0

Het Nedersaksisch wordt in een behoorlijk deel van Nederland gesproken: Overijssel, Gelderland, Drenthe, Groningen, Urk... Samen 4 miljoen inwoners, een kwart van Nederland. Vanuit de Randstad gezien "Aan de overkant van de Iessel", zoals -Daniël Lohues zingt, maar ook in een groot deel van Gelderland aan de andere kant van de IJssel. En ver over de grens in Duitsland wordt (in het Noorden) eveneens Nedersaksisch gesproken. Ruim 300 km ten oosten van Groningen, in de grote kerk van Lübeck, vind je opschriften in het oud-Nederlands. In de tijd dat de Hanze-steden in Noord-Europa floreerden, was het Nedersaksisch namelijk de voertaal. Er bestaan al een aantal woordenboeken over het Nedersaksisch. Meestal beperken ze zich tot een bepaalde regio: Twente, Salland, de Achterhoek. Dit woordenboek gaat over het Ommers, het dialect in Ommen waar de schrijver is geboren en getogen. Maar tegelijk gaat het over het Nedersaksisch in brede zin, met historische context: Gerrit Jan Martens wil de etymologische oorsprong van woorden weten en zocht naar typerende spreekwoorden in het Nedersaksisch. Dat is officieel geen dialect, maar een in Europa erkende taal! Een generatie terug schaamde zich nog voor het dialect en wilde "ABN"-Nederlands praten. Nu zetten mensen zich in voor behoud van streektalen. Dit woordenboek is de bijdrage van Gerrit Jan Martens aan deze maatschappelijke trend. Gerrit Jan Martens werd in 1938 geboren in -Ommen. Na een studie theologie in Utrecht werd hij in 1966 hervormd predikant in Kerkdriel. Van 1973 tot 1978 werkte hij in Kameroen namens de hervormde zending en leidde daar predikanten op. In 1978 kwam Gerrit Jan met zijn gezin terug naar Nederland en werd predikant in Zwijndrecht. In 1989 werd hij predikant-directeur van de stichting Ruim-zicht, dat studenten huisvesting biedt via convivia en daarnaast late roepingen als predikant begeleidt. Van 1995 tot zijn emeritaat in 2003 werkte hij als geestelijk verzorger aan het ouderencentrum Nassau-Odijkhof in Driebergen. Gerrit Jan is sinds 1963 getrouwd met Trudy Weinbeck en heeft vier volwassen kinderen en vijf kleinkinderen.

“Je kunt een jongen wel uit een dorp halen, maar het dorp niet uit de jongen.” (Arthur Baer) De taal van Ommen en Contreien © 2021, Gerrit Jan Martens ISBN: 978-94-6247-216-7 NUR: 626 (specialistische woordenboeken) Op het tegeltje op de voorkant staat het oude gemeentewapen van Ommen: het werd in 1955 in gebruik genomen. Dit wapen is bijna gelijk aan de afbeelding op het oudst bekende zegel van de stad Ommen, waarop eveneens de Heilige Brigida (patrones van Ierland) is afgebeeld. Op het wapen ontbreekt echter de ster en de heilige houdt geen palmtak vast; ook is haar kleding eenvoudiger. (Zie ook blz. 88, ’t giet oew goed bi’j al wa’j doet) 1e druk, 2021 Redactie: Vormgeving cover: Daniëla Postma, www.jouwlevenineenboek.nl Daniëla Postma, www.jouwlevenineenboek.nl Vormgeving binnenwerk: Daniëla Postma i.s.m. Gerrit Jan Martens Alle rechten zijn voorbehouden. Teksten uit deze uitgave mogen gebruikt worden mits u de titel van dit boek als bron vermeldt, samen met de naam van de auteur. Neem bij twijfel contact op met d.postma@jouwlevenineenboek.nl. 4

Inhoud Vooraf Voorwoord 6 - Nicoline van der Sijs (hoogleraar historische taalkunde) 9 - Daniëla Postma (namens de familie van G.J. Martens) Inleiding 11 - Gerrit Jan Martens (auteur) Woordenlijst - Ommens-Nederlands - Nederlands-Ommens Specifiek voor dialect Literatuurlijst 309 - en vermelding van overige bronnen voor de vele citaten Dankwoord 311 19 261 308 5

