Nederlands English
De verwachting van de gelovigen van nu is de wegrukking, in 1 Thessalonicenzen 4:17 wordt dat moment beschreven. In veel kringen wordt deze gebeurtenis aangeduid als de opname van de gemeente. De overleden gelovigen zullen eerst opstaan en tegelijkertijd, samen met hen die tot dat moment nog leven, weggerukt of weggegrist zullen worden om de Heer te ontmoeten in de lucht.

De wegrukking


Page 0
Page 6
INLEIDING De verwachting van de gelovigen van nu is de wegrukking. In veel kringen wordt deze gebeurtenis aangeduid als de opname van de gemeente. Beide termen hebben uitleg nodig. Zelf geef ik de voorkeur aan de wegrukking, omdat dit het beste benadert wat de Schrift zelf over deze gebeurtenis zegt. Het voordeel van het aanduiden van een gebeurtenis met een specifieke term, is dat het ons spreken erover vergemakkelijkt. Het nadeel ervan is dat we daardoor andere Schriftplaatsen, die over dezelfde gebeurtenis gaan, kunnen missen, omdat daar andere terminologie wordt gebruikt. Wegrukking of opname van de gemeente? Beide begrippen zijn gebaseerd op 1 Thessalonicenzen 4. Daar wordt dit moment beschreven, dat ik in de hierna volgende hoofdstukken nog uitgebreider zal gaan behandelen. Kort gezegd wordt hier door Paulus voorzegd, hoe bij de wederkomst van Christus, de overleden gelovigen eerst zullen opstaan en tegelijkertijd, samen met hen die tot dat moment nog leven, weggerukt of weggegrist zullen worden om de Heer te ontmoeten in de lucht (1 Thess.4:17). De NBG zegt hier weggevoerd worden en zowel de Statenvertaling als de Herziene Statenvertaling, vertalen hier met opgenomen worden. Wellicht komt daar het woord opname vandaan. Zoals dit vertaald is, doet het ons denken aan de geschiedenis van de hemelvaart van Jezus (Hand.1:9). Daar wordt een Grieks woord gebruikt dat inderdaad betekent: opheffen of opnemen en zo is dit ook vertaald in de genoemde vertalingen. Uit het verband van Handelingen 1:9 blijkt echter, dat de hemelvaart, die hier beschreven wordt, een rustige en geleidelijke wegvoering betreft. 5 Weggrissen of wegrukken Maar in 1 Thessalonicenzen 4:17 wordt een ander woord gebruikt, dat meer te maken heeft met grijpen, (weg)grissen of wegrukken. Het wordt in verband gebracht met geweld (Matth.11:12): - de geest die Filippus van het ene op het andere moment weggriste (Hand.8:39); - Paulus die weggerukt werd tot in de derde hemel (2 Kor.12:2,4); - iemand uit het vuur redden door hem daaruit weg te rukken (Jud.:23) - en het roven van iets (Matth.12:29, 13:19; Joh.10:12). De overeenkomst is dat het bij alle voorkomens gaat om iets wegnemen door een snelle beweging. Overeenkomst Bij de diverse toepassingen van het begrip, dringt de overeenkomst met de wegrukking zich op: het wegnemen van Filippus door de geest, Paulus die naar de hemel wordt weggevoerd en iemand redden door hem weg te rukken. Maar ook het roven is veelzeggend in verband met 1 Thessalonicenzen 4. Want in 1 Thessalonicenzen 5 vervolgt Paulus zijn betoog en gaat hij nader in op het tijdstip van de wegrukking. Hij zegt daarover: 1 Thessalonicenzen 5 2 want jullie weten zelf nauwkeurig, dat de dag van de Heer zó komt, als een dief in de nacht. 6
Page 8
Wel of niet ‘als een dief’? Uit de volgende verzen blijkt dat de Heer zal komen als een dief in de nacht voor degenen die Hem niet verwachten, maar dat het voor zijn lezers anders zit (1 Thess.5:3-4). Voor degenen die Hem niet kennen, komt de Heer “als een dief in de nacht”. De Heer gaat namelijk net als een dief dat doet, iets wegnemen, namelijk zijn ecclesia (>gemeente). Het zal een heimelijke gebeurtenis zijn, die de wereld overvalt, want zij zijn in duisternis (1 Thess.5:4). Het is een vergelijking “als een dief”, omdat een dief iets wegneemt wat hem niet toebehoort en de Heer juist iets wegneemt wat Hem wél toebehoort. Op deze verzen zal ik later nog uitgebreid terugkomen. Voor zover men binnen het christendom gelooft in een wegrukking (of: opname van de gemeente), baseert men dit meestal slechts op enkele teksten. Natuurlijk het eerdergenoemde 1 Thessalonicenzen 4 en daarnaast 1 Korinthe 15:51-52. Maar is dat niet wat mager? Zou je in de brieven van Paulus, die het geheim, dat Christus en Zijn lichaam één zijn onthult, niet veel meer verwachten? De wegrukking handelt immers over de toekomst van de ecclesia en onze hoop. En van Christus wordt gezegd dat Hij vanwege de vreugde die Hem was voorgesteld, het kruis heeft verdragen en de schande heeft veracht en nu is gezeten aan de rechterhand van de troon van God (Hebr.12:2). Alles heeft God aan Hem onderworpen (Hebr.2:8) en Hij wacht nu op het moment dat daadwerkelijk alles aan Hem onderschikt zal worden (Hebr.10:13). Startpunt Maar let op! De taak van het onderschikken van het heelal zal Christus Jezus niet in Zijn eentje vervullen, maar dat deelt Hij met een gezelschap, zij die Hem toebehoren: de ecclecia, die Zijn 7 lichaam is (Ef.1:22-23). De wegrukking zal hiervoor het startpunt zijn. De Heer zelf verlangt dus eveneens naar het moment van de wegrukking! Het mag dan ook niet verbazen dat er veel meer dan ‘enkele teksten’ zijn die spreken over deze gebeurtenis en wat daarmee samenhangt. Daarover meer in de volgende hoofdstukken. 8
Page 10
1. Doden in Christus en levend overgeblevenen Er zijn verschillende manieren om een thema zoals ‘de wegrukking’ te behandelen. Je kunt alle Schriftgedeelten behandelen in de volgorde waarin het nieuwe testament die geeft. Je zou ook een aantal vragen kunnen beantwoorden, zoals: wie, wat, waarom, wanneer en hoe? Het is net als met het leggen van een puzzel, waar begin je? En dat zal voor iedereen anders zijn. Maar het uiteindelijke doel is het compleet maken van de puzzel. Ik zal de Schriftgedeelten hier in (nogal) willekeurige volgorde bespreken, maar wel zo compleet mogelijk. Bemoedigen omtrent de ontslapenen 1 Thessalonicenzen 4 13 Maar wij willen niet dat jullie onwetend zijn, broeders, wat betreft hen, die ontslapen zijn, opdat jullie niet bedroefd zullen zijn, zoals de overige mensen, die geen hoop hebben. 14 Want indien wij geloven, dat Jezus stierf en opstond, zal God ook zó hen, die ontslapen zijn, door Jezus, leiden samen met Hem. 15 Want dit zeggen wij tot jullie met een woord van de Heer, dat wij de levenden, die overblijven tot in de parousia van de Heer, absoluut niet degenen die ontslapen zijn zullen inhalen… Paulus wilde de Thessalonicenzen bemoedigen omtrent degenen die al ontslapen waren (:13). Hij had hen verteld over de wegrukking en blijkbaar leefde onder hen het idee dat de gelovigen die al waren overleden geen deel zouden hebben aan deze gebeurtenis. Wat Paulus in dit gedeelte aan hen bekend maakt, is, dat op het moment van de wegrukking, de doden eerst 9 zullen opstaan en degenen die levend overblijven hen niet zullen voorgaan, maar bij hen zullen aansluiten. Jezus stierf en stond op en zo zal God ook de ontslapen gelovigen opwekken. Parousia Het Griekse woord parousia in vers 15, wordt meestal vertaald met komst of wederkomst. Letterlijk betekent het aanwezigheid. Het staat tegenover apousia (= afwezigheid, Fil.2:12). Het wijst op méér dan het moment van Zijn komst, ook op de periode erna. Zoals we eveneens spreken over Zijn eerste komst, die niet slechts Zijn geboorte inhoudt, maar Zijn hele aardse wandel tot Zijn dood en opstanding. De aartsengel 1 Thessalonicenzen 4 16 want de Heer zelf zal in een commando, in de stem van de overste van de boodschappers en in de bazuin van God, neerdalen vanaf de hemel, en de doden in Christus zullen eerst opstaan. Op het eerste deel van dit vers zullen we later nog terugkomen als we het tijdstip van de wegrukking bezien, want de overste van de boodschappers blijkt de aartsengel te zijn (zie Statenvertaling en NBG) en die aartsengel zegt ons iets over het moment waarop dit plaatsvindt. In 1 Thessalonicenzen 4:15 zagen we al dat degenen die levend overblijven tot het moment van Zijn komst, hen die al ontslapen zijn niet zullen inhalen (>voorgaan). En dat wordt hier bevestigd: de doden in Christus zullen eerst opstaan. 17 Vervolgens zullen wij, de levenden die overblijven, tegelijkertijd samen met hen weggerukt worden in 10
Page 12
wolken, tot ontmoeting van de Heer in de lucht. En zó zullen wij altijd samen met de Heer zijn. Overlevenden of levend overgeblevenen? Er zullen er zijn die nog leven op het moment van Zijn parousia. Sommige vertalingen geven hier in plaats van de levenden die overblijven weer met de levenden, die overleven. Het woord dat hier wordt gebruikt, bevat het woord leven niet, maar is opgebouwd uit RONDOM + ONTBREKEN. Vandaar dat ik de voorkeur geef aan de levenden die overblijven. Zij zijn weliswaar overlevenden ten opzichte van degenen die al ontslapen zijn, maar men concludeert wel eens de verkeerde dingen op basis van het vertaalwoord overlevenden. Bijvoorbeeld dat deze overlevenden de grote verdrukking hebben overleefd. Dat staat hier niet en kun je ook niet uit dit woord opmaken. Vandaar dat ik de voorkeur geef aan bovenstaande vertaling. Meer hierover als we het tijdstip van de wegrukking bezien. Wegrukking 1 Thessalonicenzen 4:17 is één van de Schriftplaatsen waar wordt gesproken over weggerukt worden. Daar is dan ook de term de wegrukking van afgeleid. De doden zullen opstaan en degenen die levend zijn overgebleven zullen gelijktijdig samen met hen worden weggerukt of weggegrist. Dit zal uitermate snel gebeuren, zullen we zien in andere Schriftgedeelten en vandaar: een wegrukking. 1 Thessalonicenzen 4 18 Bemoedig elkaar dus met deze woorden! Dit zijn de woorden die Paulus ons doorgeeft met betrekking tot overleden medegelovigen. Hoe vaak heeft u dit gehoord op een begrafenis? Is het niet zo dat men een heel ander zicht heeft op 11 wat ‘dood’ is? Een mens heeft een onsterfelijke ziel, zo wordt alom geredeneerd en de overledene zou nu juichen voor Gods troon. Paulus zegt iets anders. De doden slapen en zullen bij Zijn komst worden opgewekt en tegelijkertijd met de levend overgeblevenen de Heer ontmoeten in de lucht! 2. Wij zullen allen veranderd worden Hoewel 1 Thessalonicenzen 4 en 1 Korinthe 15 de bekendste Schriftplaatsen zijn die spreken over de wegrukking, is niet alles wat er in deze gedeelten staat even bekend. Reden te meer om beide passages te behandelen en ook als eerste, omdat veel van wat we in deze gedeelten lezen op andere plaatsen terugkomt. Opstanding van doden 1 Korinthe 15 50 Maar dit zeg ik met nadruk, broeders: vlees en bloed kunnen het koninkrijk van God niet als lotbezit ontvangen en ook niet ontvangt de vergankelijkheid de onvergankelijkheid als lotbezit. 1 Korinthe 15 is een lang hoofdstuk en hier zijn we al in vers 50. Het hoofdstuk spreekt uitgebreid over de opstanding van doden. Ook in vers 50 gaat het over opstanding. Vlees en bloed (onze lichamen) kunnen het koninkrijk van God niet als lotbezit ontvangen. Een lotbezit of lotsdeel is dat wat iemand wordt toebedeeld en wat hij als bezit ontvangt. Dat kan een erfenis zijn en zo wordt het dan ook vertaald in vertalingen als de Statenvertaling en de NBG. Op zich is dit een prima woord om te gebruiken, zolang we maar weten waar we het over hebben. God geeft een erfenis of erfdeel, 12
Page 14
maar sterft natuurlijk niet bij het geven van ons deel, zoals bij ons het geval is bij een erfenis. Daarom geef ik de voorkeur aan het woord lotbezit of lotsdeel. De gelovigen van nu, die behoren tot het lichaam van Christus, zijn één met Hem en zullen delen in Zijn heerschappij. God heeft de hele schepping gegeven aan Zijn Zoon, als Zijn bezit (Ps.8:7; Hebr.2:6-8). En wij delen in die positie en zijn samen-lot-bezitters van Christus (Rom.8:17). Dat het een lotbezit is, betekent ook dat God het ons doet toevallen. God geeft het zonder dat de mens daarin een aandeel heeft. Hij heeft het zo bepaald, het is ons lot (Spr.16:33). Zoals het land Kanaän onder de Israëlieten verdeeld werd door loting (Joz.18:10; Hand.13:19) en elke stam zo zijn lotsdeel ontving. Vlees en bloed kunnen dat Koninkrijk niet ontvangen. Ons huidige lichaam is onderworpen aan de vergankelijkheid en kan daarom niet de onvergankelijkheid ingaan. Daarom ontvangen wij een nieuw lichaam. Geheimen 1 Korinthe 15 51 Neem waar, ik zeg jullie een geheim. Wij zullen niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden. Wat Paulus hier bekend gaat maken, behoort tot de geheimen of verborgenheden die hij van de Heer Zelf ontvangen heeft. In 1 Thessalonicenzen 4:15 zegt hij: “want dit zeggen wij tegen jullie met een woord van de Heer”. De geheimen die Paulus bekendmaakt, zijn door Christus Jezus Zelf aan Hem doorgegeven. Het zijn zaken die niet eerder bekend werden gemaakt aan mensen (Ef.3:5), ze zijn de aeonen (>wereldtijdperken) verborgen 13 geweest (Kol.1:26). Over de gebeurtenis van de wegrukking is dus ook niet door de profeten van Israël geprofeteerd. Het was tot dan toe verborgen in God (Ef.2:9) en werd als eerste aan Paulus onthuld. Paulus gaat hier iets soortgelijks openbaren als in 1 Thessalonicenzen 4. In dat hoofdstuk ligt het accent op de ontslapenen. Paulus wilde immers zijn lezers bemoedigen wat betreft hen die ontslapen zijn (:13). In 1 Korinthe 15 ligt de nadruk op degenen die levend overblijven tot in de parousia (>komst) van de Heer. Niet allen zullen ontslapen en degenen die niet ontslapen zijn op dat moment, maar nog leven, zullen veranderd worden. Ondeelbaar ogenblik 1 Korinthe 15 52 In een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, in de laatste bazuin… De doden zullen razendsnel veranderd worden. In 1 Thessalonicenzen 4 heet het daarom weggerukt worden. Hier heet het: veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik. De weergave ondeelbaar ogenblik is in het Grieks slechts één woord: atomos. Daar herkennen we natuurlijk het woord atoom in. Men dacht blijkbaar dat het kleine deeltje in de materie dat men ontdekt had, niet te delen was en noemde het daarom atoom. In een oogwenk? Andere vertalingen geven in plaats van oogwenk weer met: ogenblik of: in knippering van oog. Dan zou het een aanvulling zijn op het ondeelbaar ogenblik en een nadere uitleg met betrekking tot de snelheid waarmee het plaatsvindt. 14
Page 16
In het Grieks staat er “en ripē ophthalmou” Het woord ripē dat vertaald is met knippering of wenk betekent: gooien of werpen. Ophthalmou betekent: blik of oog. Het zou dan ook vertaald kunnen worden met “(in het) werpen van een blik”. Zou het wellicht te maken hebben met het moment dat we de Heer zullen zien? Vergelijk onze uitdrukking: een blik werpen. Op het moment van de wegrukking, als wij veranderd worden, zullen we Hem meteen op dat moment zien. Wij worden weggerukt tot een ontmoeting van de Heer in de lucht (1 Thess.4:17). Zij die nog leven, worden veranderd in (het blazen van) de laatste bazuin. Sommigen concluderen hieruit dat dit de zevende en laatste bazuin uit Openbaring 8-10 betreft, maar dat kan niet, want die serie bazuinen vindt (jaren) later plaats. Er zijn vele gelegenheden in de Schrift waarop de bazuin klinkt. Die van Openbaring 8-10 en 1 Korinthe 15 zijn onderscheiden reeksen. Bij zorgvuldig lezen zien we dat het hier in 1 Korinthe 15 twee bazuinen of bazuinstoten betreft. Twee bazuinen 1 Korinthe 15 52 …Want Hij zal de bazuin blazen, en de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden, en wij zullen veranderd worden. In vers 51 en het eerste deel van vers 52, ging het over degenen die nog leven bij het moment van de wegrukking. Zij zullen veranderd worden in de laatste bazuin. Dan staat er in het tweede deel van vers 52: want Hij zal de bazuin blazen, en de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden. Dit vindt dus plaats bij de eerste bazuin. Er wordt gesproken over twee bazuinen. Het is dezelfde volgorde als we lezen in (1 Thess.4:15-17): eerst worden de 15 doden opgewekt, daarna de levend overgeblevenen veranderd en vervolgens worden zij gelijktijdig weggerukt en gaan de Heer tegemoet. Aantrekken 1 Korinthe 15 53 Want dit vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen, en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen. Vlees en bloed (vergankelijkheid) kan het Koninkrijk niet ontvangen (onvergankelijkheid aandoen) en daarom staan de doden op en worden degenen die levend overblijven veranderd. Dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen. Let op, dat er niet staat “dit dode” of “dit gestorvene”, want het gaat hier om de doden in Christus, inclusief de levend overgeblevenen. Het woord dat vertaald wordt met aandoen wordt ook gebruikt voor het aantrekken van kleding (Matth.6:25, 22:11; Ef.6:14). Dat klinkt nogal laconiek en zo is het ook. De levende God verandert ons in een ondeelbaar ogenblik van rupsen in vlinders! 3. Van gedaante veranderd In het vorige hoofdstuk over 1 Korinthe 15, zagen we dat bij het moment van de wegrukking twee bazuinen zullen klinken, waarbij achtereenvolgens de doden in Christus overgankelijk zullen worden opgewekt en de op dat moment nog levende gelovigen zullen worden veranderd. De doden zullen opgewekt worden en een onvergankelijk lichaam ontvangen en het lichaam van de levend overgeblevenen zal worden veranderd in een onvergankelijk lichaam. 16
Page 18
Navolgers van Paulus Filippenzen 3 20 Want ons burgerschap is in de hemelen, van waaruit wij ook de Redder verwachten, de Heer Jezus Christus … De zin vangt aan met het woord want. Daarmee wijst Paulus op het voorgaande waarin hij zijn lezers oproept hem te volgen en anderen die zo wandelen als hij (:17). Ook elders vinden we deze aansporing (1 Kor.4:16) en voegt hij er aan toe: zoals ook in van Christus (1 Kor.11:1). Er waren in de ecclesia van Filippi, net zoals bijvoorbeeld onder de Galaten, leraren gekomen die predikten dat de gelovigen uit de natiën zich ook moesten laten besnijden en andere Joodse gebruiken onderhouden. Paulus noemt dit: de natiën dwingen zich te verjoodsen (letterlijk: Judaïseren), Galaten 2:14. Niet aardsgezind Paulus noemt deze leraren: vijanden van het kruis van Christus (:18). Omdat het kruis symboliseert dat alles is volbracht en zij, door de natiën te prediken bepaalde gebruiken te onderhouden, aangaven dat er nog iets aan het werk van Christus kon worden toegevoegd. “Hun god is de buik en hun heerlijkheid is in hun schaamte”, voegt Paulus er aan toe, respectievelijk verwijzingen naar koosjer eten en de besnijdenis. Zij zijn aardsgezind (:19). Volgt hen niet na, maar volg mij na en anderen die ook zo wandelen (:18). Want ons burgerschap is in de hemelen. Zij zijn aardsgezind, maar wij zijn burgers van een hemels Koninkrijk. In deze wereld zijn wij ambassadeurs van Christus (2 Kor.5:20), niet behorend tot deze wereld, maar van Hem. Getrokken uit de macht van de duisternis 17 en overgezet in het Koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde (Kol.1:13). Onze Heer is in de hemel en daarom zoeken wij de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn (Kol.3:1-2). Van gedaante veranderd Filippenzen 3 21 … Die het lichaam van onze vernedering van gedaante zal veranderen, gelijkvormig aan het lichaam van Zijn heerlijkheid … Vanuit de hemelen verwachten wij onze Redder: de Heer Jezus Christus, Die ons vernederd lichaam van gedaante zal veranderen. Want de Heer Zelf zal neerdalen vanaf de hemel (1 Thess.4:16) en de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden, en wij zullen veranderd worden (1 Kor.15:52). Wij ontvangen dan een lichaam dat gelijkvormig is aan Zijn verheerlijkt lichaam. Het lichaam zoals Hij heeft ontvangen in Zijn opstanding, ontvangen wij ook! Gelijkvormig aan Hem Romeinen 8 29 Want die Hij tevoren kende, bestemt Hij ook tevoren tot gelijkvormigen van de afbeelding van Zijn Zoon, opdat Hij de Eerstgeborene zou zijn onder vele broeders. 30 Die Hij echter tevoren bestemt, dezen roept Hij ook, en die Hij roept, dezen rechtvaardigt Hij ook; en die Hij rechtvaardigt, dezen verheerlijkt Hij ook. Op Romeinen 8 zullen we later nog terugkomen, want dit hoofdstuk beschrijft uitgebreid dat we bij de verlossing van ons lichaam in de positie van zonen zullen worden gesteld. We zullen als ecclesia (>uitroepsel) delen in alles wat Christus toekomt. 18
Page 20
De ecclesia die God uit de natiën verzamelt (Hand.15:14) zijn geroepenen naar Gods voornemen (Rom.8:28) en God heeft hen bestemd tot gelijkvormigen van het beeld van Zijn Zoon en Hij verheerlijkt hen. Alles is Gods werk, Hij heeft het van tevoren bepaald (3x in vers 29-30). Een metamorfose Filippenzen 3 21 …naar de inwerking, waarmee Hij ook alles aan Zichzelf kan onderschikken. Bij de wegrukking zullen de doden worden opgewekt en degenen die nog leven, worden veranderd. Zij ondergaan een metamorfose, een complete gedaanteverwisseling. Dat gebeurt met kracht, namelijk naar de inwerking (Grieks: energeian) waarmee Hij ook alles aan Zichzelf kan onderschikken. En Hij zal alles onderschikken (1 Kor.15:27-28; Ef.1:22-23). Zij die van Christus zijn, zijn eerstelingen (Rom.8:23) en zullen als eerste delen in het leven van dé Eersteling (1 Kor.15:23). Maar het verzamelen van de eerstelingen gaat aan het binnenhalen van de hele oogst vooraf en is daarvan de belofte! 4. Overkleed worden Ook in de 2e Korinthe brief spreekt Paulus over het moment van de wegrukking, maar dat wordt zelden gezien, omdat hij hier andere bewoordingen gebruikt dan in 1 Korinthe 15 en 1 Thessalonicenzen 4. Paulus spreekt hier over ons lichaam, de uiterlijke mens, die nu eenmaal aan het verderf (> de vergankelijkheid) is onderworpen (4:16). Hij ziet uit naar de heerlijkheid die wij zullen ontvangen (4:17). 19 Tent 2 Korinthe 5 1 Want wij weten, dat als ons aardse woonhuis van de tent afgebroken wordt… Paulus vergelijkt hier ons lichaam met een tent. Het “aardse woonhuis” waarin wij wonen, ons lichaam, is slechts een tijdelijke verblijfplaats, zoals een tent dat is. Vandaar dat het wordt afgebroken, zoals wij bij een dood lichaam eveneens spreken van ontbinden. Tent vs gebouw 2 Korinthe 5 1 …wij een gebouw vanuit God hebben, een woonhuis niet met handen gemaakt, aeonisch, in de hemelen. Als we sterven, zullen we dit lichaam weliswaar afleggen, maar God zal in de opstanding ons een nieuw lichaam geven. Dat lichaam is geen kortstondige woning, zoals een tent, maar wordt hier vergeleken met een gebouw en een woonhuis. Een tijdelijke tent tegenover een solide en vaste woonplaats. Dit lichaam is een aards woonhuis, maar het nieuwe lichaam hemels. Dit lichaam gaat een paar decennia mee, maar het opstandingslichaam zal onze woning zijn gedurende de aeonen (en verder). Dit lichaam, deze tent 2 Korinthe 5 2 Want ook in dit zuchten wij: wij verlangen ernaar met onze behuizing vanuit de hemel overkleed te worden. 20
Page 22
Het woord dat hier vertaald is met dit, is het Griekse toutō. Dat kan weergegeven worden met dit of met deze. Paulus verwijst hier naar de tent, of het lichaam. In dit lichaam zuchten wij. Of: in deze tent zuchten wij. Net als deze hele schepping is onderworpen aan zinloosheid en vergankelijkheid (Rom.8:20-21), zo zijn wij dat ook en daaronder zuchten wij. Paulus zegt hier dat wij ernaar verlangen om met onze behuizing vanuit de hemel overkleed te worden. Dat spreekt van het moment van de wegrukking, wanneer de levend overgeblevenen zullen worden veranderd. Hun “tent” wordt niet afgebroken, maar zij worden overkleed met hun behuizing vanuit de hemel. Niet sterven, maar veranderd worden 2 Korinthe 5 3 Omdat, wanneer wij het aantrekken, wij niet naakt bevonden zullen worden. Als wij het aantrekken, namelijk ons woonhuis uit de hemel, zullen wij niet naakt bevonden worden. Naakt spreekt hier van het sterven. Dan leggen we immers alles af. Maar als wij met onze behuizing vanuit de hemel bekleed worden, terwijl wij nog in dit lichaam zijn, worden wij overkleed. 4 Want ook wij, die nog in de tent zijn, wij zuchten bezwaard, omdat wij niet uitgekleed, maar overkleed willen worden… Dit vers lijkt erg op vers 2 waar Paulus al aangaf dat wij, nu we nog in dit lichaam zijn, zuchten. We zien uit naar het moment van de wegrukking, omdat, als we levend overblijven tot die gebeurtenis, niet zullen sterven. We worden dan in één keer overkleed met “onze behuizing uit de hemel”, ons nieuwe lichaam. 21 4 … opdat het sterfelijke door het leven verzwolgen zal worden. Het sterfelijke verzwolgen Uit wat Paulus hier zegt, blijkt wel dat hij het heeft over het moment dat de nog levenden bij de parousia van de Heer, zullen worden veranderd. Hij heeft het niet alleen over de doden, want dan zou hij hier kunnen zeggen: opdat het dode door het leven verzwolgen zal worden. Dat gebeurt óók, maar als hij het zo zou zeggen, zou het niet de hele lading dekken. Er zullen nog gelovigen leven op het moment van de wegrukking. Levend, maar niettemin sterfelijke mensen, dus vandaar: opdat het sterfelijke door het leven verzwolgen zal worden. Zoals hij zegt in 1 Korinthe 15:53: want dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aantrekken. 5. Het podium van Christus In het vorige hoofdstuk besprak ik het eerste deel van 2 Korinthe 5, waar Paulus spreekt over hoe de nog levende gelovigen op het moment van de wegrukking veranderd worden, doordat zij worden overkleed met een nieuw lichaam. Maar de uiteenzetting gaat nog verder, want Paulus bespreekt hier ook een belangrijke gebeurtenis die met de wegrukking zal samenvallen of hierop zal volgen. 2 Korinthe 5 5 Degene echter die ditzelfde uitwerkt in ons, is God, die ons het onderpand van de geest geeft. Garantie Het is God die alles bewerkt wat Paulus hiervoor beschreef. Daar komt geen mensenhand aan te pas. En God geeft ons ook het 22
Page 24
onderpand van de geest. Wij zijn verzegeld met de heilige geest van de belofte (Ef.1:13). We hebben het waarborg en de zekerheid ontvangen dat God deze dingen gaat vervullen. 2 Korinthe 5 6 Wij hebben altijd moed, ook al weten wij, dat, terwijl wij thuis zijn in het lichaam, wij buitenshuis zijn ten opzichte van de Heer. 7 Want wij wandelen door geloof, niet door waarneming. Thuis? Dit aardse lichaam is, hoewel tijdelijk, nu nog ons thuis. Zo lang wij nog in dit lichaam zijn, zijn we niet samen met de Heer (1 Thess.4:17). Toch hebben wij goede moed, want wij hebben Gods geest als onderpand ontvangen en mogen daardoor weten dat dit slechts een korte tijd is (2 Kor.4:17). Nu wandelen wij dan ook door geloof, in vertrouwen dat Hij Zijn beloften vervuld. Maar straks zullen we dat geloof verwisselen voor aanschouwen en bij de wegrukking in een ondeelbaar ogenblik Hem zien en Hem ontmoeten (1 Kor.15:51-52; 1 Thess.4:17). 2 Korinthe 5 8 Wij hebben echter moed en wij hebben welbehagen om veeleer buitenshuis te zijn uit het lichaam en bij de Heer thuis te zijn. 9 Daarom ook stellen wij er een eer in, hetzij thuis, hetzij buitenshuis, Hem welgevallig te zijn. Wandel Paulus zag er veeleer (>veel meer, liever) naar uit om bij de Heer thuis te zijn en dus niet meer in dit lichaam. Maar hoe dan ook, Paulus stelde er een eer in om de Heer waardig te wandelen (Kol.1:10; 1 Thess.2:12). Want hoewel dit lichaam tijdelijk is en dit 23 leven vergankelijk, zal ons aardse leven wel degelijk zijn uitwerking hebben op het hemelse. Dat zegt hij dan ook in het volgende vers. 2 Korinthe 5 10 Want wij moeten allen voor het podium van Christus verschijnen, opdat een ieder voor zichzelf als beloning zal ophalen voor dat wat hij door het lichaam verricht, hetzij goed, hetzij slecht. Geen rechterstoel Wij zullen allen verschijnen voor het podium van Christus. De gangbare vertalingen geven dit meestal weer met “de rechterstoel van Christus”. Maar Hij zal vanaf die plek geen recht over ons spreken, wij zijn immers gerechtvaardigd (Rom.5:1). Het Griekse woord dat vertaald is met podium, is bēmatos en dat betekent letterlijk zoveel als een opstap. In Handelingen 7:5 gaat het over Abraham, die hoewel in het beloofde land, daarin geen bezit had, zelfs geen voetstap. Het werk van de Heer Bij de bēma zal beoordeeld worden wat God in ons leven heeft kunnen uitwerken. Een ieder zal zijn eigen loon in ontvangst nemen naar zijn eigen arbeid (1 Kor.3:8). Die arbeid bestaat niet uit onze werken, maar wordt bekroond naar de mate waarin wij standvastig hebben gestaan op Zijn beloften en Zijn werk. Niet ons werk, maar het werk van de Heer. 1 Korinthe 15 58 Zodat, mijn geliefde broeders, wees standvastig, onverzettelijk, altijd overvloedig in het werk van de Heer. Jullie weten, dat jullie arbeid niet voor niets is in de Heer. 24
Page 26
Bij de bēma worden wij niet geoordeeld, maar worden onze werken beoordeeld. Dan zal niets verborgen blijven en zal ook bekend zijn met welk motief wij de dingen gedaan hebben. 1 Korinthe 4 5 Zodat: oordeel niet iets vóór de bestemde tijd, totdat de Heer komt, die ook de verborgen dingen van de duisternis aan het licht zal brengen, en die de raadslagen van de harten openbaar zal maken. En dán zal de lof van God aan een ieder komen. Goud, zilver en kostbare stenen, of: hout, hooi en stro In 1 Korinthe 3 zegt Paulus dat wij kunnen bouwen met goud, zilver en kostbare stenen. Dat wijst op onvergankelijke zaken en op wat God tot stand brengt. Of wij kunnen bouwen met hout, hooi en stro. Dat verwijst naar dat wat de mens voortbrengt aan werken en redeneringen. 1 Korinthe 3 12 En indien iemand op dit fundament bouwt met goud en zilver, kostbare stenen, hout, gras, stro, 13 van ieder zal het werk openbaar worden. Want de dag zal het duidelijk maken, omdat het door vuur wordt onthuld. En het is het vuur, dat ieders werk zal toetsen, van welke aard het is. 14 Indien iemands werk, dat hij erop bouwt, zal blijven, dan zal hij loon in ontvangst nemen. 15 Indien iemands werk verbrand zal worden, dan zal het verbeurd worden, en zelf zal hij gered worden, maar zó, als door vuur heen. 25 Onvergankelijk De redding van de gelovige is hier niet in het geding (:15), wij zijn verzegeld met Zijn geest (Ef.1:13). Wij zijn het ook niet zelf die geoordeeld worden, maar onze werken. Daarvan zal blijken of ze de toets kunnen doorstaan. Alles wat we in vertrouwen op Zijn werk hebben gedaan zal de toets doorstaan: goud, dat spreekt van de onvergankelijke God, zilver dat spreekt van de losprijs die Hij betaald heeft voor allen en kostbare stenen van Zijn veelkleurige wijsheid. Vergankelijk Hout(en delen) staat in een meervoud en spreekt van woorden van menselijke wijsheid (1 Kor.2:13), de zogenaamde “redeneringen van de wijzen” (1 Kor.3:20). Vernuftige constructies, maar net als hooi en stro (1 Petr.1:24) is het vergankelijk en zal het verdwijnen. In het beeld dat Paulus in 1 Korinthe 3 gebruikt, zal het verbranden: dan zal het verbeurd worden. Dat wil zeggen dat we het kwijtraken. Maar het is geen straf om dat te verliezen, ook dat is genade. Slechts wat er echt toe doet, dat is blijvend. Wij allen voor Zijn podium Paulus spreekt ook in Romeinen 14:10 over het podium van God. In dat verband gaat het erom dat wij ons niet zouden aanmeten dat de ander verantwoording aan ons schuldig is. Daarmee verheffen wij ons boven die ander en gaan als het ware op het podium zitten, de plek die alleen Hem toekomt. Maar straks zullen wij allemaal voor het podium van God gesteld worden en daarin zijn we allemaal gelijk. Erekrans Paulus noemt zijn lezers die gelovigen waren geworden doordat hij het evangelie aan hen mocht doorgeven: mijn erekrans (Fil.4:1; 26
Page 28
1 Thess.2:19). Daaruit blijkt dat God het werk beloond wat Hijzelf door Paulus gedaan heeft. Blijkbaar zal daar zichtbaar zijn hoe God ons gebruikt heeft om anderen met het evangelie te bereiken. Uit hoe Paulus het zegt, blijkt dat bij de bēma, de Filippenzen en Thessalonicenzen zullen fungeren als zijn erekrans. Zouden zij daar wellicht letterlijk in een kring om hem heen staan? Hoe dan ook: zij zullen voor Paulus een blijvende herinnering zijn aan zijn arbeid in de Heer (1 Kor.15:58). Wij zullen na de wegrukking, daar bij de bēma, met alle gelovigen voor het podium van Christus verschijnen en lof van Hem ontvangen. Dat wordt nog eens een geweldige samenkomst! 6. Samen-lot-bezitters van Christus Romeinen 8 is een lang hoofdstuk waarin onder andere wordt gesproken over ons leven op aarde tegenover de geweldige hemelse toekomst die wij hebben (Rom.8:18). Wij hebben nu nog een vernederd en vergankelijk lichaam, maar ons lichaam zal verlost worden en wij zullen veranderd worden en een nieuw lichaam ontvangen (Rom.8:23; Fil.3:20-21). De geest van de zoonstelling We zagen eerder al dat als garantie hiervan, God ons Zijn geest heeft gegeven (Ef.1:13) en dat is ook waar Romeinen 8 van spreekt. We leven weliswaar in het vlees en in een sterfelijk lichaam, maar dat is slechts tijdelijk (Rom.8:11). In dit lichaam zijn we “op reis” naar onze bestemming: onze roeping is dat wij zullen worden aangesteld als zonen van God. Een zoon is een erfgenaam, of beter gezegd: een lot(sdeel)-bezitter. De roeping van de ecclesia is, dat zij als het lichaam van Christus, samen met Hem, deze hele schepping onder één Hoofd gaat samenbrengen (Ef.1:10). 27 Geplaatst worden in die positie, heet in Romeinen 8: aangesteld worden tot zonen of korter gezegd: zoonstelling. Maar ook al zijn we nu nog in het vlees, Gods geest leidt ons. En die geest wordt in Romeinen 8 genoemd: de geest van de aanstelling tot zonen. Als toekomstige zonen van God, leidt Hij ons door Zijn geest naar die lotsbestemming. Romeinen 8 15 Want jullie namen niet een geest van slavernij in ontvangst tot vrees, maar jullie namen de geest van de zoonstelling in ontvangst, in welke wij roepen: Abba! Vader! Die wandel of reis naar onze geweldige toekomst, doen wij niet vanuit het vlees, vanuit onszelf, het is God die ons daarin leidt door Zijn geest. 16 De geest zelf getuigt samen met onze geest, dat wij kinderen van God zijn. Zijn woord Dat de geest getuigt, laat ons zien dat Gods geest tevens Zijn woord is (Joh.6:63). God spreekt tot ons door Zijn woord. En wanneer wij instemmen met dat woord, getuigt onze geest samen met Gods geest. Romeinen 8 17 En indien kinderen, dan ook lot-bezitters: lot-bezitters van God, en samen-lot-bezitters van Christus; wanneer wij namelijk samen lijden, is dat, opdat wij ook samen verheerlijkt zullen worden. 28
Page 30
Lot-bezitters Nu zijn wij nog kinderen, maar straks zullen wij ook lot-bezitters van God zijn. Lotbezitters ontvangen een lotsdeel. Wij delen in het bezit van de Vader! Dat het een lot-bezit is, wil zeggen dat het ons toevalt, het is ons lot, Hij heeft dat zo bepaald. Bij Israël was dat het land Kanaän dat zij als volk ontvingen en dat onder de stammen verdeeld werd door het lot te werpen (Joz.18:10; Hand.13:19). Zo ontvingen alle stammen hun lotsdeel van het land. Een lot-bezitter of zoon is zoveel meer dan een kind. Een kind is verwekt door de Vader, een zoon deelt in het bezit van de Vader! Samen-lot-bezitters We zijn lot-bezitters van God. Maar de zin in vers 17 gaat verder en vertelt ons wat wij precies ontvangen. We zijn samen-lotbezitters van Christus. Dat betekent dat wij samen met Hem ontvangen en alles wat Hij ontvangt, ook ons deel is! En aan Hem is het al gegeven, zowel wat in de hemelen is, als wat op de aarde is (Ef.1:10). Nu lijden wij nog en is deze heerlijke positie een verborgen positie. Christus is verborgen en miskend door de wereld en zo zijn wij dat eveneens, maar dat zal veranderen. Kolossenzen 3 1 Indien jullie dan samen met Christus opgewekt werden, zoek de dingen, die boven zijn, waar Christus is, die aan de rechterhand van God zit. 2 Wees de dingen gezind, die boven zijn, niet de dingen op de aarde. 3 Want jullie stierven, en jullie leven is verborgen, samen met Christus, in God. 4 Wanneer Christus geopenbaard wordt, die ons leven is, 29 dan zullen ook jullie samen met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid. Geopenbaard in heerlijkheid Nu is het leven dat wij al hebben ontvangen nog verborgen, net als Hij verborgen is, in de hemel. En daarom zoeken we de dingen die boven zijn, waar Hij is. Maar hier vinden we de belofte dat als Hij geopenbaard wordt, wij samen met Hem geopenbaard zullen worden. Daarvoor zullen we Hem tegemoet gaan bij de wegrukking, om met Hem te kunnen verschijnen in heerlijkheid. Dus als de Heer verschijnt aan Israël (en later aan de volkeren) en daarmee geopenbaard wordt (Zach.14:4), zullen wij daarbij zijn! 7. Zonen van God Wij delen in de positie van Christus. Zoals Christus nu verborgen en niet erkend wordt door de wereld, zo is dat eveneens met ons. Maar dat betekent ook, dat wanneer Christus Zijn positie gaat opeisen (Ps.2:8) en deze hele schepping gaat onderschikken, wij óók daarin zullen delen en met Hem zullen zijn. Als Hij wordt geopenbaard, worden wij met Hem geopenbaard in heerlijkheid: (Kol.4:4). We zijn samen-lot-bezitters van Christus. Gesteld worden in die positie heet in Romeinen 8: aangesteld worden tot zonen. Onze toekomstige heerlijkheid vormt een groot contrast met het lijden van de tegenwoordige tijd. Romeinen 8 17 En indien kinderen, dan ook lot-bezitters: lot-bezitters van God, en samen-lot-bezitters van Christus; wanneer wij namelijk samen lijden, is dat, opdat wij ook samen verheerlijkt zullen worden. 30
Page 32
18 Want ik reken dat het lijden van de huidige tijd niet waardig is ten opzichte van de heerlijkheid, die onthuld zal worden tot in ons. Niet waardig In deze huidige tijd lijden wij en is verborgen wie wij zijn. Dat lijden is, zoals het er letterlijk staat: niet waardig ten opzichte van de heerlijkheid die tot in ons onthuld zal worden. De meeste vertalingen geven weer dat het lijden niet opweegt tegen de toekomstige heerlijkheid, of iets dergelijks. Maar Paulus zegt het nog krachtiger, hij wil die twee niet eens vergelijken. Denk u eens in, dat al het lijden van deze wereld letterlijk in het niet valt bij de toekomstige heerlijkheid! En er is heel veel lijden, dat weten we allemaal. Hoe geweldig moet die toekomst dan wel zijn! Dat geldt voor ons als gelovigen, maar in het vervolg lezen we dat dit geldt voor de hele schepping. Tot in ons De meeste vertalingen geven het laatste deel van vers 18 weer met “heerlijkheid die aan ons onthuld zal worden”, of “…. voor ons onthuld zal worden”. Maar het staat er nog veel mooier, de heerlijkheid wordt tot in ons onthuld. Dat betekent dat we er zelf deel aan krijgen. Het is niet slechts iets dat voor onze ogen zichtbaar wordt, maar ook wij zelf worden verheerlijkt. Romeinen 8 19 Want het reikhalzend uitkijken van de schepping wacht op de openbaring van de zonen van God. De hele schepping is in afwachting van de onthulling van de zonen van God, van Christus en Zijn samen-lot-bezitters! 31 20 Want de schepping werd aan de zinloosheid onderschikt, niet vrijwillig, maar vanwege Hem, die haar onderschikt, op hoop, 21 dat ook de schepping zelf van de slavernij van de vergankelijkheid bevrijd zal worden tot in de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God. Onderschikt aan zinloosheid Het is God Zelf die de schepping aan de zinloosheid heeft onderworpen. Dat is niet de keuze van het schepsel, maar vanwege Hem. Dat betekent dat toen Adam en Eva van de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad aten, dit niet uit vrije wil van henzelf was (zo hebben ze het ongetwijfeld wel ervaren), maar dat God het zo beschikt heeft. Het moest zo gaan. Adam en Eva, behorend tot de schepping, waren aan de zinloosheid onderworpen. Tot onvergankelijkheid en vrijheid De schepping is aan de zinloosheid onderschikt, (met het oog) op hoop dat de schepping van de slavernij van de vergankelijkheid bevrijd zal worden. God werkt door middel van contrasten. Adam en Eva aten van de boom en kregen daardoor kennis van goed én kwaad. Die dingen zijn niet los verkrijgbaar. Door te weten wat kwaad is, weet een mens ook wat goed is en weet hij tevens het goede te waarderen. Zo is het eveneens met zinloosheid en vergankelijkheid. Doordat we weten wat dat is, zullen we ook werkelijk kunnen beseffen wat onvergankelijkheid en vrijheid is. Daarom heeft God de schepping aan de zinloosheid en vergankelijkheid onderworpen, zodat Hij haar daarvan kan bevrijden. 32
Page 34
