0

HET PAARSE COMPLOT Uitgave : rnl-pockets nr. 13 Eerste druk : 2017 Tweede druk : 2023 rodenbergs-nederlandse letterkunde 2

Het Paarse Complot Een toneelspeler heeft een hekel aan zijn baan en is op zoek naar een ander beroep. De secretaresse van het toneel kan hem daarbij helpen. Nietsvermoedend raakt hij steeds meer verzeild in een vreemde verborgen en nogal geheime samenleving. 3

Het Paarse Complot 4

Inhoud Hoofdstuk 1. Het Boertje Hoofdstuk 2. Helga Hoofdstuk 3. Tijd Is Geld Hoofdstuk 4. Nat Kruid Hoofdstuk 5. De Mist Hoofdstuk 6. De Geheimen van Kapitein Wak Hoofdstuk 7. De Geluksvogel 5

Hoofdstuk 1. Het Boertje Ik raakte verstrikt in de woeste doornstruiken die haar paleistuinen omgaven, als een prooi die in een net verstrikt raakte. Ze sprak dat het de poorten van de hel waren, en ik was diep afgedaald. Ik had hier niet moeten komen, maar er was geen weg meer terug. Haar boeken waren de koninginnen van de hel die mij kwelden. Ik verdiende straf in haar ogen, maar ik wist niet waarom. "Was ik maar bij moeder thuisgebleven," sprak ik. Toen was het toneelstuk afgelopen. We gingen allemaal naar huis na nog wat gedronken te hebben in het café. Ik stortte op mijn bed. Waar was ik toch in terecht gekomen ? Maar ja, in de fabriek wilde ik niet werken. Ik probeerde mezelf hogerop te werken als toneelspeler. Ik wilde van dit soort komedies weg, maar dat ging niet makkelijk. Er was een te hoge vraag naar dit soort komedies. Ik wilde andere soorten toneelstukken spelen, maar daar was niet echt vraag naar. 6

"Duivels en vampieren, piraten en kannibalen, indianen en cowboys," sprak ik tot de toneelbaas. "Hoe lang denkt u dat ik dit nog ga volhouden ? Het is toch wel altijd en eeuwig hetzelfde liedje." De toneelbaas begon te grommen. "Daar is nu eenmaal veel vraag naar, en we hebben de toneelstukken zo komisch mogelijk gemaakt. Het is een goede grap." Ik zuchtte. Ik had het gevoel alsof ik hier nooit meer uit zou komen. Ik voelde mij een slaaf. "Het is altijd hetzelfde. Als er voor mij dan niets anders is, dan heb ik toch het liefst zo veel mogelijk afwisseling, en zoveel mogelijk nieuwe toneelstukken in dat genre." Maar nee, dat was ook niet goed, want de mensen wilden nu eenmaal veel van hetzelfde zien. Sommige toneelstukken waren gewoon nationale stokpaardjes. Op een bepaald moment kon ik er niet meer tegen. Ik had mijn grenzen bereikt, en na een huilbui op het podium ben ik het land uitgevlucht. Maar al snel bleek het dat het in andere landen nog wel erger was, dus ik kwam weer terug waar ik vandaan kwam. Gelukkig mocht ik wel op ziekenverlof. De aardige 7

secretaresse kwam me zo nu en dan opzoeken om te zien hoe het met me ging, maar het ging eigenlijk alleen maar erger. Ik had er 's nachts ook nachtmerries van. "Mijnheer Windesheim, wordt het geen tijd dat u een ander beroep kiest ?" vroeg de secretaresse vriendelijk. "Ja, maar wat dan ?" vroeg ik. "In een fabriek kan ik niet werken." "Er zijn veel meer mogelijkheden," sprak de secretaresse. Ze opende een gids en begon beroepen op te lezen. Ik had er nog nooit van gehoord. Ze opende een nieuwe wereld voor mij. "En daar kan ik zomaar werken ?" vroeg ik. "Of moet ik daarvoor eerst naar school ?" Ze keek me aan. "Ik kan wel wat voor u regelen. Het is beiden. U kunt zowel studeren als werken. Er is veel balans met dit soort beroepen." Ik begon weer een beetje hoop te krijgen. Ze had één en al aandacht voor mij, en begreep mijn angsten. Ze begon de beroepen uitvoerig te bespreken en aan het einde ervan mocht ik een keuze maken. Zij zou het voor me regelen. Het beroep wat ik had gekozen was 8

het ontcijferen van oude teksten. Ik moest dus wel een taalkundige opleiding krijgen, etymologie, over de oorsprong van talen, en zaken zoals cryptologie en ik moest opgeleid worden tot taalkundig detective. Dat was dus een hele mond vol, maar alles beter dan waar ik me nog in bevond, zij het met ziekteverlof. Eigenlijk regelde ze alles voor mij. Ze regelde een studie, werk, en zelfs de verhuizing. Ik kreeg een groot huis in het bos, als een villa, dus ik werd direct goed betaald. Zij was mijn sleutel tot de hemel. Ik werd als een heilige behandeld, en ze hadden er groot vertrouwen in dat ik bepaalde oude teksten die nogal belangrijk schenen te zijn kon ontcijferen. Ik wist helemaal niks, tenminste dat dacht ik. Ik speelde het spelletje maar een beetje mee. Ik was goed opgeleid als toneelspeler voor dat soort dingen. Ik kon me er goed in uiten, en het was een keer wat anders. Ik dacht : "Ik verzin wel wat. Dit is tenminste iets waar ik bij kan ademen." Twee mede-studenten, een blanke jongen en een donker meisje, lieten mij de geschriften zien. Het waren tabellen met hele vreemde tekens. Ze waren 9

erg vriendelijk naar mij, en behandelden mij alsof ik vele klassen hoger was dan hen. Het leek wel alsof ze dachten dat ik een hogere band had in een vechtsport, jiu jitsu ofzo. Ze waren er stellig van overtuigd dat ik dit kon, iets wat zij niet konden. Er bleken geen leraren te zijn, maar studenten onderwezen elkaar. Nieuwe studenten werden als heilig beschouwd, en als leraren, en zij moesten de hogere klassen onderwijzen. Ook ik moest hen onderwijzen, maar wat moest ik zeggen ? Gelukkig was ik dus opgeleid in toneelspelen, dus ik maakte er gewoon wat van, en ze vonden het prachtig. Ze zagen mij als een held. Ik had hen bevrijding gebracht. Het viel me op dat alles hier omgedraaid was. Hoe lager de klas, hoe beter. Nieuwe studenten kregen het best betaald en hadden de beste huizen. Waarom wist ik niet. Na verschillende maanden had ik een gesprek met de secretaresse van mijn vorig beroep die mij zo goed geholpen had en mij een nieuw leven had gegeven, en ik vertelde haar alles. Ze vertelde mij dat ik moest proberen in de lagere klassen terecht te komen, die geheim waren. Als mij dat niet op tijd 10

zou lukken dan zou ik in een hogere klas terechtkomen. De lagere klassen bleken onder de grond te leven. "Onder de grond ?" vroeg ik verbaasd. "Wat moet ik daar dan ?" "Daar zijn nog betere voorzieningen," sprak de secretaresse vriendelijk. Ze was weer vol met aandacht voor mij, en legde mij alles uit. Het bleek dat de school draaide om een vreemde religie waarin een verdronken vrouw werd aanbeden. Voor sommigen was dit een engel, of een godin, en voor anderen gewoon een vrouw, maar om haar draaide alles, hun hele leven. "Hoe verdronk zij dan ?" vroeg ik. "Ik heb me daar nooit zo in verdiept," sprak de secretaresse. "Het lijkt mij het beste dat je dat aan hen zelf vraagt." Ik keek verbaasd. Mijn nieuwsgierigheid was nu wel gewekt. Toen ik weer terug was bij mijn medestudenten vroeg ik hen hoe ik in de lagere klassen kon komen, en wie eigenlijk die verdronken vrouw was, en hoe ze aan haar einde was gekomen. 11

De jongen en het meisje keken mij glimlachend aan. "Ontcijfer jij die teksten nu maar," sprak het meisje lachend. Ze deden er nogal geheimzinnig over. Ik moest me er bij neerleggen dat ik niet makkelijk aan informatie zou kunnen komen. "Lagere klassen ?" lachte ze, terwijl ze haar tongetje uitstak. Ik kwam er niet mee verder, en boog mijn hoofd weer over de teksten. Ik probeerde er een verhaal van te maken. Toen ik klaar was kreeg ik weer nieuwe teksten. Het viel me op dat het steeds dezelfde soorten tekens waren. De lettertjes waren heel klein opgeschreven. Ik moest mijn verhaal ook onderbouwen. Ik begon steeds meer bepaalde patronen in de teksten te zien, en daar werkte ik mee verder. Het leek wel alsof er een heleboel lagen inzaten, en ik begon het op te dienen als een soort wetenschap. Ik wist dat alles slechts giswerk was en toneelspel, maar ik wilde in de lagere klassen komen en meer weten over de verdronken vrouw die zij aanbaden, en waar ze mij niets over wilden vertellen. Het leek wel iets persoonlijks te zijn, of misschien konden ze het gewoon niet vertellen. Misschien was het te emotioneel. Er waren verder ook geen kerkdiensten 12

of afbeeldingen van deze religie. Ook wist ik niet of de secretaresse de exacte waarheid had gesproken. Op een dag gingen we met wat andere medestudenten in een busje diep het bos in. Er was daar ergens een vijver en een nog groter huis dan ik had, een gigantisch grote witte villa met verschillende verdiepingen. Het was een prachtig huis, als witte chocolade, en diep in het bos. In de vijver waren prachtige zwanen. Op een terrein met kiezelsteentjes stapten wij uit, en liepen het grote gebouw in. Ik keek mijn ogen uit in de gang, en kreeg toen de zalen te zien. Ook lieten ze mij de keuken zien en de eetzaal. Het donkere meisje zou het woord doen. Ze sprak ons even later toe in één van de zaaltjes. "Geachte mede-studenten," sprak ze. "We zijn allen blij met deze nieuwe dag gegeven door zij die verdronken was." En toen volgde er een lange toespraak over de teksten die ik had ontcijferd. Mijn naam werd ook nog genoemd, maar ook andere namen. Alle nieuwe studenten waren bezig geweest met de ontcijfering van deze teksten. Uit sommige van hun werken werd voorgelezen. Er waren ook 13

andere busjes gekomen met mede-studenten, dus de zaal zat vol. Ik begon de verschillen te merken tussen mijn ontcijferingen en ontcijferingen van anderen, maar er waren ook tot mijn grote verbazing duidelijke overeenkomsten. Het donkere meisje was trots op ons, en dat liet ze ook duidelijk merken. Ze beschouwde onze teksten als heilig. Ze had een kleine verzameling gemaakt, en daar zou een boek van gedrukt worden. Ook mijn ontcijferingen zouden in dit boek komen, en het zou opgedragen worden aan zij die verdronken was. Het werd beschouwd als haar heilige boek. Er bleken nog veel meer van zulke boeken te zijn, want zo deden ze het al jaren. De boeken waren te vinden in een grote bibliotheek onder het gebouw, en dat was al zo voor vele eeuwen. Aan het einde van de toespraak gingen we naar beneden, naar de bibliotheek. Het was inderdaad een reusachtige bibliotheek met enorm veel boekenkasten en stellages. De nieuwe studenten mochten vanaf nu hier studeren. We kregen allemaal onze eigen kamer in het witte gebouw. Ik mocht wat boeken meenemen om te lezen en te bestuderen. 14

Wat me opviel waren weer de verschillen en de duidelijke overeenkomsten. Ik begon er patronen in te zien. Ik las en las, en leerde. Toch beschouwde ik het als verzonnen, maar het was wel leuk bedacht. Zo kon ik vele verhalen lezen tijdens de studie. Na een paar maanden was er ook een soort examen waarvoor ik slaagde, en toen ging ik naar een lagere klas. Hier had ik dus op gewacht. Er was een lift in het witte gebouw die onder de grond ging, nog dieper dan de bibliotheek. Ik ging daar uit de lift en liep recht tegen een boertje aan. "Pardon," zei ik. "Geeft niks, kerel," sprak de boer een beetje plat. "Ik stond juist op jou te wachten." "Oh, u kent mij al ?" vroeg ik verbaasd. "Ja, ze hadden mij al over je verteld," sprak het boertje. "Welkom op de lagere klas. Ik ben van een nog lagere klas, dus ik zal jou wel wegwijs maken hier." "Goed," sprak ik, "interessant. En waar kan ik zolang wonen ?" 15

"Bij mij in de boerderij," sprak het boertje. "Hier onder de grond ?" vroeg ik terwijl ik om me heen keek. Er waren hier overal verlichte gangen met plantenbakken als kleine plantsoentjes, en vijvers. Aan de muren hingen schilderijen. "Precies," sprak het boertje plat. "De gangen lopen uit op ondergronds weiland gebied, en daar staat mijn boerderij." "Klinkt interessant," sprak ik weer. "'t Zal wel donker zijn daar." "Ach, welnee," sprak het boertje. "Er is overal goede verlichting, ook bij het weiland." "Interessant," zei ik weer. "Wat is dit keer de studie opdracht en de werk opdracht in deze klas ?" vroeg ik. "Kom maar mee," sprak het boertje plat. "Ik zal het je wel laten zien." Het boertje was een stuk kleiner dan ik, en had een platte pet op. Hij nam mij door de gangen mee langs allerlei lokalen, en na een tijdje stonden we buiten. Het regende een beetje. Het was er flink donker, maar hier en daar stonden lantaarnen. Langs de weilanden liep een pad naar zijn boerderij. Toen we daar aankwamen leidde hij 16

me naar binnen naar de huiskamer en liet mij een plattegrond zien op een ronde salontafel. "Zo kerel," sprak hij. "Dit is de plattegrond van het leger." Hij haalde wat pionnen uit zijn zak en zette ze hier en daar op de plattegrond, en begon toen heel wat uit te leggen waar ik niets van begreep. "Excuseert u mij," sprak ik na een tijdje. "Een leger en legeroefeningen ? En wat is de opdracht ?" Het boertje keek me verbaasd aan. "Ben je besuikerd," sprak het boertje plat. "Dit is geen leger en ook geen legeroefeningen." "Maar u zei net dat het een plattegrond is van het leger," zei ik. Het boertje schudde zijn hoofd. "Je begrijpt het niet, kerel. Het leger is de naam van dit gebied, maar het heeft verder niets met het leger te maken." Ik knikte, als teken dat ik het eindelijk begreep, en luisterde verder naar hem. Maar wat hij allemaal vertelde kon ik geen touw aan vast knopen. "Nu moet u echt eens luisteren, boertje," sprak ik na een tijdje. "Ik begrijp echt niet waarover u het heeft. En u praat zo verschrikkelijk plat dat ik er echt niets meer van versta." Het boertje keek me verbaasd aan. 17

"Ik dacht toch dat ik heel duidelijk was geweest, kerel." Ook ik begon hem toen verbaasd aan te kijken. "Helemaal niet," sprak ik. "Het is echt niet te volgen." Het boertje trok zijn wenkbrauwen op. "Dat is wel de eerste keer dat mij zoiets over komt," sprak het boertje. "Jij bent de eerste die mij niet kan verstaan en mij niet begrijpt." Ik boog mijn hoofd. Toen sprak het boertje verder : "Ze vertelden mij dat u een taalkundige was, maar het schijnt dat u echt niet veel kaas hebt gegeten van taal. U moet nog veel leren." Het viel me op dat het boertje ineens veel beleefder sprak, en zelfs "u" tegen me zei. Ik trok mijn wenkbrauwen op. "Dus hoe minder ik er van snap, hoe beleefder en deftiger u spreekt," sprak ik. "Oh ja, ja ja," sprak het boertje. "Zij die er niets van begrijpen zijn de koningen hier. Zij hebben grote macht, en zij moeten gehoorzaamt worden. Ik ben uw lakei." Ik schoot in de lach. "Nou, dat klinkt wel een beetje overdreven, vind u niet ?" zei ik. Maar het boertje was doodserieus, en maakte een buiging voor me. 18

"Hoe maakt u het," sprak hij deftig. "En hoe kan ik u van dienst zijn ?" "U bent me wel een mallerd," sprak ik. Ik wist niet hoe ik het had. Ik keek het boertje aan. "Overtuigd ?" vroeg hij. Ik zei niets en zuchtte. Even was het stil. "En waar slaap ik ?" vroeg ik. "Hier kunt u echt niet slapen, edelachtbare en majesteit," sprak het boertje zo deftig mogelijk. "U hoort op het paleis," terwijl hij op de plattegrond één van de pionnen verschoof naar het paleis. Achter de weilanden was een bos, en ergens diep in het bos was het paleis. "En waar slaapt u ?" vroeg ik. "Ik zal u begeleiden naar het paleis, en daar zal ik ook een kamer hebben, want ik ben uw lakei," sprak het boertje. Ik begon te lachen. Ik dacht bij mezelf : "In wat voor zotterij ben ik nu weer beland ?" Maar ik besloot het spelletje mee te spelen. Ik was immers goed opgeleid als toneelspeler, dus dit zou een fluitje van een cent zijn, en misschien kon ik zo in een nog lagere klas komen om te begrijpen wat er allemaal gaande was, en wie nou precies die verdronken 19

vrouw die ze vereerden was. Natuurlijk was er ook een mogelijkheid dat zij een spelletje met mij speelden. Wat was hier in vredesnaam aan de hand in deze verborgen en geheime samenleving ? Weer gingen we door de weilanden totdat we bij het bos aankwamen. Ook door het bos waren gelukkig lantaarnen. Een pad door het bos leidde ons helemaal tot aan het paleis. Het paleis was een enorm wit gebouw met hoge torens. Het leek wel op witte chocolade. Ik keek mijn ogen uit. Zoiets prachtigs had ik nog nooit gezien. Achter het paleis was een vijver met zwanen, en een brug die er over liep. Het leek wel een beetje op de witte villa waarin ik woonde. Maar in ieder geval : Het paleis was nu mijn nieuwe huis. Ook het boertje zou hier gaan wonen. Het boertje leidde mij naar binnen in het enorme gebouw. Ergens boven liet het boertje mij mijn kamer zien, en zijn kamer was ernaast. Ik wist nog steeds niet wat mijn opdracht was. Ik vroeg het weer aan het boertje, en niet alleen dat : Ook vroeg ik hem over de verdronken vrouw die vereerd werd door deze geheime en verborgen samenleving, maar het boertje begon heel geheimzinnig te doen, en 20

weer begon hij enorm plat te praten, zo erg dat het niet meer verstaanbaar was. Schijnbaar moest ik dit allemaal ontcijferen, en hoorde dit bij de opdracht. Ik begon er die nacht diep over na te denken, over wat het boertje allemaal had gezegd. Ik probeerde er mijn eigen verhaal van te maken, zoals ik dat ook in de vorige klas had gemaakt, en ik begon het op te schrijven. Ik maakte er een heel boekwerk van, allemaal over het boertje. Het boertje interesseerde mij als mens. Hij was een warme, en ook zorgzame persoonlijkheid, alhoewel niet altijd even duidelijk. Ik moest op dezelfde golflengte als hem komen. Het boertje was verder niet op zijn mond gevallen. Hij zei dingen vaak recht voor zijn raap, en durfde mij ook in de rede te vallen wanneer hij dat nodig vond. "Ben je besuikerd," zei hij dan altijd, en gaf dan goede raad. Hij was niet alleen mijn lakei, maar ook mijn raadsheer. Er groeide al snel een diepe en warme band tussen het boertje en mij. Ik begon hem steeds meer te begrijpen, of misschien dat ik alleen maar dacht dat ik hem begreep. Natuurlijk was veel ervan slechts mijn eigen verzinsels. Ik moest hem ontcijferen om 21

in een nog lagere klas te kunnen komen, en zo maakte ik dus mijn eigen verhaal en interpretatie ervan. Ik had wel het gevoel dat het klikte en klopte. Ik begon steeds beter de patronen te zien in het boertje, alsof ik hem steeds beter aanvoelde. Het was bijna telepathisch, maar ook als een gevolg van de sociologische bestudering van het boertje. Ik begon een oog te krijgen voor de cryptiek die hij gebruikte. Het was iets wat ik zelf moest ontdekken, zodat niemand anders hem zou begrijpen dan ikzelf. Zo kon hij me dan zijn geheime boodschappen doorgeven. Op een dag gaf hij mij een certificaat, en ik mocht door naar een nog lagere klas. Hij bleek een soort robot te zijn, een soort systeem. Wie hem had geprogrammeerd wist ik niet, en hij wist het zelf ook niet, of wilde mij het niet vertellen. Ook het boertje zelf was van een nog lagere klas. Hij leidde mij naar een lift in het paleis die een verdieping lager zou gaan. Ik was benieuwd waar ik ditmaal terecht zou komen. Het boertje ging met mij de lift in en drukte op de knopjes. Hij moest allerlei codes intoetsen. Het leek wel op een heel verhaal. Toen eindelijk begon de lift naar onderen te gaan. 22