Vooraf Het is altijd weer een mooi en belangrijk moment als er een woordenboek verschijnt van een lokaal dialect, zoals nu het Ommense woordenboek van Gerrit Jan Martens. De dialecten staan in het Nederlandstalige gebied immers onder druk: ze veranderen onder invloed van het Standaardnederlands en ze passen zich over grotere gebieden aan elkaar aan, zodat er regiolecten ontstaan. Dat maakt het des te belangrijker dat dialectsprekers hun moedertaal opschrijven, zodat die wordt vastgelegd voor het nageslacht. Dialecten zijn namelijk belangrijk immaterieel, talig erfgoed en ze verdienen het om bewaard te blijven en te worden doorgegeven aan een volgende generatie: bij voorkeur via de moedertaal, maar nu dat steeds minder vaak gebeurt dan in ieder geval op schrift. De verschijning van dit woordenboek van het Ommens en omgeving is dus verheugend nieuws. De woordenschat van het Ommens, dat onderdeel is van het Overijsselse Sallands, was nog niet in een eigen woordenboek beschreven (er bestaat wel een klank- en vormbeschrijving van de hand van Philomène Bloemhoff-de Bruijn). Het woordenboek van Martens bestaat uit twee delen: een deel Sallands-Nederlands en een deel NederlandsSallands: de auteur beschouwt het Ommens namelijk als representatief voor het Sallands. Het deel Sallands-Nederlands omvat ongeveer 250 pagina’s met Ommense dialectwoorden, gevolgd door een grammaticale beschrijving, betekenisuitleg en vaak nadere toelichting. Het tweede deel bevat een woordenlijst Nederlands-Sallands van ongeveer 50 pagina’s, en is een handig hulpmiddel als ingang op het eerste gedeelte. Het Sallands-Nederlandse deel is heel systematisch opgezet: zo is met speciale tekens in de kantlijn consequent aangegeven of het woord wel of niet is opgenomen in de Van Dale, en of het een taalkundige bijzonderheid bevat die het Nederlands niet kent. Alle spreekwoorden, gezegden en uitdrukkingen zijn gemarkeerd met een grote asterisk in de kantlijn, zodat uitdrukkingen snel te vinden zijn. Het woordenboek is geen vertaalwoordenboek, geen woordenboek waarin een dialectwoord wordt verklaard door de Nederlandse tegenhanger, nee, het woordenboek is veel en veel rijker: het bevat allerlei bijzonderheden die in veel dialectwoordenboeken ontbreken. Zo worden er veel citaten gegeven, niet alleen uit de moderne tijd maar ook heel oude, zelfs uit de zestiende eeuw. Telkens is keurig de bron toegevoegd. Als voorbeeld kan dienen het trefwoord biêste (koeien), met als citaten: - honde die beeste beeten of ijageden (jaagden) in Dalmshout (Markeboek v Dalmsholte [1514]! / Steen & Veldsink 110) - accijns op ‘hoorne beeste’ [1689] (Steen & Veldsink 68) - ‘de peerde en de beeste op den mars gaande’ (keurboek Ommen [1700]) - zukke dinge köj gerust veur de bieste vertellen zonder dat ze bolleg wördt wbissing 6

Ook wordt veel aandacht besteed aan de prachtige uitdrukkingen die het Ommense dialect rijk is, zoals ni’je bessems veegt schone, maar d’oalden kent de huukies; denken is zwoar, mar ’t kan völle problemen bespoaren; ik klede mij niet uut veur da’k noar berre goa (= ik geve de boel (de erfenis dus) niet weg veur mien dood); better iêne henne den leg, as tien die ligt of roet um de hakken hebb’n (drukte maken = zich aanstellen, opscheppen). Ik kan bijna niet stoppen met citeren… In het woordenboek wordt regelmatig cultuurhistorische achtergrondinformatie vermeld, bijvoorbeeld over de straatnaam Achter de geuren: ‘oorspr. naam v.d. huidige Tuinstraat, op verzoek v. bewoners helaas veranderd om evt. ongunstige associaties, maar historisch een verlies. In gemeentebesluit uit 1923 (betr. de reinigingsroute) heet de straat nog Achter de Goren (3e Kl. 112)’. De straatnaam wordt verklaard als: ‘lett.: achter de göarden = achter de gaarden / tuine’. Bovendien bevat het boek allerlei etymologische informatie, iets wat je maar zelden in een dialectwoordenboek tegenkomt. Twee voorbeelden zijn: + bleute (v) - omslag, hoes e.a. ≠ vD’99 - een bleute is hetzelfde as woar ze in ’t Nederlands ‘omslag’ tegen zegt (Curs. 31 e.a.) - ie wussen wat veur’n boek in de broene bleute zat (M. Rhee-Luttekes, 3e Kl. 104) etym Een boekomslag was vroeger van leer gemaakt (bleute = onthaarde huid v.e. schaap of een ander dier.) < WNT SV ploot. De specifieke bewerking heette ploten. + drieklazoer, -klesoer (m) - iem. die niet voor vol wordt aangezien (Curs. 21) etym Oorspr.: baksteen van 3/4 van gewone lengte ≠ vD’99: alleen letterlijke betek. klezoor [1716] (= metselsteen) < Frans closoir (= sluitsteen v.e. gewelf) Van dit Fr. zelfst.nw. is ook klooster (= slot, besloten gebouw) afgeleid. Tot slot bevat het woordenboek diverse malen een zogenaamd ‘excurs’, een uitwijding met extra informatie naar aanleiding van een bepaald trefwoord, bijvoorbeeld: at, ’t - een tussenvoegsel, gelijk aan het (loze) tussenvoegsel of in Ned. zinnen, vaak afgekort tot ’t: - hoe ’t ze now ‘n Zieser es ok Schammelte könt numm’n begriepe wi’j nog niet zo best (A. v.Elburg-Tusveld, 3e Kl. 1) - wiej bedoelt gien stried den ’t op ruzie uutlöp, maar een stried met liefde gebeurt (nl. veur de laandstale: Dieks, 3e Kl. 92) - Gediene den ‘t mie de brief van de IJsselcentrale leut lezen (Ak d’ogen 26) - ‘n braandkolk den ’t ’r ok niet meer is (A. v.Elburg-Tusveld, 3e Kl. 1) - of ’t now kwaamp van de weg den ’t zo slecht was (Ak d’ogen 27) In al deze citaten is het afgekort tot ’t. Het was dus in Ommen e.o. gangbaar. - dan schient veur oons die ’t vaak in ‘t donker rondgoat ... (H. Pool, Zunnestr. 61) 7