Romeinen 8 22 Want wij weten, dat de gehele schepping samen zucht en barensweeën heeft tot nu toe. 23 En dat niet alleen, maar ook wijzelf, die de eersteling van de geest hebben, ook wijzelf zuchten in onszelf, de zoonstelling verwachtend, de verlossing van ons lichaam. Zwangere vrouw De schepping wordt hier vergeleken met een zwangere vrouw. Zoals ook uit Romeinen 1 blijkt dat God het mannelijke representeert en de schepping het vrouwelijke. Door opstanding verwekt God nieuw leven in de schepping. Dat is wat door de seksualiteit wordt uitgebeeld. Het lijden van de tegenwoordige tijd van de schepping (:18) wordt uitgebeeld door het zuchten en de barensweeën van een zwangere vrouw. Dat is zwaar en heftig, maar de schepping is in blijde verwachting, het zal uitmonden in nieuw leven. Christus heeft als Eersteling dat nieuwe leven ontvangen en wij zullen volgen als zonen van God, bij onze zoonstelling en met Hem geopenbaard worden. Dat is de openbaring van de zonen van God (:19). Die zoonstelling vindt plaats bij de verlossing van ons lichaam. Ook wij zuchten onder de vergankelijkheid van de schepping en daarom zien we uit naar dat geweldige moment van de verlossing van ons lichaam bij de wegrukking. Vanaf dat moment zullen wij, met Hem aan het Hoofd, deze hele schepping onderschikken. Opdat Hij de Eerstgeborene zou zijn onder vele broeders (8:29). Mannelijke zoon Overigens is dit niet de enige plaats waar gesproken wordt over de geboorte van zonen, of een zoon in verband met de wegrukking. In Openbaring 12 vinden we een visioen van een 33 zwangere vrouw die in barensweeën is (Opb.12:1). Voor deze vrouw, die hier de uitbeelding is van Israël, staat een draak (> Satan), die haar kind wil verslinden. Deze mannelijke zoon wordt, zodra hij geboren is, weggerukt tot God en Zijn troon (Opb.12:5). Later zullen we dit gedeelte nog uitgebreid behandelen. Hier volsta ik met te noemen dat de mannelijke Zoon een uitbeelding is van het lichaam van Christus. Zodra dat lichaam compleet is, zal hij worden weggerukt tot God en Zijn troon om de heerschappij op zich te gaan nemen. In Romeinen 8 wordt dus gesproken over de openbaring van de zonen van God en in Openbaring wordt een mannelijke zoon gebaard. De hele schepping Romeinen 8 spreekt niet alleen van onze bevoorrechte positie als eerstelingen, maar beschrijft tevens dat de hele schepping in barensnood is en daarvan bevrijd zal worden. Deze hele schepping zal delen in het leven dat Christus als Eersteling heeft ontvangen. De wegrukking zal het startschot zijn van een hele serie gebeurtenissen die we voornamelijk beschreven vinden in het boek Openbaring. Christus is dan niet meer verborgen, maar zal geopenbaard worden. Zo heet het boek dan ook: de Openbaring van Jezus Christus (1:1). Maar inmiddels moet toch duidelijk zijn dat waar Hij verschijnt, en wat Hij doet, wij als Zijn lichaam daarin delen (1 Thess.4:17; 1 Kor.12:12, Kol.3:4; enz.). Dus als de schepping door Hem verlost wordt van de vergankelijkheid, dan spelen wij daarin eveneens een rol! 1 Korinthe 15 22 Want net zoals in Adam allen sterven, zó zullen ook in de Christus allen levend gemaakt worden. 34
Page 36
8. Regeren met Christus Als we ons afvragen waarom we worden weggerukt, zijn daar meerdere antwoorden op te geven. Het antwoord dat voor ons misschien het meest voor de hand ligt, vinden we in de context van de gebeurtenissen hier op aarde. De wegrukking is namelijk geen op zichzelf staande gebeurtenis, maar vindt plaats in een turbulente periode waarin de ontwikkelingen elkaar snel zullen opvolgen. De wegrukking heeft een plaats binnen de gebeurtenissen met betrekking tot Israël, een periode van “vrede en zekerheid”, de grote verdrukking, de zeven zegels uit Openbaring 6, enz. Ik noem deze zaken hier slechts zonder ze uit te leggen, maar om er later op terug te komen als ik wat Schriftgedeelten wil bespreken die handelen over het tijdstip van de wegrukking. Één lichaam Maar we hebben tot nu toe gezien dat de wegrukking het moment is dat we in de positie geplaatst worden die onze lotsbestemming is. Dat richt onze blik niet op de omstandigheden hier op aarde, maar omhoog naar de hemel. We zullen aangesteld worden tot zonen van God en samen met Christus ons lotsdeel in ontvangst nemen: deze hele schepping! Wij zijn als het lichaam van Christus onlosmakelijk met Hem verbonden en bestemd om te regeren over hemelen en aarde. 1 Korinthe 12 12 Want net als het lichaam één is, en vele leden heeft, maar al de leden van het ene lichaam, die vele zijn, één lichaam zijn, zó ook de Christus. 35 De Christus Paulus gaat in deze hoofdstukken in de 1e Korinthe brief, uitgebreid in op de metafoor van het lichaam, dat, hoewel het zeer divers is met allerlei verschillende leden, toch één lichaam vormt. Dan zou je verwachten dat hij zegt: zó ook het lichaam van Christus. Maar Paulus zegt het nergens zo kort en krachtig als hier: zó ook de Christus. Hij noemt hier alle leden van het lichaam kortweg: de Christus. Één organisme De reden dat wij weggerukt worden, is dat we bij Hem horen, we zijn één met Hem. Als ik beschrijvingen zou gebruiken als: we zijn Zijn intimi, Zijn vertrouwelingen, of Zijn naasten, dan zouden die woorden te zwak zijn en onze verbondenheid met Hem tekort doen. We zijn één organisme (Rom.6:5), we zijn één lichaam met Hem! Eigenlijk zou je kunnen zeggen dat de situatie zoals die nu is, niet normaal is. Hoofd en lichaam zijn nog gescheiden en moeten verenigd worden. Vanaf de wegrukking zullen wij immers altijd samen met de Heer zijn (1 Thess.4:17). De wereld en engelen oordelen Paulus schrijft aan de Korinthiërs over het feit dat zij bij hun geschillen hun recht zochten bij aardse rechters (1 Kor.6:1). Hij reageert daarop verbaasd en geschokt. Blijkbaar beseften deze gelovigen niet wie zij waren en voor welke toekomst God hen bestemd had. 1 Korinthe 6 2 Of weten jullie niet, dat de heiligen de wereld zullen oordelen? En indien de wereld door jullie geoordeeld wordt, zijn jullie dan onwaardig voor de minste rechtbanken? 36
Page 38
3 Weten jullie niet, dat wij engelen zullen oordelen? (...) Broeders Paulus is verbluft dat broeders elkaar voor het gerecht sleepten en zich lieten oordelen door ongelovigen (6:6). Bedenkt dat een broeder een mede-erfgenaam of samen-lot-bezitter is (Rom.8:17), dus iemand met dezelfde roeping en toekomst. Een lid van hetzelfde lichaam. Wij zullen met Christus en onze medegelovigen gesteld worden over het heelal. We zullen de wereld en de engelen oordelen, want wij zullen hemelen en aarde onderschikken. Als je je dat beseft, dan ga je die ander1 toch niet voor een aardse rechtbank slepen? Paulus zegt als het ware: die rechter die je vraagt om recht te spreken, zal straks door jullie zelf gericht worden. Dan is het toch absurd wat jullie doen! Bestemd voor de troon Eerder wees ik al in verband met Romeinen 8 op het hoofdstuk Openbaring 12, waar wordt gesproken over de geboorte van een mannelijke zoon. Deze mannelijke zoon is een voorstelling van het lichaam van Christus, of korter gezegd: de Christus. Dit Schriftgedeelte geeft ons veel inzicht met betrekking tot de samenhang van de gebeurtenissen rond de wegrukking, dus zal nog uitgebreid besproken worden. Maar voor nu wil ik op één detail wijzen. _______________________________ 1 Ze zochten hun recht voor “onrechtvaardigen” (>ongelovigen) die een oordeel moesten uitspreken over een zaak tussen twee gelovigen. Blijkbaar bij de rechtbank, want Paulus refereert twee maal aan de rechtspraak/rechtbank (vers 2 en 4). Je kunt je op je recht beroepen in de maatschappij. Maar bij gelovigen onderling gelden er andere principes die hoger zijn dan je recht halen. 37 Openbaring 12 5 En zij bracht een mannelijke zoon voort, die op het punt staat alle natiën te hoeden met een ijzeren knots; en het kind van haar wordt weggerukt naar God, en naar Zijn troon. Heerschappij De mannelijke zoon wordt weggerukt tot God en Zijn troon. Dat laatste had er niet achter hoeven staan, als het alleen om het feit zou gaan dat de ecclesia wordt weggerukt. Maar het staat er wel, omdat het spreekt van de positie en taak van die mannelijke zoon. De ecclesia, het lichaam van Christus, is bestemd voor de heerschappij en daarom wordt de mannelijke zoon weggerukt! 9. De completering van Hem Eerder zagen we hoe door Paulus in 1 Korinthe 12 kortweg gesproken wordt over de Christus, wanneer hij wijst op Christus Jezus én Zijn lichaam. Zij horen bij elkaar en zijn één. Daarom is de situatie zoals die nu is, met ons Hoofd in de hemel en wij op aarde, geen blijvende. In Efeze 1 zegt Paulus zelfs dat het Hoofd incompleet is zonder het lichaam. Ook spreekt dit gedeelte over de ongekend hoge positie van de ecclesia. Roeping Paulus dankt God in dit hoofdstuk voor zijn lezers en bidt voor hen (1:16). Hij bidt voor een geest van wijsheid en onthulling (1:17). De alles overtreffende zegeningen die hij uiteenzet in Efeze 1:3-14 en de positie die ons toevalt, is nu namelijk verborgen (1:9). Er zijn verlichte ogen voor nodig om die te verstaan (:18). 38
Page 40
Het is bijzonder dat Paulus, wanneer hij bidt om verlichte ogen, onze ogen niet op onszelf richt, maar bidt om zicht op Zijn roeping en de rijkdom van de heerlijkheid van Zijn lotbezit. Dat wat aan Hem gegeven is, is namelijk ook ons deel (1:18). En hoewel dat onze blik richt op de toekomst, is het de overtreffende grootte van Zijn kracht die nú al werkt in ons die geloven, (1:19). Over die kracht spreekt hij dan vervolgens: Efeze 1 20 Die Hij heeft ingewerkt in de Christus, als Hij Hem opwekt uit de doden, en Hem zet aan zijn rechter[hand] in de hemelen … De kracht waarmee God Christus heeft opgewekt uit de doden en Hem heeft gezet aan Zijn rechterhand, werkt nu al in ons, die geloven! 21 ver boven alle overheid en autoriteit en macht en heerschappij en alle naam die genoemd wordt, niet alleen in deze aeon, maar ook in de toekomende. Over-boven Christus is gesteld boven elke macht en autoriteit die wij ook maar kennen of die genoemd zou kunnen worden. Het woord huperanō, dat is vertaald met ver boven, is een overtreffende trap van boven (letterlijk: over-boven). Nu is Hij al in die positie gesteld, maar eist Hij die positie nog niet op (Ps.2:8). Deze positie heeft Hij niet alleen nu al, maar zal Hij tevens in de toekomende aeon(en) hebben. Efeze 1 22 En Hij onderschikt alles onder Zijn voeten en Hij geeft 39 Hem als Hoofd over alles aan de ecclesia, 23 die zijn lichaam is … Onder Zijn voeten Ziet u wat hier staat? De positie die Christus nu heeft en ook in de toekomst zal vervullen, deelt Hij met de ecclesia, die Zijn lichaam is. De ecclesia die Hij zich nu verzamelt, heeft de hoogste positie die maar denkbaar is, namelijk gelijk aan die van Hem! Als dan alles onderschikt wordt onder Zijn voeten, zijn wij die voeten (en andere leden van het lichaam). Efeze 1 22 … de compleet-making van Hem, die alles in allen compleet maakt. Completering De ecclesia, die Zijn lichaam is, is de completering van Hem. Hij is zonder ons, Zijn ecclesia, niet compleet, staat hier. Er staat niet dat wij niet compleet zijn zonder Hem. Dat is óók zo en dat is logisch, want zonder Hem zijn wij niets. Maar Hij is niet compleet zonder de ecclesia, daarom worden wij weggerukt. Want wanneer Hij de positie die God Hem gegeven heeft daadwerkelijk gaat opvragen, zal Hij zich niet meer verbergen, maar openbaren en dat zal zijn met Zijn lichaam. En zo zullen wij altijd samen met de Heer zijn (1 Thess.4:17). De vreugde die voor Hem lag Wij zien natuurlijk uit naar het moment van de wegrukking, de verlossing van ons lichaam (Rom.8:23). Maar ook van de Heer wordt gezegd dat Hij met het oog op de vreugde, die voor Hem lag, het kruis heeft verduurd en de schande ervan veracht, en is gaan zitten aan de rechterhand van de troon van God (Hebr.12:3). 40
Page 42
De vreugde die voor Hem lag was natuurlijk dat God Hem uit de doden zou opwekken, maar óók de geweldige positie die Hij zou ontvangen. Hij zou gesteld worden over de hele schepping, hemelen en aarde, en die brengen tot God de Vader (1 Kor.15:2528). Als we dit overwegen, kunnen we ons voorstellen hoe Hij, net als wij, uitziet naar de wegrukking! 10. De dag van Christus De uitdrukking de dag van Christus en vergelijkbare termen, zoals de dag van onze Heer Jezus (2 Kor.1:14) en de dag van onze Heer Jezus Christus (1 Kor.1:8), vinden we uitsluitend in de brieven van Paulus. Het zijn vergelijkbare aanduidingen als de dag van de Heer (1 Thess.5:2; Opb.1:10). Zoals de dag aanbreekt bij zonsopgang, zo breekt de dag van Christus aan bij Zijn verschijning. Het aanbreken van die dag is niet vastgelegd op één moment, maar afhankelijk van de groep waaraan Hij verschijnt. Hij zal als eerste aan Zijn ecclesia verschijnen bij de wegrukking, dan aan Israël en vervolgens aan de volkeren. Zoals het aanbreken van een nieuwe dag ook afhankelijk is van de plaats waar wij ons op aarde bevinden. Op de ene plek op aarde is de zon al opgegaan, terwijl het elders nog nacht is. De dag des Heeren De dag van de Heer is een uitdrukking die we eveneens kennen uit het oude testament, letterlijk is het daar de dag van JAHWEH, in de gangbare vertalingen weergegeven met de dag des Heeren. 41 De dag van Christus is de dag van de intieme ontmoeting waarop Hij aan ons zal verschijnen, we Hem zullen zien en vanaf dat moment altijd samen met Hem zullen zijn. Dat is een ontmoeting die voor de wereld nog verborgen zal zijn. De dag van de Heer is de term die gebruikt wordt voor de periode waarin de Heer Zich zal gaan openbaren en voor iedereen zichtbaar gaat ingrijpen (Opb.1:1,10). Deze periode wordt in Openbaring beschreven en gaat gepaard met oordelen: de zegels, bazuinen en schalen. Op de dag van de Heer zullen we nog terugkomen als we 1 Thessalonicenzen 5 en 2 Thessalonicenzen 2 bespreken, waar deze term voorkomt. Het voert te ver om alle teksten met de dag van Christus in het verband waar ze voorkomen te behandelen, maar met wat we al besproken hebben rond het onderwerp van de wegrukking, moet het voldoende zijn om er een aantal te noemen en kort toe te lichten. 1 Korinthe 1 7 (...) terwijl jullie wachten op de openbaring van onze Heer Jezus Christus. 8 Hij zal jullie ook bevestigen tot het einde toe, zodat jullie onaanklaagbaar zijn in de dag van onze Heer Jezus Christus. 2000 jaar De Korinthiërs leefden in een spannende periode die beschreven wordt in het boek Handelingen waarin de deur voor Israël nog niet in het slot was gevallen en men nog gericht was op een spoedige wederkomst. Dat klinkt door in dit vers. Later zou 42
Page 44
duidelijk worden dat Israël niet zou geloven en dat er een pauze zou komen in Gods handelen met het volk Israël. Een pauze die ongeveer 2000 jaar zal duren (2 Petr.3:8). Actueel Inmiddels zijn die 2000 jaar bijna voorbij en in die zin zijn bovenstaande verzen actueler dan ooit. Wij wachten nu op de openbaring (of: onthulling) van onze Heer. Hij zal ons vernederd lichaam veranderen en ons tot Zich nemen om Hem te ontmoeten. Tot die dag zal Hij ons bevestigen. Hij heeft ons tevoren gekend, Hij bestemt ons om gelijkvormig te worden aan het beeld van Zijn Zoon, Hij roept ons, Hij rechtvaardigt ons en Hij verheerlijkt ons (Rom.8:29-30)! Geheel in lijn hiermee is: Filippenzen 1 6 Hiervan ben ik overtuigd, dat Hij die in jullie een goed werk begonnen is, dit zal volbrengen tot op de dag van Christus Jezus. Tot op de dag van Christus Jezus God is een werk in ons begonnen en Hij zal dat werk ook voleindigen. Dit werk doet Hij in ons tot op de dag van Christus Jezus. Het is de dag waarop wij veranderd zullen worden, een nieuw lichaam zullen ontvangen en weggerukt zullen worden om Hem te ontmoeten. Dan zullen Hoofd en lichaam verenigd worden en zullen we samen met Hem zijn en delen in alles wat aan Hem beloofd is. Zijn werk Eerder zagen we dat we na de wegrukking ook zullen verschijnen voor het podium van Christus. Daar zal duidelijk worden hoe we 43 als gelovigen gebouwd hebben op Zijn werk. Dát zal namelijk beloond worden en al het andere zal verdwijnen. We vinden dan ook diverse malen dat in de dag van Christus de gelovigen roem of lof zullen ontvangen. 2 Korinthe 1 14 zoals jullie het ook al ten dele van ons beseften: dat wij jullie roem zijn, net als jullie dat ook van ons zijn in de dag van onze Heer Jezus. Filippenzen 2 16 ... het woord van het leven, mij tot roem in de dag van Christus, dat ik niet voor niets liep, noch dat ik voor niets arbeid. Erekrans In de dag van Christus zal Hij aan ons verschijnen en ons tot Zich nemen. Wij zullen dan voor Hem verschijnen en Hij zal het werk, dat Hij dóór ons gedaan heeft, belonen. Paulus stelt dit voor als een erekrans (2 Tim.4:8). Blijkbaar wordt bij het podium van Christus zichtbaar wie God door ons met het evangelie heeft bereikt. Onze erekrans wordt gevormd door hen (Fil.4:1; 1 Thess.2:19). 11. De volheid van de natiën zal binnengaan In de Romeinen-brief zet Paulus het evangelie van God uiteen (1:1), dat hem door de opgewekte Christus was toevertrouwd en dat hij zou bekendmaken onder de natiën (1:5). Zijn bediening als apostel, die ook doorklinkt in zijn nieuwe naam (Saulus werd Paulus), handelt over de pauze in Gods handelen met Israël. Het Joodse volk is tijdelijk terzijde gesteld en in de toekomst zal God 44
Page 46
Zijn werk met het volk Israël weer oppakken en voltooien. In deze tussentijd verzamelt God Zich een volk uit alle natiën: de ecclesia, het lichaam van Christus. Gods beloften Het is ook in dezelfde Romeinen-brief, dat Paulus uitgebreid ingaat op deze kwestie (Rom.9-11). Nu is redding naar de natiën gegaan (Hand.28:28; Rom.11:11). Maar hoe zit het dan met Gods beloften aan Israël, zijn die vervallen (9:6)? Nee, God heeft Zijn volk niet verstoten, hun ongeloof is niet definitief (11:1-2) en ook niet volledig. Als volk zijn zij weliswaar verhard en verblind (11:7,8,10) , maar zelfs nu, in deze tijd, is er een klein deel van dat volk dat gelooft, een overblijfsel (11:5). En dat alles heeft God in Zijn ongekende wijsheid zo bepaald (11:33). Door de val van het Joodse volk ging redding namelijk naar alle natiën, zonder onderscheid (11:11). Israëls herstel Maar in de toekomst zal Israël alsnog als volk geloven en haar Messias aanvaarden. Door Paulus wordt dit zo uitgedrukt, dat zij tot volheid (> completering) zullen komen. Israël zal tot volheid komen (11:12) als geheel Israël zal worden gered (11:26). Israëls volheid spreekt hier dus van het tot haar bestemming komen van het Joodse volk. Maar ook van de natiën wordt gesproken over hun volheid. Romeinen 11 25 Want ik wil niet, dat jullie onwetend zijn, broeders, van dit geheim (opdat jullie niet eigenzinnig zullen zijn) dat verharding gedeeltelijk over Israël is gekomen, totdat de volheid van de natiën zal binnenkomen. 26 En zo zal geheel Israël gered worden ... 45 Geheim De geheimen of verborgenheden die Paulus mocht bekendmaken, spreken over de huidige periode waarin Israël als volk ongelovig is en God Zich een volk verzamelt uit de natiën (Hand.15:14). Ook hier in dit vers is dat het geval. Paulus legt uit dat de verharding van Israël een totdat heeft. Daarna zullen zij als volk tot bekering komen en zal geheel Israël worden gered. Het Joodse volk zal herleven (11:15) en tot haar bestemming komen, haar volheid. Eerstelingen Maar éérst zal er een ander “volk” zijn, dat tot haar lotsbestemming komt: de volheid van de natiën zal binnenkomen. Waar zou Paulus het anders over hebben dan de ecclesia die haar hemelse bestemming zal binnengaan bij de wegrukking? Wanneer de ecclesia, de mannelijke zoon (Opb.12:5), compleet zal zijn, zal hij worden weggerukt tot God en Zijn troon en met het Hoofd de heerschappij gaan vestigen over hemelen en aarde. Wij zijn een volk van eerstelingen (2 Thess.2:13) en zullen Israël voorgaan. Daarna zal God zijn beloften aan Israël gaan vervullen, want Zijn woord is vast en zeker! 12. Gaan kinderen mee? Veel gelovigen vragen zich af wat er gebeurt met hun kinderen bij de wegrukking. Gaan zij mee, of blijven zij achter? Daarover wordt nog wel eens gefilosofeerd en dan wordt er een beroep gedaan op indirecte aanwijzingen die we in de Schrift vinden en daarmee blijft het antwoord doorgaans toch onbevredigend. Toch meen ik dat de Schrift ons wel degelijk zekerheid geeft in deze kwestie. 46
Page 48
Kinderen Van tevoren moeten we vaststellen dat het onderwerp hier is: de kinderen. Het gaat over kinderen van (een) gelovige ouder(s). Dan zou je je af kunnen vragen: wat is een kind? Of: tot wanneer is een kind nog een kind? Daar lijkt me vanuit de Schrift geen eenduidig antwoord op te geven. We kennen in de Joodse traditie het gebruik van Bar Mitswa (=zoon van het gebod) waarbij een Joods jongetje op de leeftijd van 13 jaar volwassen wordt verklaard. Hij wordt dan zelf verantwoordelijk voor het onderhouden van de geboden. Daarvoor waren zijn ouders dat. De bat mitswa bij een meisje, vindt plaats als zij 12 jaar wordt. Maar dit gebruik vinden we niet terug in de Schrift. Hoewel sommigen het er wel in lezen (Luk.2:42). Is het ook niet zo dat er rond die leeftijd juist grote verschillen zijn per kind? Het ene kind is nu eenmaal eerder zelfstandig en volwassen dan de ander. Jonge ongelovigen Duidelijk moet in ieder geval zijn dat we het niet hebben over jonge ongelovigen (2 Kor.4:4). Een ongelovige is iemand die het evangelie gehoord heeft en het heeft afgewezen. Een kind zouden we eerder kunnen definiëren als een onwetende. Wanneer de overgang van onwetende naar ongelovige plaatsvindt, is dan ook per kind verschillend. Het kind moet het evangelie gehoord hebben, begrepen hebben en het vervolgens hebben afgewezen, om een ongelovige te zijn. Indirecte aanwijzingen Er zijn nogal wat Schriftgedeelten te vinden waar God verlossing of redding geeft aan iemand met geheel zijn huis. Zowel in het oude als het nieuwe testament. Zo werd Noach behouden door de ark in 47 te gaan en met hem waren acht zielen (1 Petr.3:20): zijn vrouw, en Sem, Cham en Jafeth met hun vrouwen. Dit was Noach’s huis of huisgezin (Hebr.11:7). Bij Rachab werden allen gered die zich bij haar in huis bevonden (Joz.2:18-19). Paulus zegt tot de gevangenbewaarder van Filippi dat als hij gelooft in de Heer Jezus, hij gered zal worden, hij en zijn huis (Hand.16:31). En vaker wordt er in het nieuwe testament uitdrukkelijk melding gemaakt van iemands huis (Luk.19:9; Hand.18:8). Maar dit blijven toch indirecte aanwijzingen, want in de genoemde voorbeelden gaat het over iemand met zijn huis, maar wat nu als er zich in één van deze huizen een ongelovige had bevonden, zou die gered zijn? Lot’s vrouw werd immers uitgeleid uit Sodom, maar uiteindelijk niet gered (Gen.19:26). Zekerheid Toch meen ik dat de Schrift ons zekerheid geeft met betrekking tot dit onderwerp, en wel door Paulus in 1 Korinthe 7. In dit lange hoofdstuk bespreekt hij allerlei kwesties rond het huwelijk(sleven), relaties, scheiding, enz. In vers 10-11 bespreek hij de situatie van een scheiding tussen twee gelovigen. Zo’n scheiding zou niet plaatsvinden, want wat zou er kunnen zijn dat twee gelovigen die het evangelie kennen, zou kunnen scheiden? Wanneer er dan toch scheiding heeft plaatsgevonden zouden beiden dan ook gericht zijn op verzoening. Huwelijk tussen een gelovige en ongelovige Het kan natuurlijk ook dat een gelovige getrouwd is met een ongelovige. Paulus adviseert met nadruk om dat niet te doen (2 Kor.6:14), maar wat dan als het wel zo gegaan is? Of wat te doen 48
Page 50
als binnen het huwelijk tussen twee ongelovigen, één van beiden een gelovige wordt? Als de ongelovige bewilligt in het huwelijk en het goedkeurt om bij de gelovige te wonen, zou de gelovige niet het initiatief tot scheiding nemen. Wil de ongelovige scheiden, laat hem of haar dan scheiden, zegt Paulus. Dan is de gelovige niet meer gebonden aan dat huwelijk (1 Kor.7:15). Wanneer de ongelovige wel besluit om het huwelijk in stand te houden, heeft hij een bevoorrechte positie. 1 Korinthe 7 14 Want de ongelovige man is geheiligd in de vrouw, en de ongelovige vrouw is geheiligd in de broeder. Anders dus, zijn jullie kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig. Ge-heiligd De ongelovige is geheiligd in de gelovige partner. Dit betekent niet dat deze partner deel heeft aan het geloof van de gelovige. Ongeloof sluit altijd de weg af tot redding. Denk aan de eerder aangehaalde vrouw van Lot, die uiteindelijk ook niet werd gered vanwege ongeloof. Geheiligd zijn in betekent blijkbaar dat de ongelovige zich in een begunstigde of bevoorrechte positie bevindt. Hij bevindt zich onder een dak met iemand die het woord kent, spreekt en leeft. Heilig! Dan voegt Paulus daar nog iets bij wat essentieel is in verband met ons onderwerp: anders dus, zijn jullie kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig. De kinderen worden niet ontheiligd door de ongelovige ouder, maar zij zijn heilig vanwege die ene gelovige ouder. Let op: er staat: maar nu zijn zij heilig. Dat wat heilig is, behoort tot God en heeft deel aan Hem (Rom.1:2) en het zijn gelovigen die worden 49 aangesproken als heiligen (1 Kor.1:2; Ef.1:10). De kinderen van een gelovige zijn heilig en hebben deel aan het geloof van die ouder! 13. Wanneer? Het optreden van Michaël We hebben gezien wie er mee gaan met de wegrukking, maar ook waarom en waartoe we weggenomen zullen worden. Kort samengevat is dat, om onze hemelse positie in Christus in te gaan nemen. Daartoe worden wij verenigd met Christus, wij zijn immers Zijn lichaam en Zijn één met Hem. Maar we kunnen diezelfde vragen – waarom we worden weggerukt en waartoe –, ook vanuit een ander perspectief bezien, namelijk vanuit de context van de gebeurtenissen hier op aarde. Want ook daar valt veel over te zeggen. Thessalonicenzen-brieven Het zijn voornamelijk, maar niet uitsluitend, de Thessalonicenzenbrieven die daarover veel vermelden. Paulus was korte tijd in Thessalonica geweest (Hand.17) en schreef hen later twee brieven, omdat hij gehoord had dat er zaken nog onduidelijk waren voor hen. Daarom wil hij hen bemoedigen met de waarheid, zodat zij daar vast in konden staan (1 Thess.4:13, 18: 2 Thess.2:12). Spoedige wederkomst De Thessalonicenzen-brieven zijn geschreven in de Handelingen tijd, waarin de deur voor Israël nog niet definitief in het slot was gevallen. De vraag die in Handelingen klinkt en beantwoord wordt, is of Israël zich zou bezinnen en als volk tot bekering zou komen (Hand.1:6; 3:19-21) Gedurende het verslag van Handelingen wordt duidelijk dat dit niet zou gebeuren, dat Israël 50
Page 52
voorlopig terzijde zou worden gesteld en redding naar de natiën werd gezonden (Hand.13:46-47; 28:28). Maar de Thessalonicenzen leefden nog in de verwachting van een spoedige terugkomst van de Heer. Later zou Paulus, maar ook Petrus, bekendmaken dat de wederkomst en het herstel van Israël zouden uitblijven en dat de dagen waarvan bijvoorbeeld de profeet Hosea spreekt, opgevat moeten worden als dagen van duizend jaar (2 Petr.3:8). Weer actueel Wij leven inmiddels bijna 2000 jaar later en daarom is de boodschap in deze brieven actueler dan ooit. Toen maakte God een omweg, die in de Schrift verborgen lag en door Paulus onthuld werd. Maar nu breekt binnenkort de tijd aan dat God deze beloften definitief gaat vervullen! 1 Thessalonicenzen 4 13 Maar wij willen niet dat jullie onwetend zijn, broeders, wat betreft hen, die ontslapen zijn, opdat jullie niet bedroefd zullen zijn, zoals de overige mensen, die geen hoop hebben. 14 Want indien wij geloven, dat Jezus stierf en opstond, zal God ook zó hen, die ontslapen zijn, door Jezus, leiden samen met Hem. 15 Want dit zeggen wij tot jullie met een woord van de Heer, dat wij de levenden, die overblijven tot in de parousia van de Heer, absoluut niet degenen die ontslapen zijn zullen inhalen … Parousia Paulus informeert zijn lezers met betrekking tot de parousia (letterlijk: aanwezigheid) van de Heer. Meestal vertaald met 51 (weder)komst. Die zal aanvangen met de wegrukking (:17). De Thessalonicenzen worden door Paulus bemoedigd met betrekking tot hun medegelovigen die al ontslapen zijn. Zij wisten blijkbaar niet (meer) dat deze ontslapenen ook deel hebben aan de wegrukking. Sterker nog, zo zegt Paulus, de doden in Christus zullen eerst opstaan. 1 Thessalonicenzen 4 16 want de Heer zelf zal in een commando, in de stem van de overste van de boodschappers en in de bazuin van God, neerdalen vanaf de hemel, en de doden in Christus zullen eerst opstaan. De aartsengel We vinden hier drie dingen vermeld rond het tijdstip van de wegrukking: in een commando (> bevel), de stem van de overste van de boodschappers (> de aartsengel) en in de bazuin van God. Dit zouden drie aanduidingen kunnen zijn voor hetzelfde. De Heer zal, via de aartsengel, door middel van een bazuin, een bevel geven aan de doden in Christus om op te staan. Het woord dat hier wordt weergegeven met overste van de boodschappers is in het Grieks één woord: archaggelos, en wordt in de Statenvertaling en NBG weergegeven met aartsengel. De aartsengel is de eerste engel in rang en vandaar ook de overste. Het woord engel is oorspronkelijk een Grieks woord dat is “vernederlandst” en betekent boodschapper. Volgens de bijbel is er slechts één aartsengel en we weten ook zijn naam. Judas 1 9 Maar Michaël, de aartsengel … 52
Page 54
Michaël is de aartsengel. Van de overste van de boodschappers is er slechts één, maar ook het bepaald lidwoord geeft exclusiviteit aan. Het is juist deze Michaël die we een aantal keren tegenkomen in de Schrift en die een specifiek tijdstip markeert. Daniël 12 1 En in die tijd zal Michaël opstaan, de grote overste die staat over de zonen van jouw volk. En het zal een tijd van benauwdheid zijn die niet is geweest sinds dat er een natie geweest is tot aan deze tijd. En in deze tijd zal jouw volk ontsnappen, elk die gevonden wordt geschreven te zijn in de boekrol. Israëls benauwdheid Michaël markeert hier de periode van Israëls benauwdheid. Jeremia noemt dit de tijd van benauwdheid voor Jakob (30:7). In Mattheüs 24 houdt Jezus een toespraak tot Zijn discipelen, die wel genoemd wordt de rede over de laatste dingen. Hierin verwijst Hij naar Daniël (:15) en refereert Hij ook aan de profetie uit Daniël 12. Mattheüs 24 21 Want dan zal er een grote verdrukking zijn, zodanig als er niet geweest is vanaf het begin van de wereld, tot nu toe, en ook absoluut niet meer wezen zal. Grote verdrukking De tijd van Israëls grote verdrukking, die een tijd van benauwdheid zal zijn zoals er niet eerder is geweest en nooit meer zijn zal, wordt gekenmerkt door het optreden van de aartsengel Michaël. Het gelovig deel van Israël zal voor die verdrukking aanvangt het land kunnen ontvluchten. Dat vinden we beschreven in Daniël 12:1 en Mattheüs 24:15-21. Deze grote verdrukking zal 53 1260 dagen duren (Opb.12:6; 11:3) – of een tijd, tijden en een halve tijd (Dan.12:7; Opb.12:14) – dat is 3 ½ jaar. Of nog anders gezegd: 42 maanden (Opb.11:2; 13:5). Openbaring 12 Meerdere keren hebben we in deze uitgave over de wegrukking al verwezen naar Openbaring 12; de wegrukking van de mannelijke zoon. Later zullen we dit gedeelte nog in het geheel behandelen. Ook daar vinden we Michaël. Openbaring 12 7 En er kwam oorlog in de hemel; Michaël en zijn boodschappers voeren oorlog tegen de draak, en de draak voert oorlog, en zijn boodschappers, 8 maar zij zijn niet sterk genoeg voor hem, en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden, 9 en de grote draak werd uitgeworpen, de slang van de begintijd, die Duivel en Satan genoemd wordt, die de gehele bewoonde wereld doet dwalen; hij werd op de aarde geworpen, en zijn boodschappers werden met hem uitgeworpen. De mannelijke zoon In dezelfde periode als waarin de mannelijke zoon wordt weggerukt tot God en Zijn troon (:5), komt er oorlog in de hemel. Deze oorlog wordt aangevoerd door Michaël als overste van de boodschappers en is gericht tegen Satan en zijn boodschappers. Satan verliest de strijd, wordt de hemel uitgeworpen en komt op de aarde terecht. Daar zal hij de betrekkelijk korte tijd (:12) die hij heeft zijn toorn richten op de vrouw, Israël (:13,17). Bijzonder is dat Satan vanuit de hemel op aarde wordt geworpen en de ecclesia vanaf de aarde 54
Page 56
naar de hemel wordt weggenomen, om de heerschappij op zich te gaan nemen. Conclusie Michaël markeert in 1 Thessalonicenzen 4:16 het moment van de wegrukking. Hij zal daarvoor het sein geven door middel van een bevel, een bazuin. In Openbaring 12 wordt deze wegrukking beschreven als de wegrukking van de mannelijke zoon, waarop direct een periode van 1260 dagen van grote verdrukking aanvangt. Voor deze periode wordt niet alleen de ecclesia in veiligheid gebracht, maar ook het gelovig deel van Israël zal de mogelijkheid hebben om te vluchten naar een plaats, die haar door God is bereid (Opb.12:6,14). Ook in Daniël 12:1 en Openbaring 12:7 zien we hoe Michaël opstaat bij het begin van de periode van de benauwdheid voor Israël. De wegrukking zal dan ook plaatsvinden vlak voor het aanbreken van deze grote verdrukking. 1 Thessalonicenzen 4 17 Vervolgens zullen wij, de levenden die overblijven, tegelijkertijd samen met hen weggerukt worden in wolken, tot ontmoeting van de Heer in de lucht. En zó zullen wij altijd samen met de Heer zijn. 18 Bemoedig elkaar dus met deze woorden! 14. Als een dief in de nacht? Bij het lezen van de bijbel, en dus ook bij de brieven van Paulus, moeten we er rekening mee houden, dat deze later zijn ingedeeld in verzen en hoofdstukken. Daar hebben we vaak erg veel gemak van, maar het kan ons soms op het verkeerde been zetten. In hoofdstuk 13 eindigde ik met 1 Thessalonicenzen 4:18 en 55 daarmee eindigt ook het 4e hoofdstuk van de eerste Thessalonicenzen-brief. Maar Paulus schreef een brief en ging gewoon verder met zijn onderwerp als hij vervolgens aangeeft in hoofdstuk 5: 1 Thessalonicenzen 5 1 Maar wat betreft de tijden en de gelegenheden, broeders, is het niet nodig dat er aan jullie geschreven wordt ... Tijden en gelegenheden Paulus gaat zijn lezers op de hoogte brengen van de tijden en de gelegenheden. Hij heeft het nog steeds over hetzelfde onderwerp: de wegrukking. Hij gaat hen informeren wanneer (> tijden) en in welke context van gebeurtenissen (> gelegenheden) de wegrukking zal plaatsvinden. Paulus had dit eerder met hen besproken en gaat ervan uit dat het eigenlijk niet nodig is dat hij hierover schrijft. 1 Thessalonicenzen 5 2 … want jullie weten zelf nauwkeurig, dat de dag van de Heer zó komt, als een dief in de nacht. 3 Want wanneer ook maar zij zullen zeggen: vrede en zekerheid, dan, onverwachts, is totale ineenstorting aanstaande, net zoals een barenswee over een zwangere vrouw, en zij zullen absoluut niet ontsnappen. Als een dief in de nacht De Thessalonicenzen wisten nauwkeurig wanneer de wegrukking zou plaatsvinden en kenden de samenhang met de gebeurtenissen die dan op aarde gaan plaatsvinden. De dag van de Heer komt als een dief in de nacht, maar let op, niet voor hen. Paulus zegt dat zij precies op de hoogte waren en ook uit de nog volgende verzen blijkt dat zij wandelden bij het licht van het woord en die dag hen 56
Page 58
niet zou overvallen. Voor de wereld zal de Heer komen als een dief in de nacht. Vrede en zekerheid Want wanneer ook maar zij zullen zeggen: vrede en zekerheid … Er zal in de nabije toekomst een periode aanbreken van vrede en zekerheid. Daarvan zal de Joodse staat het middelpunt zijn. Deze vrede en zekerheid zal de mensen in slaap sussen, zodat zij niet werkelijk zien wat er aan de hand is (:5-6). Het zal namelijk blijken dat deze vrede slechts een valse vrede is, want onverwachts zal het uitmonden in verderf. Deze schijnvrede zal uitlopen in de grote verdrukking en dat is een verdrukking zoals er nog nooit eerder is geweest voor het Joodse volk en ook nooit meer zijn zal (Matth.24:21). Verdrukking Deze benauwdheid zal hen overkomen zoals de weeën een zwangere vrouw. Onverwachts en zeer heftig, er is niet aan te ontsnappen. In Openbaring 6:1-17 vinden we de grote verdrukking uitgebeeld in een aantal zegels die worden geopend en waarin een viertal paarden verschijnen. Het eerste witte paard brengt vrede (:2), die vervolgens weggenomen wordt door het volgende rode paard (:4). Ook hier wordt, maar dan in symboliek, dezelfde periode van schijnvrede en het einde ervan beschreven als in 1 Thessalonicenzen 5:2. Blijde verwachting Het is voor ons wellicht lastig om door deze oordelen toch nog iets positiefs te zien. De bijbel zegt niet voor niets dat deze grote verdrukking haar gelijke niet kent en als we de oordelen beschreven vinden in Openbaring, zien we vreselijke dingen. Maar bedenk dat deze dingen moeten gebeuren binnen Gods plan. Het 57 verderf wordt dan ook vergeleken met de weeën die over een zwangere vrouw komen. Dat is pijnlijk en heftig, maar heeft als doel het voortbrengen van nieuw leven. Hier geldt dat voor Israël in de eerste plaats, maar zoals we al eerder zagen voor de hele schepping (Rom.8:22). 1 Thessalonicenzen 5 4 Maar jullie, broeders, zijn niet in de duisternis, opdat de dag jullie als een dief grijpen zou; 5 want jullie zijn allen zonen van het licht en zonen van de dag. Wij zijn niet van de nacht of van de duisternis. Wij weten hoe laat het is De Thessalonicenzen waren nauwkeurig op de hoogte van de tijden en de gelegenheden. De dag van de Heer zou hen dus niet overvallen als een dief in de nacht. Wie wandelt bij het licht van het woord van God, weet “hoe laat” het is. Wanneer men zal zeggen “vrede en zekerheid”, dan weten wij dat deze vrede zal worden weggenomen en de grote verdrukking aanstaande is. Kort daarvoor zal de ecclesia worden weggerukt. 1 Thessalonicenzen 5 6 Laten wij dan ook niet sluimeren zoals de overige mensen, maar waken en nuchter zijn. 7 Want die sluimeren, sluimeren 's nachts en die zich bedrinken, zijn 's nachts dronken. 8 Maar laten wij, die van de dag zijn, nuchter zijn, en laten wij het borstharnas van geloof en liefde aantrekken, en de helm, de hoop van redding. 9 Want God plaatste ons niet tot toorn, maar tot verwerving van redding door onze Heer Jezus Christus. 58
Page 60
Redding De overige mensen sluimeren en zijn niet wakker en nuchter. Zij laten zich in slaap sussen door valse claims over vrede en zekerheid en zijn niet waakzaam. Maar de gelovige wandelt in geloof en liefde en kent het woord: de hoop (=verwachting) van redding. Wij weten dat God ons niet gesteld heeft tot toorn en verwachten dat Hij ons zal redden. Wij zullen weggerukt worden en daarmee worden gered van de toorn van de draak (Opb.12:4-5, 12 en 17). 15. Die ons uitredt vanuit de toekomende toorn God heeft ons niet gesteld tot toorn en daarom worden wij weggerukt van het aardse toneel, voordat de toorn van de draak losbarst (Opb.12:12,17). Deze draak, die een voorstelling is van Satan (Opb.12:9), is erop uit om de mannelijke zoon te verslinden (Opb.12:4). Dat lukt niet, want zodra deze mannelijke zoon geboren is, wordt hij weggerukt tot God en Zijn troon. Dit is een uitbeelding van het tot volheid komen van de ecclesia. Zodra dit punt is bereikt, wordt de ecclesia weggerukt. Toorn Wanneer we Openbaring 12 lezen, krijgen we de indruk dat de wegrukking plaatsvindt onder dreigende omstandigheden. In die periode zal er een periode van valse vrede worden beëindigd en zal de grote verdrukking beginnen. Satan wordt op aarde geworpen en hij zal rondgaan als een brullende leeuw (1 Petr.5:8) en in grote toorn, omdat hij weet dat zijn tijd nog maar kort is (Opb.12:12). 59 Onverwachts In 1 Thessalonicenzen 5 zagen we dit bevestigd. Die dag zal immers voor de wereld komen als een dief in de nacht en hen onverwachts overvallen (5:2-3). In zijn inleidende woorden waarmee Paulus deze brief aanvangt, zegt hij iets treffends in dit verband. De Thessalonicenzen waren omgekeerd tot God en hadden de dienst aan afgoden daarmee achter zich gelaten. Zij kenden nu de levende en ware God (1 Thess.1:9) en hadden een toekomstverwachting waarnaar zij reikhalzend uitkeken. 1 Thessalonicenzen 1 10 en uit de hemelen zijn Zoon op te wachten, die Hij uit de doden opwekt, Jezus, die ons uitredt vanuit de toekomende toorn. Vanuit de toekomende toorn Dit vers lijkt op Filippenzen 3:20 dat we al eerder bespraken en waar staat: ... ons burgerschap is in de hemelen, van waaruit wij ook de Redder verwachten, de Heer Jezus Christus. Hij komt om ons te redden. In 1 Thessalonicenzen 1:10 staat ook waarvan Hij ons redt: vanuit de toekomende toorn. Andere handschriften hebben: van(af) de toekomende toorn, maar de oudste handschriften geven hier vanuit. Het lijkt er bij een eerste lezing wat vreemd te staan. De toorn is nog toekomend, maar toch worden we er (van)uit gered. In veiligheid Als we deze Schriftplaatsen naast elkaar leggen en elkaar laten uitleggen, komen we ook in 1 Thessalonicenzen 1:10 tot de conclusie dat de wegrukking een urgente gebeurtenis is, die zal plaatsvinden vlak voor het losbarsten van de toorn. Die toorn is 60
Page 62