Niet lang daarna ging de liftdeur open, en we stapten uit. Het was hier erg donker. "Even doorlopen," sprak het boertje. We liepen naar voren totdat we bij een struikje aankwamen. Verderop waren er steeds meer struikjes, en in de verte stond een lantaarn. "Waar zijn we ?" vroeg ik. Maar het boertje zei niks. We liepen door totdat we bij de lantaarn waren aangekomen. We waren nu aan de rand van een weg. We moesten de weg oversteken en kwamen toen bij een weiland aan. "Of moeten we weer naar een boerderijtje ?" vroeg ik. "Nee," sprak het boertje, "naar een stationnetje dit keer." We moesten het weiland over, en toen kwamen we aan bij een heel klein stationnetje. Achter het stationnetje waren ook weer weilanden. Het stationnetje was goed verlicht. Er stonden hier en daar wat lantaarnen. We moesten op een trein wachten. "Waar gaan we naartoe ?" vroeg ik. "Dat zul je wel zien," sprak het boertje. Na een tijdje kwam er een trein, en we stapten in. Ik ging tegenover het boertje in een coupé zitten. De trein stopte na een tijd bij een vechtsport school. We stapten uit, en buiten stonden wat kinderen. Ze 23

hadden een brede glimlach en ze stonden daar met medailles en bekers. "Zij hebben de laagste band behaald van hun vechtsport," sprak het boertje. "Wat voor kleur is dat ?" vroeg ik. "Paars," sprak het boertje. "En kunnen ze daarna nog lager ?" vroeg ik. "Ja," sprak het boertje. "Daarna kunnen ze verder met verdienen van roze strepen." "En hoe is deze vechtsport genaamd ?" vroeg ik. Het boertje zweeg. Na een tijdje sprak hij : "Het is gewijd aan zij die verdronken was." Ik was even stil. In de verte hoorde ik het geluid van treinen. Nog steeds wist ik eigenlijk niets over zij die verdronken was, en ik kon er ook beter maar niet om vragen. De kinderen glimlachten naar mij. Ze hadden een bepaalde trots over zich. Natuurlijk kwam dat door de laagste band die ze hadden behaald. Hier hadden ze hard voor gewerkt. "Gezegend bent u in de naam van zij die verdronken was," zei één van de jongens tegen ons. Terwijl twee andere jongens elkaar aanstootten en fluisterden : "Dat is de koning." Toen we dichterbij hen kwamen maakten ze allemaal een buiging. 24

"Zij zullen je hier wegwijs maken," sprak het boertje. Ineens was het boertje verdwenen. Ik knipperde met mijn ogen, maar het boertje was toch echt weg. "Hoe kan dat ?" vroeg ik verbaasd, terwijl één van de jongens begon te grinniken. Hij kwam naar me toe en gaf me een omhelzing. "U bent nu één van ons," sprak hij bijna fluisterend. 25

Hoofdstuk 2. Helga "En wat betekent dat, dat ik één van jullie ben ?" vroeg ik verbaasd. "U bent van de nog lagere klas, net als ons," glunderde de jongen. "En het boertje, van welke klas is hij ?" vroeg ik. "Shhh," zei de jongen, "daar praat niemand over." "Wat is de opdracht hier ?" vroeg ik. "Shhh," lachte de jongen weer. Hij stak toen zijn tongetje uit. Ook de andere jongens lachten. Ze kwamen over als hele lieve, aandachtige en tedere jongens, heel zorgzaam. "En waar slaap ik ?" vroeg ik, terwijl ik verwachte dat ik weer geen antwoord zou krijgen. Eén van de jongens wees naar de vechtsport school. "Daarachter wonen wij, in een gebouw in het bos, achter de vechtsport school," sprak hij. Na een tijdje liepen we er naartoe. We hadden allemaal onze eigen kamer. In de gezamenlijke kamer stond een tv, een tafeltennistafel en een voetbalspel tafel. In mijn kamer stond een boekenkastje, een bed, en een wastafel. Op het bed lag een brief. Het was een brief 26

van het boertje met wat instructies. Het boertje had dit alles voor mij geregeld. Ik was het boertje erg dankbaar en voelde de warmte naar binnen stromen. Ik werd opgeleid in deze vechtsport. Het was de vechtsport van de slaap, ter ere van zij die verdronken was, maar ik werd nog niet veel wijzer over haar. Alles was omhuld met veel geheimdoenerij en mysterie. Toen ik de paarse band had gehaald mocht ik naar de nog veel lagere klas. De jongens brachten mij terug naar het stationnetje, en zwaaiden mij uit toen de trein was gekomen en mij meenam. In de trein kwam ik het boertje weer tegen. Hij was erg trots op mij. Bij het volgende stationnetje stapten we uit, en gingen we met een lift naar beneden. Weer ging de lift dieper onder de grond en na een tijdje stapten we uit. Hier was een donkere parkeergarage, maar wel met wat kleine lampjes hier en daar. Het was een beetje schemerig. Even later moesten we een trap op en kwamen we in een gebouw aan. Aan de muren van de gangen hingen schilderijen, en op de grond was tapijt of tegels. Ergens bij een deur belde het boertje aan. Een 27

oud vrouwtje deed open. "Hallo Helga," sprak het boertje. "Hier is de nieuwe student." "Geweldig," sprak het oude vrouwtje. "Ik heb al koffie met gebak klaarstaan." Even later zaten we rondom een tafel. Het oude vrouwtje begon honderduit te vertellen. Ze was niet bepaald op haar mondje gevallen, en ze was heel innemend en geinteresseerd. Of misschien leek dat alleen maar zo, want ik kon er geen woord tussen krijgen, geen speld. Ze praatte maar door. Ze had het over van alles en nog wat. Ze was in ieder geval wel heel gastvrij. Alhoewel ze heel aandachtig en geinteresseerd leek luisterde ze eigenlijk niet naar mij, maar vreemd genoeg wel naar het boertje. Als hij iets zei liet ze hem uitpraten, en reageerde daar ook op, maar als ik wat zei dan praatte ze daar snel overheen, en veranderde het onderwerp. Na een tijdje begon me dat ernorm te frustreren, want ze was bijna betuttelend, maar het was verder een heel lief mens, dus ik liet het maar zo. Misschien had het wel tijd nodig. Als ik iets zei dan zei ze ook heel vaak : "Ja, ja, dat is zo," maar dan gaf ze er geheel haar eigen uitleg aan, en bleek het dat ze me totaal 28

verkeerd begreep en interpreteerde. Zo maakte ze enorme verhalen van mijn weinige woorden die ik eruit kon floepen. Ik had niet de kans om mijzelf duidelijk te maken, om het haar uit te leggen, en ze deed net alsof ze alles al volkomen begreep. Ze maakte van mij totaal iemand anders dan wie ik was, in haar eigen verhalen. Ze was als een overweldigende zee of storm. Toch vond ik haar heel interessant. Ze leek uitermate creatief, behulpzaam en zorgzaam. Er gleed meer en meer een warmte over me die ik niet begreep. Het maakte mij emotioneel, maar toch kon ik me inhouden, want mijn nieuwsgierigheid naar meer van deze vrouw was veel groter. Meer en meer begon ik tegen mezelf te zeggen : "Wat een geweldig mens is dit." Ook bij haar waagde ik het er op en vroeg over zij die verdronken was, en verwachte eigenlijk ook van deze vrouw geen antwoord, maar ze begon ineens honderduit erover te vertellen als een stortvloed. Ze vertelde dat zij die verdronken was eens op een bootje de bosrivier was opgegaan en toen gegrepen werd door een beest wat uit het water scheen te komen. "Zij 29

werd door het beest de diepte in getrokken, waarna ze verdronk. Zij die verdronken was was een dichteres, en die dag was ze geheel in het wit, met een witte hoed op met roze kant, en zij was met haar geliefde, een dichter de bosrivier opgegaan in een bootje. Ze vertelden elkaar gedichten totdat zij werd weggegrepen. De dichter is sindsdien nooit meer dezelfde geweest. Hij raakte in grote depressie en werd geplaagd door angsten, alsof het beest ook aan hem trok. Op een dag vluchtte hij het bos in, en niemand heeft hem ooit weer teruggezien. Ze zeggen dat hij sindsdien altijd naar haar op zoek was, en noemden hem sindsdien : de verloren dichter. Het is een heel tragisch verhaal." Ik zuchtte en bibberde een beetje. Eindelijk was er iemand die erover tot mij sprak. Ik was de vrouw erg dankbaar hiervoor. De boer glimlachte. "Zij kan het altijd het beste vertellen," sprak hij. "Ik ben ervoor geroepen," sprak ze. "Zij die verdronken was bezocht mij in een droom. Ze riep naar me en wenkte me. We zwommen samen naar de oppervlakte van het water en toen naar de kust. We waren in de zee. Ik meende iets van een piratenschip 30

te zien, maar toen was het weg. We lagen even later beiden op het strand. Ze gaf mij een boek, en drukte het tegen mijn hart. Mijn hart begon te branden. Het was een vreemd vuur, betoverend, als een paars vuur, en ik begon te roepen, te roepen naar haar volgelingen. Ze hadden allemaal paarse kappen op, en ze omringden ons. Toen kreeg ik ook een paarse pij met een paarse kap op, en we gingen de steden in om het goede nieuws te vertellen dat zij die verdronken was weer onder ons was. Zij leeft. Zij spreekt, oh zegt het voort." Toen was het even stil. De vrouw staarde voor haar uit. "Het is zo mooi, zo prachtig," sprak ze. "De tederheid op die gezichten, de aandacht, de zorg, de interesse, en het mysterie, als golven van de oceaan waarin wij kunnen duiken, om het te onderzoeken, om steeds dieper te gaan. Glorieus was het." Ik staarde naar de vrouw en het was alsof er een paars licht om haar hoofd was. Ik knipperde even met mijn ogen. Ik zag ook het boertje naar haar kijken. Voor een lange tijd was het nu stil. Ik dacht na over de woorden die ze had gezegd. Ik keek naar het boertje, en toen weer naar haar. Ook keken ze naar mij. We keken allemaal 31

elkaar aan. Even was het alsof er paarse vlammen tussen ons waren. Ze dansten door ons heen. "Zij stierf uit zorg voor ons," sprak de vrouw, "maar nog meer als een voorbeeld. Het is een gedicht. Het is iets groots. Het is een groot geheimenis." "Kan ik dat wel dragen ?" vroeg ik. "Oh, maar natuurlijk kun je dat," sprak de vrouw. "Jij bent ook een geroepene. Ieder die zij roept krijgt hiervoor de kracht. Zij is een deler. Zij deelt met hen die tot haar komen." Ik begon steeds meer geïnteresseerd te raken in deze religie. Het was meer poëzie dan religie, en dat maakte het voor mij aantrekkelijk. Het mysterie trok mij, meer dan wat dan ook. Ik had hier zo lang op gewacht. Iets had mij zo lang getrokken, en deze vrouw had mij openhartig uitleg gegeven. Ik mocht het boertje dankbaar zijn dat hij mij naar deze vrouw had gebracht. Hij was een goede lakei geweest. Hij was niet roekeloos met het geheim omgesprongen. Nee, hij had het bewaard en gekoesterd. Hij had het goed opgeborgen en bewaakt, opdat rovers het niet zouden wegroven. Hij had mij op de proef gesteld om te zien of ik waardig was. Deze vrouw was van 32

de laagste klas, en hierin konden strepen verdiend worden ... paarse strepen. Ik keek naar het boertje. Ook hij scheen van de laagste klas te zijn. Weer werd ik warm van binnen. Ik was deze mensen dankbaar. Zij hadden zin aan mijn leven gegeven. Ik herinnerde mij het toneel, en ik wilde er eigenlijk niet meer aan denken. Ik keek de vrouw aan, Helga, en zij keek naar mij. Het leek wel alsof er zoete honing in mijn hart droop. Het boertje stond op. "Ik moet gaan," sprak hij. "Buiten staan ze op me te wachten met paard en wagen." "En ik dan ?" vroeg ik aan het boertje. "Jij blijft bij Helga voorlopig," sprak hij. Toen verdween het boertje weer. Ik was in goede handen. Helga zou mij verder onderwijzen. Met Helga was het leven wonderlijk. Ik overpeinsde het feit hoe verschillend zij en het boertje waren, maar toch in grote overeenstemming met elkaar, en het feit dat zij beiden zo belangrijk voor mij waren. Ik kreeg een eigen kamer in Helga's huis. Op een nacht werd ik wakker gemaakt door twee personen in paarse pijen met paarse kappen. Ook ik kreeg een 33

paarse pij met een paarse kap die ik mocht aantrekken. Toen namen zij me mee naar buiten aan de andere kant van Helga's huis. Hier was een hele stoet van personen met paarse pijen en paarse kappen. Zij waren allemaal gewijd aan zij die verdronken was. Wij gingen allemaal in een grote optocht naar een schip. Eerst gingen wij door iets wat leek op een stad. Aan een zeekade was het schip. Het was een groot schip. Op het schip was er een groot paars vuur, als een grote paarse vlam, waarin een vrouw verscheen. Ze had zacht paarse kleding aan, heel fijn en zacht, bijna doorzichtig. Zij glimlachte naar ons. "Mijn getrouwe werkers," sprak zij, "mijn getrouwe studenten. Welkom tot de laagste klas." Toen mochten wij het schip opkomen. Iedereen was in volle verwondering. Toen ik dichterbij kwam zag ik dat ze een grote indianentooi op had en op een paard zat. Ook had zij een speer in haar hand, en wees met de speer naar de zee, die bijna zwart was. "Het grote toernooi is vanavond. Dat de beste mag winnen," sprak zij. Ik snapte niet wat zij bedoelde, maar zij was immers dichteres. 34

Ik kwam dichter tot haar, en raakte haar paard aan. Ook het paard was in de paarse vlam. Ze keek naar beneden, naar mij. "Jij van het boertje," sprak zij. "Eindelijk heb je mij gevonden, mijn verloren dichter." Ik keek op naar haar. "Ik ? U moet in de war zijn met iemand anders," sprak ik verbaasd. "Nee," sprak ze, "Jij, jij ..." Ik werd wakker in mijn kamer in Helga's huis. De volgende ochtend vertelde ik de droom aan Helga. Helga glimlachte. "Ze roept je, jongen," sprak ze. "De laagste klas is de klas van de verloren dichter." Ik keek haar verbaasd aan. "Dus wij zijn allemaal verloren dichters ?" vroeg ik aan Helga. Helga knikte. "We moeten allemaal weer terug naar haar om de verloren vlam te ontvangen, de paarse, die van slaap. Alleen zo komen we dichter bij haar, die ons hart is, ons paarse hart." "Met roze strepen ?" vroeg ik. Helga knikte. "Roze is de kleur van de dromen, van de fantasie, van de verloren wereld." 35

"Ik wil terug, Helga," sprak ik. "Het was zo prachtig. En zij was zo prachtig op haar paard, geheel in paarse vlammen, als een stuk verloren natuur." Helga knikte weer, glimlachend. "Zij is een komedie," sprak ze. "Ze is humor. Zij heeft alles gemaakt, maar de mens begrijpt er niets van." Ik zuchtte. "Kon ik het maar begrijpen," sprak ik, "maar het lijkt nog steeds alsof ik in het donker grijp." "Humor is strategie," sprak Helga. "Het is een toernooi. Elke grap heeft zijn doel." "Zo voelt het allemaal aan," sprak ik, "alsof alles één grote grap is." "Humor neemt de tijd, mijn jongen," sprak Helga. "Ware humor is dichterlijk. Het maakt van alles iets anders. Humor is de schepper." "Diepe woorden," sprak ik. "En ik kan ze niet eens overzien. Alles glijdt tussen mijn vingers weg." "Zij die haar hebben gezien zijn de dag erna depressief," sprak Helga. "Het trekt hen uit elkaar als een voetbalspel. Ze worden heen en weer geslingerd. Aan het einde van de rit ben je niets anders dan een pingpong-balletje." 36

"Pingpong-balletje," sprak ik langzaam. "Zo voel ik me nu. Ik voel me er echt tussenin hangen. Ik kan me nergens aarden. Alles gaat zo snel. Ik heb geen vastigheid." Helga knikte. "Roze strepen moet je verdienen. We gaan van droom tot droom. Om elke droom wordt gevochten. Dat is het grote toernooi," sprak ze. Ik trilde. Het was alsof ik moest afkicken van een bepaalde drug, tenminste zo voelde het. Ik staarde naar een schilderij aan de muur : een vrouw die in het water lag tussen de waterbloemen. Het was als een bloemenzee. Het leek wel alsof ik de bloemengeuren kon ruiken. Ik was in de greep van iets. Even kon ik me niet bewegen, en niet ademen, en toen zuchtte ik van verlichting. "Wat is haar naam ?" vroeg ik aan Helga. Helga zweeg. Na een tijdje sprak ze : "Dat is iets waar we niet over spreken." "Waarom niet ?" vroeg ik. Helga zweeg weer. Het was alsof ze zocht naar woorden. Ten slotte sprak ze : "Omdat het te 37

prachtig is om in woorden uit te drukken. We schieten woorden tekort hiermee." "Dus de vrouw die verdronken was heeft nooit een naam gehad ?" vroeg ik weer. "Shhh," zei ze. "Luister naar je hart. Laat haar spreken in haar taal, en het zal ontcijferd worden op haar tijd." Ik merkte dat de vrouw nu meer als het boertje was, veel geheimzinniger, alsof ik haar nu ook moest ontcijferen. Maar ik had al gemerkt hoe anders ze naar me deed dan in het begin, alsof het door seizoenen ging. "Ben ik al van de laagste klas ?" vroeg ik. Helga schudde haar hoofd. "Maar in de droom sprak zij die verdronken was een verwelkoming uit tot ons die tot de laagste klas waren gekomen," sprak ik. Helga glimlachte. "Dat klopt," sprak ze. "Je bent erg dichtbij gekomen. Het boertje en ik zijn van de laagste klas, en je wordt door ons onderwezen, dus je staat er al met één been in." "Maar ze noemde mij de verloren dichter," sprak ik, "en u zei dat de laagste klas de klas van de verloren 38

dichter is." Helga knikte. "Dat komt, mijn jongen, omdat zij je roept tot die laatste klas, en je laat kennis maken met de laatste klas. Je bent de verloren dichter die haar zoekt, maar nu moet je nog volledig je verloren klas vinden, en haar volledig vinden," sprak ze glimlachend. "En wanneer zal dat gebeuren ?" vroeg ik. Helga zweeg. Ze stond op en liep naar de keuken. "Volg het dichterlijke pad," sprak ze. Even kon ik er de humor niet van inzien, alsof ik in gevecht was met een beest, misschien wel hetzelfde beest waarover Helga had verteld. "Dat beest, hè," vroeg ik. "Wie of wat is het ?" "Niemand weet het," sprak Helga. "Maar zij die verdronken was zou het toch wel weten ?" vroeg ik. Helga zweeg. "Daar wordt niet over gesproken," sprak ze. "Laat me raden," sprak ik, "omdat dat ook niet in woorden uitgedrukt kan worden, omdat het zo verschrikkelijk is ?" "Misschien," zei Helga. 39

Ik zweeg. Ineens durfde ik niet meer verder te vragen. Ik had het gevoel dat ik het zelf zou moeten uitvinden. Het leek wel alsof ik tegen ijzeren grenzen aanbotste. Hier ergens stopte de praterigheid van Helga. Hier was de koek ergens op, alhoewel ze al veel minder praterig was dan in het begin. Ik zag Helga stiller en stiller worden. Misschien was ze wel moe. Wel was ze nog steeds erg vriendelijk. Ze bedoelde het niet verkeerd. Misschien was ze wel bang om over bepaalde dingen te praten, of mocht ze er echt niet over praten. Na een tijdje toen ze terugkwam uit de keuken met wat koffie sprak ze glimlachend : "Je zal er vanzelf wel achter komen." "Ik hoop het," sprak ik. Ik ging die avond vroeg naar bed, omdat ik zo moe was, en ik kon alleen maar huilen. Ik huilde mezelf in slaap. Die nacht bevond ik me op de zware golven van een paarse zee. Het leek religieus, maar het was dichterlijk. Op de golven kwam een vrouw naar me toe in lichte kleding. De kleding was licht, dun en zacht, als een fijne vloeistof die van haar afdroop. Het gaf schemerig, flonkerend licht. Ik keek op naar 40

de vrouw die op het water leek te lopen. De golven waarin ik lag leken als zware drank, als siroop van drop. Ik was onder een zware bedwelming, en de vrouw kwam dichter bij me, en reikte haar hand uit. Ik nam haar hand aan, en ze begon mij uit de golven te trekken. Ik huilde, en kon niet meer stoppen met huilen. "Wie bent u ?" huilde ik, terwijl ik beefde over mijn hele lichaam. "De nachtkoorts," sprak ze. "Ik ben Zij die verdronken was en leeft tot in alle eeuwigheid." "Dat klinkt me nogal religieus," zei ik huilerig. "Nee," sprak ze. "Het is veel meer dan dat. Het is dichterlijk, mijn verloren dichter. Ik ben jouw pen, jouw hart. Schrijf ..." "Waar moet ik schrijven ?" vroeg ik, "en wat moet ik schrijven ?" "Schrijf over mij," sprak ze. Toen begon ze weg te vagen in de golven, weg te zinken, terwijl ze mijn naam riep. Het echoode helemaal door me heen, alsof ik door de bliksem was geslagen. Toen begon ik langzaam wakker te worden. De volgende ochtend vertelde ik de droom aan Helga. "Dat kun je hier mooi doen," sprak ze. 41

