familie geheim,' zei hij. 'Dat zou je nog doen. Ze moest bij een bepaald bedrijf werken in de administratie ?' 'Oh dat,' zei de zus van zijn vrouw. 'Dat was een familie bedrijf, maar het bestaat niet meer. Het was een schoenenzaak.' 'Wat is daar zo geheim aan ?' vroeg hij. 66

'Je begrijpt het niet,' zei ze. 'Het was een crimineel bedrijf. Ze werkte daar gedwongen, maar ik wil er verder niets meer over zeggen.' Toen kwam zijn vrouw weer binnen, en er was verder voor hen ook geen gelegenheid om verder te praten. De volgende dag ging ze alweer vroeg weg. 'Ik heb gedroomd,' zei hij tegen zijn vrouw. 'Het ging over een schoenenzaak. Jij werkte er ook.' Zijn vrouw werd helemaal wit, en begon te stotteren. Toen ging ze naar de keuken. Hij liep achter haar aan en zag haar uit de kraan drinken. Hij legde een hand op haar schouder. 'Blijf van me af !' snauwde ze. Hij ging de huiskamer weer binnen. Natuurlijk had hij er niet over gedroomd, maar hij wist geen andere manier. Ze zweeg als het graf. De rillingen liepen over hem heen. Na een tijdje ging ze naar haar slaapkamer. Toen ze na een paar uur nog niet terugwas klopte hij aan, en vroeg : 'Heb ik iets verkeerds gezegd ?' Ze antwoordde niet. Even later opende hij de deur en zag dat ze in bed lag. Ze sliep. Toen ging hij de kamer weer uit. Toen het avond was geworden lag ze nog steeds in bed. Ze had haar ogen gesloten en leek 67

te bidden. 'Heb je iets nodig ?' vroeg hij. Ze schudde haar hoofd. 'Heb ik iets verkeerds gezegd ?' vroeg hij. Weer schudde ze haar hoofd. Hij kwam dichterbij haar. 'Kom niet dichterbij !' zei ze ineens fel, terwijl ze haar ogen opende. Toen is hij maar weer weggegaan. De dagen erna was ze heel stil. Ze deed gewoon haar werk en dat was alles. Als hij met haar probeerde te praten wimpelde ze het af. Sindsdien werd ze ook weleens gillend wakker in de nacht. Dan rende hij naar haar kamer toe om haar te troosten, maar dan begon ze hem uit te foeteren, of zelfs weg te trappen, zeggende dat het allemaal zijn schuld was. Het ging op een dag zelfs zo ver dat ze hem met een mes bedreigde. Hij moest nog voor haar oppassen ook, en sliep sindsdien met zijn slaapkamerdeur op slot. Ze bood daarna wel haar excuses aan, maar de angst was er toen wel ingeramd. Zo besloten ze beiden in huwelijks-therapie te gaan. Ze waren beiden getraumatiseerd door het verleden, en eindelijk gaf zijn vrouw dat ook bij haarzelf toe. Even leek dat het ijs een beetje begon te ontdooien, 68

totdat ze erachter kwamen dat de huwelijkstherapeut ook zelf een therapeut nodig had. De man gedroeg zich vreemd, kil, gevoelloos, zonder empathie. Volgens de vrouw van de dominee zat hij daar alleen maar voor het geld. De dominee keek haar toen vreemd aan, maar stemde uiteindelijk wel toe met wat ze zei. 'Ja, alles draait om geld tegenwoordig,' sprak hij. 'Dat is bij ons nooit zo geweest.' Zijn vrouw keek hem toen even vreemd aan met opgetrokken wenkbrauwen, en zei toen : 'Inderdaad. Ik heb het wel getroffen met jou. Je prikt altijd zo goed door dingen heen.' Hij keek haar aan, en wist even niet of ze het meende of dat ze sarcastisch was. Even was hij in de war. En dit bespraken ze op weg naar huis, maar toen ze thuis waren snauwde zijn vrouw weer alles bij elkaar wat los en vast zat. Niets was er nog goed aan hem. De therapeut was waardeloos, en ze wilde ook geen nieuwe therapeut. Haar nachtmerries waren nu gestopt. Het was maar iets tijdelijks. Ze leek weer helemaal te zijn zoals ze vroeger was. Er was niets veranderd. Ze kon hem niet uitstaan, en dat liet ze hem weten ook. Er was 69

altijd oorlog tussen hen, of die oorlog nu stil, koud of geweldadig was. Hij dacht na over hoe hij soms op het internaat discussies had met moeilijke vrouwen, maar dit sloeg wel alles. Op een dag kwam de zus van zijn vrouw weer op bezoek. Weer raakte hij met haar in gesprek toen zijn vrouw in de keuken was. Hij wilde meer informatie over zijn vrouw, hoe ze zo was geworden. Maar de zus van zijn vrouw werkte niet echt mee. Ze vond dat ze al genoeg had gezegd. Hij was niet tevreden, en bleef doorvragen. Maar de zus van zijn vrouw gedroeg zich zeer koppig. Hij probeerde haar toen om te kopen, maar niets werkte. Ze zei dat ze niets voor hem kon doen. Hij ging naar zijn slaapkamer en ging verder met het schrijven van zijn preek. Hij dacht na over zijn kinderjaren, over de vakanties in het bos. Hij dacht na over de internaten en hoe de oorlog begon. Hij dacht na over de leraren, hoe zij de oorlog niet konden voorkomen. Hij dacht na over hoe de nazi's hem wegnamen uit zijn eigen huis, hoe ze hem naar Duitsland namen, en hem daar lieten werken. Zijn vrouw wist dus ook wel wat dwangarbeid was. Hij 70

probeerde zich voor te stellen hoe dat voor haar geweest moest zijn in die schoenenzaak. Bij haar zus liep hij ook tegen een muur op. Hij kwam gewoon niet door of over de muren heen, en besloot maar gewoon aan zijn eigen kant te blijven. In een wapenfabriek moest hij werken, in Duitsland. Hij had er een tik van overgehouden. In zijn dromen zag hij nog steeds vaak de machines voor zich. Er was geen ontsnappen aan aan wat in zijn hoofd zat. Het leek alsof een monster zijn hoofd beheerste. Ook zijn vrouw was als een monster in zijn hoofd waar hij maar niet los van kwam. Elke dag weer was het een gevecht. 71

Hoofdstuk 10. Augustus 1947 tot December 1947 Dominee Jonkema dacht vaak na over het verleden vanuit Semiotisch oogpunt. Hij zag dan allerlei tegengestelde signalen die een boodschap moesten vormen. Hij gebruikte dit ook in zijn preken. De kerken zaten vol. Het was de tijd vlak na de oorlog, in 1947. De mens was hongerig. En de dominee was ook hongerig, naar macht. Hij begon de mens steeds meer naar de mond te praten, vertellende wat ze wilden horen, want eer was macht, en macht was rust en vrede volgens hem, de weg naar geluk. Daarom was God ook zo machtig, anders had God volgens hem nooit kunnen bestaan. Hij had ook het gevoel alsof hij macht kon kopen. Hij kocht mensen graag om. Niet velen hadden dit door, maar zijn vrouw wel. Zij vond dat hij op het verkeerde pad was, en dat hij wat meer ingetogen moest zijn. 'Dat staat maar op de preekstoel te schetteren en te protsen,' zei ze weleens, 'alsof hij nog wat oude rekeningetjes te vereffenen had.' Ook noemde zij het 'water bij de wijn doen', maar hij vond dat zij geen recht van spreken had. 72