dan weliswaar nog toekomend, maar zeer nabij. We worden er als het ware uit gered. De ecclesia wordt in veiligheid gebracht! 16. De dag van de Heer reeds aangebroken? Ook in de 2e Thessalonicenzen brief gaat Paulus uitgebreid in op de wegrukking, al gebruikt hij daar andere termen om deze gebeurtenis aan te duiden. Hoewel Paulus zijn lezers in zijn eerste brief uitvoerig over dit onderwerp had geschreven, was er verwarring ontstaan onder de gelovigen in Thessalonica met betrekking tot de wegrukking en de gebeurtenissen die hiermee samenhangen. 2 Thessalonicenzen 2 1 Maar wij vragen aan jullie, broeders, ten behoeve van de aanwezigheid (> parousia) van onze Heer Jezus Christus en onze bijeenkomst tot Hem … Parousia Paulus gaat, net als in 1 Thessalonicenzen 4 (zie vers 15), spreken over de parousia. En over de gelegenheid die onderdeel is van die parousia, de wegrukking. Hier genoemd: onze bijeenkomst tot Hem. De NBG heeft hier: onze vereniging tot Hem en de Statenvertaling: onze toevergadering tot Hem. Het Griekse woord dat hier gebruikt wordt, is episunagōgēs. Daarin herkennen we het woord synagoge, een plaats van samenkomst of bijeenkomst. Het voorzetsel epi betekent op. Een oude versie van de NCV-vertaling had hier dan ook opzameling. Dat is ongetwijfeld geen goed Nederlands, maar het geeft wel het idee weer van een bijeenverzameling in een opwaartse richting en dat is precies wat de wegrukking is. 61 2 Thessalonicenzen 2 2 dat jullie niet snel geschokt worden in jullie denken en ook niet gealarmeerd worden, noch door een geestesuiting, noch door een woord, noch door een brief, die van ons afkomstig zou zijn, alsof de dag van de Heer nú zou bestaan. Onrust Paulus had de Thessalonicenzen onderwezen over de gebeurtenissen rond de parousia van Christus. Maar nu waren zij in opschudding gebracht en was er onrust ontstaan. Er waren namelijk andere leringen tot hen gekomen dan zij van Paulus hadden ontvangen. Blijkbaar was er zelfs een vervalste brief in omloop, die niet van Paulus was, maar waar wel zijn naam onder stond. Nu al in de dag van de Heer? De dwaling die in de valse leringen naar voren komt, is dat men de Thessalonicenzen wilde wijsmaken dat zij nu al leefden in de dag van de Heer. De Thessalonicenzen hadden namelijk met verdrukking te maken (1 Thess.3:4; 2 Thess.1:7). Maar Paulus had in zijn eerdere brief gesteld dat die dag de wereld weliswaar zou overvallen als een dief in de nacht, maar dat voor de gelovigen die leven bij het licht van het woord van God, die dag niet als een verrassing zou komen. Deze dag zal namelijk voorafgegaan worden door een periode van vrede en zekerheid, maar deze schijnvrede zal plotseling worden weggenomen en opgevolgd worden door een periode van verderf (1 Thess.5:2-5). De gelovigen zullen voor die periode van toorn die volgt, worden gered (1 Thess.5:8). Voor hen zal de dag aanbreken en zij zullen worden weggerukt voor de toekomende toorn (1 Thess.1:10). 62
Page 64
2 Thessalonicenzen 2 3 Laat niemand jullie misleiden, op geen enkele wijze, want eerst moet de afstandneming komen en de mens van de wetteloosheid onthuld worden, de zoon van het verderf ... Afstandneming Afstandneming is een letterlijke vertaling van het woord apostasia (vanaf + staan). De gangbare vertalingen geven hier weer met afval, wat logisch lijkt, want de enige andere keer dat het woord voorkomt, spreekt het van godsdienstige afval van Mozes (Hand.21:21). Maar als werkwoord aphistemi komt het veel vaker voor, maar liefst 14 keer. Het heeft doorgaans de neutrale betekenis van afstand nemen. Zo wordt het vertaald met verlaten (Hand.12:10), zich losmaken (Hand.19:9), wijken van (Luk.4:13; 2 Kor.12:8) of weggaan van (Luk.13:27). Het kan ook een godsdienstig afstand nemen inhouden, in de zin van afvallen of afvallig zijn (Hand.5:37; 2 Tim.4:1; Hebr.3:12), maar de betekenis van een fysiek afstand nemen komt veel vaker voor. Afval? De vertaling met afval is dan ook meer een interpretatie dan een vertaling. Beter zou zijn om het woord afstandneming te laten staan. De lezer zal zich dan zelf moeten afvragen: wie neemt er afstand? En waarvan? Als we de term afstandneming laten staan, dan dringt de betekenis zich op van de ecclesia, die immers bij de wegrukking afstand van deze aarde neemt als ze de Heer tegemoet gaat in de lucht. De afstandneming is dan hetzelfde als onze bijeenkomst tot Hem in vers 1 en slaat dus op de wegrukking. Paulus zegt dan dat de dag van de Heer nog niet aangebroken kan zijn, omdat de wegrukking nog niet heeft plaatsgevonden. 63 Na de afstandneming (> wegrukking) zal de mens van de wetteloosheid onthuld worden. Waarom deze de mens van de wetteloosheid of de zoon van het verderf wordt genoemd, lezen we in het navolgende. 2 Thessalonicenzen 2 4 … de tegenstrever, die zich verheft tegen alles wat god of voorwerp van eerbiedige verering heet, zodat hij in de tempel van God gaat zitten, om te demonstreren, dat hij God is. Stoppen tempeldienst Na de periode van vrede en zekerheid zal de mens van de wetteloosheid een onverwachts verderf brengen (1 Thess.5:3), dat zich concentreert op de staat Israël. Daar zal inmiddels weer een tempel zijn waar godsdienstige activiteiten worden gehouden, zoals het brengen van het dagelijks offer (Dan.8:13; 12:11). Deze mens van de wetteloosheid zal de tempeldienst doen stoppen en in plaats daarvan een afgodsbeeld in de tempel oprichten om zichzelf te laten vereren dat hij God is. Daar spreekt niet alleen dit vers van, maar bijvoorbeeld ook de Heer Jezus wees hierop in Mattheüs 24:15. 2 Thessalonicenzen 2 5 Herinneren jullie je niet, dat ik, toen ik nog bij jullie was, dit tegen jullie zei? Toen Paulus hen de eerste brief stuurde, wisten zij dit alles nog nauwkeurig. Nu waren zij in verwarring gebracht door andere geluiden. Hoe belangrijk is het om ons te laten onderwijzen door de woorden van God, die Hij aan Paulus toevertrouwd heeft. Daarop kunnen wij vaststaan. 64
Page 66
6 En jullie weten wat nu tegenhoudt, totdat hij onthuld wordt in zijn eigen bestemde tijd. 7 Want het geheim van de wetteloosheid werkt reeds in, alleen totdat hij, die op dit moment tegenhoudt, uit het midden [weggedaan] wordt, 8 en dán zal de wetteloze onthuld worden. De tegenhouder Er is “iets” dat de openbaring van de wetteloze tegenhoudt. Deze tegenhouder of vasthouder zorgt er blijkbaar voor dat de mens van de wetteloosheid zich niet kan onthullen. Pas als de tegenhouder is verwijderd, dán zal de wetteloze openbaar worden. Wat anders kan dit zijn dan de wegrukking van de ecclesia? Bedenk dat dit het onderwerp is waarover Paulus hen schrijft: de parousia van Christus én onze toevergadering tot Hem (:1). Parallel Merk ook op hoe vers 3 parallel loopt met vers 6-7. In vers 3 lezen we: … eerst moet de afstandneming komen en de mens van de wetteloosheid onthuld worden, de zoon van het verderf. En in vers 6-7 is de gedachte: eerst moet de tegenhouder verwijderd worden en dán zal de wetteloze onthuld worden. De afstandneming is dus gelijk aan het verwijderen van de tegenhouder. 2 Thessalonicenzen 2 8 (...) Die de Heer Jezus uit de weg zal ruimen in de geest van Zijn mond, hem teniet zal doen in de verschijning van Zijn aanwezigheid (> parousia). 65 Goede afloop Hoewel de onthulling van de wetteloze de verschrikkelijke periode van de grote verdrukking zal inleiden, wordt hier door Paulus ook meteen gezegd hoe het afloopt. De Heer zal deze mens van de wetteloosheid vernietigen wanneer Hij verschijnt. Dan zal Hij via Israël Zijn Koninkrijk gaan vestigen over deze hele aarde. 17. Uit-opstanding uit de doden Met het schrijven over de wegrukking zijn we bijna aan het einde gekomen, zonder overigens de intentie te hebben volledig te zijn. Want er zijn enkele uitdrukkingen in de brieven van Paulus, die we in deze uitgave niet stuk voor stuk zullen behandelen, maar die wel refereren aan deze gebeurtenis. Bijvoorbeeld termen als: de verkregen verlossing (Ef.1:14), de dag van de verlossing (Ef.4:30), de verwerving van de heerlijkheid van onze Heer Jezus Christus (2 Thess.2:14), enz. Uit-opstanding Toch is er nog één uitdrukking uit Filippenzen 3:11, die ik wél graag wil bespreken: de uit-opstanding uit de doden (Grieks: exanastasin ten ek nekron). Dit lijkt op het eerste gezicht een wat merkwaardige uitdrukking en is het bespreken waard, omdat er nogal wat misvattingen zijn rondom deze woorden van Paulus. Het vers waarin het staat, zegt letterlijk: Filippenzen 3 11 … of ik, hoe ook maar, de uit-opstanding uit de doden zal bereiken. 66
Page 68
De wegrukking Wanneer Paulus refereert aan de opstanding uit de doden van de ecclesia, het lichaam van Christus, dan duidt hij op de gebeurtenis die wij de wegrukking of de opname van de gemeente noemen. Bij deze gebeurtenis vindt er een opstanding plaats van tussen de overige doden uit, dat wil zeggen: met achterlating van de andere doden. We lezen dit bijvoorbeeld in het eerder besproken 1 Thess. 4:1318, waar Paulus de Thessalonicenzen bemoedigt met betrekking tot de ontslapenen (:13). Deze ontslapenen worden verderop in het gedeelte de doden in Christus genoemd (:16). Deze doden zullen als eerste opgewekt worden en bij de wegrukking tezamen met de levend overgebleven gelovigen, de Heer tegemoet gaan in de lucht. Zij staan dus op uit de doden, want de overige doden blijven in het graf. Het extra ‘uit’ Maar sommige gelovigen menen dat het in Filippenzen 3:11 over een andere gebeurtenis gaat. Paulus gebruikt nergens anders de term uit-opstanding uit de doden, dus moet het hier over iets anders gaan, zo concludeert men. Uit het gebruik van het extra uit- in de uitdrukking uit-opstanding, concludeert men dat de leden van het lichaam van Christus direct na het overlijden een “individuele opstanding uit de doden” meemaken en na het sterven direct bij Christus zijn. Naast dat het in tegenspraak is met het gedeelte in 1 Thessalonicenzen 4, zie ik tegen deze visie vanuit de Schrift een aantal bezwaren. 67 Context Het belangrijkste bezwaar is dat het Schriftgedeelte dit zelf tegenspreekt. Eerder bespraken we al een aantal verzen verderop in ditzelfde hoofdstuk. Daar beschrijft Paulus, net als in 1 Thessalonicenzen 1:10 en 4:16, dat we de Heer vanuit de hemel verwachten en dat dit het moment is waarop Hij de doden zal opwekken en de levend overgeblevenen zal veranderen. Dit zal niet alleen wachten tot dat moment, maar ook een gebeurtenis zijn die wij gezamenlijk beleven (1 Thess.4:17). Filippenzen 3 20 Want ons burgerschap is in de hemelen, van waaruit wij ook de Redder verwachten, de Heer Jezus Christus 21 die het lichaam van onze vernedering van gedaante zal veranderen, gelijkvormig aan het lichaam van Zijn heerlijkheid, naar de inwerking, waarmee Hij ook alles aan Zichzelf kan onderschikken. Geen individuele opstanding Het is dus niet zo dat, wanneer een gelovige overlijdt, er een individuele opstanding plaatsvindt van deze gelovige. Nee, de doden in Christus, maar ook de levenden, wachten tot het moment waarop onze Redder komt vanuit de hemel. Ten diepste ontkent deze zienswijze dan ook de dood. Men sterft immers en slaat daarna direct “aan gene zijde” de ogen weer op en men is dus nooit écht dood geweest. Dit doet wel erg sterk denken aan de leugen van de slang in de hof (Gen.3:4). De opstanding al plaatsgevonden? In 2 Timotheüs 2:17-18 zegt Paulus over twee mannen, Hymeneüs en Filetus, dat ze van de waarheid zijn afgeweken, zeggende dat de opstanding al gebeurd is. Wat Hymeneüs en Filetus precies leerden 68
Page 70
wordt verder niet uitgelegd door Paulus, maar past de redenering van een individuele opstanding uit de doden niet perfect in de bewering ‘dat de opstanding al gebeurd is’? Het extra “uit” De opvatting dat de term uit-opstanding uit de doden spreekt over een ‘individuele opstanding’ van de gelovigen, is gebaseerd op het extra “uit” in uit-opstanding uit de doden. Maar uitdrukkingen met een extra voorzetsel komen veel vaker voor in de Schrift en zijn een manier om het gebruikte voorzetsel te benadrukken. In Filippenzen 3:11 legt Paulus met het extra uit in de term uitopstanding, er de nadruk op dat het een opstanding uit de doden is, dat wil zeggen: van tussen de overige doden uit en met achterlating van de overige doden. Dubbel voorzetsel De Schrift kent veel meer van dit soort uitdrukkingen met een dubbel voorzetsel en ook onze Nederlandse taal is er vol van. Dit laatste laat ik buiten beschouwing, maar hieronder volgen een aantal voorbeelden uit de Schrift: • De uittocht uit Egypte (Num.33:38). • Uit hun land uitgetrokken (Deut.29:28). • Uit de wereld uitverkoren (Joh.15:19). • Uit het diensthuis uitleiden (Ex.20:2, Rich.6:8) • Ingaan in het Koninkrijk der hemelen (Matth.7:21). Enige voorkomen? Zij die aan het begrip uit-opstanding de betekenis van een individuele opstanding van de doden in Christus geven, wijzen er vaak op dat het woord uit-opstanding slechts één keer voorkomt 69 in de Schrift en dus moét Paulus er wel iets speciaals mee bedoelen. Maar de bewering dat het woord slechts één maal voorkomt, is een halve waarheid. Het zelfstandig naamwoord exanastasin (G1815) komt slechts één keer voor, in Filippenzen 3:11, maar het werkwoord dat hiervan afgeleid is, exanistemi (G1817) komt ook drie keer voor in de Schrift. Twee maal vinden we het in een tamelijk eufemistisch gebruik en wordt het vertaald met zaad/nageslacht verwekken (Marc.12:19, Luk.20:28), letterlijk: dat hij uit-zal-doenopstaan zaad voor zijn broer. De derde keer dat het woord voorkomt, vinden we het in: Handelingen 15 (NBG) 5 Maar er stonden uit de partij der Farizeeën enigen op, die gelovig geworden waren, en zeiden, dat men hen moest besnijden en gebieden de wet van Mozes te houden. Letterlijk staat er: uit-opstaande echter enige (…). Ook in dit vers is het volstrekt duidelijk wat er bedoeld wordt. Uit de groep van Farizeeën stonden enigen op, namelijk degenen die gelovig geworden waren. Zij namen het woord, niet als vertegenwoordiging van de hele groep, maar als een deel van de groep. Ze stonden hiermee op uit de groep van Farizeeën. De dag van Christus Paulus opent de Filippenzen brief met te danken voor de gemeenschap in het evangelie van de Filippenzen (1:5). God was in hen een goed werk begonnen en Paulus vertrouwde erop dat Hij dit zou voltooien tot op de dag van Jezus Christus (1:6). Vergelijk 1:10, 2:16. 70
Page 72
De dag van Christus is niet voor elke individuele gelovige een andere dag, maar spreekt over één moment. Het is de dag dat Christus Jezus, onze Redder, zal neerdalen van de hemel en waarop Hij ons lichaam zal veranderen, gelijkvormig aan Zijn verheerlijkt lichaam. Of wij nu op dat moment nog leven, of dat wij al zijn overleden maakt geen verschil. We zullen tezamen de Heer tegemoet gaan (1 Thess.4:16-17). 1 Thessalonicenzen 4 18 Bemoedigt elkaar dus met deze woorden. 18. De mannelijke zoon (slot) Tot nu toe hebben we ons in verband met het onderwerp van de wegrukking, uitsluitend bezig gehouden met de brieven van Paulus. Het is immers de volheid van de natiën die zal binnengaan bij de wegrukking (Rom.11:25) en Paulus is de apostel van de natiën (Rom.11:13). Hij maakt de geheimen bekend met betrekking tot de ecclesia, het lichaam van Christus. Ontdekken Maar sommigen concluderen hieruit dat we de gebeurtenis van de wegrukking niet ook op andere plaatsen kunnen vinden, zoals in Openbaring 12. En dat is vreemd, want het is juist Paulus die zegt dat het deze verborgenheid aan hem onthuld is (Ef.3:3) en dat hij dat zou bekendmaken (Ef.3:8). Paulus gaat ons zelf hierin voor door Schriftplaatsen uit het oude testament aan te halen en te demonstreren dat dit geheim al in de Hebreeuwse geschriften verborgen lag (o.a. Ef.1:20-22). 71 Vooroordeel Het is een noodlottig misverstand en vooroordeel dat het boek Openbaring uitsluitend over Israël en de natiën zou gaan en dat de ecclesia daar niet in kan voorkomen. Het boek Openbaring gaat over de openbaring van Jezus Christus (1:1). En nu we het geheim kennen dat Paulus onthult, zouden we juist ook daar de ecclesia kunnen verwachten, die Zijn lichaam is (Ef.1:23). We kunnen dit onthulde geheim nu in heel de Schrift vinden. Samen met Hem geopenbaard Nu we dat geheim eenmaal kennen, is de bedekking weggenomen en kunnen wij het ont-dekken in heel de Schrift! Overal waar over Christus gesproken wordt, gaat het over Hoofd én lichaam. Paulus schrijft in Kolossenzen 3:4 dat wanneer Christus zal geopenbaard worden, wij samen met Hem geopenbaard zullen worden in heerlijkheid, dus zouden we er juist bedacht op moeten zijn de ecclesia wél te vinden in Openbaring. We moeten er weliswaar naar zoeken, want het is een verborgenheid. In Openbaring, dat bol staat van de symboliek, vinden we in hoofdstuk 12 een uitbeelding van de ecclesia. Er wordt gesproken over een groot teken. Openbaring 12 1 En er werd een groot teken in de hemel gezien: een vrouw, omhuld met de zon, en de maan onder haar voeten, en op haar hoofd een lauwerkrans van twaalf sterren. Sluitstuk Openbaring wordt wel het sluitstuk van de profetie genoemd en dat is niet onterecht. Het staat niet alleen achter in onze bijbel en 72
Page 74
is daarmee het slot van de profetie, het grijpt ook terug op eerdere profetieën en verbindt deze. De vrouw Een vrouw komen we nogal eens tegen in het boek Openbaring. Bijvoorbeeld als bruid (Opb.21:2,9), die staat tegenover een hoer (Opb.17:1,5 en16). Deze bruid en hoer staan respectievelijk voor het trouwe Israël en het ontrouwe Israël. Een vrouw is in de profetie meestal een beeld van Israël (Jer.3:20). Ook de zon, maan en twaalf sterren bevestigen dit. De twaalf staat voor de twaalf zonen van Jakob, of de twaalf stammen, maar ook zon, maan en sterren, spreken van het huis van Jakob (Gen.37:910). Openbaring 12 2 En zij is zwanger, en zij schreeuwt in haar barensweeën, en zij wordt gekweld om voort te brengen. Nieuw leven In Romeinen 8:22-23 zegt Paulus dat de hele schepping zucht en barensweeën heeft. Hier is het Israël dat in verwachting is en nieuw leven voortbrengt. Wellicht dat de barensweeën een uitbeelding zijn van de geschiedenis van het Joodse volk, die immers gekenmerkt wordt door smarten. De vrouw staat op het punt een kind voort te brengen, waarvan gezegd wordt dat het een mannelijke zoon is die over de natiën zal heersen (:5), wat later in Openbaring wordt gezegd over de Messias (19:15). Maar van de Messias, of in het Grieks gezegd de Christus, weten we inmiddels dat het spreekt van Hoofd en lichaam (1 Kor.12:12). We zullen zien dat dit hier ook het geval is. 73 Openbaring 12 3 En er werd een ander teken in de hemel gezien, en neem waar: een grote vuurrode draak met zeven koppen en tien horens, en op zijn koppen zeven diademen. De draak staat symbool voor Satan (:9), die het laatste wereldrijk met zeven koppen en tien horens uit de eindtijd aanstuurt, dat ook een hoofdstuk verder beschreven wordt en dat haar macht ontvangt van de draak (13:1-3). 4 En zijn staart sleept het derde deel van de sterren van de hemel mee, en hij werpt ze op de aarde. En de draak staat vóór de vrouw, die op het punt staat om voort te brengen, om zodra zij haar kind voortbrengt, het te verslinden. We zagen al dat de sterren een uitbeelding zijn van Israël (Dan.8:10). Uit Zacharia weten we dat twee derde deel omkomt in de grote verdrukking en één derde deel de naam van JAHWEH aanroept en wordt gered (Zach.13:8-9). Gaat het hier om het eerste derde deel dat wordt gedood? 5 En zij bracht een mannelijke zoon voort, die alle natiën zal hoeden met een ijzeren staf; en haar kind wordt weggerukt naar God, en naar Zijn troon. Heersen De mannelijke zoon is een uitbeelding van Hem, die alle natiën zal hoeden met een ijzeren staf, een rechtstreekse verwijzing naar Psalm 2:9 waar dit gezegd wordt over de Messias. Ook op andere plaatsen in Openbaring wordt deze profetie aangehaald en toegepast op de heerschappij van de Messias (2:27; 19:15). Traditioneel wordt dan ook uitgelegd dat het hier zou gaan over de hemelvaart van Jezus. Maar bij een nauwkeurige lezing, is dit 74
Page 76
onbevredigend. Want bij de hemelvaart van Jezus lezen we niets over een acuut gevaar, zoals in we in Openbaring wel lezen van de draak die de mannelijke zoon wil verslinden. Ook vinden we de hemelvaart van Jezus niet beschreven als een wegrukking, maar als een rustig weggenomen worden van de aarde, dat de discipelen zien gebeuren (Hand.1:9-10). Het beeld van de geboorte van een mannelijke zoon past hier niet bij. Toekomst Daarnaast vindt de wegrukking van de mannelijke zoon in Openbaring plaats vlak voor de 1260 dagen van de grote verdrukking, waarin de vrouw (> Israël) wordt bewaard in de woestijn (Opb.12:6). Ook de tijd waarin de wegrukking van de mannelijke zoon plaatsvindt, is hiermee bepaald. Die is nog toekomst en kan daarom niet toegepast worden op een gebeurtenis in het verleden. De Christus Toch is de mannelijke zoon wel degelijk Christus, Zijn identiteit wordt bevestigd door de aanhaling uit Ps.2:9. In Psalm 2 gaat het over de Gezalfde (:2), Mijn Koning (:6) en (Mijn) Zoon (:7,12). We kunnen dit beeld alleen begrijpen als we de brieven van Paulus kennen, waarin hij het geheimenis bekendmaakt dat de Christus bestaat uit Christus en de ecclesia, die Zijn lichaam is. De ecclesia is één met Hem en wordt één met Hem gerekend. We hebben al gezien dat Paulus met betrekking tot de wegrukking ook spreekt van een geheim (1Kor.15:50). Het woord voor wegrukking (> harpazo) dat in Openbaring 12:5 wordt gebruikt, is hetzelfde woord als in Thessalonicenzen 4:17, waar Paulus spreekt over de wegrukking. 75 Bestemd voor de troon De mannelijke zoon wordt weggerukt naar God, en naar Zijn troon, dus naar de hemel, om daar de heerschappij op zich te gaan nemen. En dat is precies wat Paulus in Zijn brieven bekendmaakt, de Christus, Hoofd en lichaam (1 Kor.12:12) zal de heerschappij voeren over het heelal, hemelen en aarde. Efeze 1 10 … tot beheer van de volheid van de tijden, om het al, zowel wat in de hemelen als wat op de aarde is, in de Christus onder één Hoofd samen te vatten. De mannelijke zoon stelt dus, net als de vrouw, een volk voor. Een volk dat in de letterlijke zin geen volk is, maar toch een volk genoemd wordt in de Schrift (Rom.10:19). De ecclesia is een verzameling uit alle volken (Hand.15:14). Openbaring 12 6 En de vrouw vluchtte naar de woestijn, waar zij een plaats heeft, die door God gereed gemaakt is, opdat zij haar daar voeden, twaalfhonderd zestig dagen. Israël (>de vrouw) krijgt de mogelijkheid om naar de woestijn te vluchten. Dat vinden we ook in Jezus‘ zogenoemde rede over de laatste dingen beschreven (Matth.24:16). Daar, in een plaats buiten het land, zal het gelovige deel van Israël, bewaard worden voor de grote verdrukking, die 1260 dagen duurt (Opb.11:3). Opdat zij haar voeden Dan staat er nog: opdat zij haar daar voeden. Hier is “zij” een meervoud. En dat lijkt vreemd, want de enige logische uitleg is dat zij staat voor de mannelijke zoon. Want het is de vrouw die wordt gevoed en de draak is uit op vernietiging van de vrouw (:17). Dan 76
Page 80
Wat is het koninkrijk van de hemelen? De grote hoeveelheid antwoorden op deze vraag levert verwarring op. Het is goed, voor de uitleg om elke zin, ieder woord in de Schriften uit te leggen vanuit het gebruik in andere tekstverbanden van de Bijbel. Door dat principe te volgen, komt naar voren, dat: het koninkrijk van de hemelen gebaseerd is op de profeet Daniël.

Het koninkrijk in het oude testament


Page 4
INHOUDSOPGAVE Blz. Redactioneel ....................................................... 6 Het koninkrijk in het oude testament ................. 7-8 Het verzoek van het volk .................................... 8-10 Gods antwoord .................................................... 10-11 Gods doel voor Israël........................................... 11-13 Het koninkrijk - voorbereid ................................. 13-15 Anarchie vóór de zondvloed ............................... 15-16 Het begin van menselijke regering...................... 16-18 De verstrooiing bij Babel..................................... 18-19 Gods beloften aan Abraham................................. 19-21 Gods kracht onderschat ...................................... 21-22 Menselijke vermogens overschat ....................... 22-23 Het nieuwe verbond .............................................. 23-24 Een koning ............................................................. 25 Falen en discipline ............................................... 25-27 De herbouw van de tempel ................................... 27-28 Jahweh zal het land reinigen ................................ 28-30 Relatie priesterschap - koninklijke macht ........... 30-31 Priester en Koning ................................................ 31-32 De beloofde boodschapper ................................... 32-34 Kondigt het koninkrijk aan ................................... 34-35 Nawoord – Recht snijden ..................................... 36-37 Andere publicaties Stichting Da-ath ................... 39-44 5 Redactioneel Nu, in 1996, verheugen wij1 het oude testament van Vladimir Gelesnoff2 ons dat wij Het koninkrijk in opnieuw kunnen publiceren. Dit was een van de eerste publicaties van het Concordant Publishing Concern. Wij concluderen uit het adres in San Diego dat voor deze Unsearchable Riches op de originele kopie van deze studie staat, dat de uitgave in 1909 of 1910 moet zijn geweest, voordat het postadres gewijzigd werd naar Los Angeles. Bij de introductie van de herziene editie van deze uiteenzetting in 1938 (UR XXIX, blz.210-229), waarop deze herdruk is gebaseerd, schrijft A.E. Knoch: "deze studie werd vele jaren geleden voor het eerst gepubliceerd en is lange tijd niet meer gedrukt. Omdat in de tussentijd niets gelijkwaardigs lijkt te zijn verschenen, verwelkomen wij de kans om het opnieuw uit te geven.... De zorgvuldige overweging die vereist is door het werk van revisie heeft mij opnieuw onder de indruk gebracht van de excellente waarde van deze uiteenzetting. De grote behoefte aan helderheid over dit elementaire thema is aan alle kanten duidelijk en groeit naarmate de afvalligheid versnelt. Daarom gebruik ik deze gelegenheid om het aan te bevelen aan allen die hun mede heiligen willen helpen inzicht te krijgen in Gods grootse plan voor de natie van Zijn keuze en hun Messias, Christus Jezus onze Heer."3 1 Wij: redactie van Concordant Publishing Concern 2 Gelesnoff (1877-1921) startte in 1909 Unsearchable Riches 3 Unsearchable Riches, XXIX (1938), blz.210 6
Page 6
Het koninkrijk in het oude testament4 De vraag: wat is het koninkrijk van de hemelen? is uiterst belangrijk. De grote hoeveelheid antwoorden levert veel verwarring op. Het is dan ook onderwerp geweest van een nauwgezet onderzoek. We hebben ons ingespannen die vraag vanuit de Schrift te beantwoorden en presenteren nu onze bevindingen aan de waarheidszoekers. Het is een goede zaak voor de uitleg om elke zin, ieder woord in de Schriften te interpreteren uit het gebruik in andere tekstverbanden van de Bijbel. Door dat principe te volgen, ontdekken wij dat de uitdrukking: het koninkrijk van de hemelen gebaseerd is op de profeet Daniël. En in hun dagen, dat is: van deze koningen, zal de Eloah5 van de hemelen een koninkrijk oprichten dat voor de eonen6 geen schade zal lijden. Zijn koninkrijk zal niet aan een ander volk worden overgelaten. Het zal al deze koninkrijken verpulveren en beëindigen, en het zal staan voor de eonen Dan.2:44 En het koninkrijk en de jurisdictie en de majesteit van het koninkrijk onder al de hemelen zal worden verleend aan het volk 4 Israël gebruikt het acronym Tenach: Thora, Neviiem, Ketoeviem; Onderwijzing, Profeten, Geschriften 5 Eloah; Onderschikker-waarts (God-waarts), is helemaal gericht op de grote EL, dé Onderschikker, God, de Vader. 6 Eon: het Hebreeuwse olam en het Griekse aiōn betekenen nooit eindeloze eeuwigheid. Het gaat om levensduur, een lange periode van tijd. 7 van de heiligen van de allerhoogsten. Hun koninkrijk is een eonisch koninkrijk, en al de autoriteiten zullen hen dienen en naar hen luisteren Dan.7:27 . Na onderzoek van de fundamentele gedeelten in het licht van de (nabije) context én de hele profetie, blijken deze feiten: 1. Het koninkrijk van de hemelen is een koninkrijk in de zin van de imperiums7 die vertegenwoordigd werden door de delen van het grote beeld waar Nebukadnezar van droomde. Dat waren zeer grote koninkrijken. 2. Het is beperkt tot de aarde en omvat de koninkrijken onder al de hemelen. 3. Het is het koninkrijk van een volk. 4. Het is een toekomstig koninkrijk. Het verzoek van het volk En nu, om het onderwerp duidelijk te begrijpen, moeten wij de geleidelijke ontvouwing van het idee koninkrijk in de Hebreeuwse geschriften onderzoeken. Wij behandelen het onderwerp in het kort. Om te beginnen moeten we toegeven dat de Bijbel niet slechts een boek is van morele en religieuze principes in mystieke taal. Maar het is een consistente, systematische onthulling van een duidelijk plan dat sinds het begin van de tijden werkzaam is. Om dat plan te begrijpen, is het vereist toe te geven dat Gods wegen bewonderenswaardig zijn aangepast aan de fysieke en morele toestand van de 7 Grote (wereld)rijken 8
Page 8
sterfelijke mens. En: Zijn openbaring is afgestemd op ons mentale niveau. De geschiedenis van Israël biedt hiervan overtuigend bewijs. Toen Jahweh neerdaalde op de berg Sinaï met brandend vuur en duisternis, de tornado, het geschal van de bazuin en de stem die riep, beefden de zonen van Israël voor de majesteit van die theofanie8 riepen tot Mozes: . Zij Spreek jij met ons, opdat wij horen; maar Elohim9 sterven wij Ex.20:19; Heb.12:19 In wezen komt hun redenering hierop neer: ‘De helderheid van het vuur is te veel voor onze ogen; het donderende, stormachtige bazuingeschal is te veel voor onze oren. Laat God door u tot ons spreken. We kunnen uw vorm aanzien, we kunnen uw stem horen; maar dit vreselijke gezicht en dit oorverdovende geluid kunnen wij niet verdragen’. Kortom, zij uitten de wens om de Godheid in menselijke gedaante te zien en Hem met menselijke stem te horen. God ging genadig in op hun verzoek. Hij zei tot Mozes: Zij hebben goed gesproken in alles wat zij gezegd hebben. Een Profeet zal Ik voor hen oprichten uit hun broeders, zoals jij, en Ik zal Mijn woorden in Zijn mond leggen, en Hij zal tot hen spreken alles wat Ik Hem gebied Deut.18:17,18 . 8 Godsverschijning; Christus in heerlijkheid voor Hij mens werd. 9 Titel; meervoud, de geest van zowel EL als Eloah is werkzaam, zie voetnoot 5. 9 moet niet met ons spreken, anders De aanpassing aan het niveau van Israël was compleet. Zo'n perfecte aanpassing, die in elk opzicht overeenkwam met hun wens, bracht van nature ernstige rekenschap met zich mee. Vandaar de plechtige waarschuwing: Maar het zal gebeuren dat de man die niet zal luisteren naar Mijn woorden, die de Profeet in Mijn naam zal spreken, Ik Zelf zijn bloed van hem zal eisen Deut.18:19 Gods antwoord In overeenstemming met deze belofte, toen de volheid van de tijd kwam, trok de eniggeboren Zoon de kleren van het vlees aan. De oneindige God Zichzelf heeft geopenbaard door Zijn Zoon, Die de gelijkenis van het vlees van zonde aannam. Zo heeft Hij Zijn gedachten overgebracht in de taal van zondige mensen. Hij heeft ze gekleed in de woorden waarin stervelingen gedachten uitwisselen. Hij heeft ze gebruikt met de betekenis die inherent is aan de gebruikte taal. Gewoonlijk spreken wij duidelijk: dat doet Hij ook. Wij gebruiken stijlfiguren en symbolen, gelijkenissen en illustraties: dat doet Hij ook. Omdat een redenaar toevallig een stijlfiguur of een illustratie gebruikt om zijn punt levendiger en indrukwekkender te maken, veranderen wij bij het lezen van zijn redevoering toch niet de betekenis van de woorden zoals alchemie dat doet, of zou doen, met de substantie van metalen? Zeker niet. Als God dan tot ons spreekt "zoals de mens tot de mens spreekt", is het duidelijk dat wij Zijn woord op dezelfde manier moeten behandelen als andere literaire producties. Overweeg de 10
Page 10
woorden in hun fundamentele en gewone gebruik. Denk niet in willekeurige of speculatieve betekenissen. Als wij de betekenis, zichtbaar in de woorden, veranderen door permutatieve10 vergeestelijking, dan wordt de Bijbel het gemakkelijke materiaal voor iedere vorm van "eigen interpretatie". Dit wordt duidelijk aangetoond door de enorm verwarrende verscheidenheid aan meningen over dit onderwerp: het koninkrijk. Mensen stelden zich voor dat God geen koninkrijk zou kunnen hebben in de gewone zin van het woord. Men reduceerde het materiaal al naar gelang de vooropgezette opvatting. Vandaar de noodzaak om het op een manier te interpreteren die, moet worden toegegeven, het wel de kwaliteiten van een raadsel geeft in plaats van die van gewone, formele communicatie. Kolossenzen toont de geliefde Zoon in de stralende glorie van schepping en verzoening. Verleden en toekomst zijn nauw gerelateerd aan de Eerstgeborene uit de doden. Eerst is daar de schepping van het al in Hem Kol.1:16 . Dit is het beginpunt: het kijkt naar een verleden zonder datum. Daarna komt de verzoening van het al door Hem Kol.1:20. Dit is het doel: het wijst naar een verre toekomst. Gods doel voor Israël We merken op dat in zowel schepping als verzoening twee ‘sferen’ verschijnen - de hemelen en de aarde. Deze twee sferen mogen niet samengevoegd worden, en wat betrekking heeft op de ene moet strikt worden uitgesloten van wat betrekking heeft op de andere. 10 Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van 'verwisseling' 11 Als schepping en verzoening twee sferen omvatten, aarde en hemelen, dan moet Zijn plan dit tweevoudig stempel dragen, en zoals geformuleerd in de Schrift, lijkt het dat ook te doen. De last van Gods plan aan de aardse kant is koninkrijk. Het richtpunt is een natie: Israël. Heerschappij is het kernpunt. Het einddoel is het herstel van de aarde. Israël is een instrument om te regeren. Door hen zal God Zijn regering op aarde vestigen, de andere natiën hoeden en de zaken van deze lagere sfeer beheren. De last van Gods plan aan de hemelse kant is openbaring. Het richtpunt is de gemeente die Zijn lichaam is. Het kernpunt is genade. Het einddoel is het herstel van de hemelen. De gemeente als het lichaam van Christus, zowel nu als hierna, is het middel tot tentoonspreiding. Door die samenwerking zal God de overstijgende rijkdom van Zijn genade door de komende eonen11 heen tentoonspreiden Efe.2:7 . Daarom de zeer verbazingwekkende uitspraak, welhaast te groot in immensiteit: wij worden een theater voor de wereld en voor boodschappers en voor mensen 1Kor.4:9 Voorlopig laten wij de beschouwing van de kant van Gods plan wat de hemelen betreft achterwege. Wij gaan over tot het traceren van de ontwikkeling van het idee: koninkrijk. Wij beperken ons tot de Hebreeuwse geschriften en houden resoluut vast aan het gezonde principe om elk woord op zijn nominale waarde te nemen. Wij willen laten 11 Eon is vertaling van het Hebreeuwse olam en het Griekse aiōn; het verwijst naar levensduur, langere tijd, maar nooit eindeloosheid. 12
Page 12
zien dat in het geheel van de kenmerken zo'n interpretatie zich rechtvaardigt door de overtuigingskracht van de resultaten. Lexicons definiëren een koninkrijk als "een gebied, volk, staat of rijk, geregeerd door koning of koningin; een monarchie". Een vorst, een metropool, een territorium, een volk, een systeem van administratie en afhankelijkheden - dit zijn de ideeën die het woord suggereert. En het is redelijk om ervan uit gaan dat bij aanname van dit woord de Schrift geen andere ideeën wil overbrengen. Het koninkrijk - voorbereid De aanname die hier naar voren komt kan gemakkelijk worden getest. Maar waar moet ons onderzoek beginnen? Wanneer de Zoon des mensen op de troon van Zijn heerlijkheid zal zitten, zegt Hij tegen de volken aan Zijn rechterhand: Komt, jullie gezegenden van Mijn Vader! Neem het lotdeel van het koninkrijk dat voor jullie gereed is gemaakt vanaf de nederwerping van de wereld Matt.25:31,34 . Hier leren wij, dat (1) de Vader een koninkrijk gereed heeft gemaakt, en (2) dat Hij het gereedgemaakt heeft vanaf de nederwerping van de wereld. Dit brengt ons naar de openingspagina van de Bijbel. 13 Genesis 1:1 bevestigt de schepping van de hemelen12 en de aarde in het begin. En het is overbodig te zeggen dat ze in de uiterste perfectie en schoonheid uit de hand van God voortkwamen. Wij lezen de uitdrukkelijke verklaring dat ze niet woest en leeg werden geschapen, zoals ze later werden Jes.45:18 van nederwerping13. De volgende verzen Gen.1:3-25 . Genesis 1:2 beschrijft chaos - het resultaat tonen de rehabilitatie van de ruïnes. Toen de aarde geschikt was gemaakt voor bewoning, verschijnt Adam op het toneel. De Schepper geeft hem de opdracht: Weest vruchtbaar en wordt talrijk, vervul de aarde en onderwerp haar. Heers over de vissen van de zee, over de vogels van de hemelen, over de dieren en over heel de aarde, en over al het kruipend gedierte dat op de aarde kruipt Gen.1:28 Bovendien nam God de mens en plaatste hem in de tuin van Eden om die te bewerken en te onderhouden Gen.2:15 Bewerken14 . en onderhouden wijzen op cultivering en toezicht. De opdracht is: beheer en ontwikkeling van de natuurlijke hulpbronnen. En tevens de distributie van de 12 In Tenach altijd meervoud. 13 Veel vertalingen: ‘grondlegging’ of ‘grondvesting’ van de wereld; dit is onjuist t.a.v. het Griekse katabolè: nederwerping Efe.1:4 14 Dit Hebreeuwse woord voor dienen, ābad, is hetzelfde dat wordt vertaald als bewerken in Genesis 2:5; 3:23; 4:12. Adam was een bewerker van de grond vóór de val, niet als gevolg daarvan. Inderdaad, hij was vanaf het begin daarvoor bedoeld Gen.2:5. Het enige verschil voor en na de val lag hierin: terwijl de aardbodem voor de val royaal reageerde op zijn inspanningen, leverde het daarna schaarse opbrengsten op. 14
Page 14
producten van de aardbodem aan de schepselen onder hem, langs de door de Schepper aangegeven lijnen Gen.1:29. Anarchie voor de zondvloed We hebben nu aan de oppervlakte iets concreets waar elke volgende verklaring iets aan toevoegt, bijdraagt. De ontrouw van Adam bracht de enorme machinerie van het universum uit de versnelling. Het is echter belangrijk op te merken dat, hoewel zijn afvalligheid Gods manier van handelen veranderde, het Zijn plan niet wijzigde. Want drie millennia later mijmert David in poëtische taal over de waarheid die aan onze voorvader in Eden werd geopenbaard: dat een mens de autoriteit krijgt om voor God te regeren Psalm 8 . Vanaf de vroegste tijd hebben we slechts een summier overzicht. De gebeurtenissen van bijna twee millennia zijn samengebracht binnen twee hoofdstukken Gen.4:1-6:8 . Toch onthult dit fragment, ondanks zijn beknoptheid, een criminele loopbaan van ongeëvenaarde activiteit en buitengewoon karakter. Hier vinden we moord en godslasterlijke aanmatiging van goddelijkheid. Er is veel geweld en misbruik van de seksuele relatie. Talent en uitvindersgenie werden gebruikt in de dienst van lust. De steden waren doordrenkt van sensualiteit en stinkend van misdaad. Slechtheid nam zo'n ernstig karakter aan in zulke gigantische proporties, dat de totale vernietiging van de mensheid de enige effectieve remedie was. Acht zielen die niet deelnamen aan de heersende vormen van slechtheid, werden echter gered. 15 Na de zondvloed geeft God opnieuw een opdracht mee, nu aan Noach en z’n drie zonen. Vermenigvuldiging en vullen van de aarde; deze opdracht was eerst aan Adam gegeven. De oorspronkelijke idee van heerschappij wordt bevestigd. De verderfelijke praktijken van eerdere antediluvianen15 brachten echter nieuwe elementen van wanorde in de relaties van de mens tot de natuur en de dieren. Aan deze nieuwe omstandigheden wordt tegemoetgekomen. De angst voor u en schrik voor u zal komen over elk levend dier van de aarde, zelfs over elke vogel van de hemelen, en over alles wat op de grond beweegt, en over alle vissen van de wateren. In uw hand zijn zij gegeven. Elk levend dier dat beweegt zal voedsel voor u zijn. Zoals het groene kruid geef ik u alles. Ja, alleen vlees met zijn ziel, zijn bloed, zult gij niet eten Gen.9:2-4 . Het begin van de menselijke regering Maar daar is nog een ander punt. Vanuit ervaringen in het voorgaande tijdperk ontstond een ander probleem. Met uitzondering van het huwelijk bestonden er geen helder gedefinieerde relaties en verantwoordelijkheden. Elke man was een wet voor zichzelf. Er was niets dat het leven beschermde tegen wetteloze inbreuken. De mate waarin geweld had geheerst, riep om beperking. En dit is precies wat God doet. Ja, uw bloed, dat eist Hij terug, voor uw zielen. Van de hand van elk dier zal Ik het eisen, en van de hand van de mens. Van de hand van de broer 15 Degenen die behoren tot de tijd van vóór de zondvloed 16
Page 16