"Hier heb je alle rust om over haar te schrijven. Ze zal je zeker hierin leiden." Die middag kwam het boertje ook. Ook aan hem vertelde ik de dromen. "Goedzo, kerel," sprak hij. "De kurk is eindelijk van de fles. Het paarse kan nu vrijuit stromen." "Maar ik ken het paarse eigenlijk nog helemaal niet," sprak ik. "Dat komt wel," sprak het boertje plat. "Humor heeft geen haast." "Alles is dus inderdaad één grote grap ?" vroeg ik. Het boertje knikte. "Zij die verdronken was is de grootste clown die er bestaat. Zonder humor is niets geworden," sprak hij. "Maar al die oorlogen dan, die hongersnoden en ziekte en dood, is dat dan allemaal maar een komedie ?" vroeg ik. Het boertje schudde zijn hoofd. "Het zijn de schaduwen ervan die de mens niet begrijpt," sprak het boertje. "De mens moet tot ontwaking komen, tot het grote geheim. En er is geen snelle ontwaking, zoals je wel gezien hebt." 42

Helga knikte. "De mensheid heeft verlossing nodig, maar de sleutel is in de mens zelf," sprak zij. "De mens moet het zelf doen. De mens moet zelf op avontuur, zoals jij op avontuur bent gegaan." Ik glimlachte. "Maar soms lijkt het wel alsof ik alleen maar verder afdrijf," sprak ik. "Oh ja, ja," zei Helga, "natuurlijk jongen, want zoveel vragen beantwoord geven ook weer geboorte aan zoveel nieuwe vragen, ja, een zee van vragen." "Het lijkt eindeloos dan," zei ik bijna lachend. "Ha, ja," zei Helga lachend, "maar eindeloos is een grote grap." "Is het niet gemeen ?" vroeg ik. "Nee," sprak Helga, "het is intelligentie, het is kunst. Zij die verdronken was is de grootste kunstenares ooit. Zij heeft haar kunst goed beveiligd en cryptisch versleuteld. Alleen de waardigen zullen het uiteindelijk kunnen openmaken, zij die de tijd ervoor hebben genomen om het te ontraadselen. Dat zijn niet hen die naar de allerhoogste klassen zijn opgeklommen, maar zij die naar de allerlaagste klassen zijn gegaan." 43

Ik knikte. "Het is dan gelijktijdig een komedie en een complot," sprak ik, "als het paarse complot." Het boertje en Helga knikten. "Je begint het al goed door te krijgen, mannetje," sprak het boertje. "Ik ben trots op je." Ditmaal bleef het boertje logeren. Die nacht had ik weer een droom. Een schip vol clowns die feest vierden liep op een klip en zonk. De clowns zonken met hun zware pakken en kwamen tussen de waterplanten en de waterbloemen terecht, maar hun zielen gingen door met feestvieren, en zij gingen tot de stad om in de hoofden van de mensen te kruipen. En zij zongen een lied : "Oh, laat mij je meenemen, laat mij je meenemen, tot de waterplanten, tot de waterplanten. Oh, laat ons jullie meenemen tot de bloemenzee voorgoed. Nee, je kunt niets meenemen, laat alles achter, laat alles achter. Nee, je moet alles achterlaten, een nieuw leven begint daar." Zij zongen dit in de hoofden van de mensen, en gingen toen in een grote stoet door de stad. De clowns waren gekomen. Ik werd wakker in zweet. Toen ik de droom de volgende ochtend vertelde aan het boertje en Helga 44

moesten ze hartelijk lachen. "Jij bent me wel het dromenmannetje, kereltje," sprak het boertje. "Ze moeten je wel telkens hebben." Ik begon op aanraden van Helga en het boertje een dromenjournaal bij te houden. Vaak gingen de dromen over kermissen, pretparken en hen met de paarse kappen. Het scheen met elkaar in verband te staan. Zij hadden een vreemde religie, rond zij die verdronken was. Ik wilde meer weten over zij die verdronken was, maar alles bleef mysterieus, en soms had ik het gevoel alsof ik helemaal weggleed. Het boertje zei dan altijd dat dat het verdrinken was van zij die verdronken was, en dat ik moest deelhebben in die ervaring van haar om tot haar te komen. Ook zei het boertje dat zij die verdronken was omringd is door tien meestergrappen. Deze meestergrappen bewaakten haar poorten. 45

Hoofdstuk 3. Tijd Is Geld Op een dag gingen we het bos in om op zoek te gaan naar de grappen. We gingen vroeg weg, en we volgden een pad met lantaarns. Het was hier verder verschrikkelijk donker, en de lantaarns stonden steeds verder uit elkaar. Telkens als we een lantaarn hadden bereikt moesten we aflopen op het volgende licht in de verte. Maar ook de verre lichten begonnen steeds vager en waziger te worden, en vaak stonden er vele bomen tussen die het licht versperden. "Volgens mij zijn we al in de eerste grap," sprak het boertje plat. Ik begon te lachen. Ook Helga lachte. "Ik dacht dat ik al in een grap was vanaf het begin," sprak ik. Het boertje lachte. Het begon steeds donkerder te worden. Het leek wel alsof het pad hier dood begon te lopen, en de bomen stonden steeds dichter op elkaar, alsof het bijna een heg begon te vormen. "Zijn jullie hier al eens eerder geweest ?" vroeg ik. "Shhh," zei het boertje bijna fluisterend. "We moeten hier heel stil wezen." Op een gegeven moment konden we niet meer verder. Achter ons kwam een 46

heel klein narretje tevoorschijn in een rood pakje met hier en daar wat blauw draad wat van fluweel leek. Ook had het narretje een mutsje op met drie punten. "Halt," sprak het kleine vreemde narretje, "wat is het wachtwoord ?" "Het wachtwoord ?" vroeg het boertje. "Kerel, ik ken geen wachtwoorden. Wij zijn hier voor de eerste grap." "Maar dat gaat niet zomaar !" tierde het narretje woest. "Denk je nu echt dat je er zo maar doorkomt zonder wachtwoord ?" "De vorige keer dat we hier waren waren er niks geen rare wachtwoord-toestanden," sprak het boertje plat. "Kerel, heb jij misschien teveel gedronken ? En wie ben jij eigenlijk, mannetje ?" "Opdrachten van de koningin," sprak het mannetje. "Ik ben de nieuwe lijfwacht." "Dus jij beweert de koningin te kennen ?" vroeg het boertje. "Wie is zij dan ?" "Gaat je niets aan," brieste het narretje. "Eerst het wachtwoord, en dan doen we zaken." 47

"Volgens mij bent u verdwaald," sprak Helga. "Weet u zeker dat u hier moet zijn om voorbijgangers lastig te vallen ?" "Krijg nou wat,' brieste het narretje, "en nog praatjes hebben ook. Jullie komen er niet langs, en daarom staat alles hier ook te dicht op elkaar om er langs te komen. Ik alleen ken het toverwoord om verder te komen." "En wat is dat toverwoord dan ?" vroeg het boertje. "Ach, hebben we eigenlijk wel tijd voor jouw fabeltjes ?" "Zeg eerst het wachtwoord maar," sprak het narretje, "dan doen we zaken." "Ben je besuikerd," sprak het boertje. "Alsof we daar nog tijd voor hebben om allerlei opzegversjes te doen en optelsommetjes." "Dan blijf je maar waar je bent," sprak het narretje kalm, en verdween weer. "Wat een idioterie,' sprak het boertje. "We moeten ergens verkeerd zijn gelopen. Hier is alles veel te dicht op elkaar, als een heg. Er valt niet doorheen te komen. Laten we maar even wat teruggaan." 48

Ze liepen even een stuk terug en gingen toen een andere kant op. Maar ook daar begonnen de bomen steeds dichter op elkaar te staan, en werd het steeds donkerder. En weer kwamen ze het narretje tegen, maar die zei dit keer niets. "Hier moeten we ook niet wezen," sprak het boertje. Laten we maar helemaal teruglopen naar de laatste lantaarn. Maar er was geen lantaarn meer te vinden, en ook toen ze helemaal terugliepen begonnen de bomen steeds dichter op elkaar te staan. "Misschien moeten we in de bomen klimmen," sprak ik. "Ben je besuikerd," sprak het boertje. "Nee, er is hier iets veranderd, en er is geen doorkomen aan." "Het is waarschijnlijk de eerste grap," sprak Helga. "We worden aan alle kanten in het nauw gedreven." "Laten we maar weer naar het narretje gaan," sprak het boertje. En dat deden we. Toen we het narretje weer zagen staan vroeg het boertje : "Zeg kerel, dat wachtwoord, hè ? Hoe komen we aan dat wachtwoord ?" "Alleen zij die uitgenodigd zijn door de koningin hebben het wachtwoord," sprak het narretje. "Zo kunnen we dat controlleren." 49

"Volgens mij ben jij de eerste grap die altijd alles veranderd," sprak het boertje, "want zo is het nooit geweest, en deze grap laat alles lang duren en laat ons totaal vastlopen." "Het is om gek van te worden," sprak Helga. "Vind u dat zelf ook niet, narretje ?" "Ik doe gewoon mijn werk," sprak het narretje. "Zij die het wachtwoord niet kennen komen er niet door." "Wat een grappenmaker ben je," sprak het boertje. "Ik ben een bewaker," sprak het narretje. "Wat doet dat vreemde mutsje dan op je hoofd ?" vroeg het boertje plat. Het narretje haalde een speertje tevoorschijn en begon het boertje te slaan. "Oh, en nu ook nog slaan ?" vroeg het boertje. Het narretje begon steeds woester te worden, en begon ons met het speertje te prikken. We begonnen hard weg te rennen, want hier viel toch niet mee te praten, maar het narretje hield niet op. Hij bleef ons prikken en slaan. "Stop, stop !" riep ik. Maar het narretje werd steeds wilder. Het begon ook steeds meer pijn te doen. Alledrie gilden en schreeuwden we. "Stop, stop !" riep ik weer. "Ben je dan doof ? Het 50

wachtwoord is : stop !" Plotseling stopte het narretje, en werd kalm. "U heeft het wachtwoord goed geraden. U bent uitgenodigd door de koningin. Komt u maar mee." Het boertje en Helga glimlachten, en ik wist niet hoe ik het had. Het speertje was nu een soort stafje, en zodra het narretje ermee op de dichte bomen sloeg schoven ze van elkaar weg als sluiers die werden weggeschoven. Na een tijdje kwamen we op een wit pad terecht, zeer breed, en in de verte stond er een reusachtig wit paleis, nog reusachtiger en witter dan ik ooit had gezien. Daarachter leek een strand met zee te zijn. Maar hoe verder we richting het paleis liepen, hoe verder het van ons vandaan kwam te liggen. "Dit moet wel de tweede grap zijn," sprak Helga. Ik zuchtte en begon moe te worden. "Doorlopen, kerel," sprak het boertje. "Ja, maar zo werkt het niet. We komen alleen maar verder van het paleis vandaan," zuchtte ik. "Niet zo klagen," sprak het narretje. "Wie zegt dat we op weg zijn naar het paleis. We hebben niets met het paleis te maken." "Maar ik dacht dat we naar de koningin gingen ?" vroeg ik. 51

Opeens sloeg het mannetje een andere kant op. We gingen richting een bos, maar ook het bos kwam steeds verder weg te liggen. Ik was zo moe van het lopen geworden na een tijdje. "Laten we hier stoppen," klaagde ik. Niemand zei wat. Iedereen liep door, terwijl ik steeds meer achter begon te raken. Ik kon hen niet meer bijhouden. Ik begon harder en harder te rennen, maar hoe harder ik rende hoe verder ze van me vandaan waren. Ik schreeuwde en riep, maar niets hielp. Ik kon niet meer verder, en besloot toen te gaan zitten. Ik kon mijn ogen niet meer open houden. Na een tijdje viel ik in slaap. Ik werd even later wakker in het paleis, in een kamertje, in een bed. Ik wist niet hoe lang ik had geslapen. Door het raam kon ik het strand zien en de zee. Een grotere nar kwam binnen. Ik begon rechtop in het bed te zitten. "U moet de tweede grap zijn," sprak ik. "Hier glijdt altijd alles weg," sprak de nar. Hij had een staf met een grote knop in zijn hand. Hij wees op mij ermee. "Wie bent u ? Aangekomen, of nog steeds in dromenland ?" Ik legde uit wie ik was, en de nar begon te knikken. "Komt vaker voor, komt 52

vaker voor," sprak hij. "Ik denk dat u toch daadwerkelijk aangekomen bent, maar alles glipt hier weg als de zee, en alles zal u verkeerd begrijpen, en alles zal over u liegen. Alles is hier onbereikbaar, en u zult verrukt zijn wanneer u de waarheid hoort, maar ook dat zal van u worden weggenomen." "Akelig," sprak ik. "Oh, was ik maar bij moeder thuisgebleven," wat ik altijd op het toneel zei. Ik zag een indiaanse vrouw vanaf het strand dichter bij het raam komen. Ze keek naar binnen door het raam, wat een stuk openstond. "Waren de doornstruiken die haar paleistuinen omgaven de poorten van de hel ?" vroeg ze. "En waren haar boeken de koninginnen van de hel om je te kwellen ?" lachte ze. Het deed me herinneren aan een toneelstuk wat ik speelde. "Ik dacht het wel," sprak ik tot de vrouw. Lachend rende ze weg, en toen leek ze in het niets weg te vagen. "Spoken ?" vroeg ik. "Natuurlijk," sprak de nar. "De spoken van het verleden. Ze blijven in je hoofd ronddwalen als herinneringen. Ze spreken, en hebben hun eigen kamer." 53

"Woont zij hier ook op het paleis ?" vroeg ik. "Jazeker," sprak de nar. "Zij is één van de tien koninginnen. Zij die verdronken was heeft hen aangesteld." "Oh, de tien grappen ?" vroeg ik. De nar knikte. Ik zuchtte. Ik vroeg me af waar het boertje en Helga waren gebleven. Ik vroeg het de nar, maar die zweeg, en liep toen weg. "Ik moet even iets doen !" riep hij nog. Ik ging uit het bed, en besloot door de gangen van het paleis te dwalen. Ik raakte goed verdwaald. Het was een echt doolhof hier, en er waren steeds minder deuren op de gangen. Ik besloot maar door een deur te gaan voordat er helemaal geen deuren meer zouden zijn. Het was per slot van rekening een spookkasteel. Ik kwam in een kamer waar een man achter een piano zat op een stoel. De man zat helemaal onder de spinnenwebben. "Sigaartje ?" vroeg de man. "Nee, dank u," sprak ik. "Ik rook niet." "Vervelend," sprak de man. "Waarom nou weer vervelend ?" sprak ik. "Roken is niet goed voor de gezondheid." 54

"Oh, hier wel," sprak de man. "Hier is roken erg goed voor de gezondheid. Niet te roken is dodelijk hier. Onze rook-artikelen zijn medicinaal." Ik zuchtte. "Doet u mij dan maar een sigaretje." De man graaide even in zijn zak en haalde er een verfrommeld pakje uit. Even later had hij een sigaret en stak die voor me aan. Het rook sprookjesachtig. Ik had nog nooit gerookt, maar als dat noodzakelijk was om in leven te blijven, dan had ik geen andere keus. De man keek me glimachend aan. Er gingen allerlei vlammetjes op van de sigaret die in elfjes of feetjes leken te veranderen, en soms waren het spoken en vampieren. Ik voelde me vreemd en haalde diep in. "Is dit de tweede grap nog of zijn we al in de derde ?" vroeg ik. De man lachte. "U noemt dit een grap, mijnheer ?" vroeg hij deftig. "Het is anders doodserieus." Ik zuchtte. Ik keek de man nog eens goed aan, en onderzocht hem. "Ik heb echt geen idee waarin ik terecht ben gekomen," sprak ik. "Oh, op het morgen eiland," sprak de man. "Oh, dit is een eiland ?" vroeg ik verbaasd. 55

"Ja," sprak de man. "Een woest eiland in een nog woestere zee." "Heerlijk," sprak ik sarcastisch, "echt prima, en geweldig. En straks is het vloed en worden we allemaal weggespoeld ?" "Ik hoop het niet," sprak de man lachend. "U schijnt er nogal gelukkig om te zijn, om dit alles," sprak ik. "Nee," zei de man, "dat niet. Maar wat moeten we anders ?" "Ik weet het niet," zei ik. "Ik weet helemaal niks meer. En waarom zit u onder de spinnenwebben ?" "Dat is een keer wat anders," zei de man. "Trouwens ... ik zit hier al zo lang. Dan kun je dat niet voorkomen." "Dus u komt nooit buiten ?" vroeg ik. "U gaat uw kamer nooit uit, en u zit altijd maar achter de piano ?" "Ja hoor," sprak de man. "Het is mijn leven." Toen begon hij piano te spelen, en ik wist niet goed wat hij nu bedoelde. Ik kon er geen speld meer tussenkrijgen. Hij begon ook steeds woester te spelen, en steeds harder. Na een tijdje moest ik mijn 56

vingers in mijn oren stoppen, en ben ik maar weggerend. Maar ook op de gangen moest ik rennen, want het ging steeds harder en harder. Het was alsof mijn oren zouden ontploffen. Ik begon te roepen : "Help, help !" Ik kon ook de uitgang maar niet vinden. Ik begon duizelig te worden. Ik had het gevoel alsof ik elk moment kon neervallen, en ik had pijn in mijn buik. Toen viel ik de eerste de beste deur in. Ik lag op de grond. Alles was doodstil. Ik keek op en zag het boertje en Helga bij het raam staan. Ze keken verbaasd naar me. "Wat doe jij hier ?" vroeg Helga. "We dachten even dat we je voorgoed kwijt waren." Het boertje hielp me op. "Zeg kerel, alles goed met je ? We hebben je eindelijk gevonden." Ik zuchtte van opluchting. "Dit paleis is echt niet pluis," sprak ik. "We weten het," sprak Helga. Het boertje knikte. "En dat is nog zachtjes gezegd," sprak het boertje plat. "We moeten hier zo snel mogelijk weer uit," sprak ik. 57

"Ben je besuikerd," sprak het boertje. "Buiten is het nog wel veel erger. Daar is de zee, de woeste zee." "Ja, ze zeiden dat dit een eiland was hier, van de morgen," sprak ik. "Nee," zei het boertje, "het is een schip. En we zijn in grote problemen. De storm heeft al flink toegeslagen." "Zeg maar gerust de tornado, of de orkaan," sprak Helga. "Zijn de ramen dicht ?" vroeg ik. Het boertje knikte. "Kom er maar niet te dicht bij." Ik rilde en bibberde een beetje. Waar was ik toch in terecht gekomen, en weer zei ik bij mezelf : "Oh, was ik maar bij moeder thuis gebleven." "Het is de derde grap," sprak het boertje, "waarin alles steeds harder en erger wordt. We zijn in grote ellende." "Ik denk dat ik de derde grap heb gezien," sprak ik. "Het was een man onder de spinnenwebben achter een piano, en hij begon steeds harder piano te spelen." "Dat kan hem zijn," sprak het boertje. "Het is oorverdovend, maar buiten is het alleen maar erger." 58

"Ik begin een beetje ziek en misselijk van al die grappen te worden," sprak ik. "Het paleis van de koningin wordt goed bewaakt," sprak het boertje. "Je komt niet zomaar van haar lijfwachten af. Je komt er niet zomaar doorheen." "Dat heb ik gemerkt," sprak ik. "We mogen van geluk spreken dat we elkaar weer zijn tegengekomen," sprak Helga. "Het had ook anders kunnen zijn, en dit is zo'n groot paleis." "Of schip," sprak het boertje, terwijl hij knikte. "Probeert iets of iemand ons soms in de war te brengen ?" vroeg ik. "Ik denk het wel," sprak het boertje plat. "Maar wij laten ons niet kennen." "Wat kunnen we doen ?" vroeg ik. "Rustig blijven doorademen," sprak Helga. "Ik durf niet van deze kamer af," sprak ik. "Het geluid op de gang was moordend. Ik heb geluk dat ik nog leef." Het boertje knikte. "Laten we voorlopig maar hier blijven, en hopen dat de derde grap snel slaapt." Gelukkig was de kamer erg groot, en stonden er wat bedden en had het een keukentje. 59