Vermoedelijk is het een woord van de oude garde? Ik kwam het bij Joh. v.Buren (nog) niet tegen. Het heeft blijkbaar plaats gemaakt voor  as, a-j, a-w enz. EXCURS at is één van die kleine taalelementen die een streektaal bijzonder maken. at komt in meer plaatsen in Overijssel voor. Dijkh. (45) geeft er enkele Twentse voorbeelden van. Het gaat ook over de provinciegrens heen. In het Fries is het standaard. Begint een bijzin bijv. met dy (= die), dan volgt op dy een ’t, dus dy’t. Evenzo gaat het met het vraagwoord hoe (Fries idem). In een zin als ‘zeg eens hoe... = hoe’t. Idem met wa (= wie) > wa’t en ook: no’t (= nu). Dankzij al deze informatie is het Ommense woordenboek erg divers en waardevol. De auteur van het woordenboek schrijft bescheiden: ‘Met dit woordenboek wil ik graag aan mensen laten zien waarin de Taal van Ommen, als onderdeel van het Nedersaksisch, verschilt van het Nederlands.’ In dat doel is hij uitstekend geslaagd. Zijn woordenboek vormt een prachtige fonkelnieuwe bouwsteen aan het grotere gebouw van het Woordenboek van de Overijsselse Dialecten, waaraan sinds 1998 wordt gewerkt. Nicoline van der Sijs (hoogleraar Historische taalkunde van het Nederlands aan de Radboud Universiteit) 8

Inleiding De taal die we vanouds in Ommen spreken, is het Nedersaksisch. Ooit was het de taal van de Hanzesteden, d.w.z. een samenwerkingsverband van handelaren en steden rond de Noord- en Oostzee die, sinds het midden van de twaalfde eeuw, door deze samenwerking hun handel probeerden te beschermen en uit te breiden. Het Nedersaksisch beslaat daarom niet alleen het Oosten van Nederland, maar ook een groot deel van Noord-Duitsland. En: in talloze varianten. Wat in Duitsland al veel langer van kracht is, geldt sinds 1998 ook in Nederland: vroeger werden alle varianten van het Nedersaksisch nog als een dialect gezien, tegenwoordig wordt – en zelfs op Europees niveau(!) – het Nedersaksisch als cultureel erfgoed van Nederland erkend. Het is een officiële streektaal. Een woordenboek met citaten Met dit woordenboek wil ik graag aan mensen laten zien waarin de Taal van Ommen, als onderdeel van het Nedersaksisch, verschilt van het Nederlands. Over de vorm heb ik lang geaarzeld. Uiteindelijk heb ik toch gekozen voor de woordenboekvorm. Daarin komt het meest tot zijn recht wat het specifieke van het Ommers, resp. het Sallands is. Onmisbaar zijn daarbij voor mij wel de vele citaten, waardoor de eigen kleur van deze taal pas echt tot zijn recht komt. Het eigene van het Sallands zit namelijk evenzeer in een aantal specifieke eigenschappen van het taalgebruik: a. De vervoeging van de werkwoorden: ik pakke, ie pakt, hie / zie pakt, wiej / jullie* / zie pakt *of: ieluû Nog sterker blijk dat bij de onregelmatige: ik lope, hie löp, wi’j / jullie* / zie loopt, zie loopt) *of: ieluû b. Het consequent onderscheiden van vrouwelijk en mannelijk bij naamwoorden, een onderscheid dat in de standaardtaal nauwelijks nog wordt aangevoeld. Dat geldt voor álle naamwoorden: zelfstandig en bijvoeglijk, persoonlijk en bezittelijk, aanwijzend enz. bijv. d’ oalde Achterstroate (vrouwelijk)= de Achterstraat ’n* vroggern Pöppelndiek (mannelijk) = de vroegere Populierendijk; (* afkorting van ‘den’) c. De vorming van de verkleinwoorden, waarbij een verschuiving van de klank optreedt: bäkkie < bak; köppie < kòp; puppie < póppe; huûkie < hoêk; stupie < stoepe, pöaltie < poal); d. Allerlei klanken die in het Nederlands niet of heel weinig voorkomen, zoals de boven al aangeduide ö en oa, maar ook het onderscheid tussen lange en korte klinkers; boêk (= boek) en boek (= buik); tiene (= tien) en tiêne (= tenen); zuûte (= zoet) en suker (= suiker). 11

Ook wordt nog altijd het verschil gehoord van de o in hók naast bòk*, wat zich weerspiegelt in de verkleinwoorden: hökkie en bukkie. Bronnen van de citaten Op verschillende plaatsen is de zegsman / vrouw achter de gekozen citaten vermeld. Het basismateriaal voor de opgenomen woorden bestaat uit alles wat mijn plaatsgenoot Dieks Makkinga (1919-1995) in De Darde Klokke schreef; van dit historische tijdschrift was hij de mede-oprichter. In aanleg was het mijn plan om zijn woordenschat en taalgebruik te inventariseren en te documenteren. Geleidelijk aan heb ik er verhalen en gedichten van andere streektaalauteurs bij betrokken. Van de meeste woorden, uitdrukkingen of bijzondere taalwendingen noteerde ik citaten. Ook heb ik hier en daar toegevoegd, wat ik van thuis ken. Keuzes Het wil geen compleet woordenboek zijn. Wel ben ik zo volledig mogelijk geweest wat de wél opgenomen trefwoorden aangaat: van elk zelfstandig naamwoord bijv. wordt het geslacht, de meervoudsvorm (voor zover nodig) en het verkleinwoord aangegeven. En bij werkwoorden die onregelmatig zijn, meld ik verschillende vervoegingen en/of onvoltooid verleden tijd en het voltooid deelwoord. Bij elk begrip heb ik betracht tenminste drie elementen een plaats te laten krijgen: 1. de verschillende vormen waarin een woord geschreven/gesproken wordt; 2. de betekenis(sen), al dan niet streekgebonden; 3. de spelling dan wel uitspraak. Met dit boek beoog ik dus geen volledigheid, maar wel deze drie zaken: 1. een documentatie te bieden van de woordenschat van onze ‘moedersproake’, 2. het inzichtelijk te maken wat daarvan het eigene is en hoe wij daaraan komen, 3. te laten zien hoe die taal in elkaar zit, zeg maar de structuur ervan. Aanduidingen bij de woorden + Dit teken in de kantlijn staat bij alles wat streekeigen is. Als criterium houd ik aan dat het trefwoord niet te vinden is in de grote Van Dale (1999, 13e editie) of het wordt in de Van Dale aangemerkt als (gew.) = gewestelijk, (inform.) = informeel. Steeds is dit gemarkeerd met ≠ vD’99 (indien onvindbaar) en Ø vD’99 (indien gew. / inform.). Het betreft: - woorden als bijv. tuûmeg (= niets te doen hebben), tremse (= korenbloem) - een andere betekenis van een woord die het Nederlands niet kent, bijv.’t niet können wachten (geen tijd hebben om te doen wat gevraagd wordt) 12