van een mens zal Ik de ziel van een mens eisen. Wie het bloed van een mens vergiet, diens bloed zal door mensen vergoten worden, want in het beeld van God maakt Hij de mensheid Gen.9:5-6 De voorvaderen van de mensheid worden bekleed met de autoriteit die nodig is voor de uitvoering en handhaving van deze verplichtingen. Over menselijk bestuur wordt niets gezegd. Door de trend van het verhaal als geheel wordt dat echter impliciet duidelijk. Noachs zonen moesten in eigen geslachtslijnen bestuur vestigen op basis van verantwoordelijkheid tussen mens en mens. De mensheid vertakt zich uit hen in drie stromen, en in kleinere afdelingen zoals natiën, families Gen.10:5,20,31,32 . Zij hebben elk een specifieke roeping en bestemming in het vooruitzicht, zoals zal blijken. De verdeling van de mensheid in natiën was een Goddelijke aanwijzing Gen.10:25; Deut.32:8; Hand.17:26 . Dit was met de duidelijke bedoeling een toezichtsysteem te stichten. Het zou ook de effectieve handhaving van de principes die aan de zonen van Noach waren toevertrouwd, verzekeren. Bovendien worden wij op de hoogte gesteld van het feit, Deut.32:8 het verdelen van de zonen van Adam in natiën, de grenzen van hun woonplaatsen zijn toegewezen met het oog op Israël als regerende natie, met gecentraliseerde autoriteit. Dit systeem van administratie, in zijn brede kenmerken, wordt uiteengezet in de profetie van Noach Gen.9:25-27 . Sem krijgt politieke en religieuze opperheerschappij. Hij krijgt het monopolie over de zegen. De tent van God is in zijn midden. De Godheid wordt gekend als de God van Sem. 17 dat bij Jafeths nakomelingen, de Jafethitische volkeren, breidden hun gebied uit door verovering en kolonisatie. Zij zijn rondom het centrum van Sem gestationeerd. De verstrooiing bij Babel Onder deze beide groepen staan de Chamitische natiën. Wij hoeven de "dienstbaarheid" in deze passage niet op te vatten als slavernij; het is onderschikking, niets meer dan dat. Zij hebben geen politieke autonomie. De gelegenheid om de positie en functie van een regerend volk op een meer gedetailleerde manier te onthullen, werd geboden door de natiën die probeerden zich te verzamelen rond een eigen centrum op de vlakten van Sinear Gen.11:1-9 . God verstoorde hun plan; door spraakverwarring consolideerde Hij de nationale grenzen, die daarna zowel taalkundig als geografisch vastgelegd werden. Wij komen als vanzelf in de volgende fase. In het land waar men geprobeerd had via centralisatie in te gaan die diametraal tegen Zijn plan in ging, verschijnt God aan een afstammeling van Sem: Abraham. Hij zegt: Ga uit uw land en uit uw familiekring en uit het huis van uw vader naar het land dat Ik u wijzen zal. Ik zal u tot een groot volk maken, u zegenen en uw naam groot maken; wees tot een zegen. Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u licht maken zal Ik vervloeken. In u zullen alle geslachten op de aardbodem gezegend worden Gen.12:1-3 . Zo lezen wij de vroege aanduiding van een grote natie. De eerste aankondiging toont dat de grootheid bestaat uit het 18
Page 18
genieten van een ongehoord grote zegen, en verder dat het middel is tot zegen voor alle geslachten op de aardbodem Bij Abrahams terugkeer uit Egypte, na zijn afscheiding van Lot, zei Jahweh16 tegen hem: Sla uw ogen op en kijk, vanaf de plaats waar u nu bent, naar het noorden en naar het zuiden en naar het oosten en naar het westen, want al het land dat u ziet, geef Ik aan u en uw nageslacht, voor de eon Gen.13:14-15 . Voortaan is een land onafscheidelijk verbonden met die natie. Later worden de grenzen bepaald en wordt het bezit ervan als onvervreemdbare erfenis beloofd aan Abrahams nageslacht door een onveranderlijk, onvoorwaardelijk verbond. Een verbond waarin God alle verplichtingen op zich neemt, en Abram slechts toeschouwer bij de transactie is - bezegeld met Gods eed Gen. 15:12-21; Heb. 6:13-18 . Gods beloften aan Abraham Voorafgaand aan dit verbond werd Abraham een erfgenaam en een nageslacht beloofd, talrijk als het zand van de zee. Opvallend is de vreemde onverenigbaarheid van Zijn raadsbesluiten met degenen die gekozen zijn om die uit te voeren. Hij zei dat Hij een grote natie zou maken - uit wie? Een man die zo goed als dood was - dat wil zeggen, van wie het vermogen om nageslacht voort te brengen uitgeschakeld was door ouderdom. Plus een 16 Jahweh: vierletterige Naam, ‘Ik ben’ of ‘Ik zal zijn’. Letterlijke weergave: word-zijnde-was. 19 onvruchtbare vrouw, die qua leeftijd geen kinderen meer kon krijgen. Opnieuw zei Hij: In Isaäk zal uw zaad geroepen worden Gen.21:12; Rom.9:7 Maar ook hij had een onvruchtbare vrouw. Isaäk smeekte Jahweh voor de verkwikking van Rebekka, zijn vrouw, want zij was onvruchtbaar. En Jahweh werd door hem gesmeekt, en Rebekka, zijn vrouw, werd zwanger Gen.25:21 Ook in de gevallen van de vrouwen van Jakob lezen we: God opende haar schoot Gen.29:31; 30:22 God is zowel de Vervuller als de Gever van de belofte. Zijn werkwijze maakt duidelijk dat verwezenlijking ervan niet langs natuurlijke weg is. Door interventie - is het te veel gezegd: creatieve? - handelingen van Zijn kant komt het. De toename in Egypte onder omstandigheden waar andere natiën ofwel zijn omgekomen of hun identiteit hebben verloren; de uittocht; de doortocht door de woestijn; de gebeurtenissen in het land - in één woord, elke fase van de Hebreeuwse geschiedenis rechtvaardigt de uitspraak van de Psalmist: Hij doet zo niet bij enige andere natie Ps.147:20 en bevestigt dat zij een volk van Zijn eigen maaksel zijn. 20
Page 20
Nu moeten we een vertrek overwegen dat rampzalige gevolgen had voor Israël. Zij bereiken de Sinaï. Mozes stijgt op naar de Ene, Elohim17 vanaf de berg en zegt: Zo zal jij zeggen tot het huis van Jakob en vertellen aan de zonen van Israël: Jij hebt gezien wat Ik aan de Egyptenaren gedaan heb, toen Ik jullie op arendsvleugels gedragen heb en tot Mij gebracht heb. Nu dan, indien jij naar Mijn stem zal horen en Mijn verbond onderhouden, dan zul jij Mij tot eigendom zijn uit alle volken, want de hele aarde is van Mij. En jij zult Mij een koninkrijk van priesters en heilig volk zijn Ex.19:3-6a . Gods kracht onderschat God gebiedt hen terug te kijken op Zijn wonderlijke daden. Zoals een gier hoog in de lucht elke belemmering op het pad van een voetganger minacht, zo had God hen door de gevaren van de woestijn gedragen. Herinner de feiten. Hij leidde ze met droge voeten door de zee; maakte het water van Mara zoet; gaf hun brood uit de hemel en water uit de rots; Hij stilde hun honger en leste hun dorst. Hoe anders was hun aandeel geweest! Zij onderschatten Zijn kracht. Kan Hij een tafel in de woestijn bereiden? Zij hadden aan Zijn aanwezigheid getwijfeld. Is de Heer in ons midden? En nu, in het licht van zulke ervaringen, overschatten zij hun eigen kracht. Alles wat de Heer gesproken heeft, zullen wij doen. Helaas! Zij hadden de lessen niet geleerd die een van hun illustere zonen later zo grondig zou leren: 17 Meervoud van EL; Onderschikkers, zie ook voetnoten 5 en 9 21 . Dan roept Jahweh hem want ik weet, dat in mij, dat is in mijn vlees, niet het goede woont Rom.7:18 het is alleen: In alles ben ik sterk in Hem Die mij kracht geeft: Christus! Fil.4:13 Ze staan op het punt het land binnen te gaan. Tot nu toe worden ze niet ingeperkt door restricties. Elke stap van de weg heeft een neiging ontwikkeld om Gods bepalingen te weerstaan. Toch vertrouwen zij op eigen vermogen om aan Zijn eisen te voldoen - zonder zelfs te weten wat van hen verwacht wordt. Toegang tot het land onder dergelijke omstandigheden betekent een zekere heropleving van het tafereel bij Babel. Goedheid is geschokt, dus worden zij onder een strenge, onbuigzame leermeester gezet - de wet - om zo de buitensporige zondigheid van de zonde te leren. Een verbond, voorwaardelijk - door gehoorzaamheid van hun kant. En de voeten van Israël zullen niet meer dwalen van de grond die Ik hun vaderen gegeven heb, mits zij luisteren om te doen naar alles wat Ik hun opdraag en naar de gehele wet waarin zij zijn onderwezen door Mijn dienaar Mozes 2Kon.21:8 . Menselijke vermogens overschat Aan de andere kant, als zij niet luisteren naar de stem van Jahweh hun Elohim, om al Zijn geboden en verordeningen te onderhouden, te doen, dan 22
Page 22
zal Jahweh een volk tegen u opheffen van verre, van het einde der aarde, zoals de gier neerstrijkt, een natie wiens taal u niet verstaat, een natie sterk van aangezicht, dat noch de oude met achting behandelt, noch genade schenkt aan de jeugd Deut.28:15,49,50 . Het verbond van Sinaï was een tijdelijke maatregel om onvermijdelijke uitbarstingen van zonde te beteugelen. Dit was opgelegd tot een periode van hervorming Hebr.9:10 , en kon het vooraf geratificeerde Abrahamitische verbond niet ongeldig maken Gal.3:17 . Bij het binnengaan van het land neemt de natie plechtig haar plichten op zich. Hemelen en aarde worden als getuigen opgeroepen. Zes stammen, gestationeerd op de berg Gerizim, spreken de zegeningen uit; zes stammen spreken de vervloekingen uit vanaf de berg Ebal. Toen de Levieten de vervloekingen voorlazen, antwoordde het volk met Amen. Deut.27:15-26; Joz.8:30-35 . Het nieuwe verbond Hun loopbaan in het land was een treurige reeks van breken van de wet en afvalligheid. Koning, priester en volk deden wat kwaad was in de ogen van Jahweh. Dus, trouw aan de voorwaarden van het verbond, doet Hij de koning van de Chaldeeën tegen hen opkomen, en hij doodt hun uitverkorenen met het zwaard in het huis van hun heiligdom, en heeft geen medelijden met jongeman en maagd, oude man en zeer oude, Hij heeft ze alle in zijn hand gegeven... En hij voert degenen die van het zwaard zijn overgebleven weg naar Babylon 2Kron.36:17,20 . 23 Maar op het moment dat de natie wordt verwijderd om haar onwaardigheid, wordt Gods belofte aangekondigd: ‘Zie, de dagen komen’, spreekt Jahweh,‘dat Ik een nieuw verbond zal sluiten met het huis van Israël en met het huis van Juda, niet zoals het het verbond dat Ik met hun voorvaderen sloot, op de dag dat Ik hun hand vasthield om hen uit het land Egypte te leiden. Dat verbond van Mij hebben zij verbroken, en Ik was Bezitter over hen’, spreekt Jahweh. ‘Want dit is het verbond dat Ik zal sluiten, met het huis van Israël na die dagen’, spreekt Jahweh. ‘Ik zal Mijn wet in hun binnenste leggen, en Ik zal het op hun harten schrijven, Ik zal hun Elohim worden, en zij zullen Mijn volk worden, en niemand zal nog zijn naaste onderwijzen, of tot zijn broer zeggen: “Ken Jahweh”, want zij allen zullen Mij kennen, van de kleinste tot de grootste’, spreekt Jahweh. ‘Want Ik zal hun slechtheid vergeven, en Ik zal hun zonden niet meer gedenken’. Jer.31:31-34 Het eerste verbond was mislukt vanwege hun sterfelijke verderfelijkheid: daarom belooft God Zichzelf, zonder enige verplichting van hun kant, niet alleen hun zonden te vergeven en hen opnieuw als natie in hun land te vestigen. Hij belooft echter óók, dat zij opnieuw geboren18 worden zodat afvalligheid verder onmogelijk is. 18 De Heer Jezus spreekt met Nikodemus daarover Joh.3:1-21 24
Page 24
Een koning De volgende fase in de ontvouwing van het plan is de keuze van een koning. Net als het voorgaande, wordt dit onderdeel ook openbaar gemaakt als gevolg van het falen van de mens. De anarchie onder de richters en de corruptie van de zonen van Samuël leidden Israël ertoe een koning te eisen. Laat het duidelijk zijn: het was geen zonde om een koning te vragen. God had bedoeld dat Israël er een zou hebben. Jakob ziet uit naar de tijd dat de Vredevorst uit Juda zal opstaan met de scepter Gen. 49:10 Zijn ster van verre Num.24:17 , en Bileam ziet . De fout lag in het vragen om een koning zoals de natiën die hadden. Samuël maakt duidelijk dat zo’n monarchale regering tirannie betekent. Onder Saul hebben ze dat ervaren. Uiteindelijk, na veel disciplinaire beproevingen wordt David gekroond, de eerste koning van Israël naar Gods eigen hart. Dat is Zijn definitieve keuze voor de troon. Hij wilde een huis bouwen voor Jahweh. Dit mocht hij niet doen. Maar bij die gelegenheid sloot God met hem een eonisch verbond, geordend in alle dingen en bewaard 2Sam.23:5 . Dit deed Hij om hem een zaad te geven, waarvan koninkrijk voor de eon zal worden bevestigd 2Sam.7:11-17 belofte komt de keuze voor Jeruzalem als hoofdstad. Het idee koninkrijk is op die manier voltooid. Falen en discipline Om de navolgende ontwikkelingen duidelijk te begrijpen, moeten wij iets in gedachten houden. Dit verbond is zeker onvoorwaardelijk en daarom onherroepelijk Ps.89:28-37 . God behoudt Zich wél het recht voor om noodzakelijke, herstellende straffen op te leggen, en wel overeenkomstig de nalatigheid van Davids opvolgers. 25 . Samen met deze De boeken van de Koningen en de Kronieken beschrijven de geschiedenis van de Davidische dynastie. Hun verhaal ondersteunt de kritiek van de zoon van Sirach:19 "Behalve David en Hizkia en Josia hebben allen overtredingen begaan: de koningen van Juda faalden" Ecclus. 49:4 20. We hebben gezien dat de nazaten van David gestraft zouden worden voor ongerechtigheid "met de roede van de mensen, met de slagen van de zonen van de mensheid" 2Sam.7:14 . Anders gezegd: getroffen met rampen veroorzaakt door mensen. Een lange reeks van zulke disciplinaire maatregelen bleek onvoldoende heilzame effecten te hebben 1Kon.11:11,12; 2Kron.12:2; 16:9; 21:10,16; 24:24; 28:5,6,9; 33:11 . Daarom leverde Hij hen over in de handen van de Chaldeeën. Maar op het moment dat Zedekia afgezet en in boeien naar Babylon werd gevoerd, werd de onaantastbaarheid van de belofte plechtig herhaald: En jij, ontwijde, slechte vorst van Israël, wiens dag komt in de era van de climax van de ontaarding, Zo zegt mijn Heer Jahweh: 19 Met andere woorden, de kritiek van de auteur van het boek met deze titel, dat tegenwoordig bekend staat als Ecclusiasticus (vanuit de Vulgata). Dit werk is een van de vroegste deuterocanonieke of apocriefe boeken. Het lijkt erop dat de oorspronkelijke titel, volgens het nawoord in de Hebreeuwse tekst, “Wijsheid … van de zoon van Sirach” was. Het is een opmerkelijk voorbeeld van de Hebreeuwse Chokmah- [Wijsheids] literatuur. Voor een groot deel gemodelleerd naar Spreuken, houdt het zich bezig met ethische uitersten en volksspreuken, uitdrukkingen van lof en klaagzang, naast observaties over het Joodse leven en religieuze zeden in de tweede eeuw v.Chr. 20 In Ecclus.49:4 (Ecclesiasticus) wordt verwezen naar het falen van de koningen van Juda, met uitzondering van David, Hizkia en Josia, die trouw bleven aan God. 26
Page 26
Neem de tulband weg, en hef de kroon af. Dit zal niet zo blijven. Verhef de geringe, en verneder de hoge! Ontaard, ontaard, ontaard zal Ik het plaatsen. Bovendien, dit zal niet hersteld worden totdat Hij komt aan Wie het gericht toebehoort, En Ik zal het Hem geven Ez.21:25-27 De herbouw van de tempel Deze grote verklaring vormt en bepaalt het perspectief van de profetieën tijdens en na de ballingschap. De kroon werd verwijderd van het huis van David totdat de Rechtmatige zou komen, en het ziet uit naar Zijn komst: Zie! Dagen komen, benadrukt Jahweh, en Ik zal voor David een rechtvaardige Spruit oprichten, en een Koning zal regeren en effectief voortgaan, en Hij zal gericht en gerechtigheid doen in het land. In Zijn dagen zal Juda gered worden, en Israël tabernakelen in stille rust, en dit is Zijn naam, waarmee zij Hem zullen noemen: Jahweh, onze Gerechtigheid. Jer.23:5,6 Het koninkrijk Juda werd gereduceerd tot een provincie van het Babylonische rijk. De Joden en het tempelgerei waren nog maar nauwelijks naar Babylon gebracht, of Nebukadnezar kreeg van God instructie over de toekomst die Hij voor het door hem gedeporteerde volk had bepaald. Nebukadnezar viel in slaap, in beslag genomen door de vraag: Wat zal hierna gebeuren? Die nachtelijke droom was compleet antwoord op de gedachte die zijn geest had beziggehouden: 27 de grote Eloah21 maakt de koning bekend wat hierna zal gebeuren Dan.2:29-45 . Een opeenvolgende serie rijken zou over het heilige Land heersen, maar op zeker moment zou het koninkrijk aan Israël worden hersteld. Het decreet van Cyrus stond de Joden toe terug te keren en de tempel in Jeruzalem te herbouwen. Een klein overblijfsel keerde terug onder Nehemia en Zerubbabel. Tijdens het bewind van Darius werd de nieuwe tempel voltooid Ezra 6:15 . De omstandigheden waren echter anders dan voorheen. Natie, koning en priester hadden falen door zonde ervaren en stonden allemaal onder oordeel. De tweede tempel had geen ark. Zonder een verzoendeksel was de jaarlijkse reiniging van zonde van de natie niet langer mogelijk. Welke positie had het volk? Dit is de vraag die voortkomt uit het falen van het Aäronitische priesterschap. Zacharia heeft deze situatie voor ogen. Jahweh zal het land reinigen Op het eerste gezicht lijkt het visioen in Zacharia 3 te gaan over het verwijderen van de ongerechtigheid van het priesterschap en het land Zach.3:4,9 . Het was het tweede jaar van Darius Zach.1:7 . De Heer is teruggekeerd naar Jeruzalem . De profeet ziet Jozua in vuile kleren staan ; vergelijk Zach.1:13,17 . Satan met medelijden; het werk aan het huis mag doorgaan Zach.1:16; Ezr.4:24 voor de boodschapper van Jahweh. Door zijn onreinheid als aanvalspunt te gebruiken, probeert Satan de voorspoed die aan Jeruzalem, dat opnieuw gekozen is door Jahweh, is beloofd, te verhinderen Zach.3:2 21 Onderschikker-waarts; zie voetnoot 5. 28
Page 28
wordt berispt. De boodschapper beveelt degenen die voor hem staan (voor Jozua - de priesters en Levieten) om de vuile kleren van hem af te nemen, terwijl hij tegen hem zegt: Ik laat uw ongerechtigheid van u wijken Zach.3:4 . Daarna wordt Jozua gekleed in rijke gewaden, en de boodschapper verzekert hem dat hij en de Levieten (die voor hem staan) verantwoordelijkheid zullen krijgen over de hof van het huis Zach.3:7 . Maar hoe zit het met de verzoening? Terwijl de visie vervaagt, klinkt er een stem Hoor, bid ik, Jozua, de hogepriester, u en uw metgezellen die voor u zitten, want zij zijn mannen van een wonder, want zie, Ik breng Mijn dienaar, de Spruit. Want zie de steen die Ik voor Jozua neerleg; op één steen zijn zeven facetten. Zie, Ik graveer zijn gravering, spreekt Jahweh van de menigten22, en Ik verwijder alle verdorvenheid van dat land in één dag Zach.3:8,9 De steen herinnert ons aan de twee stenen, gegraveerd met de namen van de zonen van Israël. Zij werden op de schouders van de hogepriester gezet. Om de verwijdering van alle verdeeldheid of verschil tussen de stammen of tussen hen en Jahweh te symboliseren, hebben we hier slechts één steen. Deze steen heeft zeven “ogen” of “vonken” of facetten, want zeven is tevredenheid, zoals dat in het Hebreeuws betekent. Bovendien hadden mensen de stenen gegraveerd die Aäron droeg, maar nu zal Jahweh Zelf hun namen graveren, zodat ze altijd voor Hem zullen zijn, en Zijn kracht zal hen in Zijn aanwezigheid bewaren. 22 Jahweh Zebaoth; ook als Jahweh van de legermachten vertaald. 29 Zo zal het zijn in het huis, waar Jozua, de hogepriester, dienstdoet. Relatie priesterschap - koninklijke macht Als gevolg hiervan zal Jahweh Zelf ook de verdorvenheid van het hele land verwijderen. De enkele edelsteen met zeven facetten, gegraveerd door Zijn eigen handen binnen de tempel, zal zijn uiterlijke vervulling vinden in eenheid, tevredenheid en heiligheid door het land heen. Alleen zo zullen zij genieten van het zitten onder hun wijnstok en vijgenboom; vreugdevolle aanbidding en rechtvaardig bestuur Zach.3:6-10 . Hij zal zitten als een raffineerder en reiniger van zilver. En Hij zal reinigen de zonen van Levi, en hen zuiveren als goud en als zilver. En zij zullen nabij Jahweh komen, brengend de naderingsgave in gerechtigheid. Dan zal de naderingsgave van Juda en Jeruzalem aangenaam voor Jahweh zijn, als in de dagen van de eon, en als in voorgaande jaren Mal.3:3,4 . De relaties tussen priesterschap en koninklijke macht vormen het thema van Zacharia 6. De vergelding voor de natiën die Juda en Jeruzalem hebben verstrooid, wordt herhaaldelijk bevestigd Zach.1:15,18-21;2:9 . Nu ziet de profeet eindelijk de uitvoering ervan. Vier wagens getrokken door paarden van verschillende kleuren komen uit tussen twee koperen bergen. Drie wagens gaan naar het noorden en zuiden Zach.6:1-6 patrouilleren Zach.6:7 Zach.1:7-11 . De vierde is om het land Israël te . In het openingsvisioen van de serie werden de engelachtige ruiters op inspectietocht gestuurd en keerden terug met het verslag: het hele land is 30
Page 30
stil en rustig. Nu gaan ze uit van goddelijke aanwezigheid om Zijn geest te laten rusten, wat wil zeggen: om Zijn vergelding uit te voeren. Jes.48:14; Ez.5:13 . De bedoeling van de laatste scène Zach.6:9-15 is duidelijk: het vult Ezechiëls woorden tijdens de ballingschap aan over het verdwijnen van de kroon van Juda totdat Hij komt van wie het recht is. Moest de kroon nu worden hersteld nu de zeventig jaar waren verstreken? Wat volgt geeft antwoord. De profeet krijgt de opdracht om zilver en goud van de teruggekeerde ballingen te nemen en een kroon te maken. De aankondiging volgt: Priester en Koning Zie de Man! Spruit is Zijn naam. en van onder Hem: Hij zal ontspruiten, en Hij wil bouwen de tempel van Jahweh, en Hij zal bouwen de tempel van Jahweh, en Hij zal dragen de pracht. en Hij zal zitten en heersen op Zijn troon, en Hij zal komen om Priester te zijn op Zijn troon, en de raad van welzijn zal zijn tussen die twee van hen. Zach.6:12,13 Na de aankondiging wordt de profeet opgedragen de kroon in de tempel te deponeren als een gedenkteken om de hoop van Israël levend te houden. De profeet Zacharia breidt de voorspellingen van de ballingschap over de Komende uit met een belangrijk aspect: de Spruit zal de koninklijke en priesterlijke functies verenigen met gunstige resultaten - de raad van welzijn zal zijn tussen die twee van hen. 31 De belofte van iemand die de koninklijke en priesterlijke functies combineert, niet door bloedverwantschap, maar door goddelijke benoeming, herinnert aan twee situaties waar een priester-koning verschijnt om zegeningen te verlenen nadat de vijanden van Israël zijn onderworpen. Abraham de Hebreeër, keert terug van de slachting van de koningen. Melchizedek, koning van Salem, priester van God de Allerhoogste, ontmoet en zegent hem Hebr. 7:1 . De Psalmist Ps.110 regeringszetel na de opschudding van Jebus 2Sam.5-8 memoreert het instellen van Jeruzalem tot . David maakte het tot het centrum van het religieuze leven. Hij verzamelde alle uitverkoren mannen van Israël en nam de Ark van God mee. In de loop van deze handelingen, voerde hij, hoewel koning was, priesterlijke functies uit: omgord met een linnen efod bracht David brandoffers en dankoffers aan Jahweh 2Sam.6:14,17; 1Kron.15:27; 16:37 Dit was realisering van de taal van de psalm: U bent een priester voor de eon, naar de orde van Melchizedek Ps.110:4 . De beloofde boodschapper Op andere manieren, naast het offeren van offers, speelde de koning een priesterlijke rol. We lezen dat Melchizedek brood en wijn bracht en de aartsvader zegende Gen.14:18,19 32
Page 32
Zo was het ook met David: Hij zegende het volk in de naam van Jahweh van de menigten23 . En hij deelde aan allen een geperforeerde wafel uit, en gebraden rundvlees, en wat wijn, en een koek van rozijnen 2Sam.6:18,19 . In dit opzicht volgde de Koning van Israël de voetsporen van Melchizedek. Maleachi schetst een donker beeld van het overblijfsel in het land. De symptomen van bederf die verschenen bij de terugkeer, hebben zich ontwikkeld tot volkomen afval. Voorop zien wij een corrupt priesterschap, doordrenkt van formalisme, barstensvol van eigen gerechtigheid, en een onverschillig volk dat verontreinigde offers naar Gods altaar brengt. Op de achtergrond, ver weg in de duisternis van heidendom, is Jahwehs Naam groot onder de natiën; wierook en een zuiver offer worden aan Hem geofferd Mal.1:11 . Het vooruitzicht is hetzelfde als in Zacharia: Zie, Ik zend Mijn bode, en hij zal de weg voor Mij bereiden. En plotseling komt de Heer die jullie zoeken naar Zijn tempel, en de Bode van het verbond, in Wie jullie een welgevallen hebben. Zie! Hij komt! Zegt Jahweh van de menigten Mal.3:1 Als het niet was om de tradities die vanaf onze jeugd zijn ingeprent, zouden wij nooit iets geheel nieuws hebben geïmporteerd in het evangelie van Mattheüs. Dat volgt direct op Maleachi. Het is dezelfde tempel, hetzelfde 23 Jahweh Zebaoth; ook als Jahweh van de legermachten vertaald. 33 onverschillige priesterschap, hetzelfde corrupte volk, dezelfde natiën van buitenaf die een zuiver offer brengen. Het enige verschil is: Maleachi zegt over de bode: Ik zend Hem; over de Heer, Zie! Hij komt! Echter, in Mattheüs is de boodschapper gekomen, de Heer Jezus is aanwezig. Om samen te vatten: Door het woord koninkrijk in zijn gewone gebruik te nemen, hebben wij het oude testament doorlopen. Wij vonden onderricht dat niet mysterieus of verborgen van aard is. Beginnend met het algemene idee van heerschappij, beweegt de onthulling zich vooruit en eindigt met een koning. Laten we de stappen opnieuw volgen. Adam wordt met de autoriteit bekleed om voor God te regeren en heerschappij uit te oefenen op aarde. Kondigt het koninkrijk aan Aan Noach en zijn drie zonen wordt de algemene idee van heerschappij bevestigd. In hun dagen wordt de mensheid verdeeld in natiën en wordt het bestuur gebaseerd op het principe van wederzijdse verplichtingen tussen mens en mens. Bij Abraham verschijnt een andere factor: een groot volk met de belofte van een land en een zaad. Tijdens het bewind van David worden drie elementen toegevoegd: een stad, een troon, een koning. Na Maleachi werd drie eeuwen lang geen profetenstem gehoord in Israël. Decennium na decennium verstreek moeizaam, zonder aan de bevoorrechte natie verlichting te brengen. Ontmoedigd door de vertraging, gaven velen de hoop op een Messiaans koninkrijk op - een ijdele droom. Heilige mannen en vrouwen leden alle pijn van uitgestelde hoop. Eindelijk brak de tijd van bezoeking aan. Voordat 34
Page 34
die dag echter aanbrak, en terwijl de zondige natie bleef afdwalen van God, had Johannes de doper, de grootste onder de uit vrouwen geborenen, voorgevoel van komende glorie. Hij hevertelt ons Joh.1:33 van mysterieuze boodschappen over de Komende die tot hem kwamen. Hij treurde over de zonde van zijn natie, destijds in dreigend gevaar: de bijl ligt al aan de wortel van de bomen; elke boom dan, die geen goede vruchten voortbrengt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen Matt.3:10 Toen hij, als reactie op de berichten die zijn oren bereikten uit verre regionen van glorie, zijn stem verhief in de woestijn, was de kern en inhoud van zijn boodschap: het koninkrijk van de hemelen is nabijgekomen! Vladimir Gelesnoff 35 Nawoord Het woord van de waarheid recht snijden De oproep van de apostel Paulus aan Timotheüs: Beijver u om uzelf aan God beproefd te presenteren, een arbeider die zich niet hoeft te schamen, die het woord van de waarheid recht snijdt 2Tim.2:15 is zeker een ideaal advies. Dit principe uitwerkend, schreef Miles Coverdale in 1535: "Het zal u zeer helpen de Schrift te begrijpen, als u niet alleen let op wat er wordt gesproken en geschreven, maar ook aan wie, en over wie, met welke woorden, op welk moment, waar, met welk doel, met welke omstandigheden, overwegend wat eraan voorafgaat, en wat volgt." Jullie zullen weten dat Ik Jahweh ben De kennis van Jahweh komt door oordeel, niet zoals wij geneigd zijn te denken, door zegen. Bij het doorwerken van de profetie van Ezechiël werden we getroffen door het voortdurend terugkerende refrein dat vele secties afsluit: "En u zult weten dat Ik Jahweh ben." Het ene na het andere volk wordt aangepakt voor hun daden, en Jahweh brengt allerlei kwalen over hen, het zwaard, de honger en de pest, en het resultaat is altijd hetzelfde. Ze worden bekend met de God van Israël door Zijn oordelen op aarde. Zelfs die naties die Hij gebruikte om Israël en Juda te kastijden, moeten lijden voor de manier waarop zij Zijn volk 36
Paulus had zijn medewerker Titus op het eiland Kreta achtergelaten om werkzaamheden die nog waren blijven liggen in orde te maken. In deze persoonlijke brief instrueert hij hem om bekwame mannen aan te wijzen die erop zouden toezien dat “de gezonde leer” zou worden onderwezen. Deze brief onderstreept het grote belang en de waarde van “de gezonde leer”, een “gezond woord” en de heilzame uitwerking daarvan in een “gezond geloof”.

De gezonde leer versieren


Page 0
Page 4
INHOUD Titus 1:1 – Paulus, slaaf en apostel 9 Titus 1:1 – geloof van uitverkorenen van God 10 Titus 1:1 – waarheid die naar de goede verering is 11 Titus 1:2 – op hoop van aeonisch leven 12 Titus 1:2 – de God die niet liegt 13 Titus 1:2 – beloofd vóór aeonische tijden 14 Titus 1:3 – nu geproclameerd 15 Titus 1:3 – God onze Redder 16 Titus 1:4 – Titus, mijn waar kind 17 Titus 1:4 – genade en vrede 18 Titus 1:5 – op Kreta achtergelaten 19 Titus 1:5 – om deze reden 20 Titus 1:5 – ouderen, senioren 21 Titus 1:6 – onaanklaagbaar 22 Titus 1:6 – man van één vrouw 23 Titus 1:6 – geen kinderen in opspraak 24 Titus 1:7 – de opziener 25 Titus 1:7 – huisbeheerder van God 26 Titus 1:7 – contrast 27 Titus 1:8 – gastvrij en bezonnen 28 Titus 1:8 – rechtvaardig, integer, zelfbeheerst 29 Titus 1:9 – het betrouwbare woord hooghouden 30 Titus 1:9 – aanmoedigen in de gezonde leer 31 Titus 1:9 – tegensprekers ontmaskeren 32 Titus 1:10 – ijdel gezwets 33 Titus 1:11 – de mond snoeren 34 Titus 1:12 – een Kretenzer die de waarheid spreekt 35 Titus 1:13 – scherp 36 Titus 1:14 – afkeren van de waarheid 37 5 Titus 1:15 – rein in denken en geweten 38 Titus 1:16 – schijnheilige praatjes 39 Titus 2:1 – maar jij! 40 Titus 2:2 – oude mannen 41 Titus 2:3 – oude vrouwen 42 Titus 2:4 – jonge vrouwen (1) 43 Titus 2:5 – jonge vrouwen (2) 44 Titus 2:5 – jonge vrouwen (3) 45 Titus 2:6 – jongere mannen (1) 46 Titus 2:7 – een voorbeeld betonend 47 Titus 2:7 – onbedorven en eerbaar in de leer 48 Titus 2:8 – een gezond onaanvechtbaar woord 49 Titus 2:9 – de boodschap aan slaven 50 Titus 2:10 – de leer van God onze Redder versieren 51 Titus 2:10 – de leer versieren 52 Titus 2:11 – alle mensen! 53 Titus 2:12 – opvoedende genade 54 Titus 2:12 – verloochenen als bijproduct 55 Titus 2:12 – oneerbiedigheid versus eerbiedig 56 Titus 2:12 – wereldlijke begeerten versus bezonnenheid 57 Titus 2:13 – de gelukkige hoop! 58 Titus 2:13 – de verschijning van de heerlijkheid 59 Titus 2:14 – Christus’ overgave 60 Titus 2:14 – voor Zichzelf een volk reinigen 61 Titus 2:14 – ijveraar van voortreffelijke werken 62 Titus 2:15 – met alle gezag 63 Titus 3:1 – onderschikken aan overheden 64 Titus 3:1 – nog eens: onderschikken 65 Titus 3:1 – schikken, tot elk goed werk gereed 66 Titus 3:2 – laster en vechtlust vs. inschikkelijkheid 67 Titus 3:2,3 – bescheidenheid betonen aan alle mensen 68 Titus 3:3 – van dwaas tot erger 69 Titus 3:3 – zwart-wit 70 6
Page 6
Titus 3:4 – maar toen… 71 Titus 3:5 – naar Zijn ontferming 72 Titus 3:6 – bad van wedergeboorte 73 Titus 3:6 – rijkelijk uitgegoten 74 Titus 3:7 – gerechtvaardigd in Zijn genade 75 Titus 3:7 – lotbezitters 76 Titus 3:7 – ons universeel lotbezit 77 Titus 3:7 – hoop van aeonisch leven! 78 Titus 3:8 – het woord is betrouwbaar! 79 Titus 3:8 – voortreffelijke werken 80 Titus 3:9 – dwaze vragen en geslachtsregisters 81 Titus 3:9 – ruzies en gevechten over de wet 82 Titus 3:10 – een sektarisch mens (1) 83 Titus 3:10: een sektarisch mens (2) 84 Titus 3:11 – een sektarisch mens (3) 85 Titus 3:12 – overwinteren in Nikopolis 86 Titus 3:12 – Tychikus 87 Titus 3:13 – Zenas de wetgeleerde 88 Titus 3:13 – Apollos 89 Titus 3:14 – niet onvruchtbaar 90 Titus 3:15 – groeten & afsluiting 91 Bijbelteksten: werkvertaling op basis van Interlinear Scripture Analyzer (scripture4all.org). 7 Titus 1:1 – Paulus, slaaf en apostel Paulus, slaaf van God, apostel echter van Jezus Christus… Een nieuwe brief van Paulus ligt voor ons om te worden besproken: de Titus-brief. Geen brief aan een ekklesia maar een persoonlijke brief van Paulus aan zijn medewerker Titus. Wie deze Titus was en wat de achtergrond en aanleiding is van Paulus’ schrijven zal tijdens de bespreking vanzelf aan de orde komen. Althans, wanneer de inhoud van de tekst daar aanleiding voor geeft. Dat Paulus zich in de aanhef van deze brief introduceert als “slaaf van God” is tamelijk uniek. Wij kunnen het ons misschien moeilijk voorstellen, maar in de Bijbel heeft het begrip ‘slaaf’ beslist niet de louter negatieve lading die het tegenwoordig bij ons wel heeft. Een slaaf is een lijfeigene die geacht wordt 24-7 in dienst te zijn van zijn heer. Maar ook iemand die voor rekening is van zijn eigenaar omdat deze geacht wordt voor hem zorg te dragen. Dat is de verhouding waarin Paulus zich tot God verstaat. Hij is niet van zichzelf maar eigendom van God. Ten opzichte van Jezus Christus echter typeert Paulus zich hier als apostel, dat wil zeggen: als afgevaardigde. Hoogst persoonlijk geroepen op de weg naar Damascus om Gods genade die reddend is verschenen aan alle mensen (Tit.2:11), bekend te maken! 9
Page 8
Titus 1:1 – geloof van uitverkorenen van God Paulus, slaaf van God, apostel echter van Jezus Christus, naar geloof van uitverkorenen van God en besef van waarheid die naar [de] goede verering is… Opmerkelijk dat niet één keer in dit vers een bepaald lidwoord (= de, het) wordt gebruikt. Paulus spreekt niet van het geloof van de uitverkorenen maar van “geloof van uitverkorenen van God”. Niet “het geloof” d.w.z. hetgeen geloofd wordt is hier het onderwerp maar het feit dat uitverkorenen van God geloven. Buiten Paulus’ apostelschap om is dat bepaald geen vanzelfsprekend gegeven. Uitverkiezing in Israël was vooral een kwestie van afstamming. Israëlieten zijn uitverkoren omdat zij deel uit maken van het nageslacht van Jakob. En zo was men uitverkoren om als Leviet of priester dienst te doen in de tempel op basis van afkomst. Maar Paulus is een apostel van Jezus Christus “naar geloof van uitverkorenen van God”. Uitverkoren is men niet op grond van DNA of prestaties maar omdat men gelooft. Behalve “geloof” (=vertrouwen) is ook “besef van waarheid” karakteristiek voor “uitverkorenen van God”. Daaraan kunnen ze worden herkend. Degenen die God heeft uitverkoren geloven en hebben besef van waarheid door wat Paulus als afgevaardigde van Jezus Christus mocht bekendmaken. Dat woord maakte hen gelovig en daardoor ontving men besef van waarheid. 10 Titus 1:1 – waarheid die naar de goede verering is Paulus, slaaf van God, apostel echter van Jezus Christus, naar geloof van uitverkorenen van God en besef van waarheid die naar [de] goede verering is… Het is typisch Paulus die hier aan het woord is: compact en met vele zinswendingen. Als tweede kenmerk waar zijn apostelschap van Jezus Christus mee in overeenstemming is noemt hij “besef van waarheid die naar [de] goede verering is”. “Besef van waarheid” is meer dan alleen kennis van waarheid. Het gewone woord voor kennis is in het Grieks ‘gnosis’ maar hier gebruikt Paulus het woord ‘epi-gnosis’, dat is wat ‘op-kennis’ gebaseerd is. Ons woord ‘besef’ benadert de betekenis daarvan wellicht het beste. Wie besef heeft van waarheid realiseert zich het belang ervan en is daarvan doordrongen. Het “besef van waarheid” waar Paulus op doelt is “in overeenstemming met” of “naar goede verering”. ‘Goede verering’ is een vrij letterlijke weergave van het ene Griekse woord ‘eusebia’. Van oudsher wordt het vertaald met ‘godsvrucht’ (van het Duitse ‘Gottesfurcht’ – Godsvreze) als verwijzing naar de bekende frase “de vreze des HEREN”. ‘Goede verering’ duidt op een houding van eerbied en ontzag voor de almachtige GOD die alles een plaats toewijst. ‘Goede verering’ houdt in: “God als GOD verheerlijken en danken” (Rom.1:21). 11
Page 10
Titus 1:2 – op hoop van aeonisch leven …op hoop van aeonisch leven, dat de God die niet liegt, beloofde vóór aeonische tijden… Na de eerder genoemde eigenschappen van Paulus’ apostelschap volgt hier het derde kenmerk. Hij wijst op de grondslag van zijn apostelschap: het is “op grond van hoop”. Deze hoop is een “gelukkige hoop” (vergl.2:13) en bovendien zeer vast omdat ze gebaseerd is op het woord van de God die niet liegt. De hoop hier is die “van aeonisch leven”. Gewoonlijk wordt deze term vertaald met “eeuwig leven” en dat mag, mits men er op bedacht is dat ‘eeuwig’ niet verwijst naar ‘eeuwigheid’, maar naar ‘eeuw’. Het woord betekent dus: eeuw-ig. Aeonen in de Bijbel zijn wereldtijdperken met zowel een begin als een einde. Het aeonische leven is in de Schrift de benaming van het leven van “de toekomende aeon” (Luc.18:30). Die aeon vangt aan als de huidige boze aeon plaats zal maken voor Christus’ heerschappij in “de duizend jaren” en Gods wil “zal geschieden in de hemelen alzo ook op de aarde”. Israël en Jeruzalem zullen op aarde toonaangevend zijn onder leiding van Christus… samen met de ekklesia die Zijn lichaam is met een hemelse positie. En dan te bedenken dat die aeon nog maar het begin is. Het LEVEN zal steeds helderder gaan stralen! 12 Titus 1:2 – de God die niet liegt … op hoop van aeonisch leven, dat de God die niet liegt, beloofde voor aeonische tijden… De woorden die God uitspreekt zijn zeer veelbelovend, maar dat op zichzelf maken deze woorden nog niet uniek. Ook woorden van mensen kunnen veelbelovend zijn, denk maar aan schoonklinkende beloftes die politici doen tijdens verkiezingscampagnes. Maar wat heb je aan veelbelovende lieden die niet in staat blijken hun woorden waar te maken? Inderdaad, niets. Sterker nog: ze laten je teleurgesteld met een ‘kater’ achter. In Numeri 23:19 lezen we: “God is geen man dat Hij liegen zou of een mensenzoon dat Hij spijt zou hebben. Zou Hij zeggen en niet doen? Of spreken en niet volbrengen?” (zie ook 1Sam.15:19). Dat God almachtig is betekent niet, zoals het vaak wordt uitgelegd, dat God alles zou kunnen. Dat is Goddank niet waar. Hebreeën 6:18 verklaart nadrukkelijk dat het onmogelijk is voor God om te liegen. Gods almacht betekent niet dat Hij alles kan, maar het betekent dat (zoals een lied zegt) “wat Zijn liefde wil bewerken, ontzegt Hem Zijn vermogen niet”. Gods wil zal geschieden en Zijn liefde overwint. En wat GOD voornemens is en voorzegt, zal plaatsvinden. Alles staat onder Zijn controle en niets en niemand is in staat Hem te dwarsbomen! 13
Page 12
Titus 1:2 – beloofd vóór aeonische tijden …op hoop van aeonisch leven, dat de God die niet liegt, beloofde vóór aeonische tijden… Bij de eerdere overdenking van de term “aeonisch leven” kwam al aan de orde dat ‘eeuw-ig’ niet verwijst naar ‘eeuwigheid’ maar naar ‘eeuw’ of ‘aeon’ (Gr. aion). Een aeon is in de Schrift een wereldtijdperk met zowel een begin als een einde. Het idee dat ‘aeon’ als eeuwigheid tegenover tijd zou staan, wordt nergens zo duidelijk weerlegd als in de uitdrukking die we hier aantreffen: “vóór aeonische tijden” (zie ook Rom.16:25 en 2Tim.1:9) . Er zijn tijden van dagen, maanden, jaren maar ook van aeonen. En zoals we spreken van dagelijkse, maandelijkse en jaarlijkse tijden, zo spreekt de Schrift ook van “aeonische tijden”. Deze tijden zijn ooit begonnen, immers God “beloofde vóór aeonische tijden”. “Aeonische tijden” volgen elkaar ook weer op, want er zijn meerdere “aeonische tijden”. De Schrift spreekt “van aeonen her”, “de tegenwoordige aeon” en “de toekomende aeonen”. Dat zijn dus minimaal vijf aeonen. Voordat de tijden van de aeonen aanvingen en voordat er dus ook maar iets was, heeft God een belofte gedaan. Aan wie anders dan aan Zichzelf? Toen, “vóór de aeonen” (1Kor.2:7,9) heeft Hij een heerlijkheid voor ons voorbestemd die geen oog heeft gezien en in geen mensenhart is opgekomen. 14 Titus 1:3 – nu geproclameerd …dat de God die niet liegt, beloofde vóór aeonische tijden, maar bij geëigende gelegenheden Zijn woord openbaar maakt in [de] proclamatie, dat mij werd toevertrouwd naar uitdrukkelijk bevel van God onze Redder… Voordat de tijden van de aeonen aanvingen, dus voordat er ook maar iets was, sprak God een belofte. Wat die belofte van God toen inhield, wordt nu openbaar gemaakt in de proclamatie van Zijn woord. De reden waarom dat woord niet eerder werd geopenbaard, is omdat nu de “geëigende gelegenheden” zich voordoen. Het is Goddelijke timing! Ook in Romeinen 16:25,26 vertelt Paulus dat het hem gegeven is een geheim te onthullen dat gedurende “aeonische tijden verzwegen is”, maar nu openbaar wordt gemaakt door profetische geschriften. Geboekstaafd, zwart-op-wit. Want zó moest het gaan en vandaar dat Paulus er telkens bij vermeldt: het is naar uitdrukkelijk bevel van God. En ook in Kolosse 1:26 schrijft Paulus over het geheim, dat sinds aeonen en generaties verborgen is gehouden, maar nu wordt geopenbaard. Deze proclamatie werd aan Paulus toevertrouwd en vandaar dat hij spreekt van “mijn Evangelie” (Rom.16:25). Want aan hem viel de genade ten deel om aan de natiën de onnaspeurlijke rijkdom van de Christus te evangeliseren (Ef.3:8,9). Zij maken samen deel uit van “de Christus”, als Hoofd en lichaam (Ef.3:6)! 15
Page 14