De kamer begon steeds meer te schudden, dus we waren duidelijk op een schip, tenzij het een aardbeving was. De kamer ging heen en weer, en ik werd enorm zeeziek. Na een tijdje kon ik er niet meer tegen, en kroop richting de deur. "Niet doen, kerel, ben je besuikerd," sprak het boertje. "Op de gang is het nog wel veel erger." "Ja, maar misschien is het in een andere kamer minder erg," sprak ik. "We moeten wachten totdat de gestoorde pianist gestopt is," sprak het boertje plat. "Het is een crimineel, een moordenaar. Laten we wachten totdat hij slaapt. Dan is het veilig." Het boertje zei nog steeds het piano spel in de verte te horen bulderen, maar ik hoorde niets. Het boertje had waarschijnlijk betere oren dan ik. Wel hoorde ik de storm buiten bulderen. Al gauw lag ik op een bed. Ik had enorme buikpijn en was misselijk. Ik was goed zeeziek. Het leek steeds erger te worden. Alles begon door de kamer heen te schuiven, ook de bedden. "Nee," huilde ik. "We gaan eraan." "Volhouden, jongen," sprak het boertje. Ook Helga sprak me toe. Hoe ze zich er zo goed onder hielden 60

was mij een raadsel. Misschien hadden ze het vaker gedaan. Het leek wel alsof er allerlei alarmen afgingen. Alles was in rep en roer. En toen begon er ook nog water over de vloer binnen te glijden. "We zijn er geweest, jongens !" riep ik. "Ach welnee," sprak het boertje. "Een beetje water kan geen kwaad." Maar meer en meer water begon er binnen te stromen. Na een tijdje was het aan het bed gekomen, en ik begon nat te worden. Ook leek er water vanaf het plafond naar beneden te sijpelen. "Zie je nu wel, het stopt niet !" riep ik. Ik begon om hulp te roepen. Plotseling stroomde het water over me als bakken tegelijk. Ik gilde en schreeuwde. Er stond een man voor me in een zwarte regenjas en met een grote brede hoed op, als van Napoleon, een piraat of een kapitein. Hij greep mijn hand, en riep : "Kom mee !" Ik kon het boertje en Helga niet meer zien, en hoopte maar dat ze veilig waren. "Ik ben de kapitein !" riep de man, terwijl hij me de kamer uittrok. Hij had me goed vast, en sleepte mij door het water heen. In de verte hoorde ik op de achtergrond piano-geweld, maar het geluid van de 61

storm en het water was veel harder. Het was een stormorkaan. De kapitein trok mij naar de deur aan de andere kant van de gang, en sleepte me daar een kamer binnen. Snel smeet hij de deur dicht. In deze kamer was geen druppeltje water te vinden, en alles stond kaarsrecht en het was doodstil. De kapitein ging achter een bureau zitten. "Welkom," zei hij, terwijl hij een pijp opstak. "Bedankt," zei ik, "en bedankt dat u mij gered heeft, maar waar zijn Helga en het boertje ?" "Dat weet ik niet," sprak hij. "Ja maar we moeten ze vinden," zei ik. "Het zijn mijn beste vrienden." "Jij blijft hier," sprak de kapitein. "Buiten deze kamer is het levensgevaarlijk, en zij kunnen wel voor zichzelf zorgen." "Dat hoop ik maar," sprak ik bezorgd, maar ook met een zeker vertrouwen. Op een bepaalde manier leken Helga en het boertje onaantastbaar. "Wat een grap," sprak ik. De kapitein glimlachte. "Ik heb nog nooit zoiets gezien of meegemaakt," sprak ik. 62

De kapitein begon zijn pijpje te roken, en ik was ergens op een stoel gaan zitten vlak voor zijn bureau. "Dat was wat, hè ?" sprak hij. "Dat kunt u wel zeggen," sprak ik. "Het gebeurt niet vaak, maar als het dan gebeurt, dan is het ook goed mis," sprak de kapitein. Hij stond op en schonk aan een tafel een borreltje in. "Moet je wat ?" vroeg hij. "Laat me raden," sprak ik. "Het is zeker belangrijk voor mijn gezondheid en van levensbelang ? Zeker weer één van die preventieve medicijnen hier ?" De kapitein knikte. "Doet u maar dan," sprak ik, "want ik wil geen enkel risico lopen." Het borreltje wat ik even later dronk was zoet en bitter tegelijk, als een bitter medicijn met een bijsmaakje. Aardbei ofzo. Ook smaakte het naar dropsiroop en munt. Kaneel proefte ik ook. "Lekker hè ?" vroeg hij. Ik knikte. Even was het een lange tijd doodstil. Ik durfde eigenlijk niets te vragen. Ik had er ook de kracht niet voor, en het zou me alleen maar verder martelen. Het leek wel alsof ik overgevoelig was 63

geworden, en moe van alles. "Wat een grap," zei ik weer. De kapitein glimlachte. Plotseling zei ik : "Hoe is het nu om kapitein te zijn op zo'n schip ?" De kapitein bleef zwijgen. Na een tijdje zei hij : "Ja, dat weet ik niet." Ik knikte maar. "En wat nu ?" vroeg ik een tijdje later. Maar er kwam niets uit de kapitein. Hij had zijn ogen gesloten en zijn hoofd hing voorover. Hij was zeker moe. Misschien sliep hij wel. Ik durfde verder niet op te staan om de kamer uit te lopen. Als ik daar aan dacht dan gierde de angst door me heen, dus ik bleef maar gewoon kijken naar de slapende kapitein. Dat maakte mij wel rustig, en gaf mij een veilig gevoel. Deze man had mijn leven gered. Het was een held. Ook ik begon steeds meer moe te worden. Ik had echt behoefte aan slaap, en langzaam begon ook ik in slaap te vallen op mijn stoel. Ik kon helemaal in deze stoel wegzakken, alsof ik er in verdronk. Ik werd wakker gemaakt door de hand van het boertje op mijn schouder. Ook Helga stond voor mij. "Kom mee," sprak het boertje. "We moeten hier weg." 64

Maar ik wees op de kapitein. "Kunnen we niet beter bij hem blijven ?" vroeg ik. "Hij heeft mijn leven gered, en hij lijkt me een soort van tovenaar." "Ben je besuikerd," sprak het boertje plat. "Dat is de vierde grappenmeester. Hij heeft de vorige drie grappen gemaakt. Hij brengt mensen in de grootst mogelijke problemen, en speelt dan de grote redder. Je wilt toch niet nog een keer zo'n ritje maken ? Kom mee, het schip is in een haven aangekomen." Het boertje trok me op, en trok me mee uit de kamer. We liepen de gang uit en kwamen toen bij de uitgang van het schip. Over een loopbrug kwamen we in de haven. "Vaarwel, schip," sprak het boertje. We kwamen op een kade waarlangs wat cafeetjes stonden. "Hier moeten we zijn," sprak het boertje. Overal liepen piraten rond, en soms piratenkapiteinen. Sommigen hadden houten of metalen benen. Ook hadden sommigen papegaaien op hun schouders, of andere paradijselijke vogels, of sommigen liepen rond met kooitjes waarin vogels zaten. Sommige kooitjes leken van goud te zijn. Het leek wel op een piraten-haven. Ik vroeg me af of we wel veilig waren. Het boertje trok me in een café. 65

Daar gingen we met z'n drieën aan een tafeltje zitten. Een lange piraten-ober met een gouden oorbel in zijn oor en een rode piratendoek met witte cirkels om zijn hoofd kwam naar ons toe. "Wat mag het zijn ?" vroeg hij, terwijl hij een klein notitie-blokje met een pennetje pakte. Het boertje fluisterde hem even iets in het oor, en de piraten-ober knikte. Even later stonden er drie hele lange milkshakes met rietjes op de tafel. Ik begon te drinken. Ik vroeg me af waar we waren. "Dit is een piraten-eiland," sprak het boertje. "De vijfde grap woont hier ergens." "De vijfde grap is een boek," sprak Helga. "Het is een sprekend boek wat geen einde kent." "En geen begin," sprak het boertje. "En er staat altijd weer wat anders in," sprak Helga. "Ja, als een krant of tijdschrift wat altijd anders is," sprak het boertje. "Sommigen voorspellen de toekomst erdoor, of weten allerlei dingen van je," sprak Helga. Na wat gedronken te hebben gingen we weer naar buiten. We gingen dieper het kleine piratenstadje in, totdat we bij een open vlakte kwamen met hier en daar wat struikjes. Er waren hier veel velden, en in 66

de verte stond een kasteel. Het boek zou ergens in het kasteel wonen. Een vrouw op een paard kwam ons tegemoet. Ze hield een lans in haar hand en had schouder-beschermers op met franje. Het was een donkere vrouw. "Het boek verwacht u al," sprak de vrouw. "Volg mij." "Heel wat aardiger dan dat narretje in het bos," dacht ik bij mezelf. We volgden de vrouw door de velden, en toen we bij het kasteel waren aangekomen liet ze ons binnen, nadat ze van het paard was afgestapt. Dit moest dus de vijfde grap zijn. Ik was erg benieuwd en hield mijn adem in. Wat zou het dit keer wezen ? "Er zijn drie boeken," sprak de vrouw. Ze wees toen op drie deuren. "Kiest u zelf maar een deur uit." "Klinkt weer erg misleidend," sprak ik. De vrouw zuchtte een beetje. Ze leek geïrriteerd naar mij. "Laten we de middelste deur maar kiezen," sprak het boertje. De vrouw liep op de middelste deur af en opende die. We liepen naar binnen, en de vrouw gebood ons te zitten. Er stonden drie stoelen voor een bureau. Achter het bureau was een grote krant opgeheven, waarachter rook vandaan kwam. Plotseling werd de krant neergelegd, en we keken 67

recht in de ogen van een sprekend boek. Het was een heel dik boek met grote ogen en een grote mond. Verder was het boek erg vriendelijk. "Ik ben de vijfde grap, aangenaam," sprak het boek. "Zegt u maar waarvoor u komt." "Nou, ziet u," sprak het boertje plat. "Deze man hier wil graag aangenomen worden in de laagste klas, en daarvoor moet hij eerst door de tien grappen heen." "Maar dat gaat zo maar niet," lachte het boek. "Waarom wil hij dat zo graag ?" "Hij is geïnteresseerd in zij die verdronken was," sprak het boertje, "en heeft enkele dromen over haar gehad. Ook is hij een toneelspeler die eens wat anders wilde." "Een toneelspeler, hè ?" sprak het boek. "En ik moet hier mijn geld aan verspillen ?" "Geld ?" vroeg ik. "Om u gaat het zeker," sprak het boek terwijl hij minachtend naar me keek. Ik knikte. "Laat me het u duidelijk uitleggen, mijnheer," sprak het boek. "Tijd is geld, veel geld. Door u mis ik elke seconde dat ik tijd aan u besteed geld, veel geld, en 68

daar zal u voor opdraaien. Ik hoop dat u een grote bankrekening hebt." "Mijnheer het boek," sprak Helga, "kunt u even ophouden met die grapjes nu. We komen hier voor een serieuze zaak. Mijnheer Windesheim wil het geheim kennen van zij die verdronken was." "Dan zal hij het boek moeten lezen," sprak het boek deftig. "Welk boek ?" vroeg ik. "Ikzelf," sprak het boek. Het boek ging plat op het bureau liggen, over de krant heen, en sloeg zichzelf open. "Kom en lees," sprak hij. Ik ging achter het bureau zitten en keek in het boek. Het was een reusachtig boek, maar alle letters rolden voor mijn ogen, en de plaatjes waren als spiegels. Het leken wel diepe gaten, en er kwam mist doorheen, of rook. Uit de plaatjes kwamen handen die mij wenkten. Plotseling werd ik door de handen gegrepen, en in het boek getrokken. Ik kwam in een tempel met hoge pilaren. Ze deden allemaal een beetje paarsachtig aan. Op een zachtpaarse troon zat zij die verdronken was. "Kom verder," sprak ze. Ze wenkte me. Ik kwam dichterbij. 69

Er waren een paar lichtpaarse treden onder de troon. "Kom nog dichterbij," sprak ze. Ik ging op de eerste trede staan. "Goedzo," sprak ze. "Mijnheer Windesheim," sprak ze. "Ik ken uw pijn. Het is mijn pijn. En omdat u meer informatie over mij zocht, heeft u mij gevonden. Zoals u weet ben ik een dichteres en een kunstenares, en bent u de verloren dichter. Daarom heb ik tien meestergrappen tot u gezonden, om u te testen, te begeleiden en te beschermen." "Volgens mij heb ik er nu vijf gehad, tenzij dit de zesde is," sprak ik. "Leer te tellen, mijnheer Windesheim," sprak ze, terwijl ze haar tong iets uitstak. "Het narretje in het bos is de eerste, de indiaanse vrouw aan het strand de tweede, de man in de piano kamer de derde, de kapitein van het schip de vierde, het eindeloze en altijd-veranderende boek de vijfde, de nar in het paleis de zesde, het boertje de zevende, Helga de achtste, de secretaresse van het toneel de negende, en ikzelf ben de tiende." Ik keek haar verbaasd aan. "Dus ik ben al door de grappen heengekomen ?" vroeg ik. Ze knikte. 70

"Welkom tot de laagste klas, die van de verloren dichter," sprak ze. "Ben ik nu echt in de laagste klas terecht gekomen ?" vroeg ik wantrouwend, "want de vorige keer zei u iets soortgelijks, en toen zei Helga dat ik het nog maar voor de helft was." "Maar nu is het echt," sprak zij die verdronken was met een glimlach. "Ik weet het niet," sprak ik. "Straks als ik Helga weer spreek dan maakt ze er misschien weer iets anders van." "Wie is nu de koningin ?" vroeg zij die verdronken was. "U, dacht ik," sprak ik aarzelend, "maar ik dacht dat alle meestergrappen koninginnen waren, tenminste dat zei de nar in het paleis." "De tien boeken van zij wiens deuren de poorten van de hel zijn ?" sprak zij die verdronken was. "Ja, natuurlijk, de grappen komen in allerlei vormen, als mijn lijfwachten, mijn maskers, mijn koningen en koninginnen, maar ik ben de opperkoningin." "En wie was het beest dan die u in de diepte trok ?" vroeg ik. 71

"Dat was ik zelf," sprak ze. "Het was een grap met een diepere betekenis." Ik zuchtte van opluchting. "Het was dus echt allemaal maar een grap ?" vroeg ik. Ze knikte. "Kom uit dat boek !" werd er ineens geroepen. Het boek werd dichtgeslagen en ik werd eruit getrokken. Het boek staarde mij aan met verwilderde ogen. "Moet ik je soms verslinden ?" vroeg het boek. "Waarom ?" vroeg ik. "Dit was toch de bedoeling ?" "Ik vroeg je het boek te lezen !" krijste het boek. "Ik vroeg je niet het boek in te gaan !" "Ja, maar ik werd erin getrokken door handen," sprak ik. "Nee," krijste het boek, "je liet jezelf erin trekken." "Echt niet, mijnheer," sprak ik. "Ik kon me er niet tegen verzetten. Het was te sterk. Ik kon er niets aan doen." "En wie er te lang inblijft wordt verzwolgen en komt er nooit meer uit," sprak het boek woedend. "Het zou je kunnen verslinden als je langer was gebleven." "Sorry," sprak ik. "Ik had dat niet in de gaten." 72

"Je hebt maar geluk," sprak het boek. "Dat was op het nippertje. Maar in ieder geval : Hier heb je je certificaat. Welkom tot de laagste klas, de klas van de verloren dichter." Er kwamen handen uit het boek die me een papier voorhielden, een document, met daarop een rood zegel. Hierop stond de naam van de klas, en mijn naam. Ik nam het papier aan en stopte het in de binnenzak van mijn jas. Daar paste het precies in. Toen sloot ik het met de rits. "Luister goed," sprak het boek. "Ga nu naar de eerste deur, en ga daar naar binnen. Ik ging de kamer van het boek uit en liep toen naar de eerste deur. Binnen was een lift waar Helga en het boertje ook waren. Ze glimlachten naar mij. "Welkom in de laagste klas, de klas van de verloren dichter," sprak het boertje. "Welkom in het paarse complot," sprak Helga. "Wij waren beiden van het paarse complot om jou te helpen." 73

Hoofdstuk 4. Nat Kruid De liftdeur ging open, en we gingen naar binnen. Weer ging de lift diep naar beneden. Na een tijdje stapten we uit in een schemerig gangetje waar hier en daar plantenbakken stonden en waarachter een zaaltje was. Het zaaltje zat vol met personen met paarse kappen op. Wij gingen ergens dichtbij de ingang zitten, achterin de zaal. Eén van hen met de paardse kappen deed het woord : "Allemaal hartelijk welkom in het paarse complot. Eens werd u zelf geholpen en uitgered door iemand van het paarse complot, en nu bent u zelf van het paarse complot om anderen te helpen en tot een beter leven te leiden met een diepere zin." De zaal was echt vol. Er waren wel honderden met een paarse kap op. Helga en het boertje zeiden dat er wel veel meer van zulke zaaltjes waren. Dit was het gebied van de laagste klas. Op een gang ergens in het gebouw kreeg ik een kamer. Ook het boertje en Helga hadden hier een eigen kamer. Ik was nu van het paarse complot, de laagste klas. 74

De volgende ochtend was er weer een bijeenkomst. Leden van het paarse complot lazen hun gedichten voor of hun verhalen. Ik las zelf wat voor uit mijn dromenjournaal, en ik vertelde wat over oude teksten die ik had ontcijferd, en over toneelstukken die ik had gespeeld toen ik nog op het toneel werkte. Ik was per slot van rekening opgeleid als toneelspeler. Van zo'n veilige afstand kon ik er wel over praten. Ze vonden het allemaal erg interessant, en de keer daarna nodigden ze mij weer uit om er wat over te vertellen. Mijn avonturen met Helga en het boertje vonden zij ook heel amusant. Zij vonden dat ik veel bruikbaar materiaal had. Ze vroegen mij zoveel mogelijk wat ik had meegemaakt op te tekenen voor het archief. Er was geen lagere klas meer te behalen, want dit was de allerlaagste klas, maar men kon hier nog wel extra strepen verdienen, de zogeheten paarse strepen. De eerste paarse streep die ik moest behalen was de streep van de meestergrap. Ik moest dus zelf een meestergrap worden. Ik moest een opleiding volgen tot meesterclown of grappenmeester. 75

Ik vroeg me af wat dat inhield. De lessen werden gegeven in een ander zaaltje. Achter het zaaltje waren de bloemenvelden. Vaak hielden hen met de paarse kappen optochten door deze velden. Dit ging zo langzaam mogelijk. Ik wist niet wat het inhield, en had vele vragen. Blijkbaar hadden Helga en het boertje de paarse streep al behaald, want zij waren al meestergrappen. Zij zouden mij dus ook kunnen onderwijzen. Op een dag werd er in een zaaltje een sprookjesfilm gedraaid genaamd Paarskapje : Paarskapje Moeder zei tegen Paarskapje : "Kom niet in het bos, want daar woont een leeuw." Maar Paarskapje wilde niet luisteren. Ze ging stiekem toch naar het bos. Aan de rand van het bos stond de leeuw. "Zo, zo," sprak de leeuw toen Paarskapje dichterbij kwam, "dus jij hebt niet geluisterd naar de volwassenen, huh ?" 76

"Hoe weet u dat ?" vroeg Paarskapje. "Leeuwen weten veel," sprak de leeuw, "maar kom maar op mijn rug, dan zal ik je laten zien hoeveel ik weet." "Ik wilde eigenlijk gewoon het bos in," sprak Paarskapje, "en ik heb niet zoveel zin nu in malle ritjes op de rug van een leeuw." "Malle ritjes ?" sprak de leeuw een beetje beledigd, "maar onze ritjes zijn zeer leerzaam." "Dat kan wel wezen," sprak Paarskapje, "maar ik moet er nu door. Ga aan de kant, want ik wil het bos in." "Het bos is van mij," sprak de leeuw. "Je bent een dom kind, en je komt er niet langs." Het begon Paarskapje op haar zenuwen te werken, en uiteindelijk stemde ze in. "Okay, vooruit dan maar," sprak ze tegen de leeuw. "Neem jij me maar mee, en laat me maar eens zien wat jij al allemaal weet." De leeuw liet Paarskapje op zijn rug klimmen, en toen begon de reis. Vliegensvlug snelde hij door het bos tot aan de rand van de zee. 77

"Nou, ik heb niet veel van het bos kunnen zien, want je ging veel te snel," zei Paarskapje. "Voor kinderen is het nooit goed," bromde de leeuw. "Kun je me nu het bos laten zien ?" vroeg Paarskapje. "En iets langzamer graag. Je was er zo doorheen, en ik heb niks maar dan ook helemaal niks kunnen zien." "Ja, maar ik moet wel snel," zei de leeuw. "Er woont namelijk een wolf in het bos, en wij liggen elkaar niet zo. Er zou een groot gevecht om jou uitbreken." "Ah, dus dat zit zo," sprak Paarskapje. "Laat mij dan gewoon alleen het bos in gaan, dan kan jij hier blijven, en dan kan ik alles op mijn gemak bekijken." "Geen sprake van," sprak de leeuw. "Zoals ik al zei woont er een wolf in het midden van het bos, en die zou jou maar wat graag willen verslinden, en dan heb ik het op mijn geweten." "Helemaal niet," sprak Paarskapje. "Ik wil het toch zelf ?" "Ja, maar ik ben de bewaker van het bos," sprak de leeuw, "dus ik ben verantwoordelijk." 78

Paarskapje stapte van de leeuw af. "Nu moet het afgelopen zijn. Het bos is van niemand en van iedereen. Misschien dat hierom mijn moeder mij voor jou heeft gewaarschuwd, want je bent een echte zeurkous." "Heus," sprak de leeuw, "het is voor je eigen bestwil." Maar Paarskapje begon al het bos in te rennen. De leeuw kwam niet achter haar aan. Hij schudde alleen zijn hoofd. Diep in het bos bij een riviertje kwam Paarskapje de wolf tegen. De wolf stond daar stokstijf. "Hoe maakt u het ?" vroeg Paarskapje, maar de wolf sprak niet. Verderop was een huisje. Paarskapje klopte even aan. Er werd al snel geopend en een grote vrouw met een doek om haar hoofd deed open. "Kom maar binnen," sprak ze. "Wie bent u ?" sprak Paarskapje. "Een doodgewone heks," sprak de vrouw. "In de stad moeten ze me niet, dus ik ben maar hier gaan wonen." Paarskapje keek om haar heen. "Zijn die leeuw en die wolf toevallig ook van u ? Ze schijnen ruzie te hebben." 79