- uitdrukkingen / gezegdes / spreekwoorden die in het Nederlands niet voorkomen of niet gangbaar zijn. Onder deze categorie ‘streekeigen’ zijn ook specifieke zinsconstructies gerangschikt, zoals: - zie hebt de kinder al groot - hun kinderen zijn al groot - ie hebt de broek kepot - jouw broek is kapot - Mans hef ’t biên ebrökken - Mans heeft z’n been gebroken. - toen gunk em de koe ok nog dood - toen ging z’n koe ook nog dood - de Mulerts hadden vrogger de weg langs de mölle in Ommen - woar ‘e zelf niet an toe kwaamp, nump'e gewoon volk veur - ’t kanaal komp gien scheep’n meer deur - heur zönne heugt mi’j weineg van - met die meer dan een miljoen overnachtingen in Ommen ew wel vree mee - van wéérkriegn (= betaald zetten) steet in’n Biebel niks in - da's 'n aander keurn, zee de mulder en hie beet in 'n muuzeköttel (Het tweede deel van het gezegde ‘en hie beet’ zou in het Ned. luiden: ‘toen hij in een muizenkeutel beet’) -‘n olde Jaan kump ’ter niet weer boav’n op, en da dutte niet (de herhaling is te vertalen als: dat verzeker ik je) * Het teken * markeert een taalkundige bijzonderheid die het Nederlands niet (meer) kent, bijv. : - de slot -e van het bijvoeglijke naamwoord riepe (rijp): ‘Die bezen bint nog niet riepe’. Een beperkt aantal bijwoorden en bijvoeglijke naamwoorden heeft deze -e;  Zie toelichting bij bange en allange - een van het Ned. afwijkend meervoud of geslacht, bijv. bij ei * mv.  eier; bij rad (mv *raa); bos (onzijdig, soms mannelijk*); en bólle (*v) - stier - een sterk van het Nederlands afwijkend woordbeeld: klw *pagie (paadje) Behalve in de kantlijn staat dit teken * (eventueel) ook verderop bij het betreffende woord.  Dit teken markeert een spreekwoord, gezegde of uitdrukking, bijv. bij het werkwoord poesen (= blazen): - aj ow niet braandt, hoef ie ok niet te poesen Hier ben ik eveneens zoveel mogelijk nagegaan of het tot het streektaaleigene is te rekenen. [ ] Vierkante haken heb ik gebruikt voor: 1. de nadere aanduiding van de klank of uitspraak: board [oo] - baard 2. jaartallen, bijv. [1834]. 13

 Dit teken verwijst naar een synoniem of verwant trefwoord in dit boek: bijv. soepel  smeu Het teken is hier en daar tevens een hulpmiddel om de lezer op weg te helpen als de spelling van een woord in de streektaal sterk afwijkt van het Nederlands. In die gevallen staat het Nederlandse woord cursief geschreven voorop: meel  maal (Nederlands  streektaal) PS: Het betreft hier restanten van een eerdere ontstaansfase van dit boek. Pas in tweede instantie heb ik besloten ook een woordenlijst Nederlands - Sallands op te zetten. Deze lijst is beknopter dan het eerste deel.  ≠ Dit trefwoord of gezegde enz. staat in Van Dale 1999 (13e druk), en behoort dús gewoon tot het Nederlands:  vD’99 Trefwoord of uitdrukking komt niet voor in: 1. Van Dale : ≠ vD’99 2. geraadpleegde streektaalwerken, b.v. ≠ Kampen etym Afkorting van etymologie (= herkomst en betekenis van het woord) Uitsluitend bij dialectwoorden, vaak met een verwijzing naar woorden in verwante talen: bijv. schin - (schilfers van) hoofdroos; etym Vgl. Engels skin (= huid) Soms is een jaartal toegevoegd. De reden daarvoor zie je bij  bissing Taalkundige afkortingen / begrippen (m) (v) (o) aanw.vnw. bet. / betek. bijw. bijv.nw. / bnw. bijv. ca. cit. defin. e.a. eigenl. en div. and. enkelv. / ev. e.o. evt. fig. gebr. gew. i.c.m. iem. betekenis bijwoord bijvoeglijk naamwoord bijvoorbeeld circa citaat definitie en andere auteurs / publicaties eigenlijk en diverse anderen enkelvoud en omstreken eventueel figuurlijk gebruikelijk gewestelijk in combinatie met iemand 14 mannelijk / vrouwelijk / onzijdig (ook wel: mnl./vrl.) (bij zelfstandige naamwoorden of voornaamwoorden) aanwijzend voornaamwoord