Zij vond dat hij veel te vrijzinnig werd, te vrij, naarmate de oorlog steeds verder in verleden wegschoof, tot het punt dat ze weleens zei : 'Was de oorlog er nog maar.' Dominee Jonkema was in haar ogen slechts nog een karikatuur van hemzelf. Ze begon zelfs terug te verlangen naar hoe hij eens was. 'Je bent jezelf niet meer,' zei ze weleens. Maar dan kwam hij aanzetten met een hele waslijst van haar fouten. Zij vond dat hij dat niet als een excuus moest gebruiken. Hij had een voorbeeldfunctie. Hij zei toen dat zij als vrouw van de dominee ook een voorbeeld-functie had. 'Een beetje macht kan geen kwaad,' zei de dominee weleens. 'Macht is zorg. Er moet iemand zijn die het vuile werk opknapt.' 'Maar je preekt onzin tegenwoordig,' sprak zijn vrouw. 'Je danst hen teveel naar de pijpen. Je bent net zoals die Pinokkio-trekpop geworden. Je hebt geen uniek karakter meer.' 'Nou, ik ga lekker door, hoor,' had hij toen gezegd. 'Als je het beter weet en wil, schrijf jij dan de preken vanaf nu. Dan lees ik ze wel voor.' 73

'Goed,' sprak ze. En zo begon zijn vrouw met zijn preken te schrijven. Hij vond ze niks, maar hij wilde haar een kans geven. Hier en daar veranderde hij wat, liet hij teksten weg, of vulde teksten aan. Soms liet hij zijn vrouw ook weleens wat voordragen in de kerk, als een getuigenis. Op een bepaalde manier had ze zo wel wat meer verantwoordelijkheidsbesef, maar hij vroeg zich af wat haar motieven waren. Het leek erop alsof ook zij wat vrijer was geworden. Thuis begon ze ook een stuk aardiger te doen, maar hij zag het alleen maar als een andere oorlogs-strategie van haar. Waar was het haar om te doen ? Klaarblijkelijk wilde ze iets van hem, maar wat ? Klaarblijkelijk was ze jaloers. Het was hem helemaal niet om de macht te doen, maar om de zorg, en om haar op het verkeerde been te zetten. Hij had nog een appeltje met haar te schillen. Zoals ze hem weleens vroeger had gezegd : 'In de oorlog is alles geoorloofd, en het doel heiligt de middelen.' Hij wilde haar gewoon uit de tent lokken, want hij was wanhopig. Klaarblijkelijk had het gewerkt. Hij had beet, en zou niet meer loslaten. Zij vond nog steeds dat het niet goed met hem ging, 74

ook al schreef zij grotendeels zijn preken. Ze wilde weer in huwelijks-therapie, maar dat wilde hij niet. In zijn ogen was er niets aan de hand, en ging het zelfs beter. Hij moest wel erg op zijn hoede zijn met haar nu, meer dan ooit. 'Je ideeën kloppen niet,' zei ze telkens, maar als hij haar dan om uitleg vroeg dan kwam er niets uit, en haar preken waren oppervlakkig. Oppervlakkigheid was nederigheid in haar ogen. Het tolde voor zijn ogen. Hij kon geen hoogte van haar krijgen. Zij wilde dat hij wat meer op de achtergrond zou staan. Diepte was een teken van hoogmoed voor haar. Oppervlakkigheid was soberheid in haar ogen. Hij deed veel te rijk in haar ogen, blaasde te hoog van de toren over dingen waar hij volgens haar geen verstand van had, dingen die te hoog voor hem waren. Ze was totaal niet blij met de verbeteringen die hij aanbracht aan haar preken. Ze begon zich steeds meer terug te trekken op haar slaapkamer weer. Ze was een schuivend mijnenveld in zijn ogen. Haar stiltes waren nog wel gevaarlijker en dodelijker dan haar woorden. 'Je preken geven geen koers aan de mensen,' zei hij weleens tegen haar. 'Je zingt slaapliedjes voor ze.' 75

'Je moet het ook niet te makkelijk voor ze maken,' zei ze. 'Dan worden ze lui en gemakszuchtig. Je moet ze ook niet oppompen en opblazen met allerlei hoge dingen. Dan worden ze net als jij. Dat er al één is van jouw soort is al genoeg. Blijf sober en ingetogen in je bewoordingen.' 'Moet jij nodig zeggen,' snauwde de dominee. De dominee begon steeds meer de tweede wereld oorlog te bestuderen. Hij had het gevoel alsof zijn vrouw hem een rad voor de ogen probeerde te draaien. Hij wist dat hij moest proberen de oorlog te begrijpen. Alleen zo zou hij ook zijn vrouw kunnen begrijpen. De oorlog en zijn vrouw waren onlosmakelijk aan elkaar verbonden. De oorlog hield haar sleutel. Hij zag in dat hiërarchie niet materialistisch mocht zijn, maar geestelijk. Het ging niet om personen, maar op principes, om prioriteiten. Hiërarchie moest vertikaal zijn, en niet horizontaal, want dat had de oorlog veroorzaakt. Ware hiërarchie was iets semiotisch. Hij studeerde het Japanse militarisme waarin het individu moest inleveren aan zowel het collectief als aan de hiërarchie. Japan was een 76

bondgenoot van Duitsland, zoals ook Italië in het driehoeks pact. Wat hij er allemaal van dacht was voor haar niet interessant. Zij ging haar eigen weg. Hij begon steeds meer over het militarisme te filosoferen. Hij zag dit semiotisch en geestelijk, als communicatie, voornamelijk de decodering van de communicatie, als de overdracht van de ene tot de andere taal. Hij vond dat het militarisme voornamelijk verbaal moest zijn, en subtiel, als een literaire immunologie. Zij zei vaak : 'Het is zoals het is. Je moet er niet zoveel achterzoeken. Dat is allemaal verloren tijd, en het leidt nergens toe.' Maar de pen was zijn wapen. Hij wilde zijn eigen militarisme bouwen, het semiotische militarisme, en dat was slechts symbolisch. Hij wilde dat er een educatie systeem zou komen waardoor oorlog voor eens en voor altijd uitgebannen kon worden. Zijn vrouw bespotte hem daarover en zei dat het hem nooit zou lukken. Volgens haar zouden er altijd wel oorlogen zijn. 'Het lijkt bijna alsof jij geen vrede wil,' zei hij eens tegen zijn vrouw. 77

'Vrede is niet productief,' sprak ze. 'De vrede sust de mens in slaap, en maakt de mens lui. Oorlog brengt de mens tot de top van zijn kunnen.' 'Je bent maar een gevaarlijk mens,' zei hij. 'Het is mijn opvatting,' sprak ze. 'Jij hebt de jouwe.' En verder moest hij er ook niet over praten, want ze begon hem alweer af te snauwen. Dan hadden ze het maar weer over wat ze zouden eten. 'Jozef de dromer' noemde zij hem vaak, vanwege zijn wolkerig taalgebruik. Volgens hem was het semiotische militarisme datgene wat het collectief kon overbruggen, om over te gaan van het nationale tot het internationale, maar zijn vrouw zei dat hij en zijn semiotische militarisme rijp was voor een bezoek aan de psychiater. Dat vond hij een hele flauwe en laffe opmerking die hij betaalde door haar een klap in het gezicht te geven. Ze liep toen naar haar slaapkamer. 'Dan moet je het zelf maar weten, maar als je gek wordt weet je dat ik je heb gewaarschuwd,' zei ze. 'Als ik gek word weet ik waarschijnlijk niks meer,' zei hij, 'en dan ga ik misschien dingen verdraaien.' 'Pas maar op,' zei ze. 78