"Ja," sprak de oude vrouw. "Die spreken elkaar niet meer. Ze hebben beiden hun eigen terrein." "Vreemd," sprak Paarskapje. "En waar gaat de ruzie over ?" "Om jou," sprak de heks. Paarskapje schrok. "Om mij ?" "Ja," sprak de heks. "Ik zag in mijn kristallen bol dat er een meisje met een paars kapje om haar hoofd zou komen, en toen begonnen ze ruzie te maken over wie haar mocht opeten." "Vreemd," sprak Paarskapje. "De leeuw was heel aardig, en de wolf zei helemaal niks. Ik leef nog steeds." De heks keek het meisje aan met grote ogen. "Maar natuurlijk," sprak de oude vrouw, "ik zei hen dat ze jou geen haar mochten krenken. Jij zou namelijk van mij zijn." Paarskapje schrok nu nog meer. "Eh, ik denk dat ik nu moet gaan," sprak het meisje, en rende naar de deur. Maar de deur zat op slot. "Je kunt niet ontsnappen, kind," sprak de vrouw, "maar ik ben de kwaadste niet. Ik zal je niet opeten. Ik heb alleen een hulpje nodig." 80

"Ja, maar mevrouw," sprak het meisje. "Ik heb daar echt geen tijd voor. En ik moet naar school." "Ach, dat went wel," sprak de vrouw. "Wat is nu belangrijker ? School of het helpen van een arme, oude vrouw ?" En zo gebeurde het. De oude vrouw droeg Paarskapje karweitjes op, en die zou Paarskapje dan uitvoeren. De wolf moest ervoor zorgen dat Paarskapje niet de benen zou nemen. Paarskapje begon inderdaad snel er aan te wennen, en dacht bij zichzelf dat het toch ook wel belangrijk was om oude mensen te helpen. En ze hoefde niet meer naar school, dus eigenlijk was ze er achteraf nog wel blij om ook. De wolf deed haar verder geen kwaad, en Paarskapje begon steeds meer en meer te genieten van het wonen in het bos. De heks bleek de kwaadste niet te zijn, en ze deden vaak spelletjes. Op een nacht kwam de leeuw haar kamertje binnen. Hij kwam naar haar bed toe en sprak : "Zie je nu wel, je bent nu in de macht van de wolf. De oude vrouw werkt voor hem, en zij moet je veel laten werken en veel laten eten zodat je taai en dik wordt, zodat hij je kan opeten." 81

"Leugens," sprak Paarskapje. "Het is een hartstikke aardige vrouw, en de wolf doet geen vlieg kwaad. Ik hoef helemaal niet hard te werken, en ik heb het hier erg naar mijn zin. Ook hoef ik niet naar die vervelende school, en dik ben ik niet." De leeuw schudde zijn hoofd. "Begrijpen doe je het niet. De wolf is een levensgevaarlijke heks die spelletjes met je speelt. Het zijn twee heksen, en de wolf is de baas. Zodra je dik genoeg bent zal de wolf je opeten." "Ik geloof je niet," sprak Paarskapje, "maar ik zal er op letten niet teveel en niet te zoet te eten. Dan zullen we zien of u de waarheid hebt gesproken." De leeuw verdween weer, en de volgende ochtend zorgde het meisje er goed voor dat ze minder at, en vooral minder zoetigheid at. Aan tafel kreeg het meisje het toen wel te horen. De oude vrouw begon er overstuur van te raken. "Eet eens wat meer zoet," zei de vrouw, "want zoet doet goed." "Ik moet niets," zei het meisje. Maar de oude vrouw begon bozer en bozer te worden, vooral omdat het dag na dag gebeurde. Op een gegeven moment krijste ze : "Ik wil dat je meer zoet eet, anders zal de 82

wolf je eten." Toen wist het meisje dat de leeuw gelijk had gehad. Ze beloofde direct dat ze meer zoet zou gaan eten, maar ze deed het niet. "Morgen zal ik het doen," sprak ze. De heks werd iets rustiger door die belofte. Midden in de nacht hoopte het meisje dat de leeuw weer terug zou komen. Ze durfde niet zelf te ontsnappen, want de wolf hield haar goed in de gaten. Hoe de leeuw het huis en haar kamer was binnen gekomen was haar een raadsel. Maar de leeuw kwam niet, en het meisje begon zich zorgen te maken. De volgende dag deed ze alsof ze ziek was, en wilde niet veel eten. "Toe eet wat zoet," sprak de oude vrouw, "want zoet doet je goed." "Ik heb niet zo'n zin," sprak het meisje. "Ik voel me niet lekker." De oude vrouw was er niet blij om, en mopperde. Alles ging gelukkig goed, maar die nacht kwam de leeuw weer niet. Nu begon het meisje zich pas echt zorgen te maken. Ze kon het zo niet lang volhouden. Toen ze weer bijna niets at en geen zoet begon de oude vrouw te krijsen. "Je kunt niet altijd ziek zijn ! Nu moet je wat zoet eten, anders zal de wolf je eten." Ze stopte een lepel in de suiker en bracht het 83

toen naar de mond van het meisje. "Eet, en daarna zul je taartjes krijgen." "Maar ik heb buikpijn !" riep het meisje. "Kan me niet schelen," sprak de oude vrouw. "Als je beter wil worden dan zul je wat moeten eten. Eet of wordt gegeten." Het meisje begon te huilen. "U begrijpt er helemaal niets van," klaagde ze. "Ik begrijp alles !" tierde de oude vrouw, "maar jij begrijpt niks. Eet nu !" Het meisje duwde de lepel met suiker weg die onder haar neus was gedrukt, en pakte de suikerpot en gooide de suiker in het gezicht van de heks. "Vreet die troep zelf op !" riep Paarskapje woest, en rende naar boven naar haar kamer. De heks krijste. "Mijn ogen, mijn ogen ! Ik zal je krijgen, kreng !" bulderde de heks, en kwam met grote, zware stappen de trap op. Het meisje duwde de kast voor de deur, en keek het raam uit. Ze zag de wolf niet, dus ze zou het er op wagen. De heks begon inmiddels al op de deur te slaan. "Ik heb nog wat suiker voor je !" riep de heks. Het meisje begon het raam uit te klimmen en kwam op een schuin dakje terecht. De heks was inmiddels in haar kamer gekomen en keek uit het raam. "Grijp haar !" 84

riep ze. Snel sprong het meisje van het schuine dakje af, en kwam in een struik terecht. Al snel was ze op de grond, en begon te rennen zonder om te kijken. "Je zult niet ver komen !" hoorde ze achter haar bulderen. "Leeuw, leeuw ! Waar bent u ?" riep ze zo hard als ze kon. Aan het rivierje stond een bootje waar ze instapte met een lange stok, en ze begon zichzelf voort te duwen. De grote zwarte wolf was snel aan de rand van de rivier gekomen. "Je zult niet ver komen," bulderde hij. Aan de andere kant van de rivier stond de leeuw. "Heb je het eindelijk gemerkt !" riep hij. Het meisje duwde het bootje voort met de stok, en zorgde dat ze in het midden bleef van de rivier. "Ik vertrouw jullie beiden niet !" riep het meisje. "Was ik maar bij moeder thuis gebleven. Jullie hebben me alleen ellende gebracht. Had ik maar naar haar geluisterd." "Dom kind !" riep de leeuw. "Je moeder is nog wel erger dan die twee heksen bij elkaar." Het meisje kwam verder en verder op de rivier. "Erger dan jou kan het niet wezen !" riep ze terug 85

naar de leeuw. Vreemd genoeg volgden zowel de leeuw als de wolf haar niet meer. Het was alsof ze hier niet durfden te komen, en het meisje ging over de rivier dieper en dieper het bos in. Ze dacht na over de woorden van de leeuw. Wat als hij gelijk had ? Ze trok haar kleren uit en deed haar paarse kapje af, en stapte over de rand van de boot om zo het water in te glijden. Ze zwom en zwom, niet wetende wat ze moest doen, maar ze wilde in ieder geval niet terug naar de vrouw en de wolf. Ze dacht veel na over de leeuw, en besloot naar de andere kant van de rivier te zwemmen. De leeuw was nergens meer te bekennen. Uit pure wanhoop begon ze even later de leeuw te roepen, maar die kwam niet. Toen besloot ze helemaal terug te lopen aan de andere kant van de rivier, naar waar de leeuw was. maar toen ze aan de overkant een glimp van de wolf opving wilde ze niet meer verder. Ze begon te rennen en te rennen in het bos, roepende naar de leeuw. Ze dacht dat de leeuw haar laatste hoop was. Na een tijdje plofte ze moe in het zand, en viel in slaap. Ze werd wakker in een huisje, in een kamertje, wat gelukkig niet het kamertje was waar ze vandaan 86

kwam. Wel woonde er hier een andere vrouw, die iets jonger was. De vrouw liep het kamertje binnen, en ging op een stoel zitten naast haar bed. Ze rook naar bloemen. "Ik dacht : laat ik je maar meenemen," sprak de vrouw vriendelijk. "Je lag er zo vredig te slapen, maar je was in groot gevaar." "Gevaar ?" vroeg het meisje. "Ja," knikte de vrouw. Ze had een bloemenjurk aan. "Er woont hier veel gespuis in dit bos." "Dat heb ik gemerkt," sprak het meisje. "Had ik maar beter naar mijn moeder geluisterd." Even was het stil. Toen vroeg het meisje : "Van de wolf en de heks weet ik het, maar kunt u mij uitleggen over de leeuw ?" De vrouw keek haar diep in de ogen. "Ik ben de leeuw," sprak de vrouw. Het meisje schrok. "Ben ik dan nu in gevaar ?" De vrouw glimlachte. "Nee, ik wilde je juist voor het gevaar behoeden. Ik verander soms in een leeuw, en daarom kan ik niet in de stad leven zoals je misschien wel zult begrijpen." Het meisje knikte. "En hoe kan dat ?" vroeg het meisje. "Ik weet het niet," sprak de vrouw. "Ik ben zo geboren." 87

Het meisje had wat nieuwe kleren gekregen en een nieuw paars kapje, en toen bracht de vrouw haar weer naar huis. Maar daar waar vroeger de rand van het bos was en het stadje was nu ook overal bos. Het meisje begon te huilen. "Wat is er toch gebeurd ?" vroeg ze. "Ik moet je bekennen dat ik dat ook niet weet," sprak de vrouw. De vrouw nam het meisje toen weer mee terug naar haar huisje, en sindsdien bleef het meisje daar wonen. Nooit meer hebben ze nog iets van de wolf en de heks gehoord, en ook niet van het stadje. Einde Aan het einde van de film werd er door iemand met een paarse kap een uitleg gegeven : "Paars is de kleur van de slaap, en ook de leeuw wordt soms als symbool van de slaap gebruikt in de dichterskunst. Elke herinnering is een droom, en als je dan dieper wil gaan, een dieper inzicht wil krijgen, dan moet je eerst tot een diepere slaap komen, dus dieper met de 88

lift. Dit is ook ter genezing van de herinneringen, die soms zelfs gewoon pure nachtmerries zijn. De diepere slaap lost zo heel wat op, en dan zijn soms ineens de oude dingen verdwenen of in een andere vorm gegoten." Ik dacht over mijn eigen leven, en voelde mijzelf als Paarskapje. Mijn oude leven was weg, en nu woonde ik met de leeuw die zorgzaam over mij was. Ik was dankbaar voor Helga en het boertje, en alle vrienden die ik hier had van het paarse complot. Ik begon mee te lopen in de optochten door de bloemenvelden in paarse pij en met paarse kap. Ik moest leren te vertragen om tot diepere slaap te komen, om zo ook tot diepere dromen en inzichten te komen. Het was een soort meditatie-oefening. Door te vertragen ontstond er ook zoveel ruimte voor andere dingen. Ook Helga en het boertje liepen soms mee in deze optochten. Ik kon zo ontwaken uit vele nachtmerries waarin ik vastzat. Het gebeurde dus door een diepere slaap, een diepere vertraging. Ik moest mijzelf hier in disciplineren. Het was geen makkelijke oefening. Hen met de paarse pijen en 89

kappen zongen bepaalde trage gezangen, en die moest ik ook leren. Op een nacht werd ik geroepen door een vrouwelijke stem. Als in een trance ging ik mijn kamer uit en dwaalde door de gangen. Na een tijdje lopen, ik weet niet hoe lang, kwam ik in een ruimte aan waar pilaren stonden, als in een tempel, en ik herinnerde deze plaats. Ik zag zij die verdronken was zitten op een troon. Kinderen met grote pluimen om haar te verkoelen stonden naast haar. "Kom nabij, mijn verloren dichter," sprak ze. "Ja, majesteit ?" sprak ik, terwijl ik dichter bij haar kwam. Ze stond op van de troon en kwam naar me toe, en gaf mij een kus op mijn voorhoofd. "Mijnheer Windesheim," sprak ze, "u komt op het juiste moment." "Hoezo ?" sprak ik. "Omdat ik een opdracht voor u heb," sprak ze glimlachend. Ze was in een soort nachtjapon. Ze leidde mij achter de troon waar een deur was van een zaaltje waarin een groot filmscherm stond. Op het filmscherm was een donkere vrouw te zien die tussen de waterbloemen lag. "Mijn verdrinking," 90

sprak ze, "maar dit is slechts een symbool van het komen tot inzicht, door een diepere slaap, tot een diepere droom." Ik sloeg een arm om haar heen, en ze draaide zich weer naar me toe en omhelsde me. Ze liet een volgende dia zien van een groot schip. Ook dit schip herkende ik. "Hier wil ik met jou naartoe," sprak zij, "waar ik je al eerder heb ontmoet in een droom." Ik knikte. Achter het scherm was nog een deur die naar buiten leidde. Hier kwamen we op de zeekade waaraan het schip stond. "Kom," sprak ze terwijl ze de loopbrug opliep. Ze had mijn hand vast en ik liep mee. Op het schip omhelsde ze me weer. De golven van de zee waren bijna zwart als dropsiroop. Er waren verschillende personen met paarse kappen op het schip. Zij maakten de touwen los en hesen de zeilen. We gingen de zee op. Ik was hoog vereerd dat ik met haar mocht zeilen. Ik was op haar schip. In het schip had ze een kamer waar ze me naartoe nam. Ze begon een fles te schudden. "Drink dit," sprak ze, terwijl ze wat voor me inschonk. Ik dronk wat ze me gaf, en keek naar haar. 91

Het smaakte zoet en bitter. "Het is het water van mijn verdrinking," sprak ze. "I... ik begrijp het niet," sprak ik. "Je zult het begrijpen," sprak ze. Ik moest even neerliggen. Ze bracht mij naar een bed. "Het komt door het drankje," sprak ze. Het tolde in mijn hoofd. "Waarom, waarom ?" vroeg ik. Ik had het gevoel alsof ik doodging. "Om mij te leren kennen," sprak ze. Ze wreef wat nat kruid in mijn haar. Het rook heel scherp, naar het bos. "Dit is ter herdenking van mijn verdrinking," sprak ze. Ik werd emotioneel, en omhelsde haar. "Het is een poort," sprak ze. "Straks is het schip door de poort, en dan zijn we op de bloemenzee." Langzaam begon ik wakker te worden op mijn eigen bed. Het was maar een droom geweest, maar wel een mooie, zoete droom. Ik keek naar het kleine lampje op mijn nachtkastje wat ik had aangeklikt. Het gaf iets licht, maar niet teveel. Ik zou er net bij kunnen lezen. Er was een gevoel van diepe vrede over me, en ik voelde me heerlijk veilig. Langzaam zonk ik weer in slaap. 92

De volgende ochtend vertelde ik de droom aan Helga en het boertje. "Ze moet je wel hebben," sprak het boertje plat. Ik glimlachte. Ook Helga glimlachte. "Weer wat voor je dromenjournaal," sprak ze. Ik vroeg me nog steeds af hoe ik nu tot een meestergrap kon worden, maar het leek wel alsof iedereen er omheen praatte, en in de klas ging het ook over alles behalve dat. Ik hield me maar vast aan de gouden wet dat alles tijd nodig had. Het was in die dagen dat er een oorlog begon : Hen met de zwarte kappen vielen binnen. Ook dit was een vreemde verborgen en geheime samenleving waar ik niets vanaf wist. Niemand had me hier over verteld, en een grote verbazing sloeg mij. Ik wist ook niet wat ik moest doen. Het leek wel een dichterlijke oorlog. Ze kwamen om hun gedichten voor te lezen, en er werden gedichten tot hen gelezen. Het was een vreemde oorlog. De oorlog was volstrekt verbaal, volstrekt dichterlijk. Er werden geen wapens gebruikt. Het wapen was de tong. Het viel mij op hoe hoffelijk en beleefd hen met de zwarte kappen waren. Alhoewel zij 93

ongevraagd waren binnengevallen werden zij wel uiterst gastvrij behandeld, en mochten zij hun gedichten voordragen. We gingen allemaal naar een zaaltje waar één van hen met de zwarte kappen naar voren ging om het woord te doen. Ze waren in een grote groep gekomen. Ze zaten overal in de zaal tussen hen met de paarse kappen in. Het was een prachtig mengsel. Toen de persoon begon te spreken bleek het een vrouw te zijn. Zij vertelde over zij die was verdronken. Ook hen met de zwarte kappen vereerden haar. De vrouw vertelde hoe de open doodskist van zij die was verdronken op een boot over de zee van witte bloemen ging. Overal waren witte bloemen en zij vormden rivieren. Dit was de eerste bloemenzee. "Oh, ziet hoe zij verdronken is, En ziet haar open doodskist, Hoe zij langs de witte bloemen ging, De hemelen zich openende, Om haar geheim te ontvangen," sprak de vrouw met de zwarte kap. 94

"Oh, een groot geheimenis is daar, Wanneer witte zeebloemen zich openen, En zij openen ook haar." Achter haar was een wit scherm, waarop dia's werden vertoond. Ik zat tussen Helga in het boertje in. Het boertje stootte mij aan en sprak dat hen met de zwarte kappen van een hele hoge paarse streep waren. Zo nu en dan vielen ze binnen om te onderwijzen. Het was een schijn-oorlog, een schijn-bezetting. De vrouw met de zwarte kap begon te vertellen over de zee van witte bloemen, de eerste bloemenzee. "De mysterieën van zij die verdronken was," fluisterde het boertje tegen mij. De witte bloemen waren de eersten die haar opvingen na haar verdrinking. Zij zorgden voor haar, en gaven haar inzicht. Op de dia's was haar doodskist te zien die langs de witte bloemen ging, op een boot over het water. Haar ziel gleed uit haar lichaam en stond op, om zo in het water te glijden om te zijn met de witte bloemen. De witte bloemen waren haar angsten, maar zij hielden haar veilig. Zij waren erg zorgzaam. Zij hadden alle aandacht voor 95

haar. De koning van de witte bloemen nam haar mee tot een groot schip, het nachtschip, waarmee ze hen met de paarse kappen zou ophalen. Zij bezongen haar dood en ontwaking met trage gezangen, met diep respect en grote eerbied. Angsten deden haar ontwaken. Zij werd gebaard door angst in het diepste van de zee. Angst was haar vader, de witte bloemenkoning. In angst ligt grote zorgzaamheid en veiligheid. Diepe ontwaking is voor hen die haar vindt. Op het nachtschip moest zij hen halen. Zo kwam zij tot de tweede bloemenzee, de zee van de rode bloemen, de zee van het lijden. Deze bloemen vertelden haar verhalen wonderschoon. Ook hier ging haar doodskist langs, op een boot, en haar ziel gleed in de diepte. Een schip van groot lijden is van hen die zijn ontwaakt, maar zij kennen het verhaal. Zijn zij niet slechts grappen ? Want alleen diepe grappen van groot inzicht komen tot de derde bloemenzee, de zee van het gele. Gele bloemen overal, om de grap te vertellen aan hen die tot wijsheid zijn gekomen. Ook daar ging haar ziel doorheen, en zij kwam tot een paarse stad. Ja, vuile, paarse bloemen groeien aan de 96

kusten van die stad, zwart wordende in de nacht, om schijn-oorlogen te voeren. Ja, zij dragen het educatieve zwaard. Zij zijn hen van de dichterlijke oorlogen, hen met de zwarte kappen. Zij waren als een donderstorm. Na de voordracht die heel lang duurde moesten wij allemaal onze paarse kap opzetten om met de zwarte kappen mee te gaan naar de bloemenvelden. Ditmaal gingen we zo ver dat we helemaal bij de zee aankwamen waar het nachtschip stond. Hen met de zwarte kappen hadden nieuwe liederen gezongen, en wij mochten alleen maar luisteren. De liederen waren trage gezangen over zij die was verdronken, over haar tocht door de witte bloemenzee, en de andere bloemenzeeën. Zij zongen over de stad, de paarse, en over de oorlogen. Na het schip bezichtigd te hebben gingen we weer terug. Ik zou graag meer willen weten van het mysterie van de zwarte kappen, maar iedereen deed mysterieus. De dag erna was de groep van de zwarte kappen gehalveerd, en een week later was er nog maar één over. Deze werd als een heilige behandeld. Ook at hij met ons, en ik keek vaak naar deze persoon. Ik kon het gezicht niet zien vanwege de kap 97

die alles verduisterde, dus ik wist niet of het een man of een vrouw was. De persoon had nog niet gesproken. Altijd was deze persoon zwijgzaam aanwezig om op ons toe te zien. Toen ik op een dag toenadering zocht zweeg de persoon. Ik kwam er niet doorheen. Het boertje zei dat ik het de tijd moest gunnen. Ik begon er steeds meer aan gewend te raken dat deze persoon er altijd was. Het gaf ook wel een gevoel van grote veiligheid. In mijn ogen was het een soort nachtwacht, maar dan één die niet sprak. Ook 's nachts was deze persoon vaak op. Wel begon ik de persoon na een tijdje minder te zien. Het boertje sprak dat de oorlog ten einde was gekomen. 98