idem incl. inform. i.p.v. i.v.m. jrg. klw. lett. m.b.t. m.n. mv. Ned. nl. o.m. oorspr. onpers.ww. onr.ww. onv.verl. tijd reg.ww. resp. samenst. spr.uit SV syn. tegenw./ tgw. tradit. tgo. var. v.d. v.h. veroud. vgl. vlgs. voegw. volkst. volt.dlw. vrz. wrsch. ww. zegsw. zelfst.nw. / znw. hetzelfde / dezelfde betekenis inclusief informeel in plaats van in verband met jaargang verkleinwoord letterlijk met betrekking tot met name meervoud Nederlands namelijk ondermeer oorspronkelijk onpersoonlijk werkwoord onregelmatig werkwoord onvoltooid verleden tijd regelmatig werkwoord respectievelijk samenstelling spreek uit sub voce (= onder dat trefwoord) synoniem (een ander woord met dezelfde betekenis) tegenwoordig traditioneel tegenover / tegenovergestelde van variabele / varianten van de van het verouderd vergelijk volgens voegwoord volkstaal voltooid deelwoord voorzetsel waarschijnlijk werkwoord zegswijze zelfstandig naamwoord 15

Werkwoorden Bij de werkwoorden is onderscheid gemaakt tussen regelmatig (reg.ww.) en onregelmatig (onr.ww.). Alleen bij de onregelmatige werkwoorden zijn vier verschillende vormen vermeld, met behulp waarvan de volledige vervoeging is op te stellen: - 1e en 3e persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd - 3e persoon enkelvoud onvolt. verleden tijd - voltooid deelwoord Bij samengestelde werkwoorden heb ik deze vormen achterwege gelaten. Zelfstandige naamwoorden Bij de zelfstandige naamwoorden is het geslacht vermeld (m), (v) of (o), en achter de betekenis de meervoudsvorm (mv.) als die anders is dan -en of -s. Ten slotte is overal het verkleinwoord (klw.) vermeld, omdat het over vrijwel de hele linie verschilt van het Ned. Niet alleen omdat -je verandert in -ie, en -etje in -egie, maar ook de klinker ombuigt: de korte a in lat krijgt een trema lättie, de oe in stoepe wordt stupie net zoals de lange oê in voêt vuûtie wordt. Na kòp volgt köppie en na póp puppie. Bij boom en bone horen beumpie en beuntie. Ook de typische oa-klank ontkomt er niet aan: het wordt öa, de klank die te vinden is in freule en manoeuvre of girl, bird ((Engels). (Anderen schrijven öö in een gesloten lettergreep: jöör, en ö in open lettergreep: jörig). Betekenissen Bij specifieke woorden van de streektaal – in de kantlijn met + aangeduid – zocht ik naar een zo goed mogelijke omschrijving. Soms was dat eenvoudig, bijv. bij mangs (= soms). Niet zelden waren meer woorden nodig, zoals bij toeverdan (= langzamerhand). Diverse keren kwam ik woorden (vooral werkwoorden) op het spoor, die als goed Nederlands klinken, maar toch een eigen betekenis hebben, bijv. neudeg weên = nodig hebben; ofgoan = aflopen. Zulke woorden zijn eveneens in de kantlijn aangeduid met +. Spelling / uitspraak Pogingen om te komen tot algemeen aanvaarde afspraken over de spelling van het Nedersaksisch zijn tot nu toe gestrand en misschien ook wel gedoemd te mislukken. Een paar voorbeelden: moal / maol, meanse / mèènse, huushoalster / uus- òlster. Het punt is dat de streektaal structureel meer klanken heeft dan het Nederlands. In de plaatselijke woordenboeken krijgt hetzelfde begrip zodoende in de alfabetische volgorde soms een heel andere plaats dan je zou verwachten. Als uitgangspunt heb ik de spelling van het Ommers genomen, zoals die vertrouwd is geworden door de ‘stukkies’ en de verhalen van Dieks Makkinga. Zijn dochter Frouwke Doezeman-Makkinga heeft deze al die jaren klaar gemaakt voor publicatie. Algemene regels waren er niet. Afgezien van de vroege stukjes is haar spelling consequent en voor de meeste mensen in Ommen ‘eigen’. 16