Hij besloot om maar niet meer met haar over zijn filosofieën te spreken, want daar kon ze niet tegen, en dan zou het op een grote oorlog uitlopen. 'Ze moet niet denken dat ze alles zomaar kan zeggen,' zei hij tegen zichzelf. 'Ik kan veel hebben, maar dit gaat te ver. Ik heb een levensgevaarlijke vrouw. Ze wil me dus in de psychiatrie hebben. Goed om te weten.' Sinds die dag had hij een dubbele hekel aan zijn vrouw, en ontweek haar meer dan ooit te voren. Maar ja, dat ging nogal moeilijk omdat ze in hetzelfde huis leefden. Hij probeerde zich zo stil mogelijk te houden, of gewoon over neutrale onderwerpen te praten, zoals over wat ze die dag zouden eten. Veel gespreks-onderwerpen bleven er zo niet over, maar hij was het wel gewend. De twee kwamen maar niet dichter bij elkaar, maar bleven op zakelijke afstand. Toen ze naar brei en naailes was ging hij weer eens even op haar kamer rondkijken. Hij zag wat nieuwe beeldjes. Er was een beeldje van een Afrikaanse vrouw, een indiaan en een soldaat. Er was ook een klein hondje bij de soldaat. Ook zag hij een pop op 79

een stoel. Hij werd al naar als hij aan haar dagboeken dacht, dus die liet hij met rust, maar hij keek even tussen haar boeken. Er waren ook wat nieuwe boeken bij. Er lagen wat tijdschriften, romannetjes, bijbelse boekjes en een boek over auto's. Hij vroeg zichzelf af wat ze ermee moest. Van de romannetjes keek hij helemaal op. Zij was niet iemand van de romantiek. Of misschien was ze het aan het onderzoeken ? Hij zag het al helemaal voor zich dat ze erin zou bladeren, dat ze dan bij zichzelf zou denken : 'Wat is dit ? Ik begrijp dit niet. Wat is dit ?' Misschien zou ze wel hysterisch worden. Of ze zou er met opgetrokken wenkbrauwen in lezen, om vervolgens te zeggen : 'Nou ja.' Ze zou er heel minachtend over doen. Hij kon het zich niet voorstellen dat ze dit zou lezen voor de ontspanning. Of misschien zou dit makkelijker zijn omdat het toch niet om haar ging ? Er was zo een grote en veilige afstand. Toen ze weer thuis was vroeg hij erover. 'Wat moest je op mijn kamer dan ?' snauwde ze. 'En dat gaat je verder niets aan wat ik met die romannetjes doe.' Maar na lang doorvragen bleek het 80

van haar zus te zijn die ze had laten liggen. Die sliep altijd bij haar in de kamer als ze er was. De beeldjes scheen ze van haar zus te hebben gehad. Het boek over de auto's scheen ook van haar zus te zijn. Op een dag kwam haar moeder op bezoek. Haar moeder was ook een moeilijke vrouw. Hij vroeg zich weleens af wie moeilijker was : zijn vrouw of haar moeder. Ze bleef maar kort. Ze was zo weer weg, en hij was opgelucht. Toen haar zus er weer was raakte hij met beiden in gevecht. Ze sloegen hem ook, en om verdere gevechten te vermijden bleef hij op zijn slaapkamer. Hier werkte hij aan nieuwe preken. Hij haalde zelfs geen eten. Ook haar vriendin kwam. Zijn vrouw had versterking erbij gehaald. Soms liepen ze voor zijn deur te roepen, hem uit te dagen. 'Kom dan, lafaard !' riepen ze dan. Maar hij wist waar dat op uit zou lopen. Zijn vrouw had natuurlijk weer over hem lopen roddelen. Ze bleven lang logeren. Ook 's nachts waren ze veel op. Het leek wel alsof ze de keuken bewaakten. Zo verhongerde hij. Hij hoopte maar dat ze snel weer zouden weggaan, maar dat gebeurde niet. Om zijn toestemming werd niet 81

gevraagd. Er was niet veel wat hij kon doen. Hij wilde zich niet weg laten jagen. Hij was opgelucht wanneer ze hem met rust lieten. Hij voelde zich in het nauw gedreven, geisoleerd. Ook haar moeder kwam weer. Het leek wel alsof ze een complot tegen hem hadden gesmeed. Hij hield zijn kamerdeur op slot. Soms hoorde hij één van hen psalmen zingen, maar hij wist dat het slechts oorlogs-psalmen waren. Soms waren er zelfs nog andere vriendinnen bij die hij niet kende. 'Vol huis,' zei hij dan als hij langsliep. Hij wilde zich niet laten wegpesten, maar hier kon hij niet tegenop. Hij besloot zich maar gewoon rustig te houden en zich niet al teveel te laten zien. Ze gaven hem de schuld van allerlei dingen. Natuurlijk wilden ze alleen maar één kant van het verhaal horen. Ze gaven hem niet de kans zijn verhaal te vertellen. Elke dag weer moest hij langs deze roofdieren heen, zelfs 's nachts. Het leek wel alsof ze elkaar afwisselden, of alsof ze nooit sliepen. Het leek wel op een machtsspel, een strijd over territorium. Hij gebruikte het maar weer voor zijn preken. Dat was alles wat hij kon doen. 82

Hij wist dat de politie bellen geen zin had, want een man trok toch altijd aan het kortste eind, en hij zou toch niet geloofd worden, ook al was hij de dominee. Hij wilde rust, maar het werd hem niet gegunt. Hij voelde zich opgesloten, alsof hij geen adem had. Het was alsof zijn huis weer bezet was door de nazi's. 83

Hoofdstuk 11. December 1947 tot Juli 1948 Het was december 1947, en hij voelde zich helemaal afgemaakt door zijn vrouw, haar zus, haar moeder, en haar vriendinnen. In december deden ze de grootste aanval, en hij noemde het de december moorden. Hij voelde zich daarna meer dood dan levend. De dominee zou ze wel terugpakken in zijn preken. Hij smeedde ze als nieuwe wapens. Toen hij op de preekstoel stond voelde hij zich oppermachtig na alle vernederingen. Wat haatte hij vrouwen en buitenlanders. Hij zou bijna weer willen gaan drinken en roken, maar de preekstoel opgaan hielp ook. Hier had hij het voor het zeggen en hingen ze aan zijn lippen. Maar het was alsof zijn vrouw de bui zag hangen, en ze was niet gekomen. Hij zag haar nergens zitten, ook haar zus niet, haar moeder niet, en ook geen van haar vriendinnen. Een zwakte maakte zich meester van de dominee. Hij prevelde gewoon zijn preek op, maar was er met zijn hoofd helemaal niet bij. Wel foeterde hij vrouwen en 84