Hoofdstuk 5. De Mist Die nacht kon ik maar niet in slaap komen. Pas heel diep in de nacht viel ik in slaap en ik droomde over een grote donkere donderstorm in de lucht, als een wervelstorm, een reusachtige orkaan die de hele hemel openscheurde. Toen begon het te regenen en er kwamen allerlei wonderlijke bloemen op uit de grond die de steden en de hele aardbodem begonnen te vullen. Ik werd wakker en klikte het nachtlampje aan, en keek even in het zachte, schemerige licht. Toen viel ik weer in slaap. De volgende ochtend vertelde ik zoals gewoonlijks de droom aan Helga en het boertje. "Het is een groot geheim," sprak het boertje, "en dat is nog maar het begin van de geheimen." Helga knikte. "Ja," sprak ze. "Bereid je voor op veel meer, jongen." Ik had in ieder geval veel om naar toe te werken. Ik wilde maar wat graag behoren tot hen met de zwarte kappen, maar eerst moest ik een meestergrap worden. Ik vroeg me af wat dat inhield, maar niemand zei me er veel over. Er werd enorm 99

geheimzinnig over gedaan. Ik hield me maar vast aan de toespraak van de vrouw met de zwarte kap. Ik dacht veel na over de bloemenzeeën, de witte, de rode en de gele. De gele zou uitlopen op een paarse stad. Op een nacht had ik weer een droom. De donderende wervelstorm die de hemel openbrak verscheen weer in de duistere nacht. En de koning van de witte bloemen daalde neer met een grote gouden staf waarmee hij iedereen sloeg, en waardoor de meest wonderlijke bloemen omhoog begonnen te kronkelen vanuit de grond. Ze grepen de mensen als wurgslangen. Het was de vader van zij die verdronken was. Toen veranderde hij in een klein narretje. Ik kende dit narretje. Het was het narretje van het bos. Ik herinnerde hoe het narretje ons had geslagen met zijn speertje. Het was de eerste grap. Het narretje kwam dichter en dichter bij me, en plotseling veranderde het in een kaart. Het was de kaart van de witte bloemenkoning. Ik greep naar de kaart en er begon een enorme sirene af te gaan die harder en harder ging. Van schrik liet ik de kaart vallen, en toen werd het rustig. Dit leek wel op de derde grap, van de wilde man achter de piano. Die 100

man zat toen onder de spinnenwebben. Een andere kaart schoof achter de kaart van de witte bloemenkoning vandaan. Het was de kaart van de woeste pianist. Ik durfde de kaart niet aan te raken. Ik durfde helemaal geen kaart meer aan te raken. De hel zou erdoor kunnen losbreken. Deze kaarten waren levensgevaarlijk. "Verdien de kaarten," sprak de witte bloemenkoning op de eerste kaart. "Het zijn grote geheimen." "Hoe kan ik ze verdienen ?" vroeg ik. Maar ik werd wakker. Weer vertelde ik de droom aan Helga en het boertje de volgende ochtend. Beiden lachten ze. "Ja, ja," zei het boertje. "Het zijn niet de makkelijksten." Helga glimlachte. "Ze zijn je aan het uitproberen," sprak ze. Ik besloot het maar rustig af te wachten. De lessen begonnen steeds saaier te worden inmiddels op het schooltje. Het ging eigenlijk nergens over. Soms viel ik in slaap in het zaaltje waar we leskregen. Wel was het verder rustgevend, en inspireerde het mij op een vreemde manier. Op een dag was er een overstroming in het gebouw. De zee was gekomen. Iedereen moest zo snel mogelijk met de lift naar boven. Het water begon al te stijgen 101

tot mijn knieën. Ik zag Helga en het boertje de lift ingaan, en ze riepen mij ook. Ik probeerde vooruit te komen, maar het lukte niet echt. Snel was het water al tot mijn heupen gestegen. Het boertje gooide een touw wat ik greep. Zo sleurde hij mij in de lift. Hij drukte snel op een knopje waardoor de lifdeur dichtschoof, en toen gingen we naar boven. "Wat is er gebeurd ?" vroeg ik. "Een overstroming," sprak het boertje. "Dat moet de derde grap zijn," sprak ik, "de woeste pianist. Ik droomde over die kaart, en ik moest het verdienen. Hij veroorzaakt zulke overstromingen door zijn idiote piano spel." "Doet het je ergens aan denken ?" vroeg het boertje. "Ja," zei ik. "Ik heb hem op het schip ontmoet en toen begon alle ellende, totdat de kapitein mij redde." "Nee, dat bedoel ik niet," zei het boertje. "Denk verder terug, aan de tijd waarin je toneelspeelde. Was dat niet precies hetzelfde ? Dat was ook een soort overstroming. Je hield het niet meer vol." "Ja, je hebt gelijk," sprak ik. "Het is alsof de geschiedenis zich herhaalt." 102

We gingen helemaal terug tot boven de grond, want het boertje zei dat we niet onder de grond konden blijven. Onderweg stopte de lift weleens, en er begonnen steeds meer personen met zwarte kappen in te stappen. Zij begonnen allerlei vreemde codes in te typen op het knopjes systeem van de lift. "Wat is er gebeurd ?" vroeg ik aan de personen met de zwarte kappen, maar niemand zei wat. Na een tijdje sprak er één : "Een overstroming." Het leek wel alsof de lift ineens begon te schuiven in plaats van omhoog te gaan. "We gaan naar de paarse stad," sprak één van de zwarte kappen. "Alleen daar is het veilig." Ik hield mijn adem in. Blijkbaar was de lift nu in een andere tunnel terecht gekomen. Ik ging op het bankje van de lift zitten, waar Helga en het boertje ook al zaten. Het leek wel alsof we in een trein zaten, of een metro. Soms gingen we een bocht om. Ik begon moe te worden en na een tijdje viel ik langzaam in slaap. Na een lange tijd, ik weet niet hoe lang, werd ik wakker gemaakt. Helga had me wakker gemaakt. We waren in de paarse stad aangekomen. De lift was aangekomen in een toren, 103

en toen we uitstapten waren we in het centrum van de paarse stad. Het was heel miezerig weer. Het regende. De paarse kappen liepen voorop en wij moesten hen volgen. De lucht was erg donker, en ik zag een enorme wervelstorm in de lucht hangen. We liepen een groot kerkgebouw in waar een woeste man achter een piano zat. Hij stond op en liep naar ons toe. Even dacht ik dat het de woeste pianist van het schip was. Hij sprak erg beleefd en verwelkomde ons. Hij zat niet onder de spinnenwebben. Wel zag hij er verder uit als een woesteling die je zo kon bespringen. Hij had een woeste baard, een lap die één van zijn ogen bedekte, één tand, en een vikingshelm op. Hij leek op een piraat. Ook had hij een houten been. "Het is de woeste pianist," fluisterde Helga in mijn oor. "Die heeft vele gedaantes, en heeft waarschijnlijk de overstroming veroorzaakt." Ik hoopte maar dat hij niet zou gaan piano spelen. Dat had hij waarschijnlijk al gedaan. Het kerkgebouw begon geheel vol te stromen met hen met de zwarte kappen. 104

Toen de zaal vol was begon de man iedereen toe te spreken. "Hartelijk welkom," sprak hij weer. "Zoals u ziet spreek ik u toe vanuit dit noodweer. Ik heb dat helaas niet kunnen tegenhouden. Ordes van de kapitein, ziet u. Er werden toen kaarten uitgedeeld en ze begonnen een vreemd spel te spelen, genaamd : "Het Paarse Complot". Natuurlijk kende ik die naam, en ik dacht ook dat ik in hetzelfde complot zat, tenzij dit iets anders was. Er werden ook dobbelstenen en pionnen bijgehaald. Iedereen werd in groepjes verdeeld. Maar de woesteling begon zich weer vreemd te gedragen. Hij rende weer naar de piano toe en begon woest te spelen. "Dat gaat niet goed," sprak het boertje. "Kom mee," terwijl hij mij en Helga het kerkgebouw uittrok. "Terug naar de lift," zei hij plat. "Dit is nog maar het begin." Ik had inmiddels mijn vingers al in mijn oren gestopt, en het ging harder en harder. "De derde grap weer !" riep ik tegen het boertje. Het was alsof ik tegen de wind in moest roepen. We renden naar het torentje toe en gingen de lift in met z'n drieën. "Het is weer zo ver," sprak Helga. "Die man leek wel dronken." 105

"Hartstike dronken en bezopen," sprak het boertje. "Laten we maken dat we hier wegkomen." Hij begon snel wat knopjes in te drukken, en daar ging de lift. De lift ging eerst naar beneden en toen begon de lift te schuiven. Weer had ik het gevoel alsof we in de metro zaten. De lift begon weer bochten te maken. "We moeten dit keer echt naar boven," sprak het boertje. "Maar hopen dat er geen zwarte kappen meer instappen," sprak Helga. "Inderdaad," sprak het boertje. "Die lui maken ons helemaal gek. Ze hebben hun kans gehad." Maar ook op de vloer van de lift begon het al nat te worden. De lift begon te schudden en te schudden, en ook van het plafond begon al water te druipen. "Hier ook al," zei het boertje. De lift begon toen ook helemaal vol te lopen. Snel was het al tot onze heupen gekomen, en de lift was tot stilstand gekomen. "We gaan eraan !" riep ik. "Rustig blijven, jongen," sprak Helga. Het boertje was op de knoppen aan het tikken, maar niets hielp. Na een tijdje was het water al tot onze nek gekomen. 106

Plotseling ging de deur open. Daar stond de kapitein. "Als ik het niet dacht," zei ik. De kapitein trok ons uit de lift, terwijl het water ineens wat lager stond. We stonden op een soort ondergronds station. Hij begon ons mee te trekken naar een trap toe. "Dat is de vierde grap," zei ik tegen het boertje. "Die komt ons allemaal redden." "Van wat hij zelf heeft aangericht," zei het boertje. De kapitein leidde ons de trap op en ging toen ergens een kamer binnen. Daar stond een bureau en wat stoelen. "Gaat u zitten," sprak hij. We gingen alledrie zitten. "Waarom moet dit allemaal nou ?" vroeg ik. "We moeten hier zo snel mogelijk weg," fluisterde het boertje. "Maar hoe ?" fluisterde ik terug. De kapitein was bezig zijn pijp op te steken. "Zoveel vrienden bij elkaar," sprak de kapitein. "Laat ik duidelijk zijn : Een mens moet toch wat, nietwaar ?" "Ja, maar waarom doet u dit allemaal," vroeg ik. "Want u bent de baas van de eerste drie grappen ? De woeste pianist zei dat het uw orders waren." 107

De kapitein glimlachte. "Ah, ja, de sleutel, wat als het nu de sleutel is ?" "Tot wat ?" vroeg ik. "De sleutel tot begrijpen," sprak de kapitein. "Ik snap er anders niet veel van," sprak ik. "Je kent het spel nog niet," sprak de kapitein. "In het spel gebeuren deze dingen." "Dat lijkt dus weer op een oorlog," sprak ik. "Een spel-oorlog, schijn-oorlog, een dichterlijke oorlog," sprak de kapitein. "Je moet leren het spel te spelen." Ik zuchtte. "Ik ben een spelbank," sprak de kapitein. Het boertje stond op en greep mijn arm. "Rennen," sprak hij, terwijl hij de deur losgooide. Hij trok mij mee, en ook Helga kwam mee. "Ren zo hard als je kan," sprak Helga. Ik begreep er niets van, maar deed maar wat ze zeiden. "Kom hier !" bulderde de kapitein. "Wegwezen," zei het boertje. We renden uit het station weg en kwamen op een weiland terecht. "Maar waarom dan ?" vroeg ik. Het boertje bleef me meetrekken, en ook Helga rende mee. Achter ons 108

hoorden we de kapitein bulderen. "Hoe kunnen we veilig zijn tegen hem ?" vroeg ik. "Gewoon doorrennen," zei het boertje. We renden een bos in totdat we aankwamen bij een klein huisje waar een oud vrouwtje woonde. De vrouw liep een beetje gebogen en had een stok. Het boertje vertelde het verhaal, en we mochten binnenkomen. Het boertje scheen het oude vrouwtje te kennen. Aan de muur hingen schilderijen van het narretje, de indiaanse vrouw, de woeste pianist en de kapitein. Vier schilderijen op een rij. Dit waren de eerste vier grappen. Ik keek er indringend naar. "Het zijn niet zulke besten," sprak het oude vrouwtje. "Het is groot tuig," sprak het boertje. Helga knikte. We gingen om een tafel zitten. Het oude vrouwtje keek me aan. Het vrouwtje was ouder dan Helga. "Ik zou je wat willen vragen," sprak het vrouwtje. "Kun je mij vertellen hoe deze schobbejakken jouw leven hebben geterroriseerd ?" Ik knikte en begon te vertellen. Het vrouwtje luisterde aandachtig. Aan het einde van mijn verhaal sprak ze : "U heeft het boek zonder begin en einde nodig, dat altijd veranderd." 109

"De vijfde grap ?" vroeg ik. Ze knikte. "Het eindeloze boek weet wel raad met hen," sprak ze. "Waar is het boek ?" vroeg ik. "Boven," sprak ze. "Zolang je het boek niet hebt, zullen de grappen altijd met je dollen." "Maar eens had ik het eindeloze boek ontmoet," sprak ik. "Dat is niet genoeg," zei het vrouwtje. "Je moet de kaart ervan verdienen." "Hoe kan ik het verdienen ?" vroeg ik. "Ga eerst maar naar boven," sprak ze. Ik ging de gang op en toen de trap op. Boven was weer een gangetje, met vier deuren. Ook het vrouwtje, Helga en het boertje kwamen toen de trap op. Het vrouwtje wees de juiste deur aan en ging naar binnen. Daar zat het boek achter een bureau. Het boek rookte een pijpje. "Zaken doen ?" vroeg hij. "Deze mijnheer wil zaken doen," sprak het vrouwtje. "Waar gaat het over ?" vroeg hij. "Vier grappen," sprak het vrouwtje. "Als hij de vier grappen de baas wil zijn dan moet hij hun kaarten hebben, en daarvoor moet hij eerst 110

mijn kaart hebben, de kaart van het eindeloze boek," sprak het boek vriendelijk. "Gaat u zitten," sprak hij tegen ons. We namen een stoel en gingen zitten. "Dus u wil de kapitein, die de baas van de drie is, een halt toeroepen ?" vroeg het boek deftig. Ik knikte. "Maar dat is een koud kunstje," sprak het boek. Maar ineens werd er woest op de deur geklopt. Het was de kapitein. Hij stormde binnen, en wilde mij grijpen. "Ho, ho," sprak het eindeloze boek, "dat gaat zomaar niet." Het eindeloze boek kwam achter zijn bureau vandaan en greep de kapitein. Maar dat liet de kapitein niet op zich zitten. Hij greep zijn sabel en reeg het boek eraan. Maar het boek begon op hem te druipen, en verslond hem zo langzaam. Na een tijdje ging het boek weer zitten. "Ziezo," sprak het boek, "zo doen we dat." Ik keek het boek verbaasd aan. "Het boek is altijd de baas van de kapitein," sprak het boek. Het boek gaf mij de kaarten van de vier grappen, en toen de kaart van het eindeloze boek. "Hoe werkt dat precies ?" vroeg ik. "Je moet het spel en de kaarten leren kennen," sprak het eindeloze boek. "Zo moet je een grappenmeester 111

worden, een meester van het paarse complot." Ik moest veel leren over het spel, maar het oude vrouwtje onderwees mij. Ook Helga en het boertje vertelden me zo nu en dan er wat over. Het eindeloze boek hield zich verder gesloten. Het was in die dagen dat er weer een oorlog begon. Er was getrommel buiten en soms trompetgeschal. Hen met de zwarte kappen vielen binnen. Zij begonnen weer met het voorlezen van gedichten. Ik wist dat het slechts educatief was. Ze hadden een dichterlijke discipline. Ze namen ons mee naar het station waar we moesten wachten op een trein. Ze hadden ook het oude vrouwtje en het eindeloze boek meegenomen. Na een tijdje kwam er een trein aan die ons leidde naar het paarse stadje. Ze brachten ons naar het kerkgebouw, waar we het spel moesten spelen. Dit keer moesten we meedoen, anders zou het geweld van de woeste pianist ons weer achterna komen. Gelukkig had ik nu wat kaarten, dus ik kon meedoen. Ook de anderen deden mee. Door een kaart in het spel te gooien verdiende ik er kaarten bij. Ik had het narretje van het bos op tafel gelegd, en daar werden door de anderen ook kaarten 112

opgelegd. De kaarten werden door iemand geschud en zo ontstond er een verhaal door het neerleggen van de kaarten. Iedereen moest zo een verhaal vertellen aan de hand van de kaarten, en de kaartenlegger mocht een verhaal uitkiezen. Degene die dat verhaal had verteld won alle kaarten. Vanwege mijn ervaring met toneelspelen won ik vaak, en had na een tijdje een hele stapel kaarten. Iedereen had ook een pion op een bord, en de winnaar mocht altijd met de dobbelsteen gooien om te zien hoeveel stappen zijn of haar pion mocht zetten. Degene die het bordspel won won ook nog allerlei extra kaarten. We leerden zo creatief en verhalend om te gaan met ogenschijnlijke problemen. Omdat ik zoveel kaarten won begonnen ze me meer en meer de kaartenkoning te noemen. Na een tijdje had ik genoeg kaarten verdiend voor de eerste paarse streep, en zo werd ik beëdigd tot grappenmeester. Ik kwam erachter dat een grappenmeester een groot verhalenmeester en kaartenmeester was. Ik was nu uitermate geïnteresseerd in hen met de zwarte kappen, en wilde alles van hen weten. Ik zou 113

graag de hogere paarse streep willen ontvangen. Zij waren van de dichterlijke defensie, van strategie, van een gedisciplineerde, dichterlijke vechtkunst. Zij waren grote kunstenaren, zoals zij die verdronken was. Ik slenterde door de straten van het centrum van de paarse stad, samen met Helga, het boertje en een zwarte kap die ons had uitgenodigd. Het was een vrouw, en we gingen naar haar huis, naar een bovenwoning. Het was nog steeds een beetje miezerig weer. Bij haar huis aangekomen moesten we eerst een trap op, en zo kwamen we op de eerste verdieping waar zij woonde. We gingen rondom een tafel zitten in haar huiskamer, waar we even later koffie dronken. Ik wilde zoveel mogelijk te weten zien te komen over de zwarte kappen. Ik wilde hun gevechtskunst leren en mijzelf er in disciplineren. "Het idee is," sprak de vrouw met de zwarte kap, "dat zwak wint van sterk, en zacht wint van hard. De verdediger wint van de aanvaller." "Maar u viel aan in het gebouw van de paarse kappen," sprak ik. "Zij het met gedichten, zij het zonder geweld, maar het was een aanval, geen verdediging, en even later was er een 114

verschrikkelijke overstroming. En daarom zijn we hier. De overstromingen hebben ons hier gebracht, en jullie aanvallen op ons." De vrouw met de zwarte kap glimlachte. "Ik kan wel zien dat je nieuw bent," sprak ze. "Je begrijpt er echt helemaal niets van." Even was het stil en ze leek me wel uit te lachen. Het lachen leek maar door te gaan, maar ik kon niet echt haar gezicht zien. Het leek alsof ze lachte, maar helemaal zeker was ik niet. Ook het boertje schoot in de lach, en toen ook Helga, maar ik kon er niet om lachen. "Heus," sprak de vrouw na een tijdje. "We zijn het wel gewend. Het komt wel vaker voor." "Zit u me nu in de maling te nemen ?" vroeg ik. "Dus die zwarte kappen zijn er eigenlijk voor om mensen in de maling te nemen ? Want zo voelt het wel de hele tijd." De vrouw, het boertje en Helga begonnen toen nog harder te lachen. "Jullie zijn me een stelletje," sprak ik. "Je bent anders een grappenmaker," sprak de vrouw. "Luister : ook wij zijn van de paarse kappen, ook wij zitten in het paarse complot. Ook wij mengen ons 115

met paarse kappen in het gebouw van de paarse kappen waar je vandaan kwam. Alleen soms hebben wij zwarte kappen op. Het was dus technisch niet eens een aanval. Het was ons eigen terrein. Daarom was het ook een schijn-oorlog. Wij verdedigden ons met gedichten, met het educatieve zwaard, tegen nieuwen zoals jij." "Dus ik ben een bedreiging ?" vroeg ik. "Potentieel gezien, ja," sprak de vrouw. "Je weet nergens iets van. Je zou zo alles in de war kunnen schoppen." "Vertel me over die vechtkunst," sprak ik. "Hoe gaat dat in zijn werk. Wat zijn de technieken ?" "Gedichten," sprak de vrouw met de zwarte kap, "de zachte woorden die alles ontwijken. Gedichten over zwakte en kwetsbaarheid, over emotie en gevoelens, maar dan in een gedetaileerde discipline. Het gaat om het detail. Tegelijkertijd is het vaag, maar er is een groot detail in vaagheid. Zij gaan hand in hand." "Het is dus secuur, precies, en tegelijkertijd wazig en chaotisch ?" vroeg ik. "Het is een vechtkunst," sprak ze. "Het gebruikt diverse middelen." 116