Echter, in die spelling wordt geen rekening gehouden met een aantal uitspraak-elementen, die wezenlijk de klank en het karakter van de streektaal mee bepalen. Daarin staat zij niet alleen; dat geldt voor de meeste schrijvers. Ik bedoel daarmee met name de grote variatie van klinkers, kort en lang zoals bij de e, ie, oe en uu. en de vele varianten bij a en o, die ook voor taalkundigen belangrijk zijn. Het eenvoudigste was enkele tekens aan die spelling toe te voegen. Deze tekens zijn dus in de eerste plaats bedoeld als uitspraakaanduidingen en niet zozeer spellingsvoorschriften! Om een lange klinker aan te geven, voegde ik een dakje ^ toe: mênse, wiêze, koê, hônd, zûutholt. Bij de aa had ik ook dat dakje kunnen invoeren om het onderscheid te markeren tussen b.v. tând en taandtie. Zo ook bij de oo: bôons ter onderscheiding van poot. Bij de u en de i had het ook gekund (kûnst en wînst), maar die klanken zijn zeldzaam geworden, of worden vaak anders geschreven (keunst en weenst). En dan de ö, ä en öa. De eerste is algemeen aanvaard, de tweede hoort erbij als markante streektaalklank. De öa is de aanduiding van de klank in pöaltie, te vergelijken met de eu in freule. Ten slotte: de h komt als beginletter eigenlijk in het Sallands niet voor, (evenmin trouwens in grote delen van Nederland!). Om de alfabetische puzzel niet groter te maken dan hij toch al is, heb ik de h - net als Dieks / Frouke - toch maar geschreven. Vaak optredende klankverschillen tussen het Nederlands en streektaal, waardoor de alfabetische plaats van een woord verandert: a > an- > > aa > > > ee ereu ó oe > > > > > ò âa aa oa ee eu iê > eärö u uû [ää] m.n. in af > òf (mâande, vâangst, blâank, dâamp, glâans, krâante) in verkleinw. (haandtie, baankie, laampie, haansie, kaantie) (moal, hoar [oo] ) (m.n. in -eer-: Meert, peerd ) (bij -oar in verkleinwoorden: heurtie [hoartie] ) (gemiênte) (stekkel, delle, nemmen, leppel, etten, en verdere m.n. in voltooid deelw. met k, p, t : estrekken, ekneppen, ezetten) (ärm, bärg, härd) jökken, dökke, kökken zunne, en m.n. in verkleinwoorden (buttie) muûjte, gruûn, en vrijwel altijd in verkleinw. (duûkie) 17

oo > > > ou uu ui urij > > > > > > ò potten) of ó (wónnen), met in de verkleinw. ö (löttie) eu eu oal òl oe oe örie dreum, streuper en verder in de meeste verkleinw.: beutie, deurntie, peutie (m.n. in voltooid deelw. met d, g, v, z : ebeuden, ezeugen, esteuven, ekeuzen, maar ook bijv: ekreupen) (oald, hoal(d)en, koald, voale, ) bòlte, gòld, hòlt, schòlte, zòlt, ik zòl, ik wòlle. --wòld(e) in plaatsnamen zoer, schoeren (roete), uu (schuuns, vrijwel altijd in verkleinw.) körk, törf, dörp, snörken (tied) * umlautsituaties die alfabetisch geen verschuiving geven, zijn niet meegenomen: maal > moal, möaltie / vouw > voale, vöaltie Tot slot In dit woordenboek staat mijn voorkeurspelling voorop (met klankaanduidingen, waar mij dit zinvol leek), maar de oplettende lezer zal zien dat de schrijfwijze in de aangehaalde citaten vaak daarvan verschilt; ik heb deze (uiteraard!) zo letterlijk mogelijk overgenomen uit de publicaties die ik hiervoor raadpleegde. Gerrit Jan Martens sept. 2021 18

A. aait, aajt bijw. – altijd  aaltied + aait vedan - almaar rechtdoor  verdan aalte (v) - aalt, gier (mest)  vD’99 etym De grondvorm is waarsch. adel [15e eeuw] (= slijk) met var. addel, eddel. Het woord komt uit Oost-Ned. dialecten, m.a.w. het heeft een (oud-)Saksische oorsprong en leeft voort in het Engelse ww. addle (= rotten). In België zegt men doorgaans aal. EWN stelt dat de huidige slot -t in aalt later is toegevoegd, zoals meer voorkomt: burcht was eerst burg, fazant bleef i.h. Duits fasan enz. Van de streektaal uit gezien is een verwijzing naar  ‘n Iesselt en  Möppelt meer voor de hand liggend.  ‘iêne deur de aalte halen’ is goed Sallands voor ‘door het slijk halen (Curs. 13) + aalten reg.ww. - gier op het land verspreiden ≠ vD’99 + aaltengat (o) - mesthoop, gierkelder ≠ vD’99 mestvaalt gaat overigens terug op oud-Saks. faled (= veestal, mestput) + aaltenkelder - gierkelder (Raalte 10 e.a.)  achtereers (rijmpje) aaltied bijw. – altijd  aait aaltied deur - aldoor, continu  vD’99 aan (-) vz.  an (-) aander bnw. - ander ‘n aander - de ander (dan n’ ienen en dan weer n’ aander) ‘n aander: In Ommen klonk dit in de jaren 50 al als n’ ânder [lange a met neusklank] - n’ aandern dag - de volgende dag (- morgen, - avond, enz.) ‘s aanderndaangs - de volgende dag - ‘s aanderendaagns leup Mariegie met ‘n arm in de lichte (3e Kl. 108, H. v.Elburg e.a.) + de aandere wekke - de volgende week ≠ vD’99 ‘n aandermans - andermans; ook: n’ âander zien ...  ie könt niet oordielen over n’ aandermans / n’aander zien leed - weert zaecke (‘gebeurt het’) dat hie scape up een andermans lande dreve (orig. Markeboek Stegeren [1501] art. 7) ‘n aandermoal - 1. nog eens, een tweede keer; 2. een andere keer aanders  aans + ‘n aanderweg - ergens anders - a’j de gezinsverzörgster dan neudeg hebt is ze vake ‘n anderweg (H. Oldeman, 3e Kl. 69) - ende off sich geveele (‘t geviel) dat een ander wech in deser marcke enige sandtstuive weer (= was)... (Markeboek Gietmen art. 27 [1578], kopie [1645] + aanderweggens - ergens anders, elders - heur jonste breur Hendrieks is doar geboren, maar die doar tussendeur kwamen aanderweggens (Ak d’ogen 132 / 3e Kl. 74). *Het cursieve gedeelte van dit citaat is in Ak d’ogen weggevallen aans bijw. - anders äns aans, ärgens aans - ergens anders, elders aansumme - andersom aap (1) (m) - aap; klw. apie  zo muû as ’n aap: - dat ik zo muu as een aap boven op ’t diertie völle (Curs. 27) ≠ vD’99 + aap (2) (o) - snotneus, rotjong: - met dat aap zien Gro’va had ik bellegie e’trökken ≠ vD’99 aarde (grond), eerde  eerappel, eerbezen 19