Titus 1:3 – God onze Redder …maar bij geëigende gelegenheden Zijn woord openbaar maakt in [de] proclamatie, dat mij werd toevertrouwd naar uitdrukkelijk bevel van God onze Redder… Aan Paulus werd een unieke bediening toevertrouwd en daar blijkt hij zich zeer van bewust te zijn. Een dienst voor de natiën, terwijl het Joodse volk tijdelijk terzijde is gesteld. In deze tussentijd mag Paulus een woord van louter genade in de wereld herauten. Dat mag hij, want het is een groot voorrecht. Maar hij moet het ook herauten, want het is “naar uitdrukkelijk bevel van God…”. De boodschap die Paulus wereldkundig zou maken mag hij dus zeker niet naar eigen goeddunken invullen. Wat die boodschap is, verklaart hij hier door aan te geven van wie hij het uitdrukkelijke bevel heeft gekregen. “Van God onze Redder”. Deze waarheid loopt als een rode draad door al zijn brieven. God wil dat alle mensen worden gered en komen tot kennis van de waarheid (1Tim.2:4). Want de genade Gods is reddend verschenen aan alle mensen (Tit.2:10). Zie daar het Evangelie! Het is de mededeling dat de levende God de Redder is van alle mensen, in het bijzonder van gelovigen (1Tim.4:10). En van dat bericht zegt Paulus: “beveel en leer dit!”. En vandaar dus “naar uitdrukkelijk bevel van God onze Redder”. 16 Titus 1:4 – Titus, mijn waar kind …aan Titus, [mijn] waar kind naar gemeenschappelijk geloof… De Titus-brief die we nu onder ogen hebben is evenals de beide brieven aan Timothëus een persoonlijke brief. Geschreven aan één iemand. De brief aan Philemon is dat trouwens niet. In vergelijking met Paulus’ brieven aan Timotheüs (en zeker de laatste) is de toon minder vertrouwelijk en ligt de nadruk op de opdracht waarvoor Titus wordt geïnstrueerd. De figuur van Titus komen we in Paulus’ brieven regelmatig tegen. Zijn naam wordt vooral genoemd in de tweede Korinthe-brief (9x) omdat hij in Korinthe een tijdlang heeft gearbeid en daar een gezaghebbende en gewaardeerde rol speelde (2Kor.7:13-15). In de Galaten-brief wordt hij ook 2x genoemd (2:1 en 2:3) omdat Paulus hem als testcase had meegenomen naar de vergadering in Jeruzalem aangezien Titus een onbesneden Griek was. Tot het einde aan toe is Titus een naaste medewerker van de apostel gebleven (2Tim.4:10) maar opvallend genoeg ontbreekt zijn naam in het boek ‘Handelingen’. Is dat misschien omdat ‘Handelingen’ geschreven is met het oog op Israëls bekering (Hand.1:6) en Titus’ (heidense) bediening buiten die sfeer valt? Van Titus’ achtergrond weten we niet veel, behalve dat hij evenals de Joodse Timotheüs, als gelovige ‘verwekt’ is door Paulus’ prediking (1Tim.1:2, 2Tim.1:2). Voor Paulus is Titus meer dan een medewerker, hij is zijn “waar kind naar gemeenschappelijk geloof”. 17
Page 16
Titus 1:4 – genade en vrede …aan Titus, [mijn] waar kind naar gemeenschappelijk geloof: genade en vrede van God de Vader en van Christus Jezus, onze Redder. Zoals in elke brief in het NT worden zowel de schrijver als de geadresseerden in de aanhef genoemd. Een logische volgorde, want dat is wat je primair van een brief wilt weten: wie schreef aan wie? Dan volgt de gebruikelijke groet van genade en vrede. Een groet die strikt genomen geen bede of wens is, maar een vaststelling. Zowel genade als vrede komen (in die volgorde!) daadwerkelijk van God de Vader. Hij alleen is de Bron van genade (Gr. charis) d.w.z. van wat ‘om niet’ waarlijk blij maakt. Het is die gunst die vrede bewerkstelligt omdat het rust en harmonie geeft. Wat heeft een mens nog meer nodig?! In 1Korinthe 8:6 schrijft Paulus: “… één God de Vader, vanuit wie alles is (…) en één Heer Jezus Christus door wie alles is…”. Dit zijn de verhoudingen in de Bijbel. God is als Vader de Bron vanuit Wie alle dingen voortkomen terwijl de Heer Jezus Christus het kanaal is waardoor alle dingen komen. Dat geldt ook voor de genade en vrede waarover het in Titus 1:4 gaat. God de Vader is daarvan de Oorsprong en via “Christus Jezus, onze Redder” komt het tot ons. 18 Titus 1:5 – op Kreta achtergelaten Om deze reden liet ik je op Kreta achter opdat je de ontbrekende zaken [nog] zou rechtzetten… Het is dit vers (samen met het slot in 3:12,13) dat ons de belangrijkste informatie verschaft over de achtergrond van deze brief. Paulus was op het eiland Kreta actief geweest in de prediking van het Evangelie en terwijl hijzelf op doorreis is naar Nikópolis aan de Griekse westkust, had hij Titus op het eiland achtergelaten om nog een aantal ontbrekende zaken in orde te maken. Het is uitgesloten dat dit bezoek van Paulus aan Kreta hetzelfde zou zijn als waar Handelingen 27:12 over schrijft, want toen was hij als gevangene op weg naar Rome en zeker niet naar Nikópolis om te overwinteren. Kennelijk is Paulus na de twee jaar gevangenschap in Rome (Hand.28:30) vrijgelaten (Filp.2:24) en heeft hij zijn reizen kunnen voortzetten. Wellicht is hij toen alsnog naar Spanje gegaan (Rom.15:28) en in elk geval ook naar Kreta. We weten dat op de beroemde Pinksterdag ook Kretenzen het Evangelie hebben vernomen (Hand.2:11) maar of daardoor ook ekklesia’s op Kreta zijn ontstaan, is onbekend. Sinds Paulus’ vertrek van het eiland waren die ekklesia’s er hoe dan ook wel. Maar er was werk blijven liggen, en aan Titus de taak om die leemte op te vullen. 19
Page 18
Titus 1:5 – om deze reden Om deze reden liet ik je op Kreta achter opdat je de ontbrekende zaken [nog] zou rechtzetten en stadsgewijs ouderen zou aanstellen, zoals ik je opdroeg. Nu door Paulus’ prediking in diverse steden op Kreta ekklesia’s waren ontstaan, wilde hij hen niet onbeheerd achterlaten. Bij zijn vertrek had Paulus Titus al opgedragen om in elke stad (waar een ekklesia was) ouderen aan te stellen. Het “om deze reden” verwijst terug naar “de proclamatie van Zijn woord, dat mij werd toevertrouwd” (1:3). Als aan Paulus van Godswege een woord werd toevertrouwd, dan is het ook zijn taak dit woord en “de gezonde leer” te handhaven (1:9). En nu hijzelf niet in de gelegenheid is mensen aan te stellen, draagt hij die taak over aan iemand die dit namens hem doet. Een uiterst precieze zaak waar Paulus heel speciaal een gekwalificeerd iemand voor aanwijst. Het kwam niet in hem op om ekklesia’s op Kreta aan te schrijven om haar eigen opzieners aan te stellen. Het idee van democratie is in de Bijbel onbekend. Gezag komt van boven, nooit van onderaf. Paulus laat Titus op Kreta achter om als zijn delegaat (representant) te werk te gaan. Niets is belangrijker dan toe te zien op “de gezonde leer”. 20 Titus 1:5 – ouderen, senioren Om deze reden liet ik je op Kreta achter opdat je de ontbrekende zaken [nog] zou rechtzetten en stadsgewijs ouderen zou aanstellen, zoals ik je opdroeg. Titus wordt door Paulus op Kreta achtergelaten om stadsgewijs ouderen aan te stellen. De vertaling ‘oudsten‘ is niet helemaal correct omdat het Griekse woord (presbuteros) geen overtreffende maar een vergrotende trap is: ouderen. Bedenk daarbij dat het woord ‘ouderen’ een relatief en geen absoluut begrip is. Een tiener te midden van kleuters is een oudere. En trouwens, iemand met kinderen is sowieso een ouder. Men kan ook een ‘oudere’ zijn in termen van ervaring. In het bedrijfsleven is een ‘senior’ iemand met meer ervaring op zijn vakgebied. De ouderen die Titus zou aanstellen hoeven niet noodzakelijk mensen van gevorderde leeftijd te zijn. Wanneer ze al langer dan anderen gelovig zijn, zijn ze qua geloof dus ‘ouderen’. We moeten ook bedenken dat ‘ouderen’ (of ouderlingen) geen functieaanduiding is. Titus moest geen mensen tot ‘senior’ aanstellen, alsof ze door die aanstelling een ‘senior’ zouden worden. Een oudere ben je (of niet) en dat staat los van aanstelling. Titus zou ook niet alle ouderen aanstellen, maar slechts die ouderen die voldoen aan bepaalde kenmerken (1:6-9). Hun taak is om opziener te zijn: toe te zien op “de gezonde leer”. 21
Page 20
Titus 1:6 – onaanklaagbaar Als iemand onaanklaagbaar, man van één vrouw, gelovige kinderen heeft die niet in opspraak zijn vanwege liederlijkheid of niet-onderschikkend. Titus was door Paulus opgedragen om op Kreta stadsgewijs (d.w.z. in elke stad) ouderen aan te stellen. Niet naar willekeur, maar mannen die aan bepaalde kenmerken voldoen om als opziener geschikt te zijn. In vers 6 en 7 somt Paulus zeven negatieve kwalificaties op: eigenschappen die (op één na) beginnen met het woordje ‘niet’ of ‘on’. In vers 8 en 9 vult Paulus dit aan met zeven positieve kwalificaties waaraan deze ouderen zouden voldoen. De eerste vereiste van de aspirant opziener die Paulus opsomt is: onaanklaagbaar. Het werkwoord ‘aanklagen’ is vooral een juridische term: beschuldigen, een aanklacht indienen (Han.18:38; 23:28). Het spreekt voor zich dat voor iemand die in staat van beschuldiging is gesteld, het vrijwel onmogelijk is om leiding te geven. Voordat we verder gaan in de bespreking van alle kwaliteiten die Paulus noemt, is het wellicht goed te onderstrepen dat het hier om functievereisten van opzieners (1:7) gaat. Diverse eigenschappen zijn wellicht in het algemeen wenselijk (niet eens allemaal!), maar daar gaat het hier niet om. Het zijn vereisten voor geschikt en geloofwaardig opzienerschap. Dat niet iedereen aan dat profiel voldoet is geen reden om zich schuldig over te voelen. “God rechtvaardigt, wie zal veroordelen?”. 22 Titus 1:6 – man van één vrouw Als iemand onaanklaagbaar, man van één vrouw, gelovige kinderen heeft die niet in opspraak zijn vanwege liederlijkheid of niet-onderschikkend. De tweede vereiste die aan de kandidaat opziener wordt gesteld is: man van één vrouw. Dat de opziener een getrouwde man zou zijn, wordt verondersteld en toch staat er niet “man van een vrouw”, maar “man van één vrouw”. Geen onbepaald lidwoord maar een bepaald telwoord. Strikt genomen wordt polygamie in de Bijbel niet verboden. Heel wat Godsmannen in de Schrift hadden meerdere (en soms zelfs vele) vrouwen. Denk aan Abraham, Jakob, David en vooral Salomo. Wat daarbij echter opvalt is dat waar in de Schrift polygamie wordt beschreven, het altijd een bron van rivaliteit, conflict en andere narigheid is. Dat is ook logisch, want we kunnen vaststellen dat het “van den beginne niet zo is geweest” (Mat.19:8). Een man zou “zijn vrouw aanhangen” (enkelvoud) en niet “zijn vrouwen” (Gen.2:24). Dat is het originele concept. Vermoedelijk bevonden zich in de ekklesia’s op Kreta mannen die gelovig waren geworden maar getrouwd waren met meerdere vrouwen. Niets aan te doen. Zij worden niet opgeroepen hun vrouwen te verstoten (vergl. 1Kor.7:11). Toch grijpt Paulus in zijn instructies (zie ook 1Tim.3:2) terug op het prototype als richtinggevend: “man van één vrouw”. 23
Page 22
Titus 1:6 – geen kinderen in opspraak Als iemand onaanklaagbaar, man van één vrouw, gelovige kinderen heeft die niet in opspraak zijn vanwege liederlijkheid of niet-onderschikkend. Tegen de senior die Titus moest aanstellen, mochten geen aanklachten lopen. Hij zou ook niet polygaam zijn. Een derde vereiste betreft het gezin van de senior. In 1Timotheüs 3:4 en 5 beschrijft Paulus dezelfde vereisten voor een opziener maar motiveert hij dit ook. Een opziener die niet in staat blijkt zijn eigen huis te besturen is gediskwalificeerd om de ekklesia als huis van God te besturen. Als de kinderen thuis in opspraak zijn (Gr. kategoria > categorisch) vanwege liederlijk of rebellerend gedrag, moet de aspirant opziener eerst maar eens thuis optreden. Daarom is het logisch dat Titus uit moest kijken naar mannen die thuis bewijzen bekwaam te zijn om leiding te geven. Evenals in 1Timotheüs 3 gaan de eisen die in Titus 1 worden gesteld aan de opziener, over de kinderen thuis. Zijn zij eenmaal volwassen en het huis uit, dan kan hun gedrag uiteraard niet meer de ouders worden aangerekend. Het gaat er sowieso niet om dat ouders schuldig zijn als kinderen niet in het gareel lopen. Het profiel dat Paulus schetst is niet moralistisch of veroordelend. Het gaat om de geloofwaardigheid van de opziener. Of beter nog: om die van “de gezonde leer” (:9)! 24 Titus 1:7 – de opziener Want de opziener moet onaanklaagbaar zijn als huisbeheerder van God… We lazen dat Titus werd opgedragen om op Kreta stadsgewijs senioren aan te stellen, waarvan Paulus tweemaal zeven vereisten opsomt. Een senior is een oudere en dat verwijst naar ervaring. De functie die hij moet waarnemen is die van opziener of opzichter, wat een letterlijke weergave is van het Griekse woord ‘epi-skopos’. Als werkwoord wordt het ook vaak vertaald als ‘omzien naar’ (Luc.1:68,78). God ziet naar Zijn volk om, waarmee ook gezegd is dat Hij Zich over hen ontfermt. In Hand.20:28 zegt Paulus tegen de senioren van Efeze dat ze als opzieners zouden herderen over de ekklesia van God. Zoals een herder omziet naar de kudde, zo ziet de opziener om naar de ekklesia van God. Het verklaart ook Paulus’ terminologie: “de opziener”, enkelvoud en we zien daarin het principe van “één kudde, één herder” (Joh.10:16; Ezech.37:24). “De opziener” is die ene die toeziet op één plaats op “de gezonde leer”. Niet minder maar vooral ook niet meer. De Bijbel kent geen synode, kerkenraad of broederraad die vergadert en dan bij meerderheid van stemmen knopen doorhakt. De Bijbel is simpel en zet het hele kerkelijke systeem schaakmat met de pion van “de opziener”. 25
Page 24
Titus 1:7 – huisbeheerder van God Want de opziener moet onaanklaagbaar zijn als huisbeheerder van God… Dat de opziener onaanklaagbaar zou zijn, wordt hier herhaald. Het zou natuurlijk uiterst schadelijk zijn als “de opziener” negatief de aandacht op zijn persoon zou vestigen in plaats van op “het betrouwbare woord” en “de gezonde leer” (1:9). “De opziener” is een “huisbeheerder van God”. Dat verdient toelichting. Het Griekse woord dat Paulus gebruikt is ‘oikonomon’, waar ons woord ‘econoom’ van afgeleid is. Een ‘huis’ is de plek waar men woont en dat kan zelfs de brede betekenis hebben van een stad. Zo lezen we van Erastus dat hij “de huisbeheerder van de stad” Korinthe was (Rom.16:23). Als Paulus “de opziener” een “huisbeheerder van God” noemt doelt hij niet zo zeer op het eigen huis van de opziener (1Tim.3:4,5) maar bovenal op “de ekklesia van God” die “het huis Gods” wordt genoemd (1Tim.3:15). Dat huis is uiteraard niet het eigendom van “de opziener” (het is immers Gods huis!) en hij zou er ook niet de baas spelen. Hij is slechts beheerder en aansprakelijk voor de leer (1:9) die op een bepaalde plaats onderwezen wordt. Nu Paulus Kreta had verlaten wilde hij beslist dat het toezicht op de leer in goede handen zou blijven. Ziedaar (ook vandaag!) de taak van “de opziener”. 26 Titus 1:7 – contrast Want de opziener moet onaanklaagbaar zijn als huisbeheerder van God, niet zelfingenomen, niet driftig, geen drinker, geen vechtersbaas, niet inhalig… Paulus somt nog vijf extra eigenschappen op die onverenigbaar zijn met de opziener als Gods huisbeheerder. De eerste is die van zelfingenomenheid of letterlijker: zelf behagend. Zo iemand staat niet open voor kritiek en correctie en is eigenzinnig. De opziener zou ook “niet driftig” zijn. Wie driftig is beheerst zichzelf niet eens, laat staan dat hij bekwaam is om Gods huis te beheren. Om dezelfde reden zou de opziener ook “geen drinker” zijn. Want hoewel de Bijbel niets tegen wijn op zichzelf heeft (vergl. Richt.9:13), zou men zichzelf daarin wel beheersen. Ook zou de opziener “geen vechtersbaas” zijn. Dit kenmerk ligt in de lijn van de voorgaande eigenschappen omdat ook een vechtersbaas (lett. slaander) zichzelf niet beheerst. Zo’n agressieve opstelling hoeft zich niet eens per se in ‘losse handjes’ te uiten, men kan ook verbaal gewelddadig zijn. De laatste negatieve eigenschap die Paulus van de opziener geeft is dat hij “niet inhalig” is. Het betekent dat hij niet de intentie heeft om van zijn functie materieel beter te worden. Door al deze contrasten heeft Paulus inmiddels duidelijk gemaakt wat de opziener niet is. Nu gaat hij zeggen wat hij wel is… 27
Page 26
Titus 1:8 – gastvrij en bezonnen …maar gastvrij, houdend van het goede, bezonnen, rechtvaardig, integer, zelfbeheersing hebbend. Vanaf hier volgen zeven (!) positieve eigenschappen waaraan de opziener zou voldoen. Enkel eigenschappen noemen die niet bij hem gevonden zouden worden, zou geen goed beeld geven. Van alle zes kenmerken die in dit vers worden genoemd, kan men zeggen dat ze geen van de gelovigen zouden misstaan, maar bij iemand als de opziener die een voorbeeldfunctie heeft, zijn ze een must. De opziener zou gastvrij zijn en dat betekent dat zijn huis altijd open staat. In letterlijke zin is het woord (philo-xenos) het tegenovergestelde van wat wij xenofobie noemen en het betekent daarom: hij houdt van vreemdelingen. Trouwens, in het algemeen houdt hij van wat goed is en is daaraan gehecht (Rom.12:9). Er is geen eigenschap die in deze brief zo vaak genoemd wordt, als die van ‘bezonnenheid’. In hoofdstuk 2 zullen we het maar liefst nog vijf keer tegenkomen (:2,4,5,6,12). Het Griekse woord (sophron) is opgebouwd uit de elementen voor ‘redden’ en ‘gezind’ en duidt op een houding van gezond verstand. Wie bezonnen is laat zich niet meeslepen door hypes, emoties en verraderlijke redeneringen. Niet in het minst ook in de religieuze wereld. Juist voor iemand die leiding geeft mag verwacht worden dat hij bezonnen is. 28 Titus 1:8 – rechtvaardig, integer, zelfbeheerst …maar gastvrij, houdend van het goede, met gezond verstand, rechtvaardig, integer, zelfbeheersing hebbend. “Rechtvaardig” is de volgende in de opsomming van zeven positieve eigenschappen van de opziener. Dat betekent hier niet dat hij rechtvaardig voor God is, want dat zijn immers alle gelovigen. Dat het hier specifiek van de opziener wordt gezegd, betekent dat hij als zodanig in de praktijk ook bekend staat. Iemand met een recht, onpartijdig en billijk oordeel. Het woord ‘integer’ hier is de weergave van het Griekse ‘hosios’. Het is jammer en verwarrend dat dit woord in de gangbare vertalingen wordt weergegeven met (vooral) ‘heilig’, omdat voor ‘heilig’ een heel ander Grieks woord is gereserveerd (hagios). De Concordant Version geeft ‘hosios’ consequent weer met ‘benign’ dat ‘rechtschapen’ of ‘integer’ betekent. Wie integer is, is gaaf, uit één stuk: hij zegt wat hij doet en hij doet wat hij zegt. Het is één van de geweldige kenmerken van onze GOD. Vaak wordt het in één adem gebruikt met rechtvaardigheid (Luc.1:75; 1Thes.2:10; Ef.4:24; Openb.16:5). De zesde positieve eigenschap is die van zelfbeheersing. Het duidt op het vermogen zich ‘in te houden’. Niet door eigen aandriften en gevoelens te bestrijden, maar door deze te sturen. Daar begint goed bestuur. Want wie zichzelf beheerst, is sterker dan wie een stad inneemt (Spr.16:32). 29
Page 28
Titus 1:9 – het betrouwbare woord hooghouden …hooghoudende het betrouwbare woord naar de lering, opdat hij in staat zou zijn zowel aan te moedigen in de gezonde leer alsook de tegensprekers te ontmaskeren. We zijn nu gearriveerd bij de laatste van de veertien vereiste kwaliteiten van “de opziener”. Maar er is een groot verschil tussen deze laatste en alle voorgaande kwaliteiten. Tot dusver beschreef Paulus het profiel van de mannen waar Titus naar uit zou kijken om aan te stellen. In deze zevende en laatste kwaliteit treffen we de functieomschrijving van de opziener. Wat staat de opziener te doen? En waarom zou Titus hen aanstellen? De functie van de opziener is “het betrouwbare woord naar de lering” hoog te houden. Dit “woord dat betrouwbaar is” komen we in Paulus’ persoonlijke brieven nogal eens tegen, vooral in verband met het Evangelie (1Tim.1:15; 4:9) dat geleerd zou worden (1Tim.4:11). Dat het “naar de lering” is betekent dat het in overeenstemming is met wat Paulus op Kreta had geleerd. De opziener zou dus uitdrukkelijk niet naar eigen goeddunken zijn persoonlijke mening brengen, integendeel. Hem stond één ding te doen: het betrouwbare woord hooghouden. En welk woord is dat? Antwoord: het is het woord dat aan Paulus was toevertrouwd en dat door hem is onderwezen (1:3). Dat en niet anders. 30 Titus 1:9 – aanmoedigen in de gezonde leer …hooghoudende het betrouwbare woord naar de lering, opdat hij in staat zou zijn zowel aan te moedigen in de gezonde leer alsook de tegensprekers te ontmaskeren. Het is de functie van de opziener om het betrouwbare woord (naar de lering) hoog te houden. Wanneer hij dat doet, stelt dat hem in staat tot twee dingen. In de eerste plaats om aan te moedigen in de gezonde leer. Het woord voor ‘aanmoedigen’ betekent vanuit de woordopbouw ‘naast-roepen’ en dat kan inhoudelijk zowel vertroostend als vermanend zijn. Het werkwoord roept de associatie op van supporters die atleten in de renbaan toeroepen. De uitdrukking “de gezonde leer” komen we behalve hier en in 2:1 ook tegen in de beide Timotheüs-brieven. In 1Tim.1:10 en 11 zegt Paulus dat in de gezonde leer “het Evangelie van de heerlijkheid van de gelukkige God” wordt onderwezen. God is GOD, want Hij is Degene die elk schepsel een plek geeft. Het is Zijn heerlijkheid dat alles Hem gelukt wat Hij Zich ten doel heeft gesteld. Dat is de gezonde leer die zou klinken. En als Paulus zelf niet langer aanwezig kon zijn (zoals hier op Kreta), dan zouden de opzieners erop toezien dat dit onderwijs in de diverse plaatsen zou worden gegeven en gehandhaafd. 31
Page 30
Titus 1:9 – tegensprekers ontmaskeren …hooghoudende het betrouwbare woord naar de lering, opdat hij in staat zou zijn zowel aan te moedigen in de gezonde leer alsook de tegensprekers te ontmaskeren. Door Paulus’ prediking waren ekklesia’s op Kreta ontstaan. Zolang hij daar verbleef kon hij er zelf op toezien dat de gezonde leer werd gepredikt. Nu moest hij vanwege verblijf elders deze verantwoordelijkheid overdragen aan gekwalificeerde opzieners. Opdat zij “het betrouwbare woord naar de lering” hoog zouden houden, dienden zij tot twee dingen in staat te zijn. In de eerste plaats om aan te moedigen in de gezonde leer en in de tweede plaats tegensprekers te ontmaskeren. Heel de functie van de opziener is gebaseerd op het belang van “de gezonde leer”. Niet slechts in een positieve sfeer maar vooral ook in een context van strijd en conflict. Dan moet “de opziener” niet alleen pal staan voor de waarheid maar ook capabel zijn om tegensprekers te weerleggen. Bij oppositie tegen de gezonde leer is het volkomen misplaatst om ‘verbinding te zoeken’ of lief en aardig gevonden te worden. In een tijd van relativisme (‘het gaat niet om de leer, maar om de Heer’) getuigt het van lef en karakter om leugens aan de kaak te stellen en daarvoor overtuigend bewijs te leveren. 32 Titus 1:10 – ijdel gezwets Want velen zijn niet-onderschikt, ijdele praters en bedriegers, vooral die uit de besnijdenis zijn. Hier wordt de reden opgegeven waarom de opziener in staat moest zijn om de tegensprekers te ontmaskeren. “Want velen zijn niet onderschikt…” Niet-onderschikt is in het Grieks één woord en de ontkennende vorm van ‘onderschikken’, een begrip dat we nog drie keer zullen tegenkomen (in 2:5 en 9 en 3:1). ‘Onderschikt’ of ‘onderdanig’ duidt op een houding waarin de ander als meerdere erkend wordt. Hier is die meerdere degene die staat voor “de gezonde leer” zoals dit aan Paulus was toevertrouwd. Voor Paulus was er een acute noodzaak om gekwalificeerde opzieners aan te wijzen “want velen” op Kreta onderschikten zich niet aan de gezonde leer. Dat is een ramp, want dat betekent dat er op tal van plaatsen onduidelijkheid rees over de leer. Dat “ijdele praters en bedriegers” die Paulus’ onderwijs in diskrediet brachten zich een podium verwierven, kon Paulus uiteraard niet verhinderen. En de opziener evenmin. Maar in “het huis Gods” (1:7; 1Tim.3:15), dat is “de ekklesia van de levende God”, horen zij niet thuis. Punt. Zoals gewoonlijk in Paulus’ brieven kwam ook op Kreta het ergste verzet tegen zijn onderwijs vanuit de Judaïstische hoek. O zó religieus… maar ijdel gezwets! Dat moet aan de kaak worden gesteld. 33
Page 32
Titus 1:11 – de mond snoeren Die moet men de mond snoeren, die hele huizen omverwerpen en onbehoorlijke dingen leren ter wille van schandelijke winst. De velen op Kreta die zich als gelovigen voordeden (:16) maar rebelleerden tegen “de gezonde leer”, kwamen “vooral uit de besnijdenis” (lees: het Joodse volk). Velen van hen voelden zich superieur omdat ze besneden waren en pretendeerden de wet te kennen. Ze wilden de ‘heidenen’ lasten opleggen waardoor velen van hen in verwarring werden gebracht. Hele huisgezinnen raakten van streek door de dingen die deze “ijdele praters en bedriegers” onderwezen. Het is telkens hetzelfde type leraren waarmee Paulus had te dealen: lieden die gelovigen uit de natiën wilden ‘verjoodsen’ (judaïseren). Niet alleen wat deze mensen leerden was onbehoorlijk maar ook waarom ze dit deden deugde niet. Kennelijk werden ze als ‘influencers’ betaald voor hun activiteiten. Wat Titus en de opzieners te doen stond met deze weerstand was tweeërlei. In de eerste plaats moesten deze tegensprekers inhoudelijk worden ontmaskerd en weerlegd (1:9). Maar er was ook een formele kant: de opzieners zouden deze lieden in de ekklesia’s “de mond snoeren”. Geen podium geven. Het is de taak van de opziener om op zijn locatie erop toe te zien dat uitsluitend “de gezonde leer” zou worden onderwezen. 34 Titus 1:12 – een Kretenzer die de waarheid spreekt Iemand uit hen, hun eigen profeet zei: Kretenzen zijn voortdurend leugenaars, kwade beesten, luie buiken. Dit getuigenis is waar. In vers 10 sprak Paulus over velen op Kreta die zich niet onderschikten aan de gezonde leer. Paulus herkent daarin de volksaard op Kreta die in het algemeen niet in hoog aanzien stond. Er bestond zelfs een werkwoord (‘kretizo’) dat letterlijk ‘doen als een Kretenzer’ betekende en doelde op liegen. Ook om hun onbehouwen gedrag (“kwade beesten”), luiheid en vraatzucht stonden de Kretenzers bekend. En ook al mogen daarom niet alle Kretenzers over één kam worden geschoren, deze reputatie kwam niet uit de lucht vallen. Zelfs hun eigen profeet oordeelde bepaald niet mals over de volksaard van de Kretenzers. Paulus voert de befaamde Kretenzer Epimenides op omdat deze met zijn uitspraak de spijker op de kop sloeg. Ook bij andere gelegenheden refereert de apostel soms aan bekende dichters in zijn dagen (zie Hand.17:28 en 1Kor.15:33). Merk op, de ironie waarmee Paulus Epimenides citeert. Want als een Kretenzer profeet getuigt dat Kretenzers “voortdurend leugenaars” zijn, dan zou dat getuigenis noodzakelijk zelf ook een leugen zijn. En om die tegenwerping voor te zijn, voegt Paulus aan zijn citaat toe: “dit getuigenis is waar”. Zie je z’n ogen twinkelen? 35
Page 34
Titus 1:13 – scherp Dit getuigenis is waar. Ontmasker hen om die reden scherp opdat zij gezond zouden zijn in het geloof… Paulus moet helaas instemmen met het weinig verheffende oordeel dat iemand van de Kretenzers zelf had gegeven over zijn volksgenoten. Het bevestigt wat hij eerder vaststelde aan invloeden in de ekklesia’s op Kreta: velen onderschikten zich niet aan de gezonde leer (:10). Paulus herhaalt wat hij in vers 9 schreef: tegensprekers moeten ontmaskerd worden. Hun beweringen zouden aan de kaak worden gesteld en worden weerlegd. Ontmaskeren is één van de belangrijke redenen waarom elk God-geïnspireerd Schriftwoord nuttig is (2Tim.3:16). Paulus voegt er nog aan toe dat dit ontmaskeren scherp moest gebeuren. Dit onderstreept dat het woord waarmee Titus en “de opziener” zich bedienen, de werking heeft van een zwaard (Hebr.4:12). Het woord verbindt niet alleen, maar (waar nodig) scheidt het ook vaneen. Of in medische termen gesproken: waar het woord opereert, snijdt het kwaadaardig weefsel uit. Laat je niet wijsmaken dat het woord altijd aardig en zacht zou zijn. Dat is niet waar. Als “de gezonde leer” in het geding is, dienen we scherp te zijn. En de waarheid is vaak hard, maar juist daarom kunnen we er ook op staan en bouwen! Opdat we “gezond zouden zijn in het geloof”! 36 Titus 1:14 – afkeren van de waarheid Ontmasker hen om die reden scherp opdat zij gezond zouden zijn in het geloof, en geen acht geven op Joodse mythen en voorschriften van mensen die hen afkeren van de waarheid. We zien hier bevestigd dat de kwalijke invloeden in de ekklesia’s op Kreta uit de Joodse hoek kwamen. “Vooral die uit de besnijdenis zijn” (1:10) voelden zich vanwege hun afkomst superieur ten opzichte van “de voorhuid” (lees: de heidenen). Paulus heeft geen enkele achting voor alles waarmee men argeloze gelovigen wilde imponeren. Het is slechts ‘gebakken lucht’: ongegrond en nietszeggend. De boodschap van “de ijdele praters en bedriegers” (1:10) komt volgens Paulus neer op twee typen drogredenen: “Joodse mythen” en “voorschriften van mensen”. Bij de “Joodse mythen” kunnen we denken aan verzinsels en bijgeloof buiten de Schrift om. In 1Tim.1:4 waarschuwt Paulus ook Timotheüs voor mythen en noemt deze in één adem met “eindeloze geslachtsregisters”. Dat laatste verwijst uiteraard niet naar de geslachtsregisters in de Bijbel, maar naar de genealogieën en dubieuze oorsprongsverhalen buiten de Bijbel om. Denk onder andere aan de Kabbala met haar mystieke fantasieën. Deze mythen gingen hand in hand met “voorschriften van mensen”, zoals het Judaïseren van de natiën. De remedie tegen dit alles is “de waarheid”. Dat wat zwart-op-wit onder bewijs kan worden gesteld vanuit hetgeen “er staat geschreven”! 37
Page 36
Titus 1:15 – rein in denken en geweten Alles is rein voor de reinen, maar voor hen die verontreinigd zijn en ongelovigen is niets rein. Maar bij hen zijn zowel het denken als het geweten verontreinigd. Paulus reageert op hen die zich afkeren van de waarheid door acht te geven op Joodse mythen en voorschriften van mensen. Gelovigen uit de natiën werden belast met voorschriften waarbij van alles en nog wat als niet-kosher werd beschouwd. Allerlei voedsel werd verboden en het was “raak niet, smaak niet en roer niet aan” (Kol.2:21). De reactie van Paulus luidt kort en bondig: alles is rein voor de reinen. Alles wat reinen tot zich nemen is rein, omdat zij niet afgaan op “voorschriften van mensen“, maar op het oordeel van God. En wat Hij rein verklaart, zou een mens niet voor onheilig houden (Hand.11:9). De “ijdele praters en bedriegers, vooral die uit de besnijdenis” (1:10) waren besmet en aangetast met ziekelijke leringen. Ware reinheid begint van binnen: in het denken en in het geweten. Een zuiver geweten is een ‘medeweten’ (consciëntie, Gr. ‘suneidesis’): het weten dat God deelt met de mens. Een zuiver geweten stuurt ook het denken aan, zodat het waarheid van leugen weet te onderscheiden. De waarheid heeft het bewijs lief terwijl de leugen het bewijs vreest. 38 Titus 1:16 – schijnheilige praatjes Zij belijden van God te weten maar in de werken verloochenen ze het, zij zijn gruwelijk en ongezeglijk en voor elk goed werk gediskwalificeerd. Een heel scala aan kwalijke eigenschappen van “de tegensprekers” (1:9) is inmiddels opgesomd. Maar het laatste wat Paulus hier van hen zegt spant de kroon. Deze lieden gingen er prat op dat ze weet hadden van God. Maar “de werken” waarover ze zo graag praatten, toonden precies het tegendeel. Hun belijdenis was als een vlag op een modderschuit. Paulus waarschuwt in de tweede Timotheüs-brief dat in “de laatste dagen”, deze hypocrisie karakteristiek zal zijn voor de christenheid als geheel. Men zal een schijn van godsvrucht hebben, terwijl men de kracht ervan verloochent (2Tim.3:5). Paulus voegt er nog aan toe dat deze lieden met al hun godsdienstigheid “gruwelijk en ongezeglijk” waren. Door het woord “gruwelijk” te gebruiken (dat altijd met “gruwelen” oftewel met afgoden verband houdt), stelt Paulus de religiositeit van “de tegensprekers” aan de kaak. Hun religieuze ijver is zo pervers als afgoderij. Daar komt bij dat ze ook niet open stonden voor correctie: door “de gezonde leer” lieten ze zich niet gezeggen. Zo diskwalificeerden zij zich voor ieder goed werk. Tot zover de duistere achtergrond op Kreta. En dan nu het positieve contrast… 39
Page 38
Titus 2:1 – maar jij! Maar jij, spreek hetgeen de gezonde leer betaamt. In de eerste vier verzen van de brief aan Titus zette Paulus uiteen wat de inhoud is van de prediking die aan hem van Godswege was toevertrouwd. Vanaf vers 5 draagt hij Titus op om gekwalificeerde senioren aan te wijzen die “de gezonde leer” zouden handhaven in de ekklesia’s op Kreta. Dat was nodig want er waren vele tegensprekers en die moesten worden weerlegd en de mond worden gesnoerd. Deze tegensprekers, “ijdele praters en bedriegers” wierpen hele huizen omver met hun gezwets. Heel krachtig zou Titus hier de waarheid van God tegenover stellen. Tegen de achtergrond van de leringen en praktijken op Kreta, zegt Paulus dan: “maar jij…” (vergl. 2Tim.3:10; 4:5). Titus zou het contrast demonstreren. Titus krijgt hier niet zozeer de opdracht om “de gezonde leer” te onderwijzen (zoals in 1:13), maar om te spreken die dingen die “de gezonde leer” betamen. Het ‘spreken’ hier (Gr. lalo) is niet zozeer het openbaar leren, als wel het alledaagse spreken. In het navolgende noemt Paulus diverse groepen van gelovigen die Titus zou aanspreken op een gedrag en houding die passen bij “de gezonde leer”. Of zoals hij het later zo mooi formuleert (2:10): om de leer van God onze Redder in alles te versieren! 40 Titus 2:2 – oude mannen Oude mannen zouden nuchter zijn, eerbaar, bezonnen, gezond in het geloof, in de liefde, in het verduren. Titus zou met verschillende categorieën gelovigen spreken over houding en gedrag die passen bij “de gezonde leer”. Eerst worden respectievelijk de oude mannen (:2) en vrouwen genoemd (:3), vervolgens de jonge vrouwen (:4,5) en mannen (:6-8) en ten slotte de slaven (vanaf :9). Veel eigenschappen die hier en in het vervolg worden genoemd betamen alle gelovigen. Vandaar dat diverse kenmerken ook telkens terugkomen. Er is dus overlap maar sommige eigenschappen zijn extra belangrijk bij bepaalde groepen. Zo zouden oude mannen vooral nuchter, eerbaar, bezonnen en gezond in geloof, liefde en verduren zijn. Op grond van hun leeftijd en ervaring mag van hen verwacht worden dat ze letterlijk nuchter zijn, d.w.z. niet onder invloed van bedwelmende middelen, maar zeker ook figuurlijk, d.w.z. realistisch en in staat te relativeren. Vanwege hun levenservaring mag tegen hen op worden gekeken en daarom zouden ze eerbaar zijn: gedegen en respect afdwingend. Ook de eigenschappen “bezonnen” en “gezond in het geloof” wijzen in die richting. Mannen op zekere leeftijd worden geacht stabiel en evenwichtig te zijn en zich niet te laten (af)leiden door emoties of de waan van de dag. Zo mogen ze een voorbeeld zijn van volhouden en verduren in zowel geloof als liefde! 41
Page 40
Titus 2:3 – oude vrouwen Oude vrouwen eveneens in [hun] optreden zoals het toegewijden betaamt, geen verdachtmaaksters, niet aan veel wijn verslaafd, leraressen van het ideale… Met “oude vrouwen” doelt Paulus, blijkens het contrast met “de jonge vrouwen” in vers 4 op de leeftijdscategorie van oma’s. Evenals de “oude mannen” zouden ook zij nuchter en verstandig zijn. Hun hele optreden (gedrag, uiterlijk, houding en spreken) zou passen bij mensen die aan God zijn toegewijd. Van het Griekse woord voor ’toegewijd’ (Gr. hieros) zijn ook de woorden voor ’tempel’ en ‘priester’ afgeleid. Wellicht meer dan mannen staan vrouwen bloot aan het gevaar zich te buiten te gaan aan roddelen en achterklap. Een neiging die vaak met de jaren toeneemt en zelfs spreekwoordelijk is (‘oudwijven’). Opvallend dat Paulus hier het woord ‘diabolos’ gebruikt, waarvan ons woord ‘duivel’ is afgeleid. Het is ‘duivels’ om kwaad te spreken en te insinueren. Zoals eerder al van oude mannen werd gezegd zouden ook “oude vrouwen” zich beperken in drankgebruik. Dat kan bij afnemende gezondheid, kwalen en moeiten een excuus zijn om zich te verdoven met buitensporig drinken, maar het maakt per definitie ‘meer kapot dan je lief is’. In plaats daarvan zouden “oude vrouwen” hun levenservaring inzetten om het goede te onderrichten en in woord en daad op GOD te wijzen! 42 Titus 2:4 – jonge vrouwen (1) …leraressen van het ideale, opdat zij de jonge vrouwen bezonnen maken, houdend van hun mannen, houdend van hun kinderen… “De oude vrouwen” kregen slechts enkele instructies, maar voor “de jonge vrouwen” zijn het er zeven stuks. Dat is ook wel begrijpelijk want jonge vrouwen staan nog volop in een drukte die voor oudere vrouwen deels al voorbij is. Het opmerkelijke is dat de instructies voor de jonge vrouwen niet door Titus zelf zouden worden onderwezen, maar door de oude vrouwen. Zij zouden als “leraressen van het ideale (…) de jonge vrouwen bezonnen maken”. Titus was waarschijnlijk evenals Timotheüs nog een jonge man (2:15; vergl. 1Tim.4:12) en daarom was hij voor die taak minder geschikt. Het zou bovendien onnodig praatjes kunnen geven. Oude vrouwen daarentegen weten uit eigen ervaring wat jonge vrouwen nodig hebben. Jonge vrouwen zouden zich toeleggen op het liefhebben van man en kinderen. Het Grieks leest hier twee keer één woord: ‘philandros’, dat is ‘manlievend’ en ”philo-teknos’, dat is ‘kindlievend’. Verondersteld wordt dat de jonge vrouwen getrouwd zijn en kinderen hebben, wat uiteraard geen wet is, maar wel regel. De primaire taak van de moeder ligt thuis. Zij draagt niet de last van ‘de moderne vrouw’ die zo nodig onafhankelijk moet zijn en carrière moet maken. Steeds verder van huis… 43
Page 42
Titus 2:5 – jonge vrouwen (2) …opdat zij (= de oude vrouwen) de jonge vrouwen bezonnen maken, houdend van hun mannen, houdend van hun kinderen, bezonnen, zuiver, huishoudelijk, goed, zich onderschikkend aan de eigen mannen… Behalve dat de jonge vrouwen ‘manlievend’ en ‘kindlievend’ zouden zijn, worden ze ook geïnstrueerd om “bezonnen” te zijn. Het is reeds de derde keer (1:8; 2:2) in deze brief dat Paulus aan deze houding zo’n hoge prioriteit toekent. Omdat bij vrouwen vaak de ‘hormonen’ sterk opspelen moeten zij leren zich daardoor niet te laten leiden, maar door gezond verstand. De eigenschap ‘zuiver’ wordt ook vertaald met ‘kuis’ (vergl. 2Kor.11:2) en duidt erop dat ze niet flirt met andere mannen maar de relatie met haar eigen man zuiver houdt. De jonge vrouwen zouden ook ‘huishoudelijk’ zijn en dit onderstreept wat we eerder opmerkten: de taak van getrouwde vrouwen en moeders ligt in de eerste plaats in huis en niet in een carrière buiten de deur. Hoe ‘politiek incorrect’ dit tegenwoordig ook moge klinken. Overigens, bij ‘huis’ moeten we niet alleen denken aan de woning maar vooral ook het gezin. Het is aan de vrouw om van het huis een thuis te maken. In combinatie met een blijmoedig en opgeruimd humeur zorgt zij dat het “goed” (Gr. agathos) toeven is in huis! 44 Titus 2:5 – jonge vrouwen (3) …bezonnen, zuiver, huishoudelijk, goed, zich onderschikkend aan de eigen mannen, opdat het woord van God niet gelasterd worde. De aanwijzingen die hier worden gegeven voor de jonge vrouwen staan haaks op wat ons dagelijks vanuit de media wordt voorgehouden. Dat vrouwen zich zouden toeleggen om van hun man en kinderen te houden en huishoudelijk zouden zijn, klinkt als hopeloos ouderwets. Maar Gods woord is niet tijdgebonden en overstijgt gelukkig alle trends en hypes. Dit tijd overstijgende karakter van de Schrift geldt niet in het minst ook voor de zevende en laatste instructie die de jonge vrouwen krijgen. Ze zouden zich onderschikken aan hun eigen man. Zeker, een maatschappij die God wegredeneert verstaat hier niets van, maar in de Schrift geldt deze hiërarchie reeds “vanaf den beginne”. De man is een type van de Schepper terwijl de vrouw een uitbeelding is van de schepping. Daarom is het mannelijk om voorop te gaan, te sturen en leiding te geven en vrouwelijk om geleid te worden. De slotzin “opdat het woord van God niet gelasterd worde” motiveert alle zeven voorafgaande aansporingen. Het woord Gods is hoe dan ook geloofwaardig, maar zal worden bespot waar de levenspraktijk van haar belijders ermee strijdt. Daarom zeggen de Engelsen: ‘practice what you preach‘. 45
Page 44
Titus 2:6 – jongere mannen (1) Roep de jongere mannen evenzo op bezonnen te zijn in alles, uzelf een voorbeeld betonend… Na de richtlijnen voor resp. “oude mannen”, “oude vrouwen”, “jonge [vrouwen]” volgen nu die voor de “jongere [mannen]”. Bij de bespreking van de jonge vrouwen merkten we al op dat niet Titus zelf maar de oude vrouwen hen zouden leren aangaande de praktijk. Op één uitzondering na, krijgt Titus richting de jongere mannen geen opdracht hen te instrueren. Hij zou zichzelf hen een voorbeeld voorhouden. Het enige waar Titus de jongere mannen toe zou oproepen is “bezonnen te zijn in alles”. Het woord “bezonnen” is één van de meest karakteristieke woorden in de Titus-brief. Bij alle groepen wordt het genoemd (2:2,4,5,6), zoals eerder ook al in verband met “de opziener” (1:8). Later ook nog waar het gaat om de gelovigen in het algemeen (2:12). Evenals het gedierte heeft de mens aandriften en instincten, maar de mens onderscheidt zich van het gedierte door het vermogen zich te bezinnen. Om te kunnen (over)denken en om af te zien van gevoelens en te gaan voor gezond verstand. Niet zielsmaar geest-georiënteerd te zijn! Jonge mensen (en jonge mannen wellicht in het bijzonder) hebben de neiging om overhaast te handelen en dan onverstandige keuzes te maken. Vandaar de oproep “bezonnen te zijn in alles”. 46 Titus 2:7 – een voorbeeld betonend Roep de jongere mannen evenzo op bezonnen te zijn in alles, uzelf een voorbeeld betonend van voortreffelijke werken… Men kan bovenstaande zin lezen als “bezonnen te zijn in alles”, maar men zou “in alles” ook kunnen betrekken op het volgende zinsdeel: “in alles uzelf een voorbeeld betonend…”. Beiden geven een goede zin. Het woord voor “voorbeeld” is in het Grieks ’tupos’ waar ons bekende woord ’type’ van afgeleid is. Het woord heeft de betekenis van een afdruk of sjabloon en daarmee ook van een model of voorbeeld. Dat laatste woord geeft het eigenlijk treffend weer: Titus zou zelf een beeld zijn om anderen voor te houden. Een jonge man als Titus moet vooral niet gaan ‘preken’ over hoe andere jonge mannen zich zouden opstellen of handelen. Vooral jonge mensen zijn daar allergisch voor en terecht. Praatjes vullen geen gaatjes. Laat maar gewoon zien hoe het werkt. Titus zou zichzelf een voorbeeld betonen van voortreffelijke werken. In de gangbare vertalingen komt het verschil niet uit de verf, maar hier wordt een andere term gebruikt dan in 1:16 (“goede werken”). Goed (Gr. agathos) verwijst naar de heilzame uitwerking van daden, terwijl voortreffelijk (Gr. kalos) meer spreekt van werken die in zichzelf mooi en van kwaliteit zijn. Waarin GODS heerlijkheid wordt gezien (Mat.5:16)! 47