"Ik zou het graag willen leren," sprak ik. "Zwakheid en zachtheid zijn wapenen," sprak ze. "Het breekt beenderen. Ook is het een oefening in stil zijn. Ook stilheid is zo'n wapen. Het moet op het juiste moment worden toegepast met dodelijke precisie." "Interessant," sprak ik. Het was alsof er een vreemde dropsiroop langs mijn gehemelte droop. Haar woorden schenen mij leven te geven en nieuw uitzicht. "Het indirecte wint van het directe, de omweg wint van de kortste weg," sprak de vrouw. "Het directe zal afsterven. Het is een illusie." "Dus het directe is een schaduw van het indirecte ?" vroeg ik. De vrouw knikte. "Het indirecte is ruimte, en het directe is kortzichtigheid, maar beiden hebben een plaats in het gedicht. Het gedicht omzeilt, maar negeert niet. Het gedicht is inclusief, niet exclusief, maar dingen worden soms tijdelijk ontweken. Het is de kunst van het ontwijken. Het maakt lijnen, kronkels en cirkels, en zo wordt alles omgevormd." 117

"Dat is een prachtige filosofie," sprak ik. "Leer minder direct te zijn," sprak ze, "leer meer te draaien, bochten in te slaan, leer te bedekken, te veranderen, leer de mist kennen, leer wazig te maken, want dat is je uitvlucht. Het is je verdediging in deze gevaarlijke realiteit." "Ik wil zeer zeker deze bijzondere vechtkunst leren kennen," sprak ik. "Ik zou graag willen behoren tot de tweede paarse streep, die van de zwarte kappen," sprak ik. "Maar leer minder direct te zijn, zoals ik zei," sprak de vrouw. "Wat bedoelt u precies ?" vroeg ik. "Ga naar een bibliotheek en lees boeken," sprak ze. "De woorden zijn jouw sieraden, en je kunt ze draaien en schakelen totdat het bij je past. Het maakt niet uit wat de woorden zijn. Maak het directe tot het indirecte, geef er een andere betekenis aan. Een woord is slechts een vat. Jij moet het vat vullen." "Alle woorden zijn dus leeg van nature ?" vroeg ik. "Ja," sprak de vrouw, "het zijn buizen. En nu ligt er voor jou een taak. Ga zacht met de woorden om, niet direct. Maak de juiste schakels. Het is creatief 118

materiaal." Ze stond op en greep een boek uit de boekenkast. Het was een oorlogsboek. "Begin met dit boek," sprak ze. Dat was wel het zwaarste wat ik me kon bedenken : een oorlogsboek. "Maak er gebruik van," sprak ze, terwijl ze het aan me gaf. Ik sloeg het boek open, en ik zag alle woorden als ringetjes en schakeltjes, als puzzelstukjes. Ik moest het ontcijferen en tot goed gebruik maken. Ik herinnerde me weer dat ik oorspronkelijk opgeleid zou worden tot taalkundig detective, en dat ik als opdracht had bepaalde teksten te ontcijferen. Het was alsof ik weer een duidelijk spoor zag. "Dit is dus je nieuwe opdracht," sprak de vrouw. We kregen alle drie een eigen kamer. In de avond begon ik het boek door te lezen in mijn kamertje, na een tijd naar de kaft te hebben gestaard. Het was een heel heftig oorlogsboek, heel bloederig. Na een tijdje gelezen te hebben ging ik slapen. Ook hier kwam toen een reusachtige overstroming. Een golf kwam door het raam heen, greep mij, en trok mij mee. Ik werd een zee in gesleurd die naar bloemen ruikte. Plotseling was alles licht. Het was alsof ik boven de grond was, en ik zag een eiland. Met mijn bed was 119

ik op een golf, en ik werd richting het eiland gesleurd. Ik voelde mij heel duizelig. Op het strand van het eiland stond zij die verdronken was. Mijn bed belandde aan haar voeten. Ik keek naar haar op. Ze had bloemen in haar haar, en een zachtpaarse, bijna doorzichtige jurk had ze aan. "Zo," sprak ze. "Wat is er gebeurd ?" vroeg ik. "De overstroming van de bloemenzee," sprak ze. Ik wist niet of ik wakker was of in slaap, maar alles rook naar bloemen. "Mooi schoon," sprak ze, "de lucht en je verstand." "Wat bedoelt u ?" vroeg ik. Even was het stil. Ook leek het toen alsof het eiland werd overstroomt en we verdwenen bijna in de golven. Ze riep naar me, maar haar stem begon steeds vager te worden. Een wilde golf sleurde mij mee, en na een tijdje werd ik op vast land geslingerd. Ik lag daar op een wit strand. Een indiaanse vrouw kwam naar me toe. Ze had een rieten rokje aan. Ik herkende haar. "Waren haar deuren de poorten van de hel ?" vroeg ze. "En waren haar boeken de koninginnen van de hel om je te kwellen ?" vroeg ze. "Was je maar bij moeder thuisgebleven, hè." 120

Ik zuchtte. Ik wist dat zij de tweede grap was. De nar in het paleis had gezegd dat het herinneringen waren die in mijn hoofd ronddwaalden als spoken, en zij hebben hun eigen kamer. "Ik ben nu ook een meestergrap," sprak ik. "Je kent de grap niet," sprak ze, terwijl ze haar tong even uit haar mond liet uitglijden. "Wat doe ik eraan ?" vroeg ik. "Je kunt niets doen," sprak ze. Ze kwam dichterbij me staan. Ze stak toen haar hand uit. Toen trok ze me op en leidde mij mee. "Waar gaan we naartoe ?" vroeg ik. "Dat zul je wel zien," sprak ze. We gingen over het strand een oerwoud in. Hier had zij ergens een hutje. Het was gemaakt van bamboe, riet en gras. Ze begon een lied te zingen in een taal die ik niet verstond. "Waar gaat het over ?" vroeg ik. Maar zonder te antwoorden zong ze door. "Je bent in het boek," sprak ze plotseling. "Het oorlogsboek wat je zou ontcijferen." "Zijn we in gevaar ?" vroeg ik. "Nee joh," zei ze. "Dit is de ontcijfering. Ik ben de ontcijfering." 121

"Interessant," sprak ik, "maar je bent een grap ?" "De grap is de ontcijfering," sprak ze. "Je moet de humor ervan inzien om zo inzicht te verkrijgen." "De humor van een oorlog ?" vroeg ik. "Is dat niet een beetje vergezocht ?" "Het leven is een toneelstuk, en wij zijn de spelers," sprak ze. "Het is om het te verwerken." "Jij hebt vast ook veel meegemaakt," sprak ik. Ze knikte. "Ik heb het moeten ontcijferen," sprak ze. "Zoveel vissen in het water die herinneringen zijn." "Jij lijkt me ook heel dichterlijk," sprak ik. Ze knikte. "Ik ben van het paarse complot, net als jij." "Zeker van een hele hoge paarse streep," sprak ik. Ze zweeg, en toen knikte ze. "Ik leef van de visserij, om mijn herinneringen te ontcijferen, anders zou ik gek worden." "Ik begrijp het," sprak ik. "De derde paarse streep is van de visserij," sprak de indiaanse vrouw. "Het zijn geschiedenis lessen. Ik ben lerares geschiedenis." "Interessant," sprak ik. "En is dit je vakantiehuisje ?" 122

"Min of meer," sprak ze. "Waar woon je ?" vroeg ik. "In een vissersstadje," sprak ze. "Mijn pleegvader is de kapitein. Hij is ook visser." Even schrok ik. "Maar dat is toch een verschrikkelijke man ?" vroeg ik. "Hij maakt problemen en doet dan net alsof hij de redder is, en hij valt zomaar iedereen aan." "Welnee, joh," sprak ze. "Je moet hem een beetje kennen. Het is gewoon een grote grapjas." "En ik neem aan dat jij het vak van hem hebt geleerd ?" vroeg ik. Ze knikte. "Ik zou graag geschiedenis lessen van je willen krijgen," sprak ik. "Wat is de betaling ?" vroeg ze, terwijl ze haar tong weer iets uitstak naar me. "Je kunt me het vak leren, en dan kan ik je helpen," sprak ik. "Afgesproken," zei ze. 123

Hoofdstuk 6. De Geheimen van Kapitein Wak Er waren allemaal kleine rode lichtjes in het vissersstadje waar ze me naartoe nam. Ze had inmiddels andere kleren aangetrokken. Ze had een kamer ergens op een bovenverdieping in het centrum ergens. We moesten een paar trappen op om daar te komen. Ze had enorm veel boekenkasten in haar appartementje. Ook haar pleegvader zou hier ergens in de buurt wonen, alhoewel hij vaak op zijn schip was. Hij was altijd veel op reis. "Lekker rustig als je pleegvader veel op reis is," sprak ik. "Vind je ?" vroeg ze. "Hij is een systeem. Ik gebruik het voor de geschiedenis-lessen om dingen te ontcijferen." Ik keek haar verbaasd aan. "Echt," sprak ik. "Ik zou heel graag een keer zo'n les willen bijwonen. En je werkt ook in de visserij ?" "Half om half, als bijbaantje," sprak ze. Het was een echt vissersdorpje. Hier woonden de vissersfamilies. Ze bleven herinneringen opvissen om er wat anders van te maken. In de haven lagen veel grote vissersschepen, en ook langs de kade 124

stonden er veel vissersboten. In de stad waren er natuurlijk veel viswinkels en viskraampjes. Vaak was er ook een vismarkt. Maar volgens de indiaanse vrouw was het allemaal schijn. Het was een schijnvisserij. Alles draaide om het vak geschiedenis. Daarom stonden haar boekenkasten ook vol met geschiedenisboeken, en daar tussendoor stonden ook haar eigen dagboeken. "Dagboeken zijn goud waard," sprak ze. De volgende dag nam ze mij mee naar haar lokaal waar ze lesgaf. Het was ook ergens op een bovenwoning, midden in de stad. In het lokaal hingen veel schilderijen van vissen en vissersschepen. Het waren schilderijen van de zee. Na een tijdje zat het klaslokaal vol. Ik zat achterin. Zij stond voor haar bureautje voorin en deed het woord. Ze begon met het vertellen van verhalen, en ik luisterde met open mond. Ik was met verbazing geslagen. Wat kon zij mooi vertellen. Na de verhalen besprak ze de betekenis van de verhalen, en legde verbanden met de geschiedenis. Zo was de geschiedenis gewijd aan het verhaal, en niet andersom. Iedere leerling mocht toen zijn of haar 125

eigen verleden vertellen, en dan maakte zij er een verhaal van. Ook mochten ze dit bij elkaar doen. Ik vond het heel leerzaam. Ze was echt een heel begaafd lerares. De tweede dag liet zij hen kaarten van hun verleden maken, en speelden ze hier een spel mee, wat wel een beetje leek op het spel van het paarse complot. Het was een kaartspel. Die nacht had ik dromen over grote vissersschepen met veel vis, allemaal herinneringen, die verkocht werden op de vismarkten, om zo letters te worden in boeken. De dagen daarop werkte ze in de visserij. Ik bleef thuis om wat boeken te lezen. Ook kwam ik boeken tegen die eigenlijk nergens over gingen. Eén boek ging over zoute vis. Zo was haar leven heel afwisselend. Ook vond ik een boek over de zwarte kappen. Het stond vol met gedichten. Ik werd onderwezen door deze boeken. Ze groeiden in mijn hart. Mijn hart raakte meer en meer verzadigd. Ik voelde me op mijn gemak bij deze vrouw. We hadden beiden een grote passie voor de natuur. We groeiden naar elkaar 126

toe, ook al was zij vaak weg, en las ik vaak boeken. Het leek wel alsof er onzichtbare banden tussen ons waren, en hoe minder we elkaar zagen, hoe sterker die band werd. Het was alsof zij tot mij sprak en mij onderwees door de boeken. Op een dag moest zij voor een langere tijd weg. Ze zou op reis gaan. Ik mocht zolang in haar huis wonen. Waar kon ik anders naartoe ? Ik hoopte maar dat het boertje en Helga ook goed terecht waren gekomen na de overstroming. Er was een drang in mij om te onderzoeken. Ik kon niet stil zitten. Ik las en ik las. De dagen vlogen voorbij. Op een dag kwam haar pleegvader binnen. "Is ze er niet ?" vroeg hij. "Ze is op reis, kapitein," sprak ik. De kapitein ging zitten, en ik gaf hem wat te drinken. Hij deed verder heel aardig. "Zeg kerel," sprak hij, "weet jij van het vissersschip, het verhaal van het vissersschip ?" "Wat bedoelt u precies ?" vroeg ik. "Het is een lied," sprak hij, en hij begon te zingen. De man zong maar door, en hij stopte niet meer. Ook begon hij steeds harder te zingen. "Als dat maar goed gaat," dacht ik bij mezelf. Ik 127

begon ook piano-muziek in de verte te horen, dus ik vermoedde dat de woeste pianist ook weer in de buurt was. Plotseling stopte het, en ook de kapitein stopte met zingen. Ik zuchtte van opluchting. "Dat had je niet gedacht, hè ?" lachte de kapitein. "Oh, het is zo'n mooi wijsje. Ik kan het wel de hele dag doorzingen." Ik gaf hem nog wat te drinken, en hoopte maar dat hij rustig zou blijven. Na een tijdje ging hij weer weg, en ik voelde mij de gelukkigste man van de wereld. Ik greep het boek genaamd "Zoute Vis" en begon te lezen. Het was een zwaar psychologisch boek over een man wiens vrouw ontvoerd was en in de mensenhandel terecht kwam. De man schakelde een detective in, maar die werd om het leven gebracht. Er was nog maar één ding mogelijk voor de man, en dat was zelf op onderzoek uit te gaan. Al gauw kwam hij erachter dat zijn vrouw lid was geworden van een religieuze secte. Het boek gaat over de telefoongesprekken en de brieven tussen de man en de vrouw, waarin hij vermoed dat zij gedwongen is bepaalde dingen te zeggen en te schrijven, anders 128

zou zij het met haar leven moeten bekopen. Harde bewijzen heeft hij hiervoor niet, en dat begint zijn leven in tweeën te scheuren. Het boek gaat over de mentale kwellingen van de man die altijd in onzekerheid en ongerustheid moet leven. Aan het einde van het boek vind hij zijn vrouw terug, maar zij is in stukjes gesneden. Als de geschiedenis lerares terug is van haar reis spreek ik met haar over dit boek, hoe tragisch het is en verschrikkelijk, als horror. Zij vertelt me dat het metaforisch is. Ze begint me vriendelijk uit te leggen waar alles voor staat. Een man die zijn vrouw heeft verloren staat metaforisch voor een oorlogs-trauma waardoor de man als het ware psychisch verlamd is geraakt en daardoor sociale problemen heeft. Het is iets binnen de man zelf, en daardoor is er de dichterlijke vechtkunst van de zwarte kappen om hier doorheen te kunnen komen. "Het is de staf van de witte bloemenkoning die de mens slaat," sprak ze, "oftewel het bosnarretje met het speertje, dat is hetzelfde. Zij slaan het trauma in de mens. Het is de motor van het schip. Zonder weerstand kan het schip niet varen. Het is een 129

natuurkundige wet." "Dat is de eerste grap," sprak ik, "en dan de derde grap maakt alles erger ?" vroeg ik. Ze knikte. "Ja, totdat de vierde grap komt, de gedwongen hulp, mijn pleegvader. Hij komt altijd zonder aankondiging met de deur in huis vallen, hè ?" "Dat kun je wel zeggen," zei ik. "Maar jij bent toch de tweede grap ?" "Shhh," sprak ze, terwijl ze haar tong iets liet uitglijden naar mij. "Je bent eigenlijk heel aardig," sprak ik. "Dat komt omdat je mij hebt leren kennen," sprak de geschiedenis lerares, "en je hebt mij leren waarderen. Ik ben de eenzaamheid." "En dat is een grap ?" vroeg ik. "Ja," knikte ze, "want eenzaamheid is ook een persoon. Eigenlijk is het dus onmogelijk om echt eenzaam te zijn." Ik glimlachte. "Je bent erg wijs," sprak ik. "Je hebt de eenzaamheid leren kennen als een vriend," sprak ze. "Je bent daarom dicht bij de zwarte kappen gekomen, want zij worden ook wel "de eenzamen" genoemd." Ik was verheugd dat ze 130

dit zei, want dat betekende dat ik bijna de tweede paarse streep had behaald, die van de zwarte kappen. Dit was iets waar ik naar uitzag en waar ik naartoe groeide. Ik had haar slaapkamer nog nooit gezien, en die hield ze ook altijd opgesloten, maar daar had ze nog wat extra boeken liggen. Het was een hele eer toen zij mij haar slaapkamer liet zien. Er hingen overal gordijntjes in haar kamer. Hier had zij boeken van het bosnarretje, oftewel de witte bloemenkoning, en van de woeste pianist, en haar pleegvader en zelfs een boek over haarzelf. Zij raadde mij aan om die boeken te lezen om meer grip op de zaak te krijgen. Zij gaf mij de boeken mee en ik was haar erg dankbaar daarvoor. Ik begon met het lezen van het boek over haarzelf. Het ging over een meisje dat was ontvoerd door piraten. Zij werd verschrikkelijk misbruikt en moest alles doen wat zij zeiden. Later kon zij zich uit deze levensstijl loskrijgen, en werd zij opgevangen door de kapitein die haar pleegvader werd. Zij had dus geen makkelijk leven gehad, en had daardoor sociale problemen. Maar nu was ze dan geschiedenis lerares, om herinneringen te 131

verwerken. Daarna begon ik aan de andere boeken, eerst van de woeste pianist. Ook vertelde de geschiedenis lerares mij veel over de woeste pianist. Hij bleek in zijn jeugd eens op zijn hoofd te zijn gevallen, en sindsdien had hij zware aanvallen, die als ze begonnen steeds erger werden. Naarmate ik meer in het boek las over hem, en meer naar de geschiedenis lerares luisterde die over hem vertelde begon ik hem steeds beter te begrijpen. De geschiedenis lerares zei dat ik zonder hem de geschiedenis nooit zou kunnen begrijpen. De woeste pianist was de stuurman van het schip. Ook was het een noodbel, waarna de kapitein uitredding kon bieden. Zij waren dus beiden sleutels in de ontcijfering. De woeste pianist was de diagnose, en de kapitein het medicijn. Blijkbaar waren er veel gevaren, anders zou de woeste pianist er niet wezen. En de woeste pianist beschermde tegen iets nog veel ergers, vertelde de geschiedenis lerares. Ik begon in te zien dat de grappen een grote functie hadden, maar dat ze geen katjes waren om zonder handschoenen op te pakken. Zij moesten met grote zorg en voorzichtigheid 132

behandeld worden. Op zichzelf staande konden zij niet rechtstreeks vertrouwd worden. De directe weg was inderdaad zoals gezegd was een doodlopende weg. Hier was groot hoogspannings-gevaar, maar de geschiedenis lerares leek een kundig electricien. Zij leerde mij de natuurwetten van de grappen. Ik wist dat alle grappen uit de hand zouden kunnen lopen zonder de vijfde grap, het eindeloze boek. De geschiedenis lerares sprak dat daarom dan ook het eindeloze boek vereerd werd in het vissersstadje, naast zij die verdronken was. Op het stadsplein stond een beeld van het eindeloze boek, waar mensen vaak zongen. Ook op de kade stonden veel paaltjes met stukken van het eindeloze boek op plastic bladzijdes. Vaak waren er ook verzen van het eindeloze boek gegraveerd op de stenen van de huizen, of op andere stenen door de stad heen. Ik vond dit begrijpelijk, sinds ik de noodzaak van de aanwezigheid van dit boek had ingezien. Ook de geschiedenis lerares was daarom een vereerder van het eindeloze boek. "Wie heeft het eindeloze boek geschreven ?" vroeg ik. "De nar," sprak ze, "de grotere nar van het paleis." Ik 133

herinnerde me hem. We hadden elkaar heel kort ontmoet, en toen moest hij weer weg. "Hij is de zesde grap," sprak ze vervolgens. "En wat is precies de grap. Wat is hij precies ?" vroeg ik. De geschiedenis lerares zweeg. Na een tijdje sprak ze : "Hij is groot. Hij is een zee, een groot geheim. Hij heeft jou hier gebracht." "Oh, de laatste overstroming ?" vroeg ik, "die me jou weer deed ontmoeten ?" Ze knikte. "Het is de Grote Bloemenzee, de vierde," sprak ze. "En wat is precies de grap ?" vroeg ik. "De grap van het misverstand en de leugen, die beiden slechts de raadselen zijn van de waarheid," sprak ze. "Het is hoe geliefden in oorlogstijd met elkaar communiceren. Ze verpakken hun boodschappen voor elkaar in raadselen, hopende dat de ander ze kan ontcijferen." "Interessant," sprak ik. "Dus de zee brengt ook boodschappen ?" "Natuurlijk," sprak ze. "De Grote Bloemenzee heeft het eindeloze boek geschreven waarin zich alle 134