Aäronsstege (v) - Zo werd voor WO II de  Kerkstraat wel genoemd, naar Aäron de Haas die daar een grote exportslachterij had: - vrogger hiet’n de Karkstroate deur dag en tied Aäronsstege, e’nuumt noar Aäron de Haas, de vader van Salomon en Meijer de Haas (3e Kl. 50 / Ak d’ogen 109) - die stroate of stege wörden ok wel de  Kalverstroatet e’ nuumt (idem) abrikoze (v) - abrikoos ach(t) geven op - idem acht(e) (telw.) - acht: - een ôons of achte / ach(t) kinder / acht huuze Voor de verbuiging (met of zonder -e):  zie telwoorden bij drieje ach(t)endärteg - achtendertig, enz. over acht dage - over een week(!) (3e Kl. 109) achter (voorz) - achter  vanachteren + achterdale mis grijpen, te laat komen, achter het net vissen  d’r achterdale schiêten = tekortkomen / mis-griepen (Raalte e.a.) ook d’r achterdale tasten / griepen = net ernaast of net te laat grijpen - Jans kwam der net achterdaal = Jan viste achter het net (Dijkh. 9 < B. Plecht, Losser) - der nie achter dale komen: kieken de’j nie achter ’t net vist < Drèentse taolwiezer - Wikipedia + achterdeure (v) - deur v.d. woonkeuken naar buiten in ouderwetse boerderijen (Schönf. 60: de grote deuren, toegang tot de deel, bevonden zich aan de weg) middendeure + achtereers - 1. achterstevoren (lett.: achter eerst) ≠ vD’99 2. achterwaarts (Dijkh. 9 e.a.) 3. eigenwijs, tegendraads - oh, den is aaltied zo achtereers! (Raalte)  plaagrijmpje: ik heb ow achtereers in t’ aaltengat e pleerd (3e Kl. 34) achtereers varen - meerijden op of in een wagen, achterstevoren zittend - ’t achterste veuren riên achterênde (o) - achtereind, achterste  stom + Achter de geuren - oorspr. naam v.d. huidige Tuinstraat, op verzoek v. bewoners helaas veranderd om evt. ongunstige associaties, maar historisch een verlies. In gemeentebesluit uit 1923 (betr. de reinigingsroute) heet de straat nog Achter de Goren (3e Kl. 112) etym lett.: achter de göarden = achter de gaarden / tuine  vgl. Hamsgoren) + achterhekke (v) - hek / -schot achterop een (hooi)wagen ≠ vD’99  iemand ’t achterhekke brengen = afzeggen, de verloving verbreken ≠ vD’99 - ik goa zoo gelieke noa Kate hen en breng her ’t achterhekke (Dijkh. 9 < uit Markies de Thouars van H. Doedens, Denekamp) achterhên bijw. - achterheen; syn. Achteran - d’r achterhên goan = onderzoeken  vD’99 ‘n Achterhoêk (m) - vrogger wörden de tegenwoordege Middenstroate, Gasthuusstroate en Varsenerstroate samen ‘n Achterhoek enuumd. (3e Kl. 1) NB: Wat nu Varsenerpoort heet, was ooit het begin van de Varsenerstraat, die halverwege a.d. noordkant nog een dwarssteeg had, in de volksmond wel  Jeruzalem genoemd. (Ak d’ogen 92) Zie ook het artikel van J. Brouwer in 3e Kl. 112, over de regeling voor het ophalen van mest, vuil en afval uit [1923]. Bij de te volgen route wordt de Varsenerstraat ‘Achterstraat’ genoemd. 20