Page 46
Titus 2:7 – onbedorven en eerbaar in de leer …in alles, uzelf een voorbeeld betonend van voortreffelijke werken, in de leer onbedorvenheid, eerbaarheid… Titus zou zichzelf een voorbeeld betonen “van voortreffelijke werken”. Maar ook een voorbeeld om “in de leer onbedorvenheid” te betonen. “De leer” kan hier op twee wijzen worden opgevat. Het kan verwijzen naar zowel de inhoud van de leer alsook naar de manier waarop geleerd wordt. Het woord “onbedorvenheid” is sterk verwant aan het woord “onvergankelijkheid” dat gewoonlijk betrekking heeft op God Zelf (1Tim.1:17) of op het leven van de opstanding (2Tim.1:10). Dat leven is niet aan bederf onderhevig en vergaat dus ook niet. Onbedorvenheid in de leer is het onderwijs dat de dood teniet gedaan wordt, oftewel dat alle mensen worden levend gemaakt, zoals Christus de Eersteling. Betrekken we de “onbedorvenheid” op hoe de leer wordt doorgegeven, dan leert het ons dat Titus geen bederfelijke elementen aan zijn onderwijs zou toevoegen. Het wordt in één adem genoemd met “eerbaarheid”. In het onderwijs dat Paulus voor ogen staat zijn valse motieven daarom uitgesloten (vergl. “schandelijke winst”; 1:11). Het weigert ook de leer attractief te maken of aan te passen aan de verlangens van de luisteraars. Menselijke elementen als fantasie, verhaaltjes en toneelspel vertroebelen en zijn “de gezonde leer” onwaardig. 48 Titus 2:8 – een gezond onaanvechtbaar woord …een gezond onaanvechtbaar woord, opdat degene vanuit de tegenpartij verlegen gemaakt zal worden, niets slechts te zeggen hebbend aangaande ons. Paulus had zijn jonge medewerker Titus op het eiland Kreta achtergelaten opdat zaken waar hijzelf niet aan was toegekomen, alsnog gedaan zouden worden. Paulus benadrukt dat Titus een voorbeeld of rolmodel zou zijn voor de jonge mannen. Zowel in zijn opstelling en levenswijze alsook in zijn prediking (2:6,7). Van het woord dat Titus zou uitdragen worden hier twee kwalificaties gegeven: gezond en onaanvechtbaar. Beide kwaliteiten hangen met elkaar samen. Want niemand zal een medicijn dat onmiskenbaar gezond maakt aanvechten. Gezond wil zeggen: heilzaam. Maar ook verstandig en in balans. En onaanvechtbaar betekent in dit verband: solide, betrouwbaar, onder bewijs gesteld. Zodat zelfs tegenstanders er niets tegen in kunnen brengen. De prediker van een “gezond onaanvechtbaar woord” is geen handelsman die iets moet ‘verkopen’. Zijn meningen doen totaal niet ter zake. Want hij is niet meer dan een boodschappenjongen. Het gaat hem er slechts om het woord van zijn Zender door te geven. Niets minder maar vooral ook niets meer. Want dát woord “is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard”. Dat zwaard hoef je niet te verdedigen. Het bewijst zichzelf! Ziedaar de power van het woord Gods. 49
Page 48
Titus 2:9 – de boodschap aan slaven Slaven zouden zich onderschikken aan hun eigen meesters… Na de aansporingen die Titus direct of indirect zou doorgeven aan mannen en vrouwen, ouderen en jongeren volgt nu een categorie apart: de slaven. Het zijn van een slaaf is immers geen natuurlijk gegeven maar een maatschappelijke status. En in het algemeen is het ook een ongewenste status. In 1Korinthe 7 leert Paulus dat een slaaf zich niet om zijn positie behoeft te bekommeren, al zegt hij er ook bij dat wanneer hij de kans krijgt om vrij te komen, hij deze zeker moet aangrijpen (1Kor.7:21). De aanwijzingen die de slaven in deze passage krijgen typeren het oogmerk van het Evangelie in deze aeon. Die boodschap is niet bedoeld om de wereld te verbeteren of de maatschappij te hervormen. Paulus pleit niet voor afschaffing van de slavernij en hij predikt evenmin revolutie. Integendeel zelfs! De slaven krijgen te horen dat ze zich zouden onderschikken in de positie waarin zij zich bevinden. Sterker nog: ze zouden het hun meesters in alles naar de zin maken en zich meegaand betonen! De reden die Paulus voor deze opstelling geeft (zie volgend vers) illustreert treffend dat het in het Evangelie niet gaat om de verandering van maatschappelijke structuren maar om de transformerende kracht van het Evangelie in mensenlevens te tonen! 50 Titus 2:10 – de leer van God onze Redder versieren Slaven zouden zich onderschikken aan hun eigen meesters, in alles welgevallig zijn, zonder tegenspraak, niet iets ontvreemden, maar alle goede trouw betonen, opdat zij de leer van God onze Redder zouden versieren in alles. De aanwijzingen die Paulus geeft voor de slaven zijn van een bijzondere aard. Slaven zijn van hun vrijheid beroofd en als lijfeigenen van hun meesters in de praktijk veelal rechteloos. Maar uitgerekend zij zijn vanwege die positie als geen ander in staat de geweldige glorie van “de leer van God” te laten zien. Niet door in verzet te komen tegen hun meesters of door met een grote mond op hun strepen te gaan staan. Ook niet door wraakzuchtig (van) hun meesters terug te pakken, maar integendeel “alle goede trouw betonen”. De houding die Paulus beschrijft is duidelijk niet “naar de mens” maar juist daarom gaat er zo’n bijzondere sprake vanuit! Een slaaf die in alles (!) naar zijn meester zo’n onvoorwaardelijke loyaliteit toont zegt zonder woorden: Gods reddende genade omvat heel de mensheid, om niet (2:11)! En ook al verdient u met uw opstelling als meester niet mijn respect, ik mag u laten zien dat God ook uw Redder is. Zou zo’n houding geen schitterend sieraad van “de leer van God onze Redder” zijn?! 51
Page 50
Titus 2:10 – de leer versieren …opdat zij de leer van God onze Redder zouden versieren in alles. Geen van de instructies die Paulus in deze brief geeft voor de opzieners, mannen, vrouwen, ouderen en jongeren, worden zo schitterend gemotiveerd als die voor de slaven. Alle aanwijzingen die Paulus aan de andere groepen geeft zijn logisch en in lijn met de gezonde leer (2:1), maar wat de slaven te horen krijgen stijgt qua motief daar ver bovenuit. Het gangbare idee is dat het in de leer van de Bijbel zou gaan om de praktijk. Zoals een theorie-examen vooral instructies bevat voor het eigenlijke autorijden. Maar in “de leer van God onze Redder” is het precies andersom! Die leer vertelt ons namelijk niet wat wij moeten doen maar ze onderwijst wie God is en wat Hij doet. Ze onderwijst dat “Gods genade reddend is verschenen aan alle mensen!” (2:11). Die leer is het onderwerp. En onze praktijk (in dit geval die van de slaven) dient ter decoratie van die leer! In het Griekse woord voor ‘versieren’ (‘kosmeo’, lett. ordenen) herkennen we gemakkelijk onze woorden ‘kosmetisch’ en ‘kosmos’ (= orde). “De leer van God onze Redder” is ultiem en verdient het om voortreffelijk te worden versierd. Geen groep die daartoe beter in staat is dan juist rechteloze slaven! 52 Titus 2:11 – alle mensen! Want de reddende genade van God verscheen aan alle mensen… Deze zin motiveert (“want”) Paulus’ instructie aan gelovige slaven om zich loyaal te onderschikken aan hun meesters “opdat zij de leer van God onze Redder zouden versieren in alles”. Een praktijk die dient om te demonstreren hoe geweldig deze leer is! Wat “de leer van God onze Redder” inhoudt, wordt hier uitgelegd. Gods genade is reddend aan alle mensen verschenen. En dat betekent, zoals Paulus het in 1Timotheüs 4 vers 10 formuleert: God is de Redder van alle mensen! Niet slechts “vóór alle mensen” als een aanbod, maar als een mededeling: “van alle mensen”. Deze leer staat haaks op elke menselijke filosofie en religie die zegt wat de mens moet doen om redding te bereiken. Het staat ook haaks op de ‘evangelische’ variant die de keuze van de mens beslissend acht. “De leer van God onze Redder” is geen oproep of programma. Er valt niets in te verdienen. Het is een bericht. Een mededeling die als een lichtstraal elke sterveling verlicht. De dood is overwonnen en alle mensen zullen worden gerechtvaardigd en levend gemaakt (1Kor.15:22; Rom.5:18). Om niet, gratis. De levende GOD redt alle mensen. Wat een hoop, vreugde en kracht gaat daar vanuit! Dit licht verdrijft alle duisternis. Laat het schijnen! 53
Page 52
Titus 2:12 – opvoedende genade Want de reddende genade van God verscheen aan alle mensen, ons opvoedend… God wil dat alle mensen worden gered (1Tim.2:4) en Hij is ook de Redder van alle mensen (1Tim.4:10). In Christus Jezus die de losprijs voor allen betaalde (1Tim.2:6) is deze waarheid manifest geworden en Paulus heeft als heraut, apostel en leraar van natiën dit wereldkundig mogen maken. Genade (Gr. charis) betekent: vreugde ‘om niet’. Gods genade is als de zon die ‘om niet’ opkomt en haar licht laat schijnen voor alle mensen. Gods genade redt echter niet alleen alle mensen, ze voedt ook op. Het eerste is universeel (“alle mensen”), het tweede (“ons opvoedend”) is het voorrecht dat slechts wordt genoten door gelovigen in de tegenwoordige tijd. Het woord voor ‘opvoeden’ is in het Grieks ‘paideuo’ (afgeleid van het woord voor ‘kind’, Gr. pais) en we herkennen ons woord ‘pedagoog’ er nog in. In Galaten 3:24,25 betoogt Paulus dat de wet voor Israël vanaf Sinaï tot aan Christus een ‘pedagoog’ is geweest. Dat is voorbij. Nu geldt een heel ander principe dat ons opvoedt. Niet de wet, maar genade (Rom.6:14)! Dat is een levensgroot verschil, want de wet eist, maar genade daarentegen geeft. Genade maakt blij en vormt van binnenuit de drive om voor God te leven! 54 Titus 2:12 – verloochenen als bijproduct Want de reddende genade van God verscheen aan alle mensen, ons opvoedend, opdat we de oneerbiedigheid en de wereldlijke begeerten verloochenen: met bezonnenheid en rechtvaardig en eerbiedig zouden leven in de huidige aeon… Gods reddende genade is verschenen aan alle mensen. Ziedaar het Evangelie! Zij die deze reddende genade erkennen, worden vervolgens door diezelfde genade ook opgevoed. Het doel van deze opvoeding (“opdat”) is enerzijds negatief doordat we “oneerbiedigheid en wereldlijke begeerten” gaan verloochenen en anderzijds positief doordat we “met bezonnenheid en rechtvaardig en eerbiedig zouden leven in de huidige aeon”. Het negatieve motief van verloochenen kan niet zonder het positieve motief van bezonnen, rechtvaardig en eerbiedig. Verloochenen betekent: ontkennen of ‘niet willen rekenen met’. Het drukt uit wat ons woord ‘negatief’ ook in zich heeft: negeren. Negeren is per definitie een ‘bijproduct’. Je kunt niet bewust iets negeren want juist dan denk je er aan (‘denk niet aan een blauwe auto’). Negeren is het resultaat van de aandacht aan iets anders geven. En zo is het ook hier. Besef van Gods reddende genade voor alle mensen maakt dat we bezonnen, rechtvaardig en eerbiedig in de huidige aeon gaan leven en zó verloochenen (of negeren) we de oneerbiedigheid en wereldlijke begeerten. Gods genade maakt ons tot positieve, stralende mensen! 55
Page 54
Titus 2:12 – oneerbiedigheid versus eerbiedig …ons opvoedend, opdat we de oneerbiedigheid en de wereldlijke begeerten verloochenen: met bezonnenheid en rechtvaardig en eerbiedig zouden leven in de huidige aeon… Paulus benoemt in dit vers de tegenstelling tussen “oneerbiedigheid” en “eerbiedig”. In de meeste vertalingen komt dat contrast niet goed uit de verf doordat beide woorden veelal worden weergegeven met ‘goddeloosheid’ en ‘godvruchtig’. In het Grieks speelt Paulus met het woord ‘sebeia’ dat ‘vereren’ betekent (> ‘a-sebeia’ en ‘eu-sebeia’). De genade Gods voedt op om “de oneerbiedigheid” te verloochenen. Het is karakteristiek voor de huidige aeon dat ze God niet als GOD verheerlijkt en dankt (Rom.1:21). Die oneerbiedigheid van de wereld hoeven we niet te bestrijden of actie te voeren om dat tegen te gaan. Want dat zou niet alleen onbegonnen werk zijn, het leidt ook tot niets. In plaats van tekeer te gaan tegen de oneerbiedigheid, richten we ons positief op de goede verering van de ene, ware GOD. Merk ook hier op wat de boodschap van GODS genade uitwerkt die reddend is verschenen aan alle mensen. Het geeft GOD de eer! Hij laat nooit varen de werken van Zijn handen en staat ‘om niet’ (!) garant voor de redding van heel het mensdom. Aan Hem daarom alle eer! 56 Titus 2:12 – wereldlijke begeerten versus bezonnenheid …ons opvoedend, opdat we de oneerbiedigheid en de wereldlijke begeerten verloochenen: met bezonnenheid en rechtvaardig en eerbiedig zouden leven in de huidige aeon… Tegenover de oneerbiedigheid die de huidige aeon kenmerkt, staat het rechtvaardige (lees: gelovige) en eerbiedige leven dat gelovigen mogen leven. De andere tegenstelling is die van “de wereldlijke begeerten” en “bezonnenheid”. Het woord ‘wereldlijk’ of ‘werelds’ is de bijvoeglijke vorm van ‘wereld’ (kosmikos – kosmos) en komt behalve hier ook nog in Hebreeën 9:1 voor. Daar wordt de tabernakel een ‘wereldlijk heiligdom’ genoemd: een heiligdom zoals de wereld dat kent, d.w.z. met handen gemaakt (Hebr.9:11,24; Hand.17:24). In Titus 2:12 is sprake van “wereldlijke begeerten”, dat zijn de begeerten waardoor de wereld geregeerd wordt. Niet die begeerten zelf zijn per definitie fout, maar wel wanneer men zich daardoor laat leiden. Paulus plaatst tegenover “de wereldlijke begeerten” bezonnenheid, een begrip dat we nu reeds voor de zesde keer in deze brief tegenkomen. Deze prominente rol die Paulus aan bezonnenheid toekent wordt verklaard tegen de decadente achtergrond van de Kretenzers die zich gedroegen als beesten (2:12). Trouwens, onze ‘moderne cultuur’ leert dat de mens eigenlijk een ‘dier’ is, zodat geleid worden door instincten en gevoelens eigenlijk heel normaal geacht wordt. Maar Gods genade voedt op tot een verstandig en bezonnen leven! 57
Page 56
Titus 2:13 – de gelukkige hoop! …met bezonnenheid en rechtvaardig en eerbiedig zouden leven in de huidige aeon, terwijl we uitzien naar de gelukkige hoop en de verschijning van de heerlijkheid van de grote God en van onze Redder Jezus Christus… Het Evangelie van de genade van God die reddend aan alle mensen is verschenen heeft een levens veranderende kracht voor wie gelooft. Het voedt op en maakt dat we in de huidige aeon een bezonnen, rechtvaardig en eerbiedig bestaan gaan leiden. Maar daar blijft het niet bij. Dezelfde “leer van God onze Redder” biedt ook een onvoorstelbaar uitzicht op de toekomst! Paulus spreekt van “de gelukkige hoop” en dat is een prachtige term, te meer omdat ze dubbelzinnig is. “De gelukkige hoop” kunnen we in de eerste plaats objectief opvatten, d.w.z. de inhoud van de hoop is gelukkig. We verwachten immers “de verschijning van de heerlijkheid van de grote God”! Zouden we ook maar een fractie van die alles overtreffende glorie naar waarde kunnen schatten? Men zou “de gelukkige hoop” ook subjectief kunnen opvatten. In dat geval denken we er aan dat deze hoop ons nu reeds gelukkig maakt. Met vertrouwen zien we immers de toekomst tegemoet en het blijde vooruitzicht vermag al ons leed te verzachten! 58 Titus 2:13 – de verschijning van de heerlijkheid …terwijl we uitzien naar de gelukkige hoop en de verschijning van de heerlijkheid van de grote God en van onze Redder Jezus Christus… Twee keer is in deze verzen sprake van ‘verschijning’. In vers 11 lazen we over de reddende genade van God die verscheen voor alle mensen. Die verschijning verwees naar de eerste komst van Christus, naar Zijn dood en opstanding ten behoeve van alle mensen. In vers 13 is sprake van “de gelukkige hoop en de verschijning van de heerlijkheid…” waar we naar uitzien. Deze verschijning houdt verband met de wederkomst van Christus, oftewel met Zijn parousia (lett. aanwezigheid). Bij die gelegenheid zal Hij niet alleen arriveren en aanwezig zijn, maar ook tevoorschijn komen. In 2Thessalonika 2:8 noemt Paulus beide begrippen in één zin: “de verschijning van Zijn parousia”. Het uitzicht op “de gelukkige hoop” is “de verschijning van de heerlijkheid”. In de eerste plaats betreft dat “de heerlijkheid van de grote God” maar vervolgens ook die “van onze Redder Jezus Christus”. Beiden zijn niet identiek want “de grote God” is per definitie onzienlijk terwijl “Jezus Christus” juist Zijn beeld en afstraling is (Kol.1:15; Hebr.1:3). Vandaar dat “de verschijning van de heerlijkheid van de grote God” automatisch ook de verschijning inhoudt van “onze Redder Jezus Christus”. Wat een uitzicht! 59
Page 58
Titus 2:14 – Christus’ overgave …onze Redder Jezus Christus, die Zichzelf ten behoeve van ons gegeven heeft, opdat Hij ons zou vrijkopen van alle wetteloosheid en voor Zichzelf zou reinigen een volk rondom Hem… We zien uit naar de verschijning van onze Redder Jezus Christus. Deze verschijning is toekomstig maar de waarheid dat Hij onze Redder is, gaat terug naar de tijd dat Hij Zichzelf ten behoeve van ons gegeven heeft. Dat begon toen Hij Zichzelf overgaf om te sterven (Joh.10:17; Rom.5:8; 2Kor.5:14). Hij gaf Zichzelf tot een losprijs (1Tim.2:6) en deze gedachte van “vrijkopen” dringt zich ook in bovenstaand vers aan ons op. Christus’ sterven was de prijs die Hij betaalde om ons los te kopen “van alle wetteloosheid”. In Zijn dood en opstanding bezitten we hiervan de garantie. In de meest fundamentele betekenis van het woord is “wetteloosheid” (Gr. anomia; zonder norm) synoniem voor zonde (1Joh.3:4; Rom.6:19). Christus’ overgave ten behoeve van ons begon in Zijn sterven, maar eindigt daar zeker niet. Want nu Hij is opgewekt en opgevaren, geeft Hij nog steeds Zich actief over ten behoeve van ons. Hij wijdt Zijn aandacht nu niet aan de wereld maar aan een volk dat vandaag wordt uitgeroepen voor Zichzelf en rondom Hem. Hen heiligt en reinigt Hij! 60 Titus 2:14 – voor Zichzelf een volk reinigen …onze Redder Jezus Christus, die Zichzelf ten behoeve van ons gegeven heeft, opdat Hij ons zou vrijkopen van alle wetteloosheid en voor Zichzelf zou reinigen een volk rondom Hem, ijveraar van voortreffelijke werken. Behalve dat Christus Jezus Zichzelf heeft gegeven om ons vrij te kopen van alle wetteloosheid, noemt Paulus nóg een motief. Het is opdat Hij “voor Zichzelf zou reinigen een volk rondom Hem, ijveraar van voortreffelijke werken”. Dit motief spreekt specifiek van Jezus Christus’ overgave in de tegenwoordige tijd. Het doet sterk denken aan wat Paulus in Efeze 5 naar voren brengt over Christus die de ekklesia liefheeft en Zich voor overgeeft om haar te heiligen (=apart te stellen) door haar te reinigen door het waterbad, dat is door Zijn woord. Het is onvermijdelijk dat we tijdens ons verblijf ‘in het vlees’ op aarde, worden verontreinigd. Daarom is het zo nodig dat “het woord van Christus” ons telkens weer her-oriënteert, ‘reset’ en van binnenuit schoonmaakt. Dat is waartoe Christus Zich vandaag overgeeft. Die inzet is hier niet gericht op gelovigen individueel, maar collectief als volk. Zoals ook in Efeze 5 Christus “de ekklesia” liefheeft. Waar gelovigen samenzijn om te luisteren naar het woord van Christus, reinigt Hij hen als “volk rondom Hem”! 61
Page 60
Titus 2:14 – ijveraar van voortreffelijke werken …opdat Hij ons (…) voor Zichzelf zou reinigen een volk rondom Hem, ijveraar van voortreffelijke werken. Dat Christus Zich ten behoeve van ons heeft gegeven, is om voor Zichzelf een volk te reinigen. Dat doet Hij, zoals we eerder zagen, door het waterbad van Zijn woord. Wij reinigen niet onszelf, maar Christus reinigt ons wanneer wij als volk rondom Hem (lees: Zijn woord) verzameld zijn. Negatief betekent dit dat Hij ons verschoont van onzuiverheden in ons denken. En het positieve oogmerk is om ons tot “ijveraar van voortreffelijke werken” te maken. ‘Ijveraar’ is hier enkelvoud en verwijst dus naar het “volk rondom Hem”. Het woord ‘ijveraar’ (Gr. zelotes) komt van een werkwoord dat ‘kokend’ betekent. Dat kan zowel negatief als positief zijn. Negatief heet het ‘naijver’ of ‘jaloezie’ (Hand.7:9; 13:45) en in een positieve context wordt het ‘vurig’ en ‘bruisend’ genoemd (Hand.18:25). IJver is mooi, mits uiteraard in het goede. Want zonder verstand deugt zelfs ijver niet (Rom.10:2; Spr.19:2). De “voortreffelijke werken” hier onderscheiden zich subtiel van “goed werk”, zoals genoemd in 1:16. ‘Goed’ (Gr. agatos) slaat op de heilzame uitwerking van een daad, terwijl “voortreffelijke (Gr. kalos) werken” mooi in zichzelf zijn. Christus’ woord maakt ons van binnenuit bruisend zodat we in alles de leer van God onze Redder willen versieren! 62 Titus 2:15 – met alle gezag Spreek van deze dingen en moedig aan en ontmasker met alle gezag. Niemand mag je verachten. Dit hoofdstuk begon met de instructie dat Titus zou spreken over “hetgeen de gezonde leer betaamt”. Met voor elke groep bijpassende aanwijzingen. Hier onderstreept Paulus dit. “Spreek van deze dingen”. Maar ook: “moedig aan”, dat is: aansporen en supporten. En waar nodig zou Titus ook “ontmaskeren” en aan de kaak stellen. Titus moest niet ‘preken’ maar spreken en met verve aanvuren. Ook zou hij de confrontatie niet schuwen want als leugen en bedrog in het spel zijn dienen deze te worden weerlegd en tegengesproken. “Met alle gezag” voegt Paulus eraan toe. Ieder die Titus aanhoort zou moeten opmerken dat men om zijn woorden niet heen kan. Dat is ook wat ons ‘gezag’ uitdrukt: iemands woorden hebben zeggingskracht. Daar komt bij dat Titus op Kreta maar niet op eigen houtje opereerde, maar gedelegeerd was door Paulus zelf (1:5). Kennelijk was Titus evenals Timotheüs nog een jonge man (2:7; vergl. 1Tim.4:12) en wellicht dat hij daarom schroom had om op te treden. Mensen zouden hem om zijn onervarenheid kunnen geringschatten, maar Paulus bindt Titus op het hart dat hij zich dat niet moet laten aanleunen. Titus’ spreken was bekleed met de autoriteit van Paulus zelf! 63
Page 62
Titus 3:1 – onderschikken aan overheden Herinner hen eraan zich te onderschikken aan overheden en autoriteiten… Na de specifieke instructies voor verschillende groepen in hoofdstuk 2, volgen nu zeven algemene aanwijzingen die Titus zou doorgeven aan de gelovigen op Kreta. In de eerste plaats moest hij hen eraan herinneren zich te onderschikken aan overheden en machten. Kennelijk hadden zij hierover reeds eerder onderwijs ontvangen. Dat Paulus dit als eerste noemt, wijst er niet alleen op dat hij dit belangrijk vond, maar wellicht ook dat de Kretenzen de neiging hadden om te rebelleren (vergl.1:12). Onderschikken (onderdanig zijn) duidt op een houding waarbij de één de ander als meerdere erkent. Het onderscheidt zich van gehoorzaamheid dat niet slechts een passieve houding is, maar een actief gehoor geven aan wat wordt opgedragen. Normaal gesproken vloeit gehoorzaamheid voort uit onderschikking, maar dat hoeft niet per se. Wanneer overheden en autoriteiten iets vragen waar men als gelovige onmogelijk gehoor aan kan geven (bijvoorbeeld Gods woord te verloochenen), dan is gehoorzaamheid uiteraard misplaatst (Hand.5:29). Toch kan men zelfs in zo’n situatie zich nog steeds onderschikken en zulke overheden en autoriteiten als meerdere erkennen. Onze taak als gelovigen is niet om overheden en autoriteiten de les te leren of om zich met haar te bemoeien. Laat staan hen omver te werpen. Onderschikking, dat is de houding. 64 Titus 3:1 – nog eens: onderschikken Herinner hen eraan zich te onderschikken aan overheden en autoriteiten, zich te schikken, tot elk goed werk gereed te zijn… De frase “overheden en autoriteiten” (in zowel enkel- als meervoud) komen we acht keer tegen in het NT, uitsluitend bij Paulus. De term “overheid” (Gr. arché) betekent ook ‘begin’ en verwijst naar de origine van de macht. Het woord voor ‘autoriteit’ daarentegen (Gr. exousia) betekent ‘volmacht’ en duidt op macht die wettig is verleend. Het is afgeleide macht.Een politieagent bijvoorbeeld heeft volmacht van de overheid om op te treden. Trouwens, niet alleen op aarde kennen we “overheden en autoriteiten” maar ook in de hemelse regionen is men met deze hiërarchie bekend (Ef.3:10; 6:12; Kol.1:16). Paulus’ oproep om zich te onderschikken aan “overheden en autoriteiten” is geheel in lijn met de rest van zijn onderwijs. Zoals we eerder bij de instructies aan de slaven al opmerkten, maakt Paulus zich niet druk om maatschappelijke structuren. Niet op afschaffing van de slavernij lag zijn focus, maar op de veranderde slaaf en diens eigenaar. Low-profile, zonder politieke oogmerken. Hoe “overheden en autoriteiten” functioneren is onze zorg niet. GOD heeft “overheden en autoriteiten” ingezet (Rom.13:1) en aan Hem zijn zij verantwoording schuldig. Opdat wij een stil en rustig leven zouden leiden (1Tim.2:2). 65
Page 64
Titus 3:1 – schikken, tot elk goed werk gereed Herinner hen eraan zich te onderschikken aan overheden en autoriteiten, zich te schikken, tot elk goed werk gereed te zijn… Het lijkt erop dat Paulus in dit vers de relatie tot overheden en autoriteiten geleidelijk laat overgaan naar de verhouding naar alle mensen (3:2). Maar de instructie “zich te schikken” is vooral nog van toepassing in relatie tot hen die boven ons staan. Het woord heeft de betekenis van: opvolgen, gehoor geven (zie ook Hand.5:29,32). Omdat we “overheden en autoriteiten” als onze meerdere erkennen, dan zal onze standaard-instelling zijn dat we ons schikken in wat ons door hen wordt opgedragen. Daarom betalen we belasting (Rom.13:6), ook al hebben we nog zoveel bedenkingen over de wijze waarop die besteed wordt. Die bedenkelijke bestedingen zijn onze verantwoordelijkheid niet, en dus ook niet onze zorg. Pas wanneer “overheden en autoriteiten” dingen van ons vragen die tegen ons geweten ingaan, zullen we weigeren. Want uiteraard kunnen we geen dingen doen die strijdig zijn met wat we vanuit het woord weten. Of die schade berokkenen of die funest zijn voor de mensen waarvoor we zorgdragen. Ons schikken in de bepalingen van de boven ons geplaatsten is dus niet onbegrensd. Ons criterium zal altijd zijn om “tot elk goed (=heilzaam) werk gereed te zijn”. 66 Titus 3:2 – laster en vechtlust vs. inschikkelijkheid …niemand te lasteren, niet vechtlustig te zijn, inschikkelijk, alle bescheidenheid betonende aan alle mensen. Ging het in vers 1 in aanvang over de verhouding van gelovigen tot de overheden en autoriteiten, in vers 2 gaat het duidelijk over de relatie tot alle mensen. In totaal zeven instructies. Gelovigen zouden niemand lasteren. Van het Griekse woord dat Paulus hier gebruikt is ons woord ‘blasfemie’ afgeleid. Lasteren is kwaadspreken, met de bedoeling iemands naam en reputatie te beschadigen. Zelfs al zou het kwade waarvan men spreekt op zichzelf kloppen, de intentie deugt niet. Laster verspreiden kan soms verleidelijk zijn. In Spreuken 18:8 lezen we dat de woorden van de lasteraar als lekkernijen zijn, ‘ze gaan erin als koek’. Denk maar aan de roddelpers die van laster een verdienmodel heeft gemaakt. Laster breekt af en is daarmee het tegenovergestelde van liefde die juist opbouwt. In lijn hiermee voegt Paulus toe “niet vechtlustig te zijn”. Laster en twisten of vechten zijn uitingen van agressie. Spreuken 16:28 zegt dat een lasteraar scheiding tussen vrienden brengt. Oftewel: waar geen lasteraar is, komt de twist tot rust (Spreuken 26:20). De positieve tegenhanger van laster en vechtlust is ‘inschikkelijkheid’. Wie inschikkelijk is accepteert de mensen om zich heen en weet zich te schikken. Het geeft blijk van vrede in het hart. 67
Page 66
Titus 3:2,3 – bescheidenheid betonen aan alle mensen …inschikkelijk, alle bescheidenheid betonende aan alle mensen, want ook wij waren eens dwaas, ongezeglijk, dwalende… Veruit de meeste vertalingen lezen in bovenstaand vers het woord ‘zachtmoedig(heid)’, maar ‘bescheidenheid’ drukt wellicht beter uit wat de betekenis ervan is. Vaak wordt het Griekse woord (prautes) in één adem genoemd met ‘nederigheid’ (Mat.11:29, Ef.4:2, Kol.3:12). Beide begrippen zijn aan elkaar verwant. Bovenstaande tekst onderstreept de betekenis van ‘bescheidenheid’ heel treffend. Paulus zegt dat we als gelovigen bescheidenheid zouden tonen “aan alle mensen WANT ook wij waren eens dwaas, ongezeglijk, dwalende…”. We zouden ons weliswaar moreel onderscheiden van alle mensen (niet lasterend, niet vechtlustig, inschikkelijk), maar last but not least daarin “alle bescheidenheid betonen”. We zijn namelijk geen haar beter dan de andere mensen. We zijn ook niet wijzer dan de rest van de mensheid, zoals veel christenen (stiekem) menen. Zij denken dat zij zo wijs en verstandig zijn geweest door te kiezen voor Jezus en dat zij om die reden worden gered. Dat is pure hoogmoed. Niets daarvan, zegt Paulus “want ook wij waren eens dwaas”. Het is GODS genade die reddend is verschenen aan alle mensen (Tit.2:11) en ons die vandaag reeds mogen geloven de ogen en oren daarvoor heeft geopend. Dat is geheel Zijn werk. Alle roem is uitgesloten! 68 Titus 3:3 – van dwaas tot erger …want ook wij waren eens dwaas, ongezeglijk, dwalende, verslaafd aan begeerten en allerlei geneugten in kwaadaardigheid en afgunst doorbrengende, verafschuwd en elkaar hatende. Gelovigen hebben niet de minste reden zich te verheffen boven de rest van de mensheid. Want voordat we de universele reddende genade van God leerden kennen (Tit.2:11) verschilden we niet van de anderen. Ook als we inmiddels wel anders zijn, is dit geen verdienste maar de uitwerking van Gods genade en vriendelijkheid (Tit.3:4). De lijst die in vers 3 wordt opgesomd telt evenals die in vers 1 en 2 zeven eigenschappen. Een volheid dus. Dit keer zeven kwalijke eigenschappen omdat het de mensheid typeert die geen besef heeft van Gods mensenliefde. De eerste vier eigenschappen (dwaas, ongezeglijk, dwalende, verslaafd) beschrijven onze houding in het algemeen, de laatste drie eigenschappen (in kwaadaardigheid en afgunst, verafschuwd en elkaar hatende) beschrijven de relatie tot onze medemens. De afwijking begint in het denken (dwaas) zodat we afkerig worden van correctie (ongezeglijk) en (ver)dwalen en verslaafd raken “aan begeerten en allerlei geneugten”. Waar gezond verstand niet langer leidend is, nemen gevoelens (begeerten) de controle over. Wat Paulus laat zien is dat moreel verval niet op zichzelf staat, maar het gevolg is van het los geraken van GOD. Waar Zijn licht verdwijnt wordt het automatisch donker. 69
Page 68
Titus 3:3 – zwart-wit …want ook wij waren eens dwaas, ongezeglijk, dwalende, verslaafd aan begeerten en allerlei geneugten in kwaadaardigheid en afgunst doorbrengende, verafschuwd en elkaar hatende. Het ‘plaatje’ dat hier wordt geschetst is heel zwart-wit. Het toont de mensheid zonder de ene God in uitsluitend donkere kleuren. Gelukkig vertoont ook een mensheid zonder God in de praktijk nog verstandigheid, gezeglijkheid, zelfcontrole en vriendelijkheid. Zelfs op de duisterste plaatsen zijn altijd nog restanten van Gods licht te vinden. Maar om het contrast te schilderen laat Paulus die nuance hier achterwege. Ook in een ander opzicht is het ‘plaatje’ hier zwart-wit. De verleden tijd veronderstelt namelijk (“ook wij waren eens…”) dat zij die GOD wel kennen, al deze kwalijke eigenschappen achter zich hebben gelaten. Dus dat gelovigen niet dwaas, ongezeglijk, dwalend, verslaafd of elkaar hatend zou zijn. Dat zou natuurlijk mooi zijn, maar als we eerlijk zijn weten we dat dit een te rooskleurige voorstelling van zaken zou zijn. Maar Paulus beschrijft hier ook niet de praktijk van gelovigen maar hun positie. Juist deze brief laat zien hoezeer die twee soms haaks op elkaar zijn (3:7). Dat is onze positie en zó mogen we rekenen. 70 Titus 3:4 – maar toen… Maar toen de vriendelijkheid en de filantropie van onze Redder God verscheen… In zeer donkere tinten schilderde Paulus in het voorgaande vers de morele toestand van de mensheid. Dit om het grote contrast van het “maar toen!” van vers 4 te laten uitkomen. Het is tegen een gitzwarte achtergrond dat “de vriendelijkheid en filantropie van onze Redder God verscheen”. De toestand waarin de mensheid verkeerde leek verloren en hopeloos, maar juist dat geeft de ommekeer vanaf vers 4 des te meer glans. Vers 4 vertelt wanneer die ommekeer plaatsvond (“toen”) en vers 5 vertelt hoe dat ging (“naar Zijn ontferming”). Tegenover het “elkaar hatende” van de mensheid (:3) staat “de vriendelijkheid… van onze Redder God”. Of zoals oudere vertalingen zeggen: de goedertierenheid. Het wordt in één adem genoemd met een woord dat wij kennen als filantropie. Letterlijk betekent dat ‘genegenheid voor mensen’. Het verklaart waarom onze God Redder is: Hij houdt van de mensheid. Niet vanwege hun gezindheid en daden maar ondanks dat. Gods hart klopt voor de kroon op Zijn schepping: de mens. De vriendelijkheid en menslievendheid van God zijn geen abstracties. Het verscheen. De wereld nagelde Gods Zoon aan het hout maar God wekte Hem op om aan diezelfde wereld het Leven te geven. Gods filantropie kent geen grenzen! 71
Page 70
Titus 3:5 – naar Zijn ontferming Maar toen de vriendelijkheid en de filantropie van onze Redder God verscheen, niet uit werken die wij in rechtvaardigheid deden, maar naar Zijn ontferming… Zoals eerder in 2:11, treffen we ook hier een prachtige verwijzing naar de essentie van het Evangelie. God houdt van de mensheid en vanaf het eerste mensenpaar heeft Hij de komst van “de Redder der wereld” beloofd. Het Evangelie is de blijde tijding dat God deze belofte inmiddels in vervulling heeft doen gaan. Om te accentueren dat de redding die God bewerkt volledig gebaseerd is op Zijn vriendelijkheid en filantropie, verklaart Paulus in vers 5 nader: het is niet “uit werken die wij in rechtvaardigheid deden”. In dat geval zou de mensheid de redding deels aan zichzelf hebben te danken. Niet ‘om niet’ maar verdiend. Het is Paulus er alles aan te doen om die suggestie volkomen uit te sluiten. Dit is zwart-wit. Het Evangelie is geheel gebaseerd op wat GOD belooft en op wat Hij realiseert in Christus. “JAHWEH redt”, dat is de betekenis van de naam JEZUS/JESJOEA. Maak van dit bericht een aanbod dat de mens moet aannemen, en het Evangelie is geen Evangelie meer. Want redding zou dan afhangen van de reactie van de mens. Niets daarvan! Het is 100% “naar Zijn ontferming”. 72 Titus 3:6 – bad van wedergeboorte …niet uit werken die wij in rechtvaardigheid deden, maar naar Zijn ontferming, redde Hij ons door [het] bad van wedergeboorte en van vernieuwing van heilige geest… Het moet inmiddels duidelijk zijn: redding is geen verdienste, maar de uitwerking van Gods ontferming. Hij ontfermt Zich en Hij redt. En hoe doet Hij dat? Door het bad van wedergeboorte en van vernieuwing van heilige geest. De term “bad van wedergeboorte” komen we uitsluitend hier tegen. Het begrip ‘wedergeboorte’ komen we sowieso slechts twee keer tegen in het NT: hier en in Matteüs 19:28. De terminologie in Johannes 3:3-6 en 1Petrus 1:3 is anders, hoewel aanverwant. Wedergeboorte verwijst naar nieuw leven, regeneratie of (op z’n Frans) renaissance. Maar is dat ook niet waar “vernieuwing van heilige geest” naar verwijst? Het woord ‘geest’ is synoniem voor leven en heilige geest voor speciaal leven namelijk opstandingsleven. Oftewel, het spreekt van vernieuwing. Het middel waardoor “wedergeboorte en vernieuwing van heilige geest” plaatsvindt is een “bad” of “wassing”. Dat is uiteraard geen ritueel, want werk van mensenhanden bewerken geen nieuw leven. Nee, het “bad” verwijst hier (evenals in Efeze 5:26!) naar Gods woord en uitspraken. Ziedaar de manier waarop God redt! Door Zijn woord in ons hart te doen (weer)klinken wast en reinigt God ons en geeft Hij nieuw leven! 73
Page 72
Titus 3:6 – rijkelijk uitgegoten …maar naar Zijn ontferming, redde Hij ons door [het] bad van wedergeboorte en van vernieuwing van heilige geest, die Hij rijkelijk over ons uitgiet, door Jezus Christus, onze Redder… Redding is Gods werk. In het “waterbad van Zijn woord” (Ef.5:26) doet Hij ons herboren worden. Min of meer synoniem hiermee is de uitdrukking “vernieuwing van heilige geest” wat uiteraard niet betekent dat “heilige geest” (zonder lidwoord) wordt vernieuwd maar dat heilige geest ons vernieuwt. Paulus doelt op wat een mens overkomt als hij wordt ‘ondergedompeld’ in Gods woord. Dat is wedergeboorte en een totale vernieuwing. Het is hetzelfde als wanneer God rijkelijk heilige geest over een mens uitgiet. Want vergeet niet dat Gods woorden “geest en leven zijn” (Joh.6:63). Paulus verwijst met het ‘rijkelijk uitgieten’ naar de overweldigende kracht en impact van Gods woord. Dat woord is levend en krachtig en geen mens kan er aan worden blootgesteld zonder te worden veranderd. Paulus wist daar alles van. God had hem uitverkoren (Gal.1:15). Niet hij zocht Jezus Christus, maar Christus Jezus zocht hem en overweldigde hem met Zijn genade (1Tim.1:14). Als GOD vandaag eerstelingen kan roepen en vernieuwen, zou Hij dat wonder dan niet bij elk mens kunnen verrichten? Hij opent immers oren en harten… ieder op Zijn tijd! 74 Titus 3:7 – gerechtvaardigd in Zijn genade …opdat wij gerechtvaardigd wordende in Zijn genade, lotbezitters zouden worden overeenkomstig hoop van aeonisch leven. Het begrip ‘rechtvaardiging’ wordt vaak gelijkgesteld en verward met ‘vergeving’. Maar de verschillen tussen beide begrippen zijn groot. Vergeving wil zeggen: iemands schuld wordt niet aangerekend. Bij rechtvaardiging daarentegen wordt iemand rechtvaardig (onschuldig) verklaard. Iets totaal anders dus. Vergeving betekent: afzien van vervolging, maar rechtvaardiging betekent vrijspraak. Dat God ons rechtvaardigt staat volkomen los van onze werken, zoals Paulus kort tevoren opmerkte (:5). We worden gerechtvaardigd door het geloof van Jezus Christus (Gal.2:16). Door Zijn weg in geloof komt een totaal nieuwe mensheid en schepping tot stand. En God ziet ons nu reeds zoals we straks zullen zijn: volmaakt en rechtvaardig! Hij ziet niet ons verleden, maar onze toekomst! In bovenstaande woorden klinkt de echo door van wat dezelfde apostel ooit aan de Romeinen voorhield (3:23,24): “Want allen zondigden, en hebben tekort van de heerlijkheid van God en worden om niet gerechtvaardigd, in Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is”. Zoals allen zondigden en allen tekort hebben van de heerlijkheid Gods, zo zullen ook allen worden gerechtvaardigd. Dit is geen aanbod maar een bericht. Niemand die hier ook maar iets aan af of toe kan doen. Het is ‘om niet’ en dus genade! 75
Page 74
Titus 3:7 – lotbezitters …opdat wij gerechtvaardigd wordende in Zijn genade, lotbezitters zouden worden overeenkomstig hoop van aeonisch leven. “Gerechtvaardigd wordende”, d.w.z. door God rechtvaardig worden verklaard, is geen eindstation. Het is de sfeer waarin God de gelovigen “in Zijn genade” plaatst. Ook het begrip “lotbezitters” laat zien dat het geen verdienste is. In de gangbare vertalingen wordt het Griekse woord (> kleronomos) weergegeven met ‘erfgenamen’ en vaak dekt dat vertaalwoord ook die lading. Wie een erfenis ontvangt valt iets ten deel zonder dat daaraan een verdienste ten grondslag ligt. In het genoemde Griekse woord zit echter het woord ‘lot’ (>loting) en dat is niet zonder betekenis. Zo ontving het volk Israël het land Kanaän als erfdeel, maar dat viel hen ten deel via loting (Hand.13:19; Joz.18:10). Het bezit was hen van Godswege toegevallen. Het fundamentele idee achter loting is dat de mens geen aandeel in de keuze heeft. God doet het toevallen. Dus niet alleen dat we worden gerechtvaardigd is genade, dit geldt ook voor het gegeven dat we “lotbezitters zouden worden”. Opmerkelijk trouwens dat Paulus hier niet vermeldt wat ons ‘lotbezit’ (erfenis) is. Wat hij slechts aangeeft is dat wij ‘lotbezitters’ zijn “overeenkomstig hoop van aeonisch leven”. Kennelijk heeft ons ‘lotbezit’ van doen met het leven van de toekomende aeonen… 76 Titus 3:7 – ons universeel lotbezit …opdat wij gerechtvaardigd wordende in Zijn genade, lotbezitters zouden worden overeenkomstig hoop van aeonisch leven. Wij die vandaag gerechtvaardigd worden, worden ook “lotbezitters” (of zo u wilt ‘erfgenamen’). Dat klinkt tamelijk vaag, want wat ontvangen wij dan als lotbezit? Het is de rest van de zin die ons daarvoor op het spoor zet: “overeenkomstig hoop van aeonisch leven”. Daaruit kunnen we opmaken dat het ‘lotbezit’ verband houdt met de toekomst van de komende aeonen (wereldtijdperken). Immers, wanneer “de tegenwoordige boze aeon” (binnenkort) zal worden beëindigd, zal ze plaats maken voor “de komende aeonen” waarin Christus zal regeren. Eerst in “de duizend jaren” (Openb.20) en daarna in de nog overtreffender aeon van het hemelse Jeruzalem (Openb.21,22). Het is in de komende aeonen dat Christus Zijn Koninkrijk zal vestigen. Hemel en aarde zullen in deze “volheid van de tijdperken” (Ef.1:10) onder één Hoofd worden samengevat. En… nu komt het: in Hem, de Christus, hebben ook wij als gelovigen ons lotdeel ontvangen (Ef.1:11). Samen met het Hoofd vormen we als ekklesia één Lichaam met Hem en alles wat Hem ten deel valt is ook ons lotdeel (of ‘erfenis’). M.a.w. ons lotbezit omvat hemel en aarde en is alomvattend. Dat is onze hoop in het steeds stralender wordende aeonische leven! 77