buitenlanders uit op een subtiele manier. Hij zorgde ervoor dat het nog net geen racisme en sexisme was. Toen hij thuiskwam waren ze allemaal in de huiskamer, en sommigen waren op de slaapkamer van de vrouw. Het hele huis was vol. 'Waarom waren jullie niet naar de dienst gekomen ?' vroeg de dominee die zijn jas aan de kapstok hing, en zijn hoed boven op de kapstok zette. Maar hij werd gewoon genegeerd. 'Zeg op !' bulderde hij, terwijl hij er één een duw gaf. 'Waar waren jullie ?' 'Je bent dronken,' zei een vriendin van zijn vrouw. Zijn vrouw zei niets. 'Jullie zijn de oorzaak van drinken en roken,' sprak de dominee, terwijl hij een sigaret opstak. Ook deed hij toen de piano muziek hartstikke hard aan. 'En nu allemaal mijn huis uit !' riep de dominee. 'Kunnen jullie ons zelfs niet 's zondags met rust laten ? Mijn vrouw heeft rust nodig.' Maar niemand gaf aandacht aan hem. Toen begon hij meerderen te duwen. 'Ik ben niet kapot te krijgen, hoor !' riep hij. Hij zag ze naar elkaar fluisteren. 'Weer plannetjes aan het maken, hè ?' riep hij. 'En maar blijven roddelen. Ik stop er zo mee. Ik kan 85

geen dominee zijn met zo'n vrouw. Dan maar geen financiele ondersteuning van de kerk.' 'Je blijft gewoon dominee,' zei zijn vrouw. 'Dat ben je aan mij verschuldigd. Eens getrouwd, altijd getrouwd, en dat was de afspraak.' 'Ik stop ermee als je deze mensen hier laat wonen,' zei de dominee. 'Ze horen hier niet. Ik vraag me af of ze zelfs wel in dit land horen. Het zijn Surinamers zoals jij.' 'Wij zijn gastvrij,' zei zijn vrouw. 'Ja, maar niet voor indringers en gespuis,' zei de dominee. 'Ik sta erop dat ze vertrekken, anders zeg ik mijn predikantschap af. Ik meen het.' 'Het is geen gespuis,' zei zijn vrouw. 'Het is familie en het zijn mijn vriendinnen. Ik heb het nodig.' 'Ze mogen wel logeren, maar niet de hele tijd,' zei de dominee. 'Ik voel me niet meer veilig in mijn eigen huis.' 'Je hebt je nooit veilig gevoeld,' snauwde zijn vrouw. 'En daar ben jij de schuld van,' snauwde hij terug. 'Ik meen het. Ze moeten weg, of ik stop ermee.' 86

'Eén van hen is predikant in een vrouwenkerk, en zij zullen ons financieel ondersteunen, dus je doet maar wat je niet laten kan,' zei zijn vrouw koud. 'Oh, dus jullie waren naar de vrouwenkerk vandaag ?' zei de dominee. 'Wen er maar aan dat je hier niet alleen woont,' zei zijn vrouw. 'Ik heb hier niets meer in te brengen zie ik,' zei de dominee. De volgende zondag ging de dominee met zijn vrouw en de anderen mee naar de vrouwenkerk. Er waren hier veel vrouwen, maar ook mannen. Zowel vrouwen als mannen preekten hier. Na de dienst werd er aan hem gevraagd of hij ook wilde preken, omdat hij een dominee was. Hij stemde erin toe, omdat hij dacht dat hij zo misschien wat veranderingen kon aanbrengen, en zijn vrouw wilde toch niet meer terug naar de vorige kerk. Hij vroeg zich af waarom, of misschien dat het met hemzelf had te maken. Hij kon direct de zondag erop al preken. Hij besloot zijn woorden voorzichtig uit te kiezen, om niet gelijk met de deur in huis te vallen. Hij zou strategie gebruiken. 87

Zijn vrouw was erg over zijn preek te spreken, en ook de anderen. Maar dat wilde niet zeggen dat hij ineens meer in te brengen had. Hij besloot ook maar een beetje met hen mee te praten om de goede vrede, maar eigenlijk was die vrede er nooit. Als er niet gebekt en geslagen werd, dan was er een koude of stille oorlog. Het viel niet meer weg te denken uit zijn leven, en hij legde zich er maar bij neer. Het was alsof hij weer op het internaat leefde, maar deze vrouwen waren veel moeilijker, veel doortrapter, en veel gevaarlijker. Het was alsof hij in een arsenaal woonde met gevaarlijke wapens. Als hij wist hoe ze te gebruiken dan zou het misschien nog functioneel voor hem zijn, maar anders zou het hem te gronde kunnen brengen. Het was een mijnenveld. Elke stap kon de laatste zijn. Hij moest alles wegen op een gouden weegschaaltje. De vrouwen deden niets anders dan roddelen en stoken de hele dag, en maar liegen en beschuldigen. Zijn semiotische stelsels konden hier niet eens tegenop. Het overweldigde hem als een stortvloed. Hij werd van achteren 88

aangevallen. Het was allemaal niet voorspelbaar voor hem. Hij had een droom over het vijfhoofdige monster Hiroshima. Ook droomde hij over wilde honden. Hij droomde dat de hele mensheid zat opgesloten in deze chemische gevangenis genaamd Hiroshima. Het bewoog om hen heen en gaf hen leugens. Het hield hen in een diepe slaap en in valse dromen. Hiroshima was een zeemonster. Het monster vergiftigde kinderen met chemische rotzooi en kocht hen om. Zij werden gemaakt tot poppen. Hiroshima was een poppenmaker. De poppenmaker van Hiroshima, Traag gaat hij over de straat, Traag maakt hij zijn poppen, Alles aan hem is traag Hij maakt zijn poppen traag als hem, Hij geeft hen geen leven, maar dood, De poppenmaker van Hiroshima, Hij is op weg naar de dood, En neemt velen met hem mee 89

De poppenmaker van Hiroshima, Nee, om het leven geeft hij niet, Hij voedt zijn kinderen met gif, En maakt hen tot poppen Hij verkoopt hen vroeg op de ochtendmarkt, Maar zij zullen hem altijd volgen. Een eeuwig vuur heeft hij gemaakt, Waarin zijn poppen traag wegzinken, Het merkteken van verwoesting dragen zij, Nu zijn zij slechts een droom Zij kunnen zijn naam niet zeggen, Alleen doen wat hij zegt, De wereldoorlog werd tot een wereldrijk, Het wereldrijk van Hiroshima De dominee schrikt wakker en kijkt naar de Pinokkio pop die boven zijn schrijftafel hangt. Na een tijdje valt hij weer in slaap. Hij droomt over wilde honden die jagen. Het zijn de honden van Hiroshima. Zij zijn wreed en kennen geen genade. 90

Zij roven kinderen uit hun bedden. Ook hij en zijn vrouw waren geroofde kinderen. De honden renden rond met hen in hun bek. Zij werden gebracht tot het monster. Het monster had vijf hoofden. Het was een zeemonster. Zo werden zij verslonden. Zo werden zij een deel van het monster. Iedereen die het monster zag werd erdoor geassimileerd. Iedereen die het monster zag begon te branden. Zij begeerden het ijs. Wat was dit ? Was dit een boze geest die hen in hun macht had ? Was het de duivel ? Waren zij daarom zoals zij waren ? Hij durfde er met niemand over te praten. Hij raakte steeds meer in zichzelf gekeerd. Niemand kon hem nog bereiken. 's Nachts had hij dromen over dat hij alleen was in een besneeuwd bos, terwijl de stad brandde. Het was donker, maar het vuur verlichtte de nacht. Hij had nergens om naartoe te gaan. Ook andere steden waren brandende. Hij wilde een medicijn. Hij wilde ijs. Dan begon ook hij te branden. De dromen keerden telkens weer terug en dan was er muziek op de achtergrond, trage, tragische muziek. Hij wist dat de atoombom ook hen had getroffen. 91