achterholt (o) - achterhout, zwenghout, dwarshout aan de dissel v.e. wagen, waaraan de strengen van twee paarden worden vastgemaakt; syn.  evener  vD’99 + achterkökken (v) - bijkeuken Ø vD’99 (gew.) + achterlanges bijw. – achterom ≠ vD’99 achterof bijw. - 1. achteraf (bijw. van tijd); 2. afgelegen + achternoa - achteraf, later - achternao woonder ik mi’j = achteraf verbaas ik mij erover (J. Buursink, Enschede)  van achtern kiek ie de koe in ’t gat = dat is wijsheid achteraf (kalender, mrt. 2009 < Urk) + achterrad (o) - achterwiel van fiets ≠ vD’99 (daar alleen: ‘meest naar achtergeplaatste rad v.e. raderwerk’) + achterschot (o) - achterste schot v. boerenwagen (Gramb. 2) syn.  achterhekke (o) ≠ vD’99 ’t achtersteveurten - achterstevoren (Raalte) de Achterstroate (oud) = Varsenerstraat (3e Kl. 112)  ‘n Achterhoêk achterweg (v) - idem (voorheen o.a. wagenweg achterlangs de r.k. kerk)  vD’99 + achteruutleggen - sparen (Kampen) ≠ vD’99  achter uut ‘n hals proaten - gemaakt praten, m.n. ‘Hollands’ (Dijkh. 10) achterumme bijw.- achterom *bijw. met slot -e:  zie EXCURS bij allange adresse, ook adres (o) - adres achttiene - achttien advies (o) - idem, meestal road (m) advokoat (m) - 1. advocaat (jurist) advokoat (v) - advocaat (alocholische drank); klw. advoköatie af  of aj / a-j - 1. samentrekking van: as iej (voegw. als en je) - aj um zes uur komt, bi-j op tied 2. net als aj (1) samentr. van: as iej (of je), maar nu als tussenvoegsel - woorden die aj met gien geweld in een kraante kriegt of’e drukt (Curs. 29) + as is hier gelijk aan het (loze) tussenvoegsel of in Ned. zinnen, maar wordt in de streektaal aanzienlijk meer gebruikt, vooral na voegwoorden zoals: dat, toen, woar, wat, wie.  zie ook tussenvoegsel at 3. samentrekking van had-iej (had je): - dan aj Hendek, den postbode, wörden ak / a-k - samentr. van as ik : - ak d’ogen dichte doe ak / a-k - samentr. van had ik: - verrek, woar ak dat ok al eerder ‘e zien? akkederen reg.ww. - accorderen, overeenstemmen, samengaan  vD’99 (betek. 5) - die twie, dät akkedeert niet etym < Frans accorder (= overeenstemmen), vgl. akkoord akker (m) - akker; klw. äkkertie + akkermännechie (o) - kwikstaart Ø vD’99 (gew.)  ook: bouwmeestertie akkevietie, akkefietie (o) - (onaangename) klus, karweitje etym Het woord wordt pas in [1836] in Ned. aangetroffen. Ontlening a.h. Fries akkefytsje, dat mogelijk teruggaat op Zweeds / Deens akvavit (= brandewijntje), schertsend bedoeld. Lett. betekent het Latijnse aqua vitae ‘levenswater’. Anderen: akkefietje is eerder een verbastering v. officium (= ambt, taak, plicht) äkster (m) - ekster al - 1. bijw. - al, reeds; 2. - alle, onbep.telw. - al / alle  alle 21

+ aal (hoe) - hoe langer hoe ... (gevolgd door een vergrotende trap) - ien ding wördt Batsie wel al oe dudeleker (Dieks e.a., Ak d’ogen 40, Gien va) - wat ette wiej nog met 62 joar? wat lakker maar aal minder (Broos) - al meer mëënsn bint er an dit kanaal gaon woonn (E. Diek, 3e Kl.71) aldeur bijw. - aldoor algemiên bnw. - algemeen allä (uitroep) - vooruit dan maar: - allä, dan ook voort (Joh. v. Buren, VG 258) allange bijw. - allang + EXCURS allange hoort bij de reeks bijwoorden die allemaal een slot -e hebben: achterumme, allange, allichte, beroerde, dale, hoaste, lange, metiêne, rondumme, terugge, temee, terechte, vake, vandage, vaste / vuste (= alvast), verrekte, weerumme, zolange. Hetzelfde zie je bij een aantal bijv. naamw.  zie bange + alle wordt in verschillende verbindingen gebruikt, waar het Ned. al de / het zou zetten: alle wärk, met alle volk, met alle wille van de wereld. + In de volgende verb. gebruikt het Ned. elk(e) dag /-joar , dus steeds enkelv., waar de streektaal vrijwel steeds alle – (mv) zegt: alle dage, alle oavende, alle wekke alle moande, alle joaren + allebärstens bijw. - heel erg, machtig, ontzettend (pos. en neg.) ≠ vD’99 - den dominee had twie allebastens ondeugende jongs NB: het woord is de overtreffende trap van  bärstens met dezelfde betekenis. + allebeide - allebei  vD’99 (veroud.); syn.  alletwie alleen - idem + alleent bijw. - alleen, slechts; E. Diek schrijft ‘allent’ (3e Kl. 92) ≠ vD’99 - alleent Dik Klomp is nog bi’j zien moe (3e Kl. 35 / Ak d’ogen 94 [1980]) - bij de stembus: iej könt toch alles an keerls alleent neet overloaten (Joh. v.Buren, in 1927, bij de eerste keer dat de vrouwen mochten stemmen) - allent dat recht en alle die wilkore (= besluiten, verordeningen) die men in dese boeke vint gescreuen. (< Stadsboek Zwolle [1336], art. 36) alleman - iedereen: - ’t is feest veur alleman + allemachteg bijw. - allemachtig, heel erg, enorm: - allemachteg völle  vD’99 (inform.) ook wel: allemachies alle(r)… - heel erg …  ook allebärstens allerhaande - allerlei - alderhaanden oalen huusroad, den van ’t winter diens nog dee (Joh. v.Buren, VG 277) + alletwie - allebei ≠ vD’99 allichte bijw.* - 1. waarschijnlijk, wellicht; 2. tenminste bijw. met -e:  zie EXCURS bij allange - ie könt allichte wát doen in plaase van alleen mar toekieken NB: vD geeft bij 1e betek. ‘naar alle waarschijnlijkheid’ en als syn. o.m. ‘natuurlijk, vanzelfsprekend, ongetwijfeld’. De 2e betek. is ‘tenminste’. De 3e betek. leunt tegen de 1e aan met dit citaat: en heb je dat gedaan? allicht niet! (spreektaal) De grote mate van stelligheid die in het Ned. doorklinkt, is i.d. streektaal afwezig. Zie daar tegenover boven de betek. 1 en 2. PS: Deze stelligheid is ook te vinden in de hand - en studiewb. Ned.-Duits, -Eng. en -Frans: allicht is daar sehr wahrscheinlich / natürlich! – resp. most probably / of course / at least en évidemment (= klaarblijkelijk) / ça va de soi! (= vanzelfsprekend!) Wellicht = vielleicht / möglicherweise – possibly /perhaps – peut-être 22

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
Home


You need flash player to view this online publication