Page 76
Titus 3:7 – hoop van aeonisch leven! …lotbezitters zouden worden overeenkomstig hoop van aeonisch leven. Deze brief begon met de “hoop van aeonisch leven” (1:2) en ze sluit ermee af. Het “aeonische leven” is de grote bekroning van Gods “voornemen van aeonen” (Ef.3:11). Wellicht de grootste dwaling waarmee alle gangbare bijbelvertalingen op een dwaalspoor zetten, is het vertaalwoord ‘eeuwigheid’. Het geldt als weergave van het veelvoorkomende Griekse woord ‘aeon’ dat echter een wereldtijdperk is. Met een begin (“vóór de aeonen”) alsook een einde (“voleinding der aeonen”). Het vertaalwoord ‘eeuwigheid’ is niet slechts een misverstand of blunder, het is nog veel erger. Het vertaalwoord verblindt voor het Evangelie! Want hoe kan het Evangelie dat God uiteindelijk allen redt, rechtvaardigt, verzoent en levend maakt waar zijn, als er ook zoiets bestaat als een straf of oordeel ’tot in eeuwigheid’ en dus eindeloos? Het vertaalwoord ‘eeuwigheid’ is een valstrik dat het Goede Bericht ontoegankelijk maakt om te verstaan. “Het aeonisch leven” is niet het leven van ‘de eeuwigheid’ maar het leven van “de komende aeonen” of eeuwen (Luc.18:30). Het zijn de wereldtijdperken waarin Christus zal heersen… totdat de dood als laatste vijand zal worden teniet gedaan en allen worden levend gemaakt. Dan zijn de aeonen voorbij, maar het leven niet. Integendeel, de dood is beëindigd en GOD zal zijn “alles in allen”! 78 Titus 3:8 – het woord is betrouwbaar! Het woord is betrouwbaar en omtrent deze dingen wil ik beslist dat je heel stellig bent… Met de uiteenzetting van zojuist (vers 4 t/m 7) is inhoudelijk het belangrijkste gezegd. Wat nu nog volgt zijn praktische aanbevelingen. De uitdrukking “het woord is betrouwbaar” komen we behalve hier ook nog vier keer tegen in Paulus’ brieven aan Timotheüs (1Tim.1:15; 3:1; 4:19; 2Tim.2:11). Het woord voor ‘betrouwbaar’ in het Grieks (pistos) wordt ook vaak vertaald met ‘gelovig’, het is hetzelfde begrip. Geloven en vertrouwen zijn in het Grieks identiek. God geloven betekent: vertrouwen in wat Hij gezegd heeft. Wanneer Paulus zegt “het woord is betrouwbaar” dan onderstreept hij daarmee de waarheid van wat hij gaat schrijven of (zoals in dit geval) van wat hij zojuist heeft geschreven. De waarheid ervan staat vast en is aan geen enkele twijfel onderhevig. En dat niet alleen: Titus zou er ook openlijk voor uitkomen en klip en klaar onderwijs over geven. Zulke stelligheid wordt tegenwoordig lang niet altijd gewaardeerd. Men twijfelt liever aan het geloof en men gelooft in de twijfel. Men blieft geen objectieve waarheid want alles is (naar men meent) subjectief en betrekkelijk. Absolute claims vanuit wat “er staat geschreven” wuift men weg met ‘dat is jouw waarheid’. Niks daarvan zegt Paulus stellig: het woord is betrouwbaar! 79
Page 78
Titus 3:8 – voortreffelijke werken Het woord is betrouwbaar en omtrent deze dingen wil ik beslist dat je heel stellig bent, opdat zij die God geloven gezind zijn vooraan te staan in voortreffelijke werken. Die zijn voortreffelijk en nuttig voor mensen. Omdat het woord dat Paulus zojuist had uiteengezet betrouwbaar is, wil hij beslist dat Titus daarin ook heel stellig zou zijn. Waar bewijs voorhanden is, is twijfelachtigheid misplaatst. Als Titus zelfverzekerd, of beter: verzekerd van het woord is dat hij uitdraagt, zal hij een rolmodel zijn van degenen die God geloven. “God geloven” betekent: vertrouwen hebben in wat Hij gesproken heeft. Oftewel, Zijn woord betrouwbaar achten. Paulus’ onderwijs is er niet op gericht om de wereld te verbeteren. Het heeft geen zin om mensen aan te sporen tot voortreffelijke werken, als ze God niet geloven. We dienen namelijk in te zien dat een voortreffelijk werk niet zonder meer hetzelfde is als sociaal- of liefdadigheidswerk. Nee, een werk is voortreffelijk als het demonstreert dat Gods woord betrouwbaar is. Een werk is voortreffelijk wanneer het “de leer van God onze Redder versiert” (2:10). “Voortreffelijke werken” laten niet zien hoe goed wij zijn, maar hoe goed GOD is (Mat.5:16)! Dat is voortreffelijk en nuttig voor mensen. Wat een voorrecht om daarin metterdaad vooraan te staan! 80 Titus 3:9 – dwaze vragen en geslachtsregisters Maar ontwijk dwaze vragen en geslachtsregisters en ruzies en gevechten over de wet, want die zijn nutteloos en zinloos. Tegenover het stellig uitkomen voor het betrouwbare woord en vooraan te staan in wat voor mensen voortreffelijk en nuttig is, staat dit vers. Wat Paulus opsomt is niet alleen nutteloos maar zelfs nog erger dan dat. Titus zou dat moeten vermijden. Het eerste dat Paulus noemt zijn “dwaze vragen”. Dat zijn kwesties die op voorhand nergens toe leiden omdat concrete bewijzen ontbreken. Dwaze vragen leiden tot enkel speculatie waar niemand wijzer van wordt. De geslachtsregisters waar Paulus op doelt zijn uiteraard niet de genealogieën die we in de Bijbel aantreffen. Die maken immers deel uit van de geïnspireerde Schriften en zijn daarom nuttig om te onderzoeken (2Tim.3:16). Nee, de geslachtsregisters hier zijn dubieuze genealogieën met dito verhalen. Ook bijbelstudenten kunnen gemakkelijk in zulk verraderlijk vaarwater terechtkomen door bijvoorbeeld te willen achterhalen of ze misschien afstammen van de zogenaamde ‘verloren tien stammen’ en zo ja, van welke stam. De expliciete uitspraken van de Schrift maken ongemerkt plaats voor de wildste fantasieën. Zulke kwesties zijn niet alleen nutteloos, maar ze geven ook aan vleselijke afkomst een plaats die vreemd en ongepast is binnen het lichaam van Christus (2Kor.5:16). 81
Page 80
Titus 3:9 – ruzies en gevechten over de wet Maar ontwijk dwaze vragen en geslachtsregisters en ruzies en gevechten over de wet, want die zijn nutteloos en zinloos. Behalve speculatieve kwesties (“dwaze vragen”) en dubieuze genealogieën (“geslachtsregisters”) moest Titus ook “ruzies en gevechten over de wet” uit de weg gaan. Paulus had geen moeite met Joden die Joods leefden (1Kor.9:20), maar wel wanneer zij deze leefwijze onder de natiën wilden promoten (judaïseren). Met de “ruzies en gevechten over de wet” doelt hij op dergelijke lieden die ook nog eens onderling concurreerden en futiele verschillen opbliezen en conflicten veroorzaakten. De instructie om dit soort vragen en kwesties te ontwijken is nog onverminderd actueel. Want de christenheid is vergeven van dergelijke invloeden. Denk bijvoorbeeld aan het willen opleggen van de sabbat, zondag of andere hoogtijden, het geven van tienden of geschillen over avondmaal en doop, enzovoort. Al zulke conflicten zijn een ontkenning van de vrijheid die we in Christus Jezus hebben (Gal.2:4). De overeenkomst tussen alle zaken die Titus moest zien te vermijden, is dat ze allemaal “nutteloos en zinloos” zijn. Nutteloos betekent dat het geen voordeel oplevert en evenmin opbouwend is. En zinloos wil zeggen: het is speculatief en ijdel. Ondanks de verhitte discussies gaat het nergens over. Het betrouwbare woord… dat is het enige wat telt! 82 Titus 3:10 – een sektarisch mens (1) Weiger een sektarisch mens, na hem een en andermaal te hebben geattendeerd. In het voorgaande vers werd Titus geïnstrueerd wat hij zou vermijden: dwaze vragen, geslachtsregisters, ruzies en gevechten over de wet. In bovenstaand vers vervolgt Paulus zijn waarschuwing en benoemt hij wie zich daaraan schuldig maakt (“een sektarisch mens”). Het begrip “sektarisch” verdient een nadere toelichting. Dikwijls wordt het vertaald met ‘ketters’ (‘onorthodox’ of ‘afwijkend van de leer van de kerk’), maar dat is even begrijpelijk als misleidend. Van het Griekse woord waaraan ‘sektarisch’ verwant is (hairesis), is ons woord ‘heresis’ (Eng. heresy) afgeleid. En inderdaad, dat heeft de betekenis van ‘dwaalleer’ of ‘ketterij’. Toch is dat beslist niet de betekenis die ‘hairesis’ in het NT heeft. Oorspronkelijk was een ‘sekte’ (hiresis) een school of richting met een bepaalde favoriete leer of leider. De gedachte van ‘favoriet’ (verheffen, prefereren) ligt ook besloten in het woord ‘hairesis’. Zo lezen we over de sekte van de Saduceeën en de Farizeeën (Hand.5:17; 15:5). En de christenen heten de sekte van Nazarenen (Hand.24:5). Een sekte heeft in zulke gevallen de neutrale betekenis van een partij. Een ‘partijschap’ wordt echter zeer kwalijk wanneer iemand de bestaande geestelijke eenheid miskent en daarvoor een eigen favoriete leer of leider in de plaats stelt. 83
Page 82
Titus 3:10: een sektarisch mens (2) Weiger een sektarisch mens, na hem een en andermaal te hebben geattendeerd. Zoals we eerder zagen is het begrip ‘sekte’ in het taalgebruik van de Schrift lang niet altijd een negatief begrip. Het verwijst naar een sectie, dat is een afdeling of onderdeel. In het medisch taalgebruik betekent sectie verrichten: snijden in een lichaam. Vooral dit laatste verduidelijkt waarom Titus “een sektarisch mens” zou afwijzen: zo iemand snijdt en brengt scheiding aan in wat een eenheid vormt. Een sektariër brengt tweespalt door een secundaire kwestie op te blazen tot iets fundamenteels. Dat hoeft niet per se een fout standpunt te zijn, maar de sektariër geeft geen ruimte aan mensen met een andere praktijk of mening. Dat is wat iemand sektarisch maakt. Wat een sektariër doet is dus niet slechts hoogmoedig maar ook eng en benepen. Vaak speelt ook angst een rol bij een sektarische opstelling: men is bang weerlegd te worden en daarom creëert men een eigen ‘bubbel’. Titus zou de sektariër één en andermaal attent maken op waar hij mee bezig is. Want mogelijk dat hij zich niet bewust is van zijn kwalijke opstelling. Zou hij zich echter niet laten gezeggen, dan zou Titus de sektariër resoluut afwijzen. Juist om “de eenheid van de geest te bewaren” (Ef.4:3). 84 Titus 3:11 – een sektarisch mens (3) Weiger een sektarisch mens, na hem een en andermaal te hebben geattendeerd. Je weet dat zo iemand het spoor bijster is en dat, terwijl hij zondigt, hij zichzelf veroordeelt. In Galatië voegde men samen wat God vaneen scheidt door een ‘evangelie’ te accepteren dat geen Evangelie is. Een “sektarisch mens” doet precies het tegenovergestelde: hij scheidt vaneen wat God heeft samengevoegd. Wat de sektariër doet is evident verkeerd. Letterlijk zelfs, want de vertaling “het spoor bijster” drukt in het Grieks ongeveer uit dat hij fout is (om)gekeerd. “Hij zondigt” staat er, wat onderstreept dat hij de weg kwijt is (lees: doel mist). Het laatste wat Paulus over “een sektarisch mens” zegt, is dat deze “zichzelf veroordeelt”. De gedachte is dat Titus de volhardende sektariër weliswaar zou afwijzen, maar verdere stappen tegen hem ondernemen hoeft niet. De sektariër veroordeelt zichzelf. Doordat hij polariseert en tegenstellingen opblaast, scheidt hij zichzelf al af. De sektariër houdt het niet uit in een gemeenschap waar men elkaar verdraagt en verschillen accepteert. Hij drijft een wig tussen gelovigen en plaatst daardoor zichzelf buitenspel. Een wig die trouwens ook in zijn nieuwe kring gegarandeerd gaat zorgen voor verdere versplintering. Hoe belangrijk daarom om op basis van “het betrouwbare woord” elkaar te verdragen! 85
Page 84
Titus 3:12 – overwinteren in Nikopolis Zodra ik Artemas naar jou zal zenden of Tychikus, beijver je dan naar mij te komen in Nikopolis want ik heb besloten daar te overwinteren. Paulus eindigt zijn brief aan Titus met een aantal praktische aanwijzingen. Aangezien de brief niet past in het geschiedkundig relaas van het boek Handelingen, moeten we ervan uitgaan dat deze brief is geschreven na Paulus’ gevangenschap te Rome (Hand.28:30). De historische context van die periode is slechts tot op zekere hoogte te reconstrueren aan de hand van Paulus’ brieven uit die tijd. Hoe dit ook zij, het is in die tijd dat Paulus op Kreta heeft gearbeid en Titus vervolgens daar achterliet om nog zaken te regelen waaraan hijzelf niet meer was toegekomen (1:5). Hier lezen we dat zodra Paulus Artemas of Tychikus naar Kreta zal zenden, Titus z’n best moest doen om Paulus op te zoeken in Nikopolis, omdat Paulus heeft besloten daar te overwinteren. Paulus wil graag Titus bij zich hebben, mogelijk om tijdens en na het overwinteren in Nikopolis met hem samen te werken. Paulus zal zorgen voor een vervanger van Titus, want diens vertrek mag in geen geval ten koste gaan van de ekklesia’s op Kreta. In alles blijkt Paulus’ liefde en zorg voor de voortgang van het Evangelie! 86 Titus 3:12 – Tychikus Zodra ik Artemas naar jou zal zenden of Tychikus, beijver je dan naar mij te komen in Nikopolis want ik heb besloten daar te overwinteren. Nikopolis is een stad in het noord-westen van de Griekse kust dat tegenwoordig Preveza heet. Paulus had besloten daar te overwinteren en hij hoopte Titus daar ook te ontmoeten. Om Titus op het eiland Kreta te vervangen zou hij Artemas of Tychikus naar hem toesturen. Wie Artemas was weten we niet. Zijn naam wordt alleen hier genoemd. De andere naam die Paulus noemt, Tychikus, is daarentegen wel een bekende naam. Mogelijk dat hij als tweede kandidaat wordt genoemd omdat Paulus hem bij voorkeur bij zich wil houden. Voor het eerst wordt zijn naam genoemd in Handelingen 20 vers 4. Samen met Trofimus was hij uit Asia afkomstig en zij vergezelden Paulus op diens reis naar Jeruzalem. Tot aan diens heengaan heeft Tychikus Paulus vergezeld (2Tim.4:12). Paulus noemde hem vol waardering “mijn geliefde broeder en dienaar in de Heer” (Ef.6:21 en Kol.4:7). Tijdens zijn gevangenschap in Rome zond Paulus Tychikus naar Efeze en Kolosse (Ef.6:21; Kol.4:7) om Paulus’ brieven aan hen te bezorgen. De naam Tychikus betekent ‘geluk’ of ‘fortuin’ en past die naam niet als gegoten bij de rijkdom die hij toen met zich meedroeg?! 87
Page 86
Titus 3:13 – Zenas de wetgeleerde Help Zenas de wetgeleerde en Apollos ijverig voort opdat hen niets ontbreke. In het voorgaande vers noemde Paulus twee namen van arbeiders die hem ten dienste stonden. Bij de twee namen in dit vers ontbreekt dat. Evenals in vers 12 is de eerstgenoemde naam een ons onbekende. En waarom Zenas “de wetgeleerde” (Gr. nomikos) wordt genoemd wordt verschillend beantwoord. Sommigen menen dat het hier een Romeins jurist of rechtsgeleerde betreft en zien dit ondersteund in het gegeven dat Zenas geen Hebreeuwse naam is. Ook lijkt het deze uitleggers onwaarschijnlijk dat een rabbijn betrokken zou zijn in de Evangeliearbeid. Toch is er op deze argumenten wel wat af te dingen. In de eerste plaats wordt in alle andere zeven keren dat de term ‘wetgeleerde’ in het NT voorkomt consequent verwezen naar rabbijnen die doorkneed waren in de Joodse wet. En inderdaad, Zenas is geen Joodse naam, maar wat zegt dat? De naam Apollos is dat evenmin (zie echter Hand.18:24). Dat Zenas “de wetgeleerde” wordt genoemd hoeft ook niet per se te betekenen dat hij nog steeds als rabbijn werkzaam was. Ook Matteüs wordt na zijn roeping nog steeds “de tollenaar” (Mat.10:3) en Simon “de Zeloot” (Hand.1:13) genoemd. Misschien dat “wetgeleerde” herinnert aan Zenas’ vroegere reputatie. Meer dan Paulus’ hier vermeldt weten we niet… 88 Titus 3:13 – Apollos Help Zenas de wetgeleerde en Apollos ijverig voort opdat hen niets ontbreke. Paulus geeft geen context bij deze instructie. Titus wordt geacht te weten waarover het gaat. Zenas en Apollos waren op doorreis en deden Kreta aan terwijl Titus daar verbleef. Wellicht dat zij beiden (of één van hen) bij Paulus vandaan kwamen en deze brief aan Titus hebben overhandigd. Paulus verzoekt Titus z’n best te doen om de beide mannen te voorzien in wat zij nodig hadden voor het vervolg van hun reis. In tegenstelling tot Zenas, is Apollos voor ons geen onbekende. Zijn naam komen we tien keer tegen in het NT. Hij was een Jood afkomstig uit Alexandrië (Egypte), een welsprekend man en machtig in de Schriften (Hand.18:24). Hij arriveerde in Efeze en was aanvankelijk slechts bekend met de doop van Johannes, maar Paulus’ medewerkers Priscilla en Aquila hebben hem nader ingelicht. Toen hij naar Korinthe overstak bleek hij van veel nut te zijn voor de gelovigen aldaar. Voor een Joods publiek bewees hij in het openbaar vanuit de Schriften dat Jezus de Christus is (Hand.18:27,28). In Korinthe probeerden sommigen Apollos uit te spelen tegen Paulus (1Kor.1:12; 3:4), maar Paulus wilde daar niets van weten. Paulus plantte, Apollos begoot en God gaf de wasdom (1Kor.3:6)! 89
Page 88
Titus 3:14 – niet onvruchtbaar En laat ook de onzen leren vooraan te staan in voortreffelijke werken voor de noodzakelijke behoeften opdat zij niet onvruchtbaar zijn. In het voorgaande vers spoorde Paulus Titus aan om Zenas en Apollos ijverig voort te helpen. Hier breidt hij zijn aansporing uit naar “de onzen” om te leren vooraan te staan in voortreffelijke werken. Mogelijk dat Paulus met “de onzen” hier doelt op de gelovigen in het algemeen (‘onze mensen’), maar het kan ook zijn dat hij meer specifiek doelt op hen die onderwijs geven. In vers 8 lazen we reeds dat degenen die God geloven vooraan zouden staan in voortreffelijke werken. En we zagen ook wat dat betekent. In voortreffelijke werken komt tot uitdrukking dat Gods woord betrouwbaar is (vergl. 2:11). Dat maakt meteen ook duidelijk dat deze voortreffelijke werken altijd spreken van geloof. Het voorthelpen van Zenas en Apollos was voor Titus een voortreffelijk werk omdat deze mannen in dienst stonden van God en Zijn woord. In vers 13 zegt Paulus dat “de onzen” zulke voortreffelijke werken ook zouden leren. Dat is leren wat voortreffelijke werken zijn, maar ook demonstreren dat deze werken daadwerkelijk “nuttig” zijn (3:8) en concreet voorzien in “de noodzakelijke behoeften”. Juist in zulke daden waarin God ondubbelzinnig verheerlijkt wordt, draagt Zijn woord vrucht in ons. 90 Titus 3:15 – groeten & afsluiting Allen die met mij zijn groeten jou. Groet onze vrienden in geloof. De genade is met jullie allen. Dit is het laatste vers in deze brief dat eindigt met de gebruikelijke groeten. In de eerste plaats een groet van de afzender en degenen die met (niet slechts bij) hem zijn. Wie dat zijn wordt niet vermeld. Misschien dat Zenas en Apollos dat persoonlijk aan Titus hebben verteld. In de tweede plaats zou Titus de groeten doen aan de vrienden in geloof. Paulus gebruikt hier niet het woord ‘agapé’ maar het zwakkere ‘phileo’ dat meer ‘houden van’ betekent. ‘Agapé’ is liefde die onafhankelijk is van de reactie van de ander. Ze bestaat en blijft bestaan, ook wanneer ze niet wordt beantwoord. ‘Phileo’ daarentegen is een liefde die getriggerd wordt door een kwaliteit in de ander. Hier is dat vriendschap in geloof. Deze vriendschapsband bestaat dankzij gedeeld geloof. De brief eindigt met een aanzegging van genade. Niet slechts een bede om, of het toewensen van genade. Nee, het is een mededeling. Zonder uitzondering worden al Paulus’ brieven (inclusief die aan de Hebreeën) zo afgesloten, ook al varieert de bewoording soms. Van alle overige brieven eindigt uitsluitend ‘de Openbaring’ zo. Genade is de waardige bekroning, juist van Paulus’ brieven. 91
‘De hel’ en een ‘eeuwige pijniging’ in het hiernamaals, is voor menig gelovige een schrikbeeld voor de toekomst. Is dat gegrond of laat het woord van God een compleet ánder plaatje zien? Als wij de Schrift gaan bestuderen, gaan we als het ware kijken door een ‘geestelijke telescoop’. Waarbij de lens steeds een stukje scherper wordt gesteld, zodat we een gedetailleerd beeld krijgen over het plan van God met het universum. Een alomvattend plan waarin “de Zoon van Zijn liefde” centraal staat.

Gedetailleerd in beeld


Page 0
Page 2
Page 4
Page 6
Page 8
Page 10
Page 12
- - - -
Page 14
Page 18
Page 20
Page 22
Page 24
Page 26
Page 28
- - - -
Page 30
Page 32
Page 34
Page 36
Page 38
Page 40
De leer van de ‘drie-eenheid’ 
tegen het licht van de heilige Schrift.

In de heilige Schrift is niets terug te vinden over God Die een ‘drie-eenheid’ zou vormen. Niettemin is deze leer al vroeg in het christendom opgedoken en wordt zij tot heden toe aan gelovigen onderwezen. In deze uitgave leest u over de lange geschiedenis van deze leer. En wat God Zelf, in Zijn Woord, over Zichzelf, Zijn Zoon en de heilige geest onthuld heeft.

Één God, één Heer


Page 0
Page 6
ÉÉN GOD: DE VADER ÉÉN HEER: JEZUS CHRISTUS1 De leer van de ‘drie-eenheid’ tegen het licht van de heilige Schrift Hoor, Israël, Jahweh, jullie Elohim, Jahweh één! (Deuteronomium 5:4) Want één is God en één is Middelaar van God en mensen: de Mens, Christus Jezus (1 Timotheüs 2:5) In de heilige Schrift is niets terug te vinden over God die een ‘drieeenheid’ zou vormen. Niettemin is deze leer al vroeg in het christendom opgedoken en wordt zij tot heden toe aan gelovigen onderwezen. In deze uitgave leest u in deel 1 over de lange geschiedenis van deze leer, afgesloten in deel 2 met wat door God Zelf in Zijn Woord ons over Zichzelf, Zijn Zoon en de heilige geest onthuld heeft. DEEL 1: HISTORIE 1. De leer van de drie-eenheid De leer van de Heilige Drie-eenheid, Drievuldigheid of Triniteit wordt in een meerderheid van de christelijke kerken en groeperingen beschouwd als een der essentiële fundamenten van het geloof. Men belijdt dat er één God bestaat in drie goddelijke personen: de Vader, de Zoon (Jezus Christus) en de Heilige Geest. Theologen geven toe dat de term ‘Drie-eenheid’ nergens in de Bijbel voorkomt, maar zij menen dat de Schrift er qua inhoud wél van getuigt. Feitelijk berust deze opvatting op inleg zoals wij hierna zullen aantonen. Iedere vorm van inleg blijkt ramzalig te zijn voor het juiste verstaan van wat God in Zijn Woord over Zichzelf en over onze Heer Jezus Christus onthult. Wij beginnen hierna met een historisch overzicht van het ontstaan van de leer van de drie-eenheid. 1 © Alfred E. Dekker, Rotterdam november 1999, herziening mei 2024. Titel ontleend aan 1 Corinthiërs 8:6. 6 2. Tertullianus (ca. 160-ca. 230) Het was deze Romein die in ongeveer 200 na Chr. het begrip “drieeenheid” introduceerde, samengevat in de zin “una substantia, tres personae” zoals dat ook nu nog door bijna de hele Christenheid wordt beleden. Door zijn heldere en welsprekende schrijfstijl – hij was de eerste kerkvader die in het Latijn schreef – introduceerde hij de nog steeds geldende Latijnse theologische termen. Omdat het Latijn in die dagen in een belangrijk deel van het Romeinse Rijk de voertaal was, kreeg hij heel veel invloed binnen de jonge kerk. Met het overzetten van Griekse woorden in Latijnse importeerde hij tegelijkertijd, misschien onbedoeld, de invulling die het Romeinse recht eraan gaf. Een voorbeeld daarvan is de vertaling van charis in gratia. De LatijnsRomeinse term gratia heeft een andere bagage dan het Griekse charis. Gratia werd in de eerste eeuwen van het Christendom bij de Romeinen verleend op basis van koele berekening, in het bijzonder door de keizer, en heeft een voorwaardelijk karakter. Dat is dus geheel anders bij het Schriftuurlijke charis die God dôrean, “om niet” en onvoorwaardelijk, uit louter liefde, aan een mens schenkt 2 De introductie van de term gratia effende de weg voor leringen zoals over de noodzaak goede werken te verrichten om bij God in een goed blaadje te komen. Het was in de Romeinse religie een oud principe: do ut des, “ik geef opdat gij geeft”, iets aan de goden offeren in ruil voor een gunst. Dat is zelfs in christelijke kringen nog steeds herkenbaar. Daarom is het van het allergrootste belang gezonde woorden te gebruiken in de betekenis die Gods Woord eraan gegeven heeft!3 Tertullianus noemde de Vader, de Zoon en de heilige geest drie personen (tres personae) die samen één goddelijk wezen (una substantia) vormden. Voor deze leer bedacht hij het woord drieeenheid (trinitas). God is volgens Tertullianus dus met drie personages één in wezen. Om zijn zienswijze te begrijpen moet het Latijnse woord persona toegelicht worden. Dat betekent “masker”, zoals dat destijds gedragen 2 Romeinen 3:24. 3 1 Timotheüs 6:3 en 2 Timotheüs 1:13. 7
Page 8
werd door toneelspelers om een personage te verbeelden. Zo’n masker was van linnen of hout en had een grote opening voor de mond. Zo kon er doorheen toch helder de stem van de acteur klinken – en dat is precies de betekenis van per-sona: “doorheen-klinker”. Volgens Tertullianus zou God dus als het ware met drie “maskers” optreden: dat van de Vader, van de Zoon en van de heilige geest. Alle drie personages zijn eeuwig, almachtig, alwetend en staan tot elkaar niet in een hiërarchische verhouding, omdat er anders geen sprake zou kunnen zijn van één wezen. Het leerstuk van de drie-eenheid, een centraal leerstuk in het christelijk belijden, gaat goeddeels terug op het werk van Tertullianus. 3. Athanasius (295-373) De opvatting van Tertullianus is goeddeels terug te vinden en verder uitgewerkt in een belangrijk document: het Symbolum nicaenum. Het werd vastgesteld op 19 juni 325 te Nicea (thans het Turkse İznik) tijdens het eerste oecumenisch concilie. Dat concilie was bijeengeroepen door keizer Constantijn, bijgenaamd “de Grote”, met de bijbedoeling af te rekenen met de leer van Arius, een presbyter te Alexandrië. Want Arius en diens aanhangers waren Constantijn politiek onwelgevallig. Al vanaf het jaar 318 stelde Arius dat de Zoon, geschapen door de Vader, aan Hem ondergeschikt is, fundamenteel van Hem verschilt en als zodanig niet als God mag worden beschouwd. Volgens de synode sloeg hij daarmee de bodem onder de verlossing weg. Op last van keizer Constantijn werd daarom aan de geloofsbelijdenis de zinsnede toegevoegd: “geboren, niet geschapen, één in wezen (omoousion)4 met de Vader”. Overigens is het opvallend dat op dat eerste concilie nog niet duidelijk uitgesproken werd dat de heilige geest ook een goddelijke persoon was. De leer van de drie-eenheid van God is pas uitgekristalliseerd op het tweede oecumenisch concilie van Constantinopel (thans het Turkse Istanbul), gehouden in 381 op initiatief van keizer Theodosius. Daar werd de Niceense geloofsbelijdenis definitief bekrachtigd met 4 Deze term komt als zodanig niet in de Schrift voor! 8 toevoeging van de heilige geest als derde goddelijke persoon. Gehandhaafd werd de leer over de volle mensheid van Christus in lichaam en ziel.5 Over de heilige geest werd geleerd dat deze geen schepsel is, maar eenzelfde zelfstandigheid als de Vader en de Zoon. Citaten uit de geloofsbelijdenis van Athanasius, geschreven in het jaar 333:6 1. Quicumque vult salvus esse, ante omnia opus est, ut teneat catholicam fidem: 2. Quam nisi quisque integram inviolatamque servaverit, absque dubio in aeternum peribit. 3. Fides autem catholica haec est: ut unum Deum in Trinitate, et Trinitatem in unitate veneremur. 4. Neque confundentes personas, neque substantiam separantes. 5. Alia est enim persona Patris, alia Filii, alia Spiritus Sancti: 6. Sed Patris, et Filii, et Spiritus Sancti una est Divinitas, aequalis gloria, coaeterna maiestas. 7. Qualis Pater, talis Filius, talis Spiritus Sanctus. 8. Increatus Pater, increatus 1. Al wie behouden wil worden, heeft vóór alles nodig, dat hij het algemeen geloof vasthoudt. 2. Wie dit niet onverkort en ongeschonden bewaart, zal zonder twijfel voor eeuwig verloren gaan. 3. Het algemeen geloof nu is, dat wij één God in de Drie-eenheid en de Drie-eenheid aanbidden in de eenheid. 4. Zonder de Personen te vermengen of het Wezen te scheiden. 5. Want een andere is de Persoon van de Vader, die van de Zoon, die van de Heilige Geest. 6. Maar één is de Godheid van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, gelijk in heerlijkheid en even eeuwig in hun majesteit. 7. Zoals de Vader is, zo de Zoon, zo de Heilige Geest. 8. Ongeschapen is de Vader, 5 Dat de mens “ziel” is en niet heeft (Genesis 2:7, nêphêsh, en 1 Corinthiërs 15:45, psuchê) werd toen al niet geloofd, doordat men de Schrift las door de bril van de destijds populaire opvattingen van het neoplatonisme. 6 Volgens Dr. H. Berkhof en Dr. Otto J. de Jong in Geschiedenis der Kerk, (Nijkerk, 1973), p. 64, stamt deze geloofsbelijdenis uit het Westen, uit de zesde eeuw, omdat de oorspronkelijke tekst in het Latijn is opgesteld en niet in het Grieks. 9
Page 10
Filius, increatus Spiritus Sanctus. […] 40. Haec est fides catholica, quam nisi quisque fideliter firmiterque crediderit, salvus esse non poterit. ongeschapen de Zoon, ongeschapen de Heilige Geest. […] 40. Dit is het algemeen geloof en als iemand dat niet oprecht en standvastig gelooft, zal hij niet behouden kunnen zijn. De westerse kerk is tot de dag van vandaag athanasiaans blijven denken en beschouwt men de drie zijnswijzen tezamen als de éne God. Later is in de geloofsbelijdenis het zogenoemde Filoque ingevoegd, luidende: “En in de Heilige Geest, die Heer is en levendmakend: die uit de Vader en de Zoon voortkomt.” (Et in Spiritum Sanctum, Dominum, et vivificantem: qui ex Patre Filioque procedit). Die zin dateert van 1014 en zou directe aanleiding vormen tot het “Grote Schisma” waarmee de oosterse kerk zich in 1054 zou afscheiden, omdat zij vond dat dit de geest onder de Zoon plaatste. Zo is er verdeeldheid ontstaan op grond van een volstrekt niet-Schriftuurlijke leer. Helaas zou dit fenomeen zich tot op de huidige dag blijven voordoen. Het zal de oplettende lezer niet zijn ontgaan dat alleen in citaten “Heilige Geest” met hoofdletters geschreven is en elders met kleine letters. De enige reden is dat wij de geest die van God uitgaat niet als een afzonderlijke zijnswijze van God zien. 4. Comma Johannaeum (tussen 300 en 400) Een berucht, maar inmiddels als volstrekt onbetrouwbaar door de mand gevallen argument voor het bestaan van de drie-eenheid van God, vormde eeuwenlang het comma Johannaeum. Daarmee wordt het zinsdeel in 1 Johannes 5:7-8 aangeduid, dat thans - behalve door de Room-Katholieke Kerk - als een niet authentieke invoeging uit de vierde eeuw wordt beschouwd. Feitelijk is het een kras staaltje van Schriftvervalsing, vermoedelijk daterend uit de dagen van de Ariaanse strijd en bedoeld om de bestreden “wezenseenheid” van de Logos (Johannes 1:14) te onderstrepen. 7 7 Komt als zodanig dan ook niet meer voor in de Griekse tekst van het 10 De invoeging in 1 Johannes 5:7-8 luidt in de NBG-vertaling van 1951, tussen teksthaken geplaatst: “Want drie zijn er die getuigen [in de hemel: de Vader, het Woord en de heilige geest; en deze drie zijn één. En drie zijn er die getuigen op de aarde]: de geest en het water en het bloed, en de drie zijn tot één.” 5. Confessio Augustana (1530) De Augsburgse Confessie is de kerkgeschiedenis ingegaan als het eerste protestantse belijdenisgeschrift en verdient daarom bijzondere aandacht. Zij is door Luthers kameraad Philippus Melanchthon (14971560) opgesteld voor de Rijksdag te Augsburg in 1530. Zij werd daar door Christian Beyer aan keizer Karel V voorgelezen. Art. I De Deo Ecclesiae magno consensu apud nos docent, decretum Nicaenae synodi de unitate essentiae divinae et de tribus personis verum et sine ulla dubitatione credendum esse, videlicet, quod sit una essentia divina, quae et appellatur et est Deus, aeternus, incorporeus, impartibilis, immensa potentia, sapientia, bonitate, creator et conservator omnium rerum, visibilium et invisibilium; et tamen tres sint personae eiusdem essentiae et potentiae, et coaeternae, pater, filius et spiritus sanctus. Et nomine personae utuntur ea significatione, qua usi sunt in hac causa scriptores ecclesiastici, ut significet non partem aut qualitatem in alio, sed quod proprie subsistit. Artikel I: Over God8 In grote eenstemmigheid met de kerk wordt bij ons geleerd, dat het besluit van het concilie van Nicea over de eenheid van het goddelijk wezen en de drie personen waar is en zonder enige twijfel geloofd moet worden. Dat houdt in, dat er één goddelijk wezen is dat genoemd wordt en ook is: God, eeuwig, onlichamelijk, ondeelbaar, onmetelijk van macht, wijsheid en goedheid, Schepper en Onderhouder van alle dingen, zienlijk en onzienlijk; en toch drie personen, van hetzelfde wezen en even machtig en eeuwig: Vader, Zoon en Heilige Geest. Het woord ‘personen’ wordt hier gebruikt in dezelfde betekenis als bij de kerkvaders, namelijk niet als aanduiding van een deel of van iemand anders kwaliteit, maar van een eigen bestaan. Novum Testamentum Graece, van Nestlé-Aland, 27ste editie (Stuttgart, 1993), doch uitsluitend nog in het kritisch apparaat. In de NBV21 is de invoeging eveneens weggelaten. 8 Tekst PKN 2009. 11
Page 12
Dit geschrift valt met de deur in huis door al in het eerste artikel te stellen dat men zich naadloos aansluit bij wat in 325 op het eerste concilie te Nicea is bepaald. Men belijdt dat God één is in wezen en drie in Personen. In dat opzicht was de Reformatie dus niet bijster vernieuwend te noemen. 6. Heidelbergse Catechismus (1563) Een catechismus is een samenvatting van de geloofsleer en behoort als zodanig tot de Drie Formulieren van Enigheid die leidend zijn in de Nederlandse kerken van hervormde en gereformeerde origine. Het is een leerboek in de vorm van vraag en antwoord voor alle 52 zondagen van het jaar. De Heidelbergse Catechismus is in 1563 door Zacharias Ursinus opgesteld en door Petrus Datheen vertaald. Hierna zijn de vragen en antwoorden voor zondag nummer 8 geciteerd, waarin het leerstuk van de drie-eenheid bevestigd wordt.9 Zondag 8 vraag 24: Hoe worden deze Artikelen gedeeld? Antwoord: In drie delen. Het eerste, is van God den Vader en onze schepping. Het andere, van God den Zoon en onze verlossing. Het derde, van God den Heiligen Geest en onze heiligmaking. vraag 25: Aangezien er maar één enig Goddelijk Wezen is, waarom noemt gij den Vader, den Zoon en den Heilige Geest? Antwoord: Omdat God Zich alzo in Zijn Woord geopenbaard heeft, dat deze drie onderscheidene Personen de enige, waarachtige en eeuwige God zijn. 7. De Nederlandse Geloofsbelijdenis (1561, 1618) Deze geloofsbelijdenis is in 1561 hoogstwaarschijnlijk door Guido de Brès opgesteld en op de Dordtse Synode van 1618-1619, na enige bewerking, in 37 artikelen definitief vastgesteld. De Dordtse synode, op last van de Staten-Generaal bijeengekomen, was in eerste aanleg bedoeld om paal en perk te stellen aan de tweestrijd tussen remonstranten (Arminianen) en contraremonstranten die de eenheid van de kersverse republiek in gevaar bracht. Dus ook hier weer een 9 Tekst overgenomen van de Gereformeerde Bijbelstichting. 12 kerkvergadering met politieke bijbedoelingen. De opvatting omtrent de drie-eenheid van God onder meer te vinden in artikel 8 van deze “Belijdenis des Geloofs der Gereformeerde Kerken in Nederland” (Dordrecht, 1618 en 1619), luidende:10 DAT GOD ENIG IN WEZEN IS EN NOCHTANS IN DRIE PERSONEN ONDERSCHEIDEN Volgens deze waarheid en dit Woord Gods, zo geloven wij in een enigen God; Die een enig Wezen is, in Hetwelk zijn drie Personen, in der daad en waarheid en van eeuwigheid onderscheiden naar Hun onmededeelbare eigenschappen: namelijk de Vader, en de Zoon, en de Heilige geest. De Vader is de Oorzaak, Oorsprong en het Begin aller dingen, zowel zienlijke als onzienlijke; de Zoon is het Woord, de Wijsheid en het Beeld des Vaders; de Heilige geest de eeuwige Kracht en Mogendheid, uitgaande van den Vader en den Zoon. Alzo nochtans, dat dit onderscheid niet maakt dat God in drieën gedeeld is; aangezien de Heilige Schrift ons leert dat de Vader, en de Zoon, en de Heilige geest, elk Zijn zelfstandigheid heeft, onderscheiden door Hun eigenschappen; doch alzo, dat deze drie Personen maar een enig God zijn. Zo is het dan openbaar dat de Vader niet is de Zoon, en dat de Zoon niet is de Vader, dat ook insgelijks de Heilige geest niet is de Vader, noch de Zoon. Intussen, deze Personen, zó onderscheiden, zijn niet gedeeld, noch ook ondereen vermengd. Want de Vader heeft het vlees niet aangenomen, noch ook de Heilige geest, maar alleen de Zoon. De Vader is nooit zonder Zijn Zoon, noch zonder Zijn Heiligen geest geweest; want Zij zijn alle Drie van gelijke eeuwigheid in één zelfde Wezen. Daar is noch eerste, noch laatste; want Zij zijn alle Drie één in waarheid, in mogendheid, in goedheid en barmhartigheid. In artikel 9 worden als bewijzen aangevoerd (door de schrijver dezes samengevat): a. Het gebruik van 'Ons' in Genesis 1:26-27 en 3:22; b. Mattheüs 28:19 (in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Gestes); c. Lucas 1:35 (Heilige geest, Allerhoogste, Gods Zoon); d. Paulus' slotgebed in 2 Corinthiërs 13:13; e. Het comma Johanneum, 1 Johannes 5:7. In artikel IX wordt voorts opgemerkt: Deze leer van de Heilige Drievuldigheid is altijd beweerd en onderhouden 10 Tekst overgenomen van de Gereformeerde Bijbelstichting. 13
Page 14
geweest bij de ware Kerk, van de tijden der apostelen af tot nu toe, tegen de Joden, mohammedanen, en enige valse Christenen en ketters, als Marcion, Mani, Praxeas, Sabellius, Samosatenus, Arius, en andere diergelijken, die met goed recht door de heilige vaderen zijn veroordeeld geweest. Overzulks nemen wij in dit stuk gaarne aan de drie geloofssommen, namelijk der Apostelen, van Nicéa, en van Athanasius; insgelijks hetgeen daarvan door de ouden in gelijkvormigheid met deze besloten is. Wie de lofzang van de apostel Paulus in onder meer Colossenzen 1:1520 en zijn uitspraak in 1 Corinthiërs 8:6 ter harte neemt, kan niet anders dan ontsteld zijn over de oneer die onze God, de Vader, en onze Heer, Jezus Christus, ook in deze geloofsbelijdenis wordt aangedaan. 8. Philippus à Limborch – een ander geluid Dat het om een louter menselijke en niet om een door God geïnspireerde leer gaat, blijkt uit de onschriftuurlijke termen – de ongezonde woorden - waarmee de leer van de drie-eenheid geformuleerd is. Er zijn theologen die al vroeg na de Reformatie dat laatste aspect volmondig hebben toegeven. Eén van hen is Philippus à Limborch (1633-1712), sedert 1668 hoogleraar aan het Remonstrants Seminarie. Van zijn pen komt het volgende citaat dat niets aan duidelijkheid te wensen overlaat: XIII. Primo ergo necessaria non sunt, 1. Quae in Scriptura nusquam sunt expressa, sed decretis et traditionibus nituntur mere humanis; [...] nemoque aliis verbis, quam quibus Spiritus Sanctus, qui optime mentem suam ex-primere novit, usus est, alligari debet. Tales sunt voces Trinitatis, Personae, Homoousios; [...]. 2. Quae in Scriptura clare non 14 XIII. Ten eerste zijn noodzakelijke geloofspunten niet: 1. Hetgeen nergens in de Schrift is uitgedrukt, maar op louter menselijke bepalingen en overleveringen berust; [...] Niemand mag gebonden worden aan andere woorden dan waarvan de heilige geest - die zijn gedachte het best weet uit te drukken - gebruik maakt. Zulke termen zijn: Trinitas (drie-eenheid), Persona (persoon), Homoousios (van hetzelfde wezen zijnde); [...]. 2. Hetgeen in de Schrift niet exstant, sed per obscuras ac subtiles consequen-tias, et quan-doque longas ambagas inde petuntur, [...]. DEEL 2: DE SCHRIFT 9. De Schrift lezen! ➢ De Schrift lezen zoals God die geademd heeft (2 Timotheüs 3:16) Wij hebben tegenwoordig het voordeel van een uitgebreid arsenaal aan middelen voor Schriftstudie, maar helaas heeft ook daar Schriftvervuiling toegeslagen. Onze studie wordt allereerst bemoeilijkt door vertalingen die allesbehalve onpartijdig zijn en haar woordkeuze baseren op een bepaalde kerkelijke leer. Daardoor bestaan er rooms-katholieke en protestantse Bijbelvertalingen. Onderlinge verschillen kunnen ook te herleiden zijn tot de keuze van een bepaalde grondtekstversie. In deze publicatie houden wij ons aan de Hebreeuwse tekst zoals van de Biblia Hebraïca Stuttgartensia, editie 1997, en aan de Griekse tekst zoals in Concordant Greek Text, editie 1975, uitgegeven door het Concordant Publishing Concern. Laten wij nu de Schrift exact zo lezen als God die geademd heeft (theopneustos)! Wie eerlijk en zonder vooringenomenheid Gods Woord leest, zal ontdekken hoe consequent de Hebreeuwse én de Griekse Schrift de gedachten en het handelen van slechts één God representeren. 10. De Schrift leert: Eén (=1) God! ➢ Elohim en Jahweh (Strongnrs. 0430 en 03068) In de Hebreeuwse Schrift komen wij steeds de titel Elohim tegen en daarnaast de naam Jahweh. Gaat het hier om tweeërlei benadering van die Ene God? Zou er dus sprake zijn van een twee-eenheid in plaats van een drie-eenheid? Neen, want het betreft dan nog altijd die Ene God Die Zich aan de mens doet kennen met Zijn titel Elohim en Zijn in alles onderscheidende eigennaam Jahweh! Dat is immers wat er in Deuteronomium 5:4, het bekende Sj’ma, staat: “Hoor, Israël, Jahweh, jullie Elohim, Jahweh: één!” 15 helder naar voren komt, maar door duistere en spitsvondige gevolgtrekkingen en soms ook langs lange omwegen daaraan ontleend wordt.