Binnen die ervaring leefden ze in een bevroren droom om hen tegen dat vuur te beschermen. Uiteindelijk werd alles tot steen, alsof de Medusa had toegeslagen. Hij had dromen over het Hiroshima monster in gevecht met Medusa. Zij zag hem, en brandde, en hij zag haar, en werd tot steen. Het was een ongeluk, een huwelijk, en uiteindelijk verslond zij hem als een vogelspin, als een zwarte weduwe. Hij werd jankend wakker, badend in zweet. Hij hief zijn handen op en sprak : 'Oh, Medusa, mijn godin. Gezegend zijt gij. Gij hebt ons bevrijd van het monster van Hiroshima.' De dominee was ziek en ijlde. Hij viel weer in slaap, en droomde alsof hij door de grond zakte nadat hij wat had gedronken in de keuken. Hij gleed door een put die leidde tot een dal waar doodsbeenderen en schedels lagen. Hier woonden de indianen. Hij voelde zich vrij en rende rond. Hij herinnerde zich dat Medusa hem deze drank had gegeven. 'Medice !' riep hij. 'Mijn medicijn !' Hij zag haar lichtende gesteente, als een standbeeld, en kwam dichter bij haar, totdat hij ook versteende. 'Alleen steen komt tot mij,' sprak ze. 92

'Maar ik ben steen,' sprak de dominee. 'Je zult terugmoeten,' sprak Medusa. 'Je hebt nu een boodschap te brengen.' De dominee werd wakker en voelde zich beter. Hij vroeg zich af wat voor boodschap hij moest brengen. Hij bad tot Medice, zijn medicijn. Was zij God ? Hij preekte die zondag in de vrouwenkerk, en vertelde over zijn dromen, over Medice. Maar hij werd een ketter genoemd en een heks. Hij mocht in de vrouwenkerk niet meer preken. Er begonnen meer vrouwenkerken op te komen, ook in het centrum, en toen ging hij gewoon naar een andere. Hij besloot niet meer te preken, maar gewoon foldertjes uit te delen over Medice, zijn medicijn. Mensen dachten dat hij gek geworden was. Zij konden het niet waarderen. Alleen in de semiotische kerk kon hij terecht. Daar vonden ze het interessant, en ze wilden het graag verder uitpluizen. 'De man is het individu, en de vrouw is het collectief,' zei een andere dominee van de semiotische kerk. 'Het is de altijddurende strijd tussen kapitalisme en communisme.' 93

'Alleen het semiotische militarisme kan een brug bouwen tussen hen, niet het materialistische militarisme. Japan is het militarisme,' zei dominee Jonkema. De poppenmaker van Hiroshima, In zijn fabrieken van oorlog en verderf laat hij hen werken, Opdat zijn giftige medicijn verkocht kan worden. Toen de dominee weer thuis was las hij een psalm. Het was psalm 102 : de psalm van een geheel ontblote bidder. 'Een gebed des verdrukten, als hij overstelpt is, en zijn klacht uitstort voor het aangezicht des Heeren. O Heere, hoor mijn gebed, en laat mijn geroep tot U komen. Verberg Uw aangezicht niet voor mij, neig Uw oor tot mij ten dage mijner benauwdheid; ten dage als ik roep, verhoor mij haastelijk. Want mijn dagen zijn vergaan als rook, en mijn gebeenten zijn uitgebrand als een haard. Mijn hart is geslagen en verdord als gras, zodat ik vergeten heb mijn brood te eten. 94

Mijn gebeente kleeft aan mijn vlees, vanwege de stem mijns zuchtens. Ik ben een haan der woestijn gelijk geworden, ik ben geworden als een nachthaan der wildernissen. Mijn vijanden smaden mij al den dag; die tegen mij razen, zweren bij mij. Want ik eet as als brood, en vermeng mijn drank met tranen. Vanwege Uw verstoordheid en Uw groten toorn; want Gij hebt mij verheven, en mij weder nedergeworpen. Mijn dagen zijn als een afgaande schaduw, en ik verdor als gras. Maar Gij, Heere, blijft in eeuwigheid, en Uw gedachtenis van geslacht tot geslacht. Gij zult opstaan, Gij zult U ontfermen over Sion, want de tijd om haar genadig te zijn, want de bestemde tijd is gekomen. Want Uw knechten hebben een welgevallen aan haar stenen, en hebben medelijden met haar gruis. Dan zullen de heidenen den Naam des Heeren vrezen, en alle koningen der aarde Uw heerlijkheid. 95

Als de Heere Sion zal opgebouwd hebben, in Zijn heerlijkheid zal verschenen zijn, Zich gewend zal hebben tot het gebed desgenen, die gans ontbloot is, en niet versmaad hebben hunlieder gebed; Dat zal geschreven worden voor het navolgende geslacht; en het volk, dat geschapen zal worden, zal den Heere loven; Omdat Hij uit de hoogte Zijns heiligdoms zal hebben nederwaarts gezien; dat de Heere uit den hemel op de aarde geschouwd zal hebben; Om het zuchten der gevangenen te horen, om los te maken de kinderen des doods; Opdat men den Naam des Heeren vertelle te Sion, en Zijn lof te Jeruzalem; Wanneer de volken samen zullen vergaderd worden, ook de koninkrijken, om den Heere te dienen. Hij heeft mijn kracht op den weg ter neder gedrukt; mijn dagen heeft Hij verkort. Ik zeide: Mijn God, neem mij niet weg in het midden mijner dagen; Uw jaren zijn van geslacht tot geslacht. 96

Gij hebt voormaals de aarde gegrond, en de hemelen zijn het werk Uwer handen; Die zullen vergaan, maar Gij zult staande blijven; en zij alle zullen als een kleed verouden; Gij zult ze veranderen als een gewaad, en zij zullen veranderd zijn. Maar Gij zijt Dezelfde, en Uw jaren zullen niet geëindigd worden. De kinderen Uwer knechten zullen wonen, en hun zaad zal voor Uw aangezicht bevestigd worden.' Hij voelde zich als de bidder die zichzelf bloot had gegeven door zijn dromen te vertellen en hierdoor bespot werd. De nacht daarop had hij een droom van zijn vrouw die tot steen was geworden, en er was Russische, communistische muziek op de achtergrond. Er was ook een aftiteling, alsof een film was afgelopen. Hij werd wakker door het geschreeuw en gehuil van de zus van zijn vrouw en haar vriendinnen. Ze riepen dat ze was overleden. Hij rende uit zijn kamer, en vroeg hoe dat gebeurd kon zijn. Ondanks dat hij een hekel aan haar had in vele opzichten was hij ook zwaar bedroefd en 97

geschrokken. Niemand had hierop een antwoord. Ze was niet ziek. Het was een zware en sjieke begrafenis met veel bloemen. Iedereen ging in het zwart, en ook hij. Hij zou de preek houden bij de begrafenis. Hij zei alleen maar goede dingen over haar, en hield haar de hand boven het hoofd. Over de doden niets dan goeds. Die nacht had hij een droom dat ze verdronk in een zee van bloemen. Hij was bij haar. Hij hield haar vast. Hij kon haar dood niet stoppen. Het was een hemelse droom waarin hij haar kuste. Zo nam hij afscheid van haar. In hun cultuur als de vrouw was gestorven, dan erfde de zus alles, ook de echtgenoot, bij wijze van gewoonte. Het was iets heel economisch weer, want zo zou de man toch voor de familie blijven zorgen. Dit was dus ter voordeel van de zus van zijn vrouw. Hij voelde zichzelf als een melkkoe. Er werd niet om zijn toestemming gevraagd. Hij werd automatisch de echtgenoot van de zus van zijn vrouw. Hij had er gemengde gevoelens over, want aan de andere kant werd zo wel het gemis opgevuld. 98