boodschappen bevinden, maar het is een groot labyrint. Alle boodschappen zijn zo beveiligd en zullen alleen aankomen bij de geadresseerde, en alleen door de geadresseerde begrepen worden." "Dat klinkt als een goed systeem," sprak ik. Het verhaal van de nar in het paleis was eigenlijk heel tragisch. Als kind werd hij opgesloten gehouden, en daarom is hij zo geworden als hij is. Hij laat zijn hart niet kennen, en moet ook altijd weg. Hij kan zich niet aarden, en daarom is hij een zee. De geschiedenis lerares vertelde zijn geschiedenis. Het jongetje had geen speelgoed en werd mishandeld. Hij leefde in een ondergrondse tunnel. Hij was een prins waarvan de profetieën zeiden dat hij een groot medicijn zou uitvinden. Die profetieën waren geuit door een orakel. Het orakel werd verwoest en het jongetje werd door de artsen van het paleis opgesloten in een verborgen tunnel, omdat ze hem als een bedreiging zagen voor hun professie. "Hoe is het jongetje uiteindelijk bevrijd ?" vroeg ik. "Hij is nooit bevrijd," sprak de geschiedenis lerares. "Hij werd vergiftigd en stierf toen. Toen werd hij een 135

spook en schreef het eindeloze boek. Hij is nu de grote bloemenzee. Hij heeft zichzelf bevrijd." "Gelukkig maar," sprak ik. Ze liet mij een boek zien over de grote bloemenzee. "Lees dit," sprak ze. Ik nam het boek naar mijn kamer en begon direct te lezen. Het was een heel dik boek en ik las uren en uren. Toen het jongetje een spook was geworden werd hij goed opgevangen door een piratenschip onder leiding van kapitein Wak, een vriendelijke piraten-kapitein. Het was een spookschip dat ook rebelleerde tegen de corruptie en de misdaad van de artsen. Het was hier waar het jongetje zijn medicijn ontwikkelde. Kapitein Wak leerde hem hiervoor de kunsten van het toveren. Kapitein Wak was ook de Stille Bloemenzee, een andere zee, waaruit Grote Bloemenzee voortkwam. Beide zeeën zijn grote oceanen. Er werd gezegd dat in de Stille Bloemenzee het paradijs lag, en het jongetje schreef er veel over. Als niemand anders kende hij de geheimen van kapitein Wak. Hij had aan kapitein Wak belooft dat hij de geheimen van de Stille Zee goed zou bewaken. Hiervoor schreef hij het eindeloze boek en 136

veranderde hij door de toverkunsten van Kapitein Wak in een bloemenzee, de Grote Bloemenzee, die om de Stille Bloemenzee heenligt. Men zegt dat de Stille Bloemenzee nog wel veel groter is dan de Grote Bloemenzee, en dat in vergelijking de Grote Bloemenzee maar een druppel is. Het scheen dat het jongetje niet alleen het eindeloze boek had geschreven, maar ook de pleegvader van de geschiedenis lerares, oftewel de kapitein, de vierde grap, had gemaakt, als een bitter medicijn, een medicijn wat zeker niet teveel gebruikt mocht worden, alleen in hele kleine beetjes. Ik begreep daarom ook des te meer de voorzichtigheid van het boertje, want teveel van dit medicijn zou rampzalig zijn en alles alleen maar erger maken. De kapitein was een grote en belangrijke machine op het schip, maar het was alleen voor bevoegden, hen die diep ingewijd waren in het paarse complot. Het was een zeer technisch systeem, wat het jongetje in zijn wanhoop had vervaardigd, en waar de corrupte paleis artsen altijd bang voor waren geweest. Ze vreesden dit systeem meer dan wie dan ook. Eigenlijk was het een groot oorlogsschip, en ook de 137

woeste pianist was een machtig en zeer gevreesd wapen. Ook dit was een creatie van het jongetje. In de Stille Bloemenzee, ook wel de Stille Bloemen Oceaan genoemd, moesten ergens de paradijs eilanden liggen. Ook daar ging het boek over. Op de paradijs eilanden zou de inwijding tot de zwarte kappen plaatsvinden. Het leek mij een onmogelijke taak om daar te komen, en ik zag er echt tegenop, maar toen ik er met de geschiedenis lerares over sprak had zij wel een plannetje. Het was waar dat er verschrikkelijke stormen en orkanen woedden op de Stille Bloemen Zee, zodat niemand zomaar tot de paradijs eilanden zou kunnen komen. De Stille Bloemen Oceaan was dus helemaal niet zo stil. Maar de geschiedenis lerares had wel een plannetje. Onder het huis van haar pleegvader zou zich een tunnel bevinden die helemaal doorliep onder de Grote Bloemen Zee en de Stille Bloemen Oceaan, tot onder de paradijs eilanden. Haar pleegvader was deze keer op reis, en zij had de sleutels. Het was daarom een koud kunstje onder zijn huis te komen. Er was daar een klein geheim stationnetje verbonden aan de tunnel. Met een lift 138

gingen we daar naartoe. Haar pleegvader had een kast van een huis. Er stond daar een vreemde machine, toen we op het stationnetje aankwamen. Deze vreemde machine zou ons door de tunnel leiden. Tot mijn grote schrik waren er ook zwarte kappen. Zij leken in oorlogsstemming en begonnen gedichten tot ons voor te dragen. We mochten niet bij de machine komen. Ook de geschiedenis lerares begon gedichten voor te dragen en verzen op te zeggen van allerlei boeken, en van het eindeloze boek. "Laat ons erdoor," sprak zij. "Mijn pleegvader zal jullie zwaar straffen als jullie ons proberen tegen te houden." "Straffen met gedichten ?" vroeg één van de zwarte kappen. "Achteruit," sprak de geschiedenis lerares, terwijl ze een wapen trok. "Laat me dit niet gebruiken," sprak ze. Maar toen renden de zwarte kappen naar de vreemde machine en gingen ermee de tunnel in. "Te laat," sprak de geschiedenis lerares. "Mijn pleegvader zal ze leren." Ze pakte een notitie-blokje en een pennetje en maakte wat notities. Er was nog ergens een kelder waar alleen zij toegang tot had. 139

We liepen naar de kelder toe, wat meer een soort garage was. Er stond hier ook nog een enorm grote en vreemde machine. "Nu maar hopen dat ik hem aan de gang kan krijgen," sprak de geschiedenis lerares. We gingen beiden de machine in, en in de cockpit begon ze op allerlei knopjes te drukken. Na een tijdje kreeg ze hem aan de praat, en ze bleek er heel verheugd over te zijn, net als ik. Ze begon het ding uit de garage te sturen, en even later kon het ding over een schuine helling naar beneden op de rails terecht komen. "Ziezo," sprak ze, "in orde." Ik glimlachte. Ze begon nu het ding pas echt op te starten, en al snel gingen we vanuit het stationnetje de tunnel in. Gelukkig was de tunnel goed schemerig verlicht. Hier en daar waren lampjes. Er was geen overbelichting. Alles was goed verdeeld, en de lampjes waren op goede afstand van elkaar verwijderd. De vreemde machine kon hoge snelheden bereiken, en zo duurde het niet lang of we schoten er doorheen, op naar de paradijs-eilanden. Wel moesten we hiervoor vele uren door de tunnel heen, en ik hoopte maar dat er onderweg niets aan de machine zou mankeren. Ik zou niet graag vast willen 140

zitten ergens midden in zo'n tunnel onder de oceaan. Na een tijd was ik geheel mijn besef van tijd kwijt, en ik voelde me ook anders. Ik had geen idee waar we nu waren. Alles ging gelukkig goed, en na een tijdje stapten we uit op een stationnetje onder de paradijs-eilanden. Met een lift konden we naar boven. De geschiedenis lerares leidde mij naar een zaaltje met een voorstelling waarin de beroemde piratenkapitein Wak zou optreden. De hele zaal zat vol met zwarte kappen. We gingen ergens achteraan zitten. Na een tijdje kwam kapitein Wak op het podium, nam zijn hoed even af en lachte breeduit. Hij begon toen honderduit over zijn avonturen te praten, wat hij allemaal had meegemaakt, maar noem het maar gerust opscheppen. Ik had nog nooit in mijn leven zo'n grote opschepper gezien. Hij gaf dat ook wel toe, maar hij zei dan dat als je ooit geconfronteerd wordt met grote opscheppers, zorg er dan voor dat je zelf de grootste opschepper bent. De verhalen haalde hij dus uit zijn zak. Het rolde gewoon zijn zakken uit, en uit zijn hoed. Daarna deed hij wat tovertruukjes. Ook wist hij veel over mensen te 141

vertellen. Hij kon gedachten lezen en de toekomst voorspellen, als een orakel. Het werd een onvergetelijke avond. Het mooiste moment was nog dat hij aan het einde van de voorstelling naar mij toekwam en mij verwelkomde tot de tweede paarse streep, die van de zwarte kappen. Ik was nu één van de opscheppers, sprak hij, en hij gaf mij een medaille. Ik was met mijn hoofd in de wolken. 142

Hoofdstuk 7. De Geluksvogel Eén van de paradijs eilanden was genaamd "Het Eiland van de Gouden Dobbelsteen". In een bootje gingen we er naartoe. Het eiland stond vol met gebouwen en complexen die bereikt konden worden door trappen. Alles was onderverdeeld in verhogingen en verlagingen. Het hoogste deel van het eiland werd de gokstad genoemd. Het stond hier vol met gokpaleizen en andere soorten goktenten. Niets kon hier verdiend worden. Alles ging door gokken. Men zei dat een orakel mensen op die manier beloonde. Het orakel werd vereerd, en was genaamd de Gouden Dobbelsteen. Deze dobbelsteen zou alles weten, en als iemand bijvoorbeeld was bestolen of verkeerd behandeld, dan kon het in de gokstad worden gecompenseerd. De dobbelsteen zorgde er goed voor dat zij die anderen hadden afgescheept hier grote verliezen leden. Het stadje was daarom ook gevreesd door schurken, oplichters en criminelen. Toch trok het allerlei goudzoekers en geluksvogels aan omdat er zulke hoge prijzen gewonnen konden worden. Ook kapitein Wak scheen 143

uit dit stadje te komen. Hier woonden de gouden gokkers, hen van de vierde paarse streep, een soort hoge jokers. Ook ik wilde dit stadje bezoeken, want ik had het gevoel in bepaalde opzichten te zijn benadeeld en opgelicht in mijn leven, wat terugging tot een ver verleden. In plaats van erover te praten met een goudzoekende arts, zou ik toch liever een spelletje spelen op een goudgevende machine. En in dit stadje waren allerlei soorten gokspelletjes. Je kon het zo gek niet bedenken. Vaak gingen de gokspelletjes ook extreem ver. Bij sommige spelletjes kon je zelfs je leven verliezen. De geschiedenis lerares raadde mij aan zo ver mogelijk van die gevaarlijke gokspelletjes vandaan te blijven. Zij zou mij wel in de stad wegwijs maken, en laten zien welke spelletjes voor mij veilig waren en medicinaal. De gokdokter was in deze stad een begrip. De gebouwen in deze stad waren de hoogsten die ik ooit had gezien. Sommigen leken wel eindeloos. Op een zekere dag was er een grote invasie op de paradijs eilanden. Er was een groot spookschip gekomen, genaamd : 't Zalige Woord. De spoken van 144

dit schip waren van een vreemde religieuze secte. Zij vereerden een kikker die aan een kruis hing. Deze kikker zou een ieder die in hem geloofde slapend rijk maken. Zij vielen ook het gokstadje binnen, maar zij begonnen de gevaarlijke gokspelletjes van het stadje te spelen, en velen van hen verloren het leven. Nu, als je als spook je leven verliest, dan heb je het ook goed verloren. De overgeblevenen wisten niet hoe snel ze weer zouden wegkomen op hun spookschip 't Zalige Woord. Niemand begreep overigens hoe ze met het schip door de stormen en orkanen van de Stille Bloemen Zee waren gekomen. Maar ja : Spookschepen zijn spookschepen. Ik merkte dat het systeem niet helemaal waterdicht was. Maar ja : dat noemden ze de volmaaktheid van de onvolmaaktheid. Later bleek het een grap te zijn geweest van kapitein Wak zelf. Dat gebeurde wel vaker op twintig Augustus, de dag van de gouden jokers. Op deze feestdag hield men altijd elkaar voor de gek. Deze datum werd aangehouden als de datum waarop kapitein Wak eens bij het eiland Dakzand de artselijke vloot innam. Vanuit het Eiland van de Gouden Dobbelsteen waren 145

er ook gouden bruggen naar andere paradijs eilanden in de buurt. Alleen als men een reis naar zo'n eiland had gewonnen in het gokstadje kon men over de gouden brug er naartoe. Er was geen andere manier. Men kreeg toegang op zo'n brug door een klein gouden kaartje. Op dit kaartje was ook vermeld voor hoe lang het verblijf geldig was. Soms was dat heel kort, en soms lang, oplopend tot onbeperkt. Wapengebruik ging eigenlijk precies hetzelfde. Alleen de gouden gokkers of gouden jokers waren bevoegd een wapen te hebben, en dit kon alleen maar werken door het wapen te activeren met zulke kleine gouden kaartjes. Wapengebruik was dus verbonden aan toegang tot bepaalde eilanden. Dit was ook de reden waarom de zwarte kappen geen wapens mochten gebruiken. Zij waren pas van de tweede paarse streep, terwijl wapengebruik pas mogelijk was vanaf de vierde paarse streep. Ik besefte dat de geschiedenis lerares daarom ook minstens de vierde paarse streep had, want zij had in het stationnetje onder het huis van haar pleegvader een wapen getrokken om de zwarte kappen tot orde te roepen, tenzij ze dit onbevoegd deed. De vraag 146

was ook natuurlijk of ze het wapen wel zou kunnen gebruiken indien nodig. Ik had het niet gezien, maar om het daadwerkelijk te kunnen gebruiken zou zij dus gouden kaartjes bij zich moeten hebben om het te kunnen activeren. Daarom konden ook alleen hen van de gouden gokkers binnen treden in de legermacht en de politie macht. Wapengebruik was dus alleen voor diep ingewijden binnen het paarse complot. De eilanden waar de bruggen naartoe leidden werden de boeren eilanden genoemd. Hier zouden de gokboertjes en de gouden boertjes wonen. De geschiedenis lerares vertelde mij veel over de eilanden. Ze vertelde ook dat eens in de zoveel tijd de Rechte Bloemen Zee zou komen om alles te zuiveren door een grote overstroming. De Stille Bloemen Zee was ook slechts een druppel vergeleken met de Rechte Bloemen Zee. De Stille Bloemenzee omhulde deze zee, zoals de Grote Bloemenzee de Stille Bloemenzee omhulde. Wanneer de Rechte Bloemen Zee zou overstromen en zich zou vermengen met de Stille Bloemenzee, dan zouden ze in een onderzeeboot moeten. Op een 147

dag was het zo ver. Overal gingen alarms af, en we moesten allemaal naar een reusachtige onderzeeboot die ergens op het eiland stond. Elk eiland had zijn eigen onderzeeboot. De geschiedenis lerares wist wel waar het was, en leidde mij naar het reusachtige schip. Iedereen stond te dringen bij het schip. In de verte waren al reusachtige golven te zien die op ons af kwamen. Er was niet veel tijd. Het schip had gelukkig meerdere ingangen, en daarom ging het in goed tempo. Toen ik in de onderzeeboot was binnengekomen keek ik mijn ogen uit. Een matroos leidde ons naar een bepaalde gang waarin we beiden een eigen kamer kregen, naast elkaar. Het waren hele gezellige kamertjes met een bed. Ook had elke kamer zijn eigen tafel en wat stoelen. De geschiedenis lerares nodigde mij uit in haar kamer, zodat ze verder kon vertellen. Ik luisterde aandachtig naar haar. Eigenlijk vergaten we de overstroming geheel. Alles ging tamelijk rustig en gepland. De geschiedenis lerares vertelde dat de onderzeeboot naar het Rechte Bloemenzee gebied zou gaan. De overstroming zou nogal lang duren namelijk, en het schip zou genoodzaakt zijn aan te 148

leggen bij de natuur eilanden in dit zeegebied. Op deze eilanden zouden kannibalen wonen. Dit was voor mij de druppel die de emmer deed overlopen. Het angstzweet begon bij mij uit te breken, en ik begon echt voor de eerste keer weer terug te verlangen naar mijn baan op het toneel. Ik wilde weer toneelspeler worden, of werken in een patatkraam, of beiden, voor de afwisseling. Alles beter dan dit. De geschiedenis lerares keek mij aan en gaf mij een gouden sleutel. "Dit is een sleutel voor een magische lift in de onderzeeboot," sprak ze. "Het kan magisch terug gaan naar het verleden naar elk gewenst punt. Alleen geschiedenis leraressen hebben zo'n sleutel," sprak ze. "Oh, weer zo'n hogere paarse streep ?" sprak ik cynisch. Ik had het helemaal gehad met deze idiote wereld van het paarse complot. Ik werd stapelgek van dit paarse complot, want het scheen allemaal tegen mij gericht te zijn. Ik greep de sleutel uit haar hand en riep woest : "En waar is die magische lift dan ? Breng me er naartoe." Ze deed de deur open en sprak : "Volg mij." Ik liep achter haar aan, en we moesten even de gang door, totdat we op een andere 149

gang kwamen die in een bocht liep. Na een tijdje kwamen we bij de magische lift aan. "Open de deur," sprak ze. Ik stak de sleutel in het sleutelgat en draaide de deur open. Beiden gingen we naar binnen. Even toetste ze wat in op het knoppensysteem aan de wand waarboven een scherm was. Op het scherm verscheen mijn hele verleden. "Waar wil je naartoe ?" vroeg ze. "Naar huis," sprak ik emotioneel. "Ik speel liever met kannibalen op het toneel, dan in het echt." "Ik begrijp het," sprak de geschiedenis lerares. "Ik moet hier echt weg," sprak ik, terwijl ik haar op haar voorhoofd kuste. "Ik zal je missen," sprak ze. "Wil jij niet met me mee ?" vroeg ik. "Ik zou niet graag willen dat je eindigde in de pan." Ze schudde haar hoofd. "Ik moet hier blijven," sprak ze. Ik was helemaal klaar met het paarse complot. Ik had het gevoel dat ik niet meer kon ademen, alsof ik verdronk. Vlug typte de geschiedenis lerares nog wat in op het knoppenstelsel. "Ik moet nu gaan," sprak ze toen. 150

"Alles is in orde." Toen opende ze de deur van de lift, en ging eruit, terwijl ze de deur achter haar sloot. Opeens werd het zwart voor mijn ogen, of de lift was totaal donker. Ik voelde me in een diepe slaap glijden. Ik werd wakker en keek recht in het gezicht van de secretaresse van het toneel. "Mijnheer Windesheim, wordt het geen tijd dat u een ander beroep kiest ?" vroeg de secretaresse vriendelijk. Ik schudde mijn hoofd : "Nee, ik houd van mijn baan bij het toneel. Voor de afwisseling heb ik misschien een bijbaantje nodig, bij een patatkraam ofzo." "Er zijn veel mogelijkheden," sprak de secretaresse. "Nee, nee, het is goed zo," sprak ik. De volgende dag ging ik fluitend en vol frisse moed naar het toneel. Ik was de gelukkigste mens van de wereld, een ware geluksvogel. Einde 151

__________________________________________ RNL-POCKETS REEDS EERDER VERSCHENEN : __________________________________________ 1 HET OORLOGS-SPEL 2 DE TUIN VAN MEVROUW VAN DALEN 3 PLANTEN VAN VLEES 4 ZIJN HUIS STOND IN DE WEG 5 HET SURINAAMSE DAGBOEK 6 DE EVOLUTIE VAN DE HEMEL 7 FABRIEKEN AAN ZEE 8 DE INDIAANSE AVONDEN 9 DE BRUG VAN HEIMDAL 10 HET METALEN EI 11 DE POPPENMAKER VAN HIROSHIMA 12 SOBIBOR – DE LAATSTE JAGER 152

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
  61. 61
  62. 62
  63. 63
  64. 64
  65. 65
  66. 66
  67. 67
  68. 68
  69. 69
  70. 70
  71. 71
  72. 72
  73. 73
  74. 74
  75. 75
  76. 76
  77. 77
  78. 78
  79. 79
  80. 80
  81. 81
  82. 82
  83. 83
  84. 84
  85. 85
  86. 86
  87. 87
  88. 88
  89. 89
  90. 90
  91. 91
  92. 92
  93. 93
  94. 94
  95. 95
  96. 96
  97. 97
  98. 98
  99. 99
  100. 100
  101. 101
  102. 102
  103. 103
  104. 104
  105. 105
  106. 106
  107. 107
  108. 108
  109. 109
  110. 110
  111. 111
  112. 112
  113. 113
  114. 114
  115. 115
  116. 116
  117. 117
  118. 118
  119. 119
  120. 120
  121. 121
  122. 122
  123. 123
  124. 124
  125. 125
  126. 126
  127. 127
  128. 128
  129. 129
  130. 130
  131. 131
  132. 132
  133. 133
  134. 134
  135. 135
  136. 136
  137. 137
  138. 138
  139. 139
  140. 140
  141. 141
  142. 142
  143. 143
  144. 144
  145. 145
  146. 146
  147. 147
  148. 148
  149. 149
  150. 150
  151. 151
  152. 152
Home


You need flash player to view this online publication