Zijn nieuwe vrouw was direct veel meer open. Zij nam de kamer van zijn vrouw nu, en zorgde er ook voor dat de vriendinnen van zijn vrouw weer vertrokken. Ze was wel heel erg veeleisend en streng, en eiste na een paar weken wel dat ze samen één slaapkamer zouden hebben. Op een ochtend kwam hij de slaapkamer uit. Zijn nieuwe vrouw was er al eerder uitgegaan en zat in haar nachtjapon achter de ontbijttafel. Hij liep naar haar toe en legde een hand op haar schouder, en ging toen tegenover haar zitten. 'Hoe heb je geslapen, lieverd ?' vroeg hij haar. 'Goed, schat, en jij ?' vroeg ze. 'Het was weer een nacht vol van dromen,' zei hij. 'Waarover ging het, schat ?' vroeg ze. 'Daar ga ik het niet over hebben, want straks word ik weer bespot,' zei hij. Ze deden veel samen. Ze gingen samen naar de supermarkt en naar de bibliotheek bijvoorbeeld. Ze was warm, open en hartelijk, maar diplomatiek. Ze hadden elkaar eindelijk gevonden. Ze waren elkaar tegengekomen op een brug die lange tijd afgesloten 99

was geweest. Zo hadden ze een goed uitzicht vanaf de brug. Ze was eindelijk volwassen geworden. Hij had veel filosofische gesprekken met haar. Ze groeiden steeds meer over religie heen, maar stukken ervan waren wel onderdelen van de filosofie. Er was veel ijs gebroken tussen hen sinds ze getrouwd waren. Eigenlijk ging het alleen maar beter. Hij verbaasde zich erover hoe ze in korte tijd zo kon veranderen. Hij herkende haar bijna niet meer terug. Ze maakten ook samen lange stadswandelingen, en gingen naar andere steden en plaatsen. Ze hielden ook beiden van het strand. Als ze langs andere huizen liepen dan keken ze vaak naar de tuinen. Sommige tuinen van Arabieren leken wel op vuilnishopen. Ze gooiden hun rommel gewoon in de tuin. Ze konden zich daar enorm aan ergeren. Het stonk er ook altijd verschrikkelijk, maar misschien was het de gewoonte van die mensen, of ze wisten niet waar ze het naartoe moesten brengen. Misschien hadden die mensen wel hulp nodig. Vaak hadden ze het thuis ook over die Arabieren en hun rommel, en ze hoopten maar dat niet de hele stad een vuilnisbelt 100

zou worden. Vanuit het raam aan de achterkant konden ze gewoon zulke tuinen inkijken bij flats. Ze hadden achter hun flatje zelf een tuin, en daarachter was een speeltuintje, en daarachter was een flatje waarin veel Arabieren woonden. Er stond ook een schooltje dichtbij. Soms gingen ze het bos in, even de frisse lucht in. Dan waren ze ook even uit de fabriekslucht van de stad. Ze huurden zelfs een sta-caravan op een kampeerterrein in het bos. Dit lag aan een meer, waar ze ook een bootje huurden. Maar thuis voelden ze zich toch het beste, ondanks de bijwerkingen van het stadse leven. Zo hadden ze ook de kerk dichtbij. De preken maakten ze samen. Zij was hem hierin een grote hulp. 101

Hoofdstuk 12. Juli 1948 tot Januari 1949 Hij keek erg op tegen zijn nieuwe vrouw. Zij had er voor gezorgd dat de vriendinnen van haar zus niet of nauwelijks terugkwamen. Dat was een enorme rust voor hem, en zo hadden ze ook veel tijd voor elkaar. Zowel 's avonds als 's ochtends liep ze vaak rond in een nachtjapon. Soms had ze haar badjas aan. Hij verafgoodde haar. Zij was een betere versie van haar zus. Misschien ging het ook wel beter omdat ze de oorlog steeds verder achter zich lieten. In de eerste paar jaren na de oorlog waren velen verbitterd en verstijfd, maar het was nu 1948. Er vond veel versoepeling plaats. Alles zat eerst vast, maar nu kwam het los. Soms kwam haar moeder nog, die nog heel stug en moeilijk was. Soms probeerde haar moeder weleens wat, maar gelukkig was zijn nieuwe vrouw haar de baas. Ze kon goed van haarzelf afbekken tegen haar moeder wanneer dat nodig was. En soms was dat gewoon nodig. Hij was altijd blij als zijn 102

schoonmoeder weer weg was. Wat een naar beest was dat toch in zijn ogen. Maar op een dag had haar moeder een eigen vriendin meegenomen, een hele stevige vrouw, en die bekte er flink op los tegen zijn nieuwe vrouw, en die begon ook geweld te gebruiken. Toen hij ingreep was het oorlog, want ook zijn schoonmoeder begon er op in te slaan. Zijn schoonmoeder beweerde dat zij de bazin was van de familie, dat dat nu eenmaal zo door hun cultuur was geregeld, en zo beweerde ze ook bazin van het huis te zijn. Haar dochter pikte dit niet, en ook hij niet, maar er werd gedreigd met represailles vanuit hun cultuur. Ze werden gechanteerd. Uiteindelijk gaf zijn nieuwe vrouw in, maar hij kon het niet accepteren. Dit ging zo ver dat uiteindelijk zijn nieuwe vrouw zich weer tegen hem keerde, gewoon vanwege haar moeder en haar cultuur. De dominee vond het maar een vreemde cultuur. Hij vond het belachelijk. Zijn schoonmoeder zou een tijdje bij hen wonen, en ook haar vriendin. Hij vond direct dat daardoor de sfeer was verpest. Zijn nieuwe vrouw had zich nu tegen hem gekeerd omdat hij haar moeder zou hebben geslagen. Hij zei 103

dat dat niet waar was, maar dat haar moeder hem had geslagen, en zijn nieuwe vrouw had haar moeder ook geslagen. Hij vond dat ze hun verstand hadden verloren. Degene die het meeste bekte was wel de grote vriendin van zijn schoonmoeder. Die was uiteindelijk degene die het gevecht was begonnen. Zij had hem ook hard geslagen. Hij vond het maar een gewelddadige familie, en een gewelddadige, criminele cultuur. Hij begon steeds meer tegen Suriname aan te trappen, racistisch te doen. Hij haatte dat land nu. Het werd zo erg dat hij weer wilde dat zijn eerste vrouw terug zou zijn, en hij vroeg zich af hoe ze eigenlijk tot haar dood was gekomen. Dat was nog steeds een groot mysterie. De poppenmaker van Hiroshima had weer toegeslagen. Dat wist hij zeker. En waar was Medusa, zijn Medice, zijn medicijn ? Hij vroeg zich af waar de vechtlust van zijn nieuwe vrouw was gebleven. Alles was weer terug naar af, of zou ze verlamd geraakt zijn door iets, door culturele programmatie ? Alles leek te moeten buigen voor het familie-hoofd. De dominee wilde het er niet bij laten zitten, maar hij wilde ook zijn 104

huis niet verlaten. Het was alsof er een muur of een wand tussen hem en zijn nieuwe vrouw was gekomen, allemaal door haar moeder. Hij bonkte met zijn hoofd tegen muren aan de hele tijd. Hij wilde wegrennen, maar waar naartoe ? Hij wist dat de poppenmaker van Hiroshima naar hem op jacht was. Op een nacht werd hij wakker en merkte dat zijn vrouw niet naast hem lag. Hij ging naar de huiskamer waar ze op de bank zat. Ze las in een autoboek. 'Wat doe jij hier nou ?' vroeg hij. 'Ik kon niet slapen,' zei ze. 'Eigenlijk zou ik hier weg willen.' Hij ging terug naar zijn bed, en viel in slaap. Hij droomde dat hij een kind had die hem een sleutel gaf van een politie auto. Toen hij wakker werd lag zijn vrouw nog steeds niet naast hem. Weer ging hij naar de huiskamer, waar ze op de bank sliep. De dagen erna begonnen de vriendinnen van zijn eerste vrouw terug te komen, door toedoen van haar moeder. Hierdoor verslechterde zijn humeur nog erger. Ze begonnen steeds meer uit elkaar te groeien en op het laatst sliepen ze ook apart. Hij was daar 105

aan de ene kant wel blij mee dat hij zijn slaapkamer weer terug had voor zichzelf. Uiteindelijk ging haar moeder weer weg, maar hun relatie was niet meer hetzelfde. Ze deed koud en was hardvochtig. De poppenmaker van Hiroshima had hard toegeslagen. Hij wandelde samen met zijn vrouw in het park, maar het was niet meer hetzelfde. Zijn vrouw zei dat haar moeder elk moment weer terug kon komen. 'Nee, niet weer,' dacht hij bij zichzelf. Maar haar moeder scheen weg te blijven voor nu. Hij hoopte dat hij zijn huwelijk weer kon opbouwen zoals het was, maar dat lukte niet. Ze was een ander mens nu. Het was alsof de hoofden van het monster van Hiroshima elkaar hadden afgewisseld. Het was iets onverbiddelijks. Ze deed ongeinteresseerd en onverschillig nu. 'Ik wou dat mijn zus nooit was overleden, want nu ben ik met jou opgescheept,' zei ze weleens. Het huwelijk was slechts zakelijk in haar ogen, als een traditie. Ze kookte wel goed en lekker, maar haar gedrag was niet om over naar huis te schrijven. Hij had in ieder geval een goede kok aan huis, maar dat was dan ook alles. En ze kon in zijn ogen ook helemaal niets 106

meer goeddoen. Ze had het helemaal bij hem verprutst. 'Je hebt geen ruggegraat,' zei hij weleens. 'Je loopt gewoon met de muziek mee, als een majorette. Vroeger was je radicaal, maar nu heb je geen persoonlijkheid meer.' Hij wilde zijn huwelijk weer opbouwen, maar het leek wel alsof alles tussen zijn vingers weggleed, en zijn vrouw werkte totaal niet mee. Op een nacht had hij weer een vreemde droom. Hij zag een zwarte wachter van Hiroshima die de pols van zijn vrouw had gegrepen, en ze verstijfde helemaal. Hij werd even later wakker van gegil en gehuil van haar moeder en wat vriendinnen van zijn vorige vrouw die bij hen logeerden. Het bleek dat ook zijn nieuwe vrouw onder mysterieuze omstandigheden was overleden. Zijn hart was gebroken. Ook nu was er geen ziekte in het spel. Hij vroeg zich af waar het aan kon liggen. Een onderzoek wees uit dat er van een bepaalde drug zich veel in haar lichaam bevond. Hij vroeg zich af of ze aan de drugs was, of dat het misschien moord was. Hij wilde niet naar de begrafenis. Dat was teveel voor hem. De begrafenis van zijn vorige 107

vrouw kon hij al bijna niet aan. Toen had hij zichzelf voorgenomen nooit meer naar een begrafenis te gaan. Haar moeder kreeg zo nog meer macht over hem. Zij besloot dat de beste vriendin van zijn eerste vrouw nu het werk moest overnemen. Dat hoorde zo in de traditie, en zo werd de vriendin zijn vrouw. Het was een gewelddadige vrouw. Ze was ook heel onvoorspelbaar. Ze ging met hem in gevecht over de kleinste dingen. Ze was de dochter van een slager, waar ze ook werkte. Ze had verder een goed inkomen. Ze maakte lange dagen. Pas 's avonds kwam ze thuis, maar in de weekenden was ze veel thuis en maakte hem het leven onmogelijk. Ook s' avonds maakte ze hem het leven onmogelijk. Hij moest bij haar zitten en mocht niet naar zijn slaapkamer. Hij moest haar gezelschap houden, en ze wilde veel praten. Hij moest het vooral oppervlakkig houden. Als het te diep ging, dan begreep ze het niet, en werd ze agressief. Hij was altijd opgelucht als ze sliep, en vooral als ze 's ochtends vroeg naar haar werk was gegaan. Ze droeg hem ook karweien op. Hij had huiswerk, en dat 108

moest hij afhebben voordat zij terugkwam, anders zwaaide er wat en had ze een appeltje met hem te schillen. Hij begreep niet hoe zijn leven zo snel had kunnen veranderen. Als hij aan de mysterieuze dood van zijn twee vrouwen dacht wist hij dat de poppenmaker van Hiroshima had toegeslagen. De poppenmaker van Hiroshima, Traag gaat hij over de straat, Traag maakt hij zijn poppen, Alles aan hem is traag Hij maakt zijn poppen traag als hem, Hij geeft hen geen leven, maar dood, De poppenmaker van Hiroshima, Hij is op weg naar de dood, En neemt velen met hem mee De poppenmaker van Hiroshima, Nee, om het leven geeft hij niet, Hij voedt zijn kinderen met gif, En maakt hen tot poppen 109

Hij verkoopt hen vroeg op de ochtendmarkt, Maar zij zullen hem altijd volgen. Een eeuwig vuur heeft hij gemaakt, Waarin zijn poppen traag wegzinken, Het merkteken van verwoesting dragen zij, Nu zijn zij slechts een droom Zij kunnen zijn naam niet zeggen, Alleen doen wat hij zegt, De wereldoorlog werd tot een wereldrijk, Het wereldrijk van Hiroshima Het monster had vijf koppen, Het hield hen in een diepe slaap en valse dromen, De koppen wisselden elkaar af, Dit was het derde hoofd, En was de moeder van zijn vorige vrouwen het vierde ? En was hijzelf misschien het vijfde ? De rillingen gleden over hem heen. Kon hij zichzelf nog wel vertrouwen ? 110

Of had de alcohol hem al te zwaar aangetast ? Nee, hij moest vechten tegen dit monster, Zoveel kinderen waren opgesloten in dit beest, Ook hijzelf ... Traag ging het monster over de straten, Achter hem sleepte de lange bruidsjurk, Die sporen van bloed achterliet, Wie had zijn vrouwen vermoord, Of hoe kwamen zij aan hun einde ? Hij wist het nog steeds niet ... Hij had geen verstandsverhouding met zijn nieuwe vrouw. Het liet hem volkomen koud. Voor hem mocht het monster wel weer opnieuw toeslaan, maar ook gruwelde hij van zichzelf om die gedachte. Hoe kon hij zo kil zijn ? Hij had het gevoel alsof er een oorlog om hem gestreden werd. Deze vrouw was als de hel, maar hij kon ook de hemel aanraken. Het lag allemaal zo dicht bij elkaar. Haar wispelturige, onvoorspelbare en gevaarlijke karakter inspireerden hem. Altijd weer stroomde de adrenaline door hem heen als ze er was, of als hij aan haar dacht. Hij wist 111

dat zijn leven altijd was afgelopen als ze thuis zou komen. Ze scheen hem vechtlustig te maken, iets waardoor hij energie kreeg en ook weer energie kwijt kon raken. Hij had haar nodig om te overleven, en hij ontwikkelde een soort verslaving aan haar. In de nacht had hij gevechten met haar, grote worstelingen. Niet alleen lichamelijk, maar ook geestelijk. Ze sloopte hem, maar hierdoor ontwikkelde hij zich ook. Hij moest altijd op zijn hoede zijn. Ze was een twistzieke vrouw, vechtlustig, altijd op zoek naar spanning, altijd uitdagend. Ze zocht altijd ruzie. Hij kende eigenlijk geen rust meer. Altijd moest hij zichzelf ook bewijzen. Ze had nooit genoeg en het was nooit goed in haar ogen. Ze lokte hem altijd weer uit. Ze testte hem voortdurend. Hij zag haar als een grote beproeving. Nee, saai was het leven niet met zo'n vrouw, maar soms wel vemoeiend. Het leek wel alsof ze een pop van hem wilde maken. 112

Hoofdstuk 13. 1949 Traag ging het monster van Hiroshima door de straten, Een spoor van bloed achterlatend, Dan komt hij tot de brug tussen stad en wildernis, De onmetelijk grote brug, De stille brug van de dood, En wanneer hij over de brug gaat, Dan begint de brug te branden De dominee kijkt naar zijn nieuwe vrouw, Zij lijkt op een pop in haar witte jurk. Hij wil haar beschermen, Het is het laatste wat hij heeft, Dit is wat hij droomt, Plotseling staat zij in brand. De dominee rent weg, naar de grote brug tussen stad en land, Maar dan brandt de brug ook. Hij kijkt achterom en ziet zijn nieuwe vrouw wegzinken in een zee van vuur, En dan grijpt het hem, en hij zinkt ook. 113

Hij schrikt wakker en gaat naar de kamer waar zij slaapt. Zij is in een witte nachtjapon. Hij perst zijn lippen tegen haar wang en dan tegen haar mond. 'Ik wil niet dat jij ook gaat zoals de anderen,' fluistert hij en omhelst haar. Ze ligt daar als een pop. Ze beweegt niet en wordt ook niet wakker, maar ze voelt wel warm aan. 'Wordt wakker,' zegt hij in paniek. Dan wordt ze wakker en is heel slaperig. Hij kust haar weer. 'Wat is er ?' vraagt ze slaperig. 'Ik heb een nachtmerrie gehad,' zei hij, 'dat je wegzonk in vuur, en toen ook ik. Ik wil je niet verliezen. Een derde dood kan ik niet aan.' Ze omhelsde hem stevig, en drukte hem tegen haar aan. 'We gaan eraan werken,' zei ze nog steeds slaperig. 'Nee,' zei hij. 'Er is wat aan de hand. Ik vertrouw het niet. Twee vrouwen kwijt en in haar lichaam was een 114

abnormale hoeveelheid van een drug gevonden. Weet jij hier meer van ? Vertel het me.' 'Waar heb je het over ?' vroeg ze. 'Je weet het,' zei hij. 'Denk. Als de vrouwen hier zijn gebeuren er altijd zulke dingen. Alsof ze elkaar afwisselen. Alsof ze elkaar koudmaken. Jij kan de volgende zijn. Is dat soms ook een deel van jullie cultuur ?' 'Waar heb je het over ?' vroeg ze weer. 'Ik kan het niet meer,' zei hij. 'Alsjeblieft, laten we ze niet meer binnenlaten.' 'Maar ze zijn van onze cultuur,' zei ze. 'Het is onze traditie.' 'Hebben jullie hen vermoord ?' vroeg hij. 'Nee, natuurlijk niet,' zei ze. 'Wie dan, of hoe dan ?' vroeg hij. 'Ik heb geen idee,' zei ze. Hij drukte zijn lippen tegen haar aan. 'Echt, ik kan het niet meer,' zei hij. 'Wat als jij de volgende bent ? Gebruik je drugs ?' 'Nee,' zei ze. 'Je hart klopt als een razende.' 'Ik ben bang,' zei hij. 'We gaan eraan werken,' zei ze weer. 115

'Waarom doen ze ons dit aan ?' vroeg hij. 'Ik weet het niet,' zei ze. Toen viel ze weer in slaap. Hij ging weer terug naar zijn eigen kamer. De dag erna was ze weer als het monster van Hiroshima. Die nacht had hij weer een nachtmerrie. De poppenmaker van Hiroshima ging traag door de straten, Hij kwam om kinderen te roven uit hen bedden, Om ze mee te nemen op zijn schepen, Met een gif doorboorde hij de vliezen van hun hoofden, Met een gif drong hij door tot hun monden, Nee, zij sliepen allemaal, en zouden het altijd ontkennen, Wat de poppenmaker van Hiroshima tot hen had gedaan ... Einde 116

______________________________________ RNL-POCKETS REEDS EERDER VERSCHENEN : ______________________________________ 1 HET OORLOGS-SPEL 2 DE TUIN VAN MEVROUW VAN DALEN 3 PLANTEN VAN VLEES 4 ZIJN HUIS STOND IN DE WEG 5 HET SURINAAMSE DAGBOEK 6 DE EVOLUTIE VAN DE HEMEL 7 FABRIEKEN AAN ZEE 8 DE INDIAANSE AVONDEN 9 DE BRUG VAN HEIMDAL 10 HET METALEN EI 117

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
  61. 61
  62. 62
  63. 63
  64. 64
  65. 65
  66. 66
  67. 67
  68. 68
  69. 69
  70. 70
  71. 71
  72. 72
  73. 73
  74. 74
  75. 75
  76. 76
  77. 77
  78. 78
  79. 79
  80. 80
  81. 81
  82. 82
  83. 83
  84. 84
  85. 85
  86. 86
  87. 87
  88. 88
  89. 89
  90. 90
  91. 91
  92. 92
  93. 93
  94. 94
  95. 95
  96. 96
  97. 97
  98. 98
  99. 99
  100. 100
  101. 101
  102. 102
  103. 103
  104. 104
  105. 105
  106. 106
  107. 107
  108. 108
  109. 109
  110. 110
  111. 111
  112. 112
  113. 113
  114. 114
  115. 115
  116. 116
Home


You need flash player to view this online publication