Page 16
Het is vooral aan de apostel Paulus te danken dat helder is geworden hoe wij deze titel respectievelijk Naam moeten verstaan. Laten wij niet vergeten dat Paulus heel goed wist wat er in de Hebreeuwse Schrift stond. Hij was immers oorspronkelijk een door de wetgeleerde Gamaliël hoogopgeleide Farizeeër (Handelingen 22:3, Filippenzen 3:5) en is bovendien door onze Heer Zelf aangesteld als Zijn apostel en door Hem als zodanig onderwezen en begeleid. Zo kende Paulus terdege het voornoemde Sj’ma. Sedert Mozes wordt het bij de Joden voortdurend ingehamerd: één God!. Let wel: het woordje “één” is zowel in het Hebreeuws als bij Paulus in het Grieks het telwoord 1. ➢ 1 God! In feite verbiedt het Sj’ma om drie “personen” of “wezenseenheden” God te noemen. Klaarblijkelijk heeft men in de theologie het Hebreeuwse telwoord êchad en het Griekse eis niet als 1, maar foutief als “eenheid” opgevat. Wie echter nauwkeurig leest wat er geschreven staat in Deuteronomium 6:4, Marcus 12:29, 1 Corinthiërs 8:4 en 6 en ook Efeziërs 4:5-6, kan niet anders dan tot de conclusie komen dan dat er slechts 1 God is en dat God 1 is. 11. De woorden Elohim en Jahweh nader bezien ➢ Elohim (Septuaginta: theos; Nederlandse vertalingen: God) De titel Elohim is een meervoudsvorm. In het Hebreeuws duidt zo’n meervoudsvorm een tweetal aan, tenzij uit de context blijkt dat het om meer dan twee in getal gaat (zie bijv. Exodus 18:11, Psalm 138:1, Jesaja 36:19). Letterlijk vertaald betekent deze titel “twee plaatsers”, Daarmee wordt de activiteit van Elohim bedoeld om alles op de plaats te zetten overeenkomstig het voornemen van de eonen (Efeziërs 3:11), uitmondend in “God alles in allen” (1 Corinthiërs 15:28). Onze Heer Jezus Christus Zelf, ook via Zijn apostel Paulus, heeft de dualis (het tweevoud) van de titel Elohim nader verklaard. De heilige geest die van de onzichtbare God uitgaat en Gods Zoon werken samen onder de titel Elohim. Pas na Zijn vleeswording zou Jezus als de Christus aan de wereld laten zien hoe wij Elohim met de eigennaam Jahweh moeten verstaan (zie volgende alinea). De Vader, de onzichtbare God, communiceert met de mens uitsluitend door Zijn beeld (eikôn), de Zoon, in die ene Elohim (Colossenzen 1:15). 16 Vandaar dat de Heer zegt “Ik en de Vader zijn 1” (Johannes 10:30). ➢ Jahweh (Septuaginta: kurios; Nederlandse vertalingen: Heer of HEER) Jahweh is de eigennaam die nauw verband houdt met het aspect tijd, in het bijzonder de tijd van de vijf eonen, waarin het Kruis het centrum en keerpunt vormt. Het is Jahweh die onder anderen tot Noach, Abraham, Mozes en de profeten sprak en voor Wiens aangezicht de tempeldiensten werden verricht. Volgens de Hebreeuwse Schrift biedt alleen Jahweh uitkomst. Voor Zijn volk bestaat geen andere naam die voor hulp kan én mag worden aangeroepen. Hierin kwam géén verandering, toen het Woord vlees werd om Zich als Jahweh-Redder te openbaren. Jezus' naam betekent immers “Jahweh-Redder”. Daarom kon Petrus tot de Joden zeggen dat er onder de hemel geen andere Naam aan de mensen gegeven is om gered te worden (Handelingen 4:12). De naam Jahweh en redding zijn niet van elkaar los te zien en zijn als het ware verenigd in Jezus’ naam! 12. God, de Vader, en Christus Jezus Door Paulus weten wij dat God, de Vader, bron en doel van alle dingen is en Zich heeft uitgedrukt als Kurios Jezus Christus, als kanaal van alle dingen. Dat blijkt uit de brieven van de apostel Paulus: Romeinen 11:36, 1 Corinthiërs 8:6, Colossenzen 1: 15-17. Van ons wordt nooit gezegd dat wij uit Christus zijn, wél dat wij uit God zijn: “uit Hem nu zijn jullie in Christus Jezus (1 Corinthiërs 1:30). Ook Christus kon van Zichzelf getuigen dat Hij uit God was (Johannes 8:42). Alles is immers uit die éne God (Romeinen 11:36). In 1 Corinthiërs 11:3 staat nadrukkelijk dat God het hoofd van Christus is. Christus heeft Zichzelf nimmer met Zijn hemelse Vader gelijkgesteld! Wat Paulus in zijn brieven schrijft, valt dus niet te rijmen met de leer van de drie-eenheid die Christus voor een zijnswijze van God aanziet. ➢ Christus is eikôn, beeld, van God (Strongnr. 1504). De apostel Paulus maakt duidelijk dat er tussen de Vader en Jezus Christus, een wezenlijk verschil bestaat. Bovendien maakt hij die onderscheidende relatie tussen Elohim en Jahweh nóg duidelijker in 2 Corinthiërs 4:4. Daar lezen wij immers dat Christus eikôn, beeld, is 17
Page 18
van God. Om de betekenis van eikôn - en daarmee het essentiële verschil tussen God en Christus - aan te scherpen, voegt Paulus in Colossenzen 1:15 eraan toe dat God Zelf voor de mens onzichtbaar is. Christus is als eikôn de levende, zichtbaar geworden openbaring van God. Paulus stelt in 1 Timotheüs 2:5 nadrukkelijk: “Want één is God en één is Middelaar van God en mensen, de Mens, Christus Jezus”. ➢ Christus: morphê van God, morphê van slaaf, omiôma en schêma van mens (Strongnrs. 3444, 3667 en 4976) In Colossenzen 1:15 onthult Paulus nog meer over onze Heer Jezus Christus: Hij is niet alleen eikôn, beeld, van de onzichtbare God, maar ook “eerstgeborene van heel de schepping. want in Hem is het al geschapen”. Dat betekent dat onze Heer reeds ten tijde van Genesis 1:1 bestond en deel uitmaakte van de Elohim, die titel die een meervoudsvorm is die op een tweetal duidt. Hij was toen in de “vorm van God”. Wij kennen de Heer, omdat Hij de “vorm van slaaf” heeft aangenomen, in gelijkenis (omiôma) van mens geworden en in gedaante (schêma) als mens bevonden, geopenbaard zijnde in vlees (Filippenzen 2:6-7, 1 Timotheüs 3:16). ➢ De gekruisigde, opgestane en verheerlijkte Heer In die hoedanigheid ging Hij in absolute gehoorzaamheid aan de Vader de weg naar Zijn dood aan het kruis. Daar werd voor ons de wereld gekruisigd en wij voor de wereld (Galaten 6:14). Door Hem zou er één nieuwe mensheid geschapen worden (Efeziërs 2:16). Door Hem is het al met God wederzijds verzoend, vrede makend door het bloed van Zijn kruis (Colossenzen 1:20). Woorden schieten tekort om de betekenis te beschrijven van het alles overtreffende werk van God, de Vader en de Zoon van Zijn liefde, niet alleen voor ons, maar voor de gehele wereld. Wij hebben hier moeten volstaan met slechts een bloemlezing van alles wat in Gods Woord te vinden is. Onze Heer en Redder kennen wij nu als Christus Jezus, de uit de doden opgestane en verheerlijkte Heer Die alleen onsterfelijkheid heeft en woont in ontoegankelijk licht (1 Timotheüs 6:16) en na Zijn terugkeer tot de Vader (Johannes 20:17, Handelingen 1:9) gezeten is op de hoogst mogelijke ereplaats, uitgedrukt als de rechter[hand] van de Vader (Colossenzen 3:1 en Filippenzen 2:9-11). 18 13. Samenvatting paragrafen 10-12 • De titel Elohim betekent “twee Plaatsers”: de onzichtbare God Die met Israël communiceert met de Naam Jahweh en Eén is. • Jahweh is onze Heer Jezus Christus, de eerstgeborene van de ganse schepping, eerst nog in de vorm van Elohim, later geopenbaard in het vlees. De naam Jezus betekent Jahweh-Redder. Jahweh heeft alles te maken met de vijf eonen, waarvan in de derde eon het kruis middel- en keerpunt is. • Christus Jezus (Jahweh-Redder) is het kanaal waarlangs God werkt. Hij is het beeld van de onzichtbare God, heeft de vorm van God verruild voor de vorm van slaaf, in gelijkenis van mens en herkenbaar in gedaante als mens. Als zodanig is Hij gekruisigd. Wij, die in Christus zijn, kennen Hem nu als de opgestane en in heerlijkheid wonende Heer die aan Gods rechter[hand] gezeten is. Zoals iedere samenvatting doet ook deze tekort aan de schier onbevattelijke grootheid van God en onze Heer en Redder, Christus Jezus. Zij is echter alleen bedoeld om de uiteenzettingen in de genoemde paragrafen enigszins bevattelijk te maken, vooral voor hen die er misschien voor het eerst van horen. 14 De functie “heilige geest” ➢ In de Hebreeuwse Schrift wordt “geest” aangeduid als roe’ach (Strongnr. 07307; Septuaginta: pneuma). In beide gevallen duidt het de onwaarneembare kracht aan die alles in beweging zet, ook in het menselijk lichaam, en waarvan wij alleen het effect kunnen waarnemen. De stam van roe’ach duidt op “waaien”. Afhankelijk van de context kan roe’ach wind, adem of geest betreffen. Een belangrijk effect kennen wij door het feit dat, als onze geest (roe’ach, pneuma) tot God terugkeert die hem gegeven heeft, alles in ons lichaam stilvalt. Het hart houdt op met pompen, de longen zuigen geen lucht meer aan en er treedt een absolute onbeweeglijkheid in. Dan verliest ons lichaam zijn samenhang en valt het uiteen in het stof van de aardbodem waaruit het in de moederschoot ooit zo kunstig geweven was (Psalm 139:15 en Prediker 12:7). Het orgaan dat de werking van de geest in het lichaam symboliseert, 19
Page 20
is het hart (lev; Strongnr. 3820; Septuaginta: kardia). Dat blijkt onder meer uit Psalm 51:12. Geest en hart zijn te vergelijken met een batterijtje in een horloge: het batterijtje (het hart) is zichtbaar, maar van de elektriciteit (de geest) is alleen het effect merkbaar in de tijdsaanwijzing. Zoals iedere vergelijking gaat ook deze mank, want een batterijtje moet opgeladen worden. maar Gods geest absoluut niet! Bij het Hebreeuwse woord voor geest, roe’ach, ligt het accent op de onstuitbare kracht ervan, terwijl in het Griekse equivalent pneuma het accent ligt op het onvermijdelijke effect ervan (uitgedrukt in de uitgang -ma). ➢ Het Griekse woord pneuma (Strongnr. 4151) - zoals dat ook in de Septuaginta voorkomt als vertaling van roe’ach, - is eveneens afgeleid van een stam die op “blazen, waaien” betrekking heeft. Aangezien de uitgang -ma op een effect of resultaat van iets wijst, wijst pneuma op het effect of resultaat van blazen en waaien. Wij zien de wind niet, maar wel het effect ervan in bijvoorbeeld bewegende takken en bladeren. Onze Heer wees Nicodemus erop in Johannes 3:8. Zoals wij eerder geconstateerd hebben, is God, de Vader van onze Heer Jezus Christus, “de onzichtbare God” (tou theou tou aoratou). Wanneer nu in Johannes 4:24 letterlijk staat pneuma o theos ofwel “geest [is] de God” moet het ons nu duidelijk zijn dat het God, de Vader, is uit Wie het al (ta panta) is (1 Corinthiërs 8:6) en Die met Zijn geest alles in het universum in beweging zet en houdt. Mensen die God weigeren te herkennen, zien echter wel de effecten en de werking van Zijn geest in het universum en op de aarde, maar miskennen Hem als bron en spreken dan van “intelligent design”. Maar zei Paulus in Romeinen 1:20-23 al niet dat mensen in hun dwaasheid Gods heerlijkheid veranderd hebben in termen van materie? De onzichtbare God heeft Zich allereerst uitgedrukt in Zijn Zoon, Die wij als onze Heer hebben leren kennen (Colossenzen 1:15-17). Raadpleeg de Schrift op de woorden roe’ach en pneuma zonder vooraf de bril van een of andere leer op te zetten. Dan zal blijken dat die van God uitgaande en door Hem geleide geest onmogelijk een goddelijke zelfstandigheid, “van hetzelfde wezen” (het niet Schriftuurlijke omoousios) kan zijn ofwel een derde goddelijke persoon. Om die 20 reden schrijven wij “heilige geest” niet met hoofdletters, doch wel met diep ontzag voor Hem van Wie de geest uitgaat en door Wie hij werkt! 15. Nawoord Op de eerste dag van de cursussen en lezingen die de schrijver dezes gaf, citeerde hij graag een gedichtje van P.A. de Génestet: Geloof niet op gezag, meneer! Onthou dit wel ter degen. Geloof alleen wat ik u leer En spreek mij nimmer tegen.11 De eerste en derde versregel zijn representatief voor de houding van vele leraars. De boodschap van dit grappige gedichtje is helder: men kan beter niet dicht varen op wat mensen in hun vermeende wijsheid en geleerdheid beweren. In geloofszaken kan een mens slechts veilig door het leven varen op wat God in Zijn Woord onthuld heeft. Alleen zó komt men in denken en doen, in het proces dat leven heet, allengs nader tot Hem! Laten wij derhalve minder “goedgelovig” zijn! Daarvoor is het voldoende om God op Zijn Woord te geloven en niets anders! Alleen wat God ons leert, is licht en waarheid en daarom niet vatbaar voor tegenspraak (ook al lokt de Tegenwerker altijd wel een “ja maar” uit). En de vrede van God, die al het denken te boven gaat, zal jullie harten en jullie gedachten verzekerd bewaren in Christus Jezus (Filippenzen 4:7) 11 Uit: Dichtwerken (1869), onder XXVII, Theorie en praktijk. 21
Page 24
Page 26
Page 28
Page 30
Page 32
In de geschiedenissen van het Oude Testament, zouden wij zoeken naar wat verborgen ligt. Onder de oppervlakte van deze geschiedenissen zien, dat is onder-zoeken. In dit boek komen de geschiedenissen van Simson aan de orde. Simson is met name een uitbeelding van de Heer Jezus Christus, die kwam als mens. Anders gezegd: van Jezus van Nazareth. Van Simson lees je dan ook dat hij een Nazireeër zou zijn (Rich.13:5). 
Simson is vooral een type van Jezus in Zijn eerste komst en niet zozeer van de Messias die Zijn Koninkrijk zou vestigen. Van Simson lees je dan ook dat hij een begin zou maken met de verlossing van Israël (13:5). Feitelijk is dat ook de grote lijn in het boek Richteren. Het speelt zich af in de periode die voorafgaat aan de tijd vóórdat Israël een koning krijgt. 
Een bekend beeld van Israël bij de bijbelse profeten is, dat Israël wordt voorgesteld door een ontrouwe of overspelige vrouw. In het korte verslag van het leven van Simson, is maar liefst drie keer sprake van zo’n vrouw: een mislukt huwelijk (Rich.14), een hoer (Rich.16) en Delilah, die zijn liefde niet beantwoordt, maar hem overlevert aan de Filistijnen (Rich.16).
En dan zijn er natuurlijk nog de geschiedenissen met het raadsel op de bruiloft, het verslaan van duizend man met een ezelskaak, het platbranden van de oogst van de Filistijnen door twee vossen aan elkaar te binden met een fakkel tussen hun staarten. En natuurlijk de laatste keer dat Simson zijn kracht van God terugkreeg. Bij de gebeurtenis waarbij hij om het leven kwam, deed hij de tempel van de Filistijnse god Dagon instorten en behaalde hij zijn grootste overwinning.

Simson - Profetische vergezichten


Page 0
Page 4
INLEIDING ........................................................................................................... 7 Richteren 13:1 Verlossing na veertig ...................................................... 9 Richteren 13:2 Leven uit de dood ........................................................... 11 Richteren 13:4-5 Simson, een Nazireeër ............................................. 13 Richteren 13:6-7 Vanaf de moederschoot tot aan zijn dood ........ 16 Richteren 13:8-14 Twee keer, twee helften… ..................................... 19 Richteren13:15-20 Een wonderlijke gebeurtenis ............................. 22 Richteren13:21-24 En zij noemde zijn naam Simson ...................... 25 Richteren13:25 Simson geïnspireerd .................................................... 27 Richteren14:1 Simson gaat tot een vrouw .......................................... 29 Richteren14:2-4 Gods oogappel .............................................................. 31 Richteren14:5-6 De verscheurde leeuw ................................................ 33 Richteren14:7-9 Honing uit de verscheurde leeuw ......................... 36 Richteren14:10-11 Simsons dertig metgezellen .............................. 39 Richteren14:12-13 De zevende dag ........................................................ 42 Richteren14:14 Simsons raadsel ............................................................. 44 Richteren14:15-17 Simsons raadsel ontfutseld................................ 46 Richteren14:18 Wat is zoeter dan honing? .......................................... 49 Richteren14:18 Wat is sterker dan een leeuw? ................................. 52 Richteren14:19-20 Simson trekt zich terug in het huis van zijn vader .................................................................................................................... 55 Richteren15:1 In de dagen van de tarweoogst ................................... 57 Richteren15:1 Met een geitenbokje ........................................................ 59 Richteren15:2-5 Simson vangt 300 vossen ........................................ 61 Richteren15:4-5 Fakkels en vossen ........................................................ 64 Richteren15:6-8 Simson op de hoogte .................................................. 67 Richteren15:9-13 Simson overgeleverd door Juda ......................... 69 Richteren15:14-15 Duizend man verslagen ........................................ 72 Richteren15:15-16 Met een ezelskaak ................................................... 74 Richteren15:17-20 Een bron van levend water ................................. 77 Richteren16:1 Simson bezoekt een hoer ............................................. 79 5 Richteren16:2 De poort gesloten ............................................................. 82 Richteren16:3 Simson staat op en breekt de stadspoort uit ....... 84 Richteren16:3 Simson naar de top van de berg ............................... 86 Richteren16:4 Simson en Delilah ........................................................... 88 Richteren16:5-9 Simson overgeleverd voor zilverstukken ......... 90 Richteren16:10-15 Simson verbreekt de banden ........................... 93 Richteren16:16-19 Als een schaap dat stom is voor zijn scheerders ......................................................................................................... 96 Richteren16:20-21 Door God verlaten? ................................................ 99 Richteren16:21-22 En zijn haar begon weer te groeien… ......... 102 Richteren16:23-25 Simson in de tempel van Dagon ................... 104 Richteren16:26-30 Simsons grootste overwinning ..................... 107 Richteren16:31 … en hij richtte Israël, twintig jaren (slot) ...... 110 NOTEN ............................................................................................................. 113 Bijbelteksten: er werd gebruik gemaakt van Interlinear Scripture Analyzer (bron: scripture4all.org) en Geschriften (geschriften.nl), tenzij anders aangegeven. 6
Page 6
Slechts vier hoofdstukken beschrijven de geschiedenis van Simson in het boek Richteren. Toch is Simson één van de bekendere personages in de bijbel. Wellicht komt dit, omdat zijn figuur zo tot de verbeelding spreekt. Zijn onmenselijke kracht, de verscheurde leeuw en het verraad van Delilah, zijn ingredie nten voor een mooi verhaal. Maar de geschiedenis van Simson is niet slechts een spannend verhaal, maar is een vooruitwijzing naar Jezus Christus. Simson is met name een uitbeelding van de Heer Jezus Christus, die kwam als mens. Anders gezegd: van Jezus van Nazareth. Van Simson lees je dan ook dat hij een Nazireeër zou zijn (13:5). Simson is vooral een type van Jezus in Zijn eerste komst en niet zozeer van de Messias die Zijn Koninkrijk zou vestigen. Van Simson lees je dan ook dat hij een begin zou maken met de verlossing van Israe l (13:5). Feitelijk is dat ook de grote lijn in het boek Richteren. Het speelt zich af in de periode die voorafgaat aan de tijd vo o rdat Israe l een koning krijgt. Zoals bij zoveel bijbelse geschiedenissen kom je niet ver als je de geschiedenis wilt lezen door een ethische bril. Dan is Simson wellicht een slecht voorbeeld. Maar laten we een goed voorbeeld nemen aan Paulus (1 Kor.10,6,11; Gal.4:24) en zien waar Simson een type van is en wat hij uitbeeldt. Een bekend beeld van Israe l bij de bijbelse profeten is, dat Israe l wordt voorgesteld door een ontrouwe of overspelige vrouw. In het korte verslag van het leven van Simson, is maar liefst drie keer sprake van zo’n vrouw: een mislukt huwelijk (Rich.14), een 7 hoer (Rich.16) en Delilah, die zijn liefde niet beantwoordt, maar hem overlevert aan de Filistijnen (Rich.16). En dan zijn er natuurlijk nog de geschiedenissen met het raadsel op de bruiloft, het verslaan van duizend man met een ezelskaak, het platbranden van de oogst van de Filistijnen door twee vossen aan elkaar te binden met een fakkel tussen hun staarten en natuurlijk die laatste keer, dat Simson zijn kracht van God terugkreeg. En natuurlijk de laatste keer dat Simson zijn kracht van God terugkreeg. Bij de gebeurtenis waarbij hij om het leven kwam, deed hij de tempel van de Filistijnse god Dagon instorten en behaalde hij zijn grootste overwinning. Geweldige geschiedenissen om te bespreken en dat wil ik dan ook doen in de hierna volgende hoofdstukken. Te beginnen bij Simsons geboorte in Richteren 13. 8
Page 8
De uitspraak: “hij deed wat kwaad was in de ogen van JAHWEH” (‘des Heeren’) is bekend uit de boeken 1 en 2 Koningen. We vinden die uitspraak als een refrein in de opsomming van de vele goddeloze koningen die Israe l en Juda hebben gehad. Maar ook in Richteren komen we deze uitspraak diverse keren tegen. Richteren 13 1 En de zonen van Israe l gingen voort te doen wat kwaad is in de ogen van JAHWEH, en JAHWEH gaf hen in de handen van de Filistijnen, veertig jaren. Zevende keer Hier betreft het de zevende keer in het boek Richteren dat we deze opmerking lezen (2:11; 3:7,12; 4:1; 6:1; 10:6). Het kwaad dat Israe l bedreef, wordt in Rich.13:1 niet vermeld, maar in veel van de andere vermeldingen betreft dit het dienen van andere goden. Beproeving God geeft Israe l veertig jaren over in de hand van hun vijand, in dit geval de Filistijnen. Veertig is een getal dat spreekt van beproeving. Bij de zondvloed regende het veertig dagen en nachten (Gen.7:12), Jezus had veertig dagen en nachten gevast, bij de verzoeking in de woestijn (Matth.4:2) en Israe l zwierf 9 veertig jaar door de woestijn (Num.14:33; Hebr.3:9) voordat ze het beloofde land ingingen. Een geboorte Daarvoor was het volk Israe l in slavernij geweest in Egypte voor een periode die gerekend wordt als vierhonderd jaar (Gen.15:13; Hand.7:6), het tienvoudige van veertig. Na deze periode wordt Israe l verlost uit Egypte en wordt als het ware geboren (Hos.11:1). Inderdaad, net als bij een natuurlijke geboorte door wateren die breken na veertig weken. De dertiende letter van het Hebreeuwse alfabet is de letter Mem. Deze heeft een getalswaarde van 40 en heeft als betekenis water. De geboorte van een verlosser Ook hier in Richteren 13 komt de verlossing na de veertig. God geeft een verlosser: Simson, uit een bijzondere geboorte, zoals we nog zullen zien. Deze verlosser is een voorafschaduwing van de Ware Verlosser die eens zou komen: Jezus Christus. 10
Page 10
In de verzen die volgen, wordt de geboorte van Simson aangekondigd. In eerste instantie aan zijn moeder, van wie we haar naam niet te weten krijgen, en later aan Manoach, de vader van Simson. De gebeurtenissen worden uitgebreid beschreven en doen ons ook aan andere bijbelse geschiedenissen denken. Richteren 13 2 En er was een man uit Zora, uit de familie van de Danieten, en zijn naam was Manoach en zijn vrouw was onvruchtbaar en zij baarde niet. 3 En een boodschapper van JAHWEH verscheen aan de vrouw en hij zei tot haar: Zie alstublieft, jij bent onvruchtbaar en jij baarde niet; maar jij zult zwanger worden en een zoon baren. Bijen en honing Zora betekent wesp. Opmerkelijk, want de wesp is de natuurlijke vijand van de bij, die we later nog tegen zullen komen in de geschiedenis van Simson, als zich in het lichaam van de door Simson verscheurde leeuw, een bijenzwerm bevindt (14:8), die honing voortbrengt. Daar zullen we dan ook later nog op terug komen. Zora markeert het begin van de geschiedenis van Simson en het einde (16:31). 11 Simson is een uitbeelding van Jezus van Nazareth, die kwam in een vijandige wereld, die geregeerd wordt door de god van deze aeon (2 Kor.4:4). Zora schijnt ook nog te maken te hebben met metzorah dat melaats betekent, een uitbeelding van zonde. Gericht Manoach betekent rust en er wordt vermeld dat hij uit de stam van Dan was. Dit bijbelboek heet Richteren (>rechters) en dat is ook wat Dan betekent: rechter. Manoach had een onvruchtbare vrouw, zoals JAHWEH later onder het oude verbond door een huwelijksverbond verbonden was aan het volk Israe l (Jer.31:32). Toch kwam hieruit een zoon voort: Simson, die een type is van Jezus Christus aan wie de Vader heel het oordeel (>gericht) gegeven heeft (Joh.5:22). Maria en Jezus Als we vers 3 zouden lezen, zonder dat we weten welk vers we lezen, zouden we al snel denken dat we in het Lukas evangelie zijn aangekomen, waar de geboorte van Jezus wordt aangekondigd aan Maria. De vrouw van Manoach is dan ook een uitbeelding van Maria. Van Maria lezen we niet dat ze onvruchtbaar was, maar zij had geen gemeenschap met een man, dus zowel Maria, als de vrouw van Manoach, hadden geen gemeenschap waaruit leven voortkomt. Het kind dat hieruit voortkomt is dan ook een naar de mens onmogelijke geboorte. Breder gezien zijn zowel Maria, als de vrouw van Manoach ook een uitbeelding van Israël, een onvruchtbaar volk, dat niet in gemeenschap leefde met de Man (>God). Nieuw leven We kennen in de bijbel nogal wat vrouwen die onvruchtbaar waren, maar toch een kind kregen. Denk aan Sarah (Gen.11:30), Rebekka (Gen.25:21) Rachel (Gen.29:31) en Hannah (1 Sam.1:5). Van Sarah lezen we dat zij verstorven was (Rom.4:19). De geboorte van nieuw leven uit een onvruchtbare vrouw is een wonder, er wordt leven voortgebracht uit de dood! 12
Page 12
De aankondiging van de geboorte van Simson is bijzonder, want de engel spreekt tot een onvruchtbare vrouw. Daarnaast doet deze aanzegging sterk denken aan de engel die verscheen aan Maria en de geboorte van Jezus aankondigde. Maar ook wat de engel verder nog vermeldt, is bijzonder. Richteren 13 4 En nu, neem uzelf in acht en drink geen wijn en sterke drank, en eet niet iets dat onrein is, 5 Want zie, je zult zwanger worden en een zoon baren en geen scheermes zal op zijn hoofd komen, want van de moederschoot af zal de jongen een Nazireee r van God zijn. En Hij zal een begin maken met het verlossen van Israe l uit de hand van de Filistijnen. Geen wijn Bij de aankondiging van Simsons geboorte wordt gezegd dat hij een Nazireee r zal zijn. De voorschriften van het Nazireee rschap worden beschreven in Numeri 6. Wat een bijbelkenner misschien wel het meest opvalt in deze verzen, is dat een Nazireee r geen wijn zou drinken. Wijn is een uitbeelding van nieuw leven en heeft een geweldige positieve betekenis in de Schrift. Maar een Nazireee r past het niet, omdat de Nazireee r, in dit geval Simson, een uitbeelding is van de mens Jezus van Nazareth in Zijn eerste 13 komst. Simson is ge e n beeld van de opgewekte Christus en daarom had hij geen deel aan de wijn, die de uitdrukking is van opstandingsleven. Dat ging ver, want ook de vruchten van de wijnstok, druiven of gedroogde druiven, mocht hij niet eten. Als er een einde komt aan het Nazireee rschap, zegt Num.6:4 dan ook: en daarna zal de Nazireeër wijn drinken. Lang haar Ook het lange haar is een uitbeelding van de mens Jezus, die kwam in vernedering. Paulus schrijft dat lang haar voor een man oneer (>zonder eer) is (1 Kor.11:14). Het lange haar van Simson spreekt van Hem, die kwam in oneer door zich te vernederen, de gedaante van een slaaf aan te nemen en de mensen gelijk te worden (Fil.2:5-8). Hij heeft vanwege de vreugde (>wijn) die vóór Hem lag, het kruis verduurt en de schande (>lang haar) veracht (Hebr.12:2). Begin van verlossing Simson is eigenlijk de enige waarvan we specifiek lezen dat hij een Nazireee r was. We lezen weliswaar van Samue l dat zijn moeder Hanna aan God een belofte doet, dat als zij een kind krijgt, er geen scheermes op zijn hoofd zal komen (1 Sam.1:11), maar daar wordt niets over de wijn gezegd. En in Handelingen zien we dat Paulus te maken krijgt met vier mannen die een gelofte hebben gedaan, waarschijnlijk de gelofte van een Nazireee r (21:23-24), maar het wordt niet zo genoemd. Hoe dan ook, Simson is een bijzondere Nazireee r, omdat het van hem specifiek vermeld wordt e n omdat hij het is vanaf zijn geboorte. Simson is een uitbeelding van Jezus, vanaf Zijn geboorte tot Zijn dood. Vandaar dat Simson een begin zou maken met de verlossing van Israe l. 14
Page 14
David en de Zoon van David Wie was het dan die het volk Israe l definitief zou verlossen? Dat antwoord wordt later gegeven in 2 Sam.3:18: Door de hand van David, Mijn dienaar, zal Ik Mijn volk Israël redden uit de hand van de Filistijnen en uit de hand van al hun vijanden. David brengt de definitieve verlossing. Maar hij is natuurlijk een type van de Zoon van David, de opgewekte Christus, die zal zitten op de troon van Zijn vader David en alle vijanden zal onderschikken! 15 Wie geschiedenissen als die van Simson, maar bijvoorbeeld ook die van Jozef of Danie l leest, zal het opvallen dat beschrijvingen van gebeurtenissen herhaald worden. Denk bijvoorbeeld aan de dromen van Farao die Jozef uitlegde, of de droom van Nebukadnezar, die Danie l verklaarde. Het verhaal wordt dan twee keer, en soms wel drie keer, verteld. Ook bij Simson vinden we iets soortgelijks. De vrouw vertelt wat zij gezien heeft aan haar man en alles wordt nog eens herhaald. Richteren 13 6 En de vrouw kwam en zij zei tot haar man, zeggend: Een man van God kwam tot mij en zijn verschijning was als de verschijning van een boodschapper van God, uitermate vreeswekkend. En ik vroeg hem niet van waar hij was. En hij vertelde mij zijn naam niet. 7 En hij zei tot mij: Zie, jij zal zwanger worden en een zoon baren. En drink geen wijn en sterke drank en eet niets onreins, want de knaap zal Nazireee r van God zijn, vanaf de moederschoot tot aan de dag van zijn dood. Verborgen De vrouw van Manoach voegt aan haar relaas toe dat zij niet 16
Page 16
gevraagd heeft waar de boodschapper van God vandaan komt, hoewel haar dat toch wel duidelijk was, want ze noemt hem een man van God. De boodschapper vertelde zijn naam niet, die blijft verborgen. Later komt de boodschapper nog terug op zijn naam (:18). Van geboorte tot dood In vers 5 zagen we al dat Simson een Nazireeër zou zijn van de moederschoot af. Hier wordt duidelijk dat de boodschapper daar nog meer over heeft gezegd. Hij zou Nazireeër van God zijn, vanaf de moederschoot tot aan de dag van zijn dood. Simson is een uitbeelding van Jezus van Nazareth, vanaf Zijn geboorte tot aan Zijn dood. Anders gezegd: in Zijn eerste komst. Opmerkelijk in dit geval is ook de overeenkomst tussen het woord Nazireeër en Nazareth. De Heer wordt in de evangelie n ook wel genoemd: Jezus, de Nazarener of Nazoreeër (Grieks: Nazoraios), omdat Hij afkomstig is uit Nazareth (Matth.2:23; Luk.18:37). Afgezonderde Het Hebreeuwse woord nezir (H5139), dat in Rich.13:5 en Num.6:2 wordt vertaald met Nazireeër, wordt in Gen.49:26 en Deut.33:16 weergegeven met afgezonderde, of uitverkorene. In Matth.2:23 staat dat toen Jezus ging wonen in Nazareth, dit een vervulling was van wat de profeten gesproken hebben. Hiermee verwijzend naar Jes.11:1, waar het woord netzer (H5342) wordt vertaald met scheut of loot. Het zou een lang en nogal technisch verslag worden als ik deze uiteenzetting nog uitbreid, maar ik denk hiermee genoeg te hebben aangereikt voor degenen die dit zelf eens willen onderzoeken. Voor nu volsta ik met het belangrijkste. Duidelijk mag zijn dat er verband is tussen deze woorden en dat ze verwijzen naar Jezus van Nazareth, die door God was afgezonderd en uitverkoren om te komen naar deze aarde. Hij zou de troon van Zijn vader David herstellen en nieuw leven voortbrengen uit de afgehouwen stronk van het koningshuis van David! 17 Dit eerste hoofdstuk is inleidend en gaat erg langzaam. In tegenstelling tot de drie hoofdstukken over Simson die nog volgen, want daarin volgen de gebeurtenissen elkaar in rap tempo op. Het verhaal van de aankondiging van Simsons geboorte is eigenaardig en ook enigszins vermakelijk. Een boodschapper van God is verschenen aan de vrouw van Manoach, maar Manoach was daar niet bij en vraagt aan God om de engel nog eens te sturen. In het volgende gedeelte komt de man van God, maar we e r eerst tot de vrouw. En als zij Manoach er dan bijhaalt, heeft hij niets anders te melden dan bij zijn eerste verschijning. Richteren 13 8 Toen smeekte Manoach tot JAHWEH en hij zei: O, mijn Heer, de man van God die U zond, laat hem alstublieft opnieuw tot ons komen en dat hij ons onderricht wat wij zullen doen voor de knaap die geboren zal worden. 9 En God hoorde naar de stem van Manoach en de boodschapper van God komt opnieuw tot de vrouw als zij zit in het veld, en Manoach, haar man, was niet met haar. 10 En de vrouw haastte zich en zij rende en zij vertelde het aan haar man en zij zei tot hem: zie, de 19
Page 18
man die op die dag aan mij verscheen, kwam tot mij. 11 En Manoach stond op en hij ging achter zijn vrouw aan en hij kwam bij de man. En hij zei tot hem: Bent u de man die tot de vrouw sprak? En hij zegt: Ik ben het. 12 En Manoach zei: Nu zullen uw woorden komen. Wat zal de gewoonte van de knaap worden en zijn daad? 13 En de boodschapper van JAHWEH zei tot Manoach: Voor alles wat ik sprak tot de vrouw zal zij zich in acht nemen. 14 Van alles wat uitgaat van de wijnstok zal zij niet eten en wijn en sterke drank zal zij niet drinken, en niets onreins eten. Alles wat ik haar als instructie gaf zal zij in acht nemen. Nadruk Het lijkt wat vreemd dat de boodschapper twee maal verschijnt aan Simsons ouders. Op Simsons geboorte en de aankondiging daarvan, komt daardoor veel nadruk te liggen. Dat is omdat Simson een uitbeelding is van Jezus, van Zijn geboorte tot aan Zijn dood (13:7). Maar ik denk dat hier nog meer achter steekt. De boodschapper geeft twee keer instructies en dat bepaalt ons bij het feit dat ook God twee keer Zijn instructies gaf op de stenen tafelen. Twee keer gaf God Zijn wet, in het Grieks: deutero-nomium. Het is een uitbeelding van het tweede verbond1, het nieuwe verbond dat God zou geven en waarin Hij al Zijn beloften zou vervullen. Twee Wie de geschiedenis van Simson aandachtig leest, wordt erbij bepaald dat de twee (keer) een grote rol speelt in het verhaal van Simson. Zonder hierin volledig te zijn: Simson gaat twee keer naar Timna (14:1,5), de leeuw wordt in tweee n gescheurd (14:6) 20 en Simson geeft een tweeledig raadsel (14:14) met een tweeledig antwoord (14:18). Maar er zijn ook twee raadsels, want het antwoord op het raadsel is ook een raadsel (14:18). Er is sprake van twee nieuwe touwen (15:13), twee koperen ketenen (16:21) en twee vossen met de staarten aan elkaar gebonden (15:4). Simsons beide ogen worden uitgestoken (16:21) en er is ook twee keer sprake van een Nazireee rschap, want Simsons haar groeide weer aan nadat Delilah het had afgeknipt en hij ontving een tweede keer kracht. En dan zijn er nog wat voorbeelden, die minder voor de hand liggen, zoals het kaakbeen waarmee Simson duizend man versloeg. Een kaak bestaat immers ook uit twee delen: een onder- en bovenkaak. Enz. enz. Eerste en tweede komst Eerder liet ik al zien dat Simson een uitbeelding is van Jezus van Nazareth in Zijn eerste komst. Alle dubbelen en tweevouden zijn verwijzingen naar dat er meer moet zijn. Er zou nog een tweede (komst) moeten komen. Of anders gezegd: Zijn komst zou worden onderbroken. Tussen de twee helften bevindt zich iets. Bij de leeuw is dit honing. Bij de ezelskaak stroomt er water uit. Beiden zijn uitbeeldingen van het levende woord van God en verwijzend naar de opgewekte Christus. Dat vinden we dus ook verborgen in deze geschiedenissen, maar Simson is vooral een type van de Heer in Zijn eerste komst, waarin Hij een begin maakte met de verlossing van Israe l (13:5) 21
Page 20
Manoach had God gevraagd om bevestiging en om de boodschapper nogmaals te sturen. Dat gebeurt. De engel verschijnt weer aan de vrouw van Manoach en zij haalt hem erbij. In de volgende verzen vinden we het gesprek tussen Manoach en de engel. Ook hierbij is de overeenkomst met de aankondiging van de geboorte van Jezus opmerkelijk. Ook die engel verscheen aan de vrouw en aan de man: Maria en Jozef. Richteren 13 15 En Manoach zei tot de boodschapper van JAHWEH: Alstublieft, laat ons u hier houden, dan bereiden wij voor uw aangezicht een geitenbokje. 16 En de boodschapper van JAHWEH zei tot Manoach: Indien jij mij ophoudt, ik zal niet eten van jouw brood, maar indien jij het bereidt, offer het als brandoffer aan JAHWEH. Want Manoach wist niet dat hij een boodschapper van JAHWEH was. 17 En Manoach zei tot de boodschapper van JAHWEH: Wat is uw naam? Wanneer uw woorden uitkomen, dan verheerlijken wij u. 18 En de boodschapper van JAHWEH zei tot hem: Waarom vraag jij naar mijn naam? Die is wonderbaar. 19 En Manoach nam een geitenbokje en het spijsoffer, en hij offerde het op de rots aan JAHWEH. En er gebeurde iets wonderbaarlijks. En Manoach 22 en zijn vrouw zien toe. 20 En het gebeurt bij het opgaan van de vlam vanaf het altaar naar de hemelen, dat de boodschapper van JAHWEH opgaat in de vlam van het altaar. En Manoach en zijn vrouw zien toe, en zij vallen op hun gezichten op de aarde. Gods naam Manoach vraagt naar de naam van de boodschapper, maar hij geeft zijn naam niet. Of toch wel? Zijn antwoord is namelijk: die is wonderbaar. Het doet denken aan de geschiedenis van Jakob, die ook vroeg naar de naam van de man waarmee hij worstelde. Ook die man blijkt een vertegenwoordiger van God te zijn en geeft zijn naam niet. En ook Mozes vroeg ooit naar Gods naam en God antwoordde, die is: Ik ben die Ik ben (Ex.3:14), maar ook dat klinkt nogal cryptisch. God is niet in e e n naam te duiden. Als we Hem benoemen, zijn we altijd onvolledig. Wonderbaar Het woord dat in Rich.13:18 vertaald is met wonderbaar, wordt door de profeet Jesaja gebruikt in de bekende profetie over het geboren kind en de gegeven Zoon, de Messias: Jesaja 9 6 Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder. En men zal Zijn naam noemen: Wonderbaar, raadgevende God, Machtige, Vader van de toekomst, Overste van de vrede. Opmerkelijk is dat in een ander gedeelte van Jesaja, in 29:14, dat handelt over het ongeloof van Israe l, dit woord wonderbaar ook gebruikt wordt en maar liefst drie keer. Ook het ongeloof van Israe l en het verwerpen van de door God verzonden Verlosser, is 23
Page 22
een thema dat we nog diverse keren in de geschiedenis van Simson geï llustreerd zullen vinden. Het offer Bij de wonderlijke gebeurtenis die volgt, wordt dit woord nog een keer gebruikt (:19). De boodschapper geeft aan van Manoachs brood niet te eten en het geitenbokje dat Manoach wil bereiden, zou hij offeren. Het geitenbokje wordt bereid (>geslacht) en geofferd op de rots, ook al een uitbeelding van Christus (1 Kor.10:4). Deze geschiedenis illustreert de dood en opstanding van Christus, het ware Offer. Alles in deze geschiedenis spreekt van Hem, die komen zou. Op een wonderbaarlijke manier identificeert God zich met dit offer. De boodschapper van JAHWEH stijgt op in de vlam van het offer naar de hemel. Een schitterende illustratie van de opstanding van Christus en Zijn hemelvaart. 24 Manoach had een wijze vrouw, blijkt uit het navolgende. Zelf kende hij de Schriften weliswaar en concludeert dat zij zullen sterven, omdat zij God hebben gezien (Ex.33:20), vertegenwoordigd in een boodschapper. Maar zijn vrouw wijst hem erop dat dit onlogisch zou zijn. God had hun offers aanvaard en hen de belofte van een zoon gegeven. Waarom zou Hij hen dan doden? Richteren 13 21 En de boodschapper van JAHWEH verscheen niet opnieuw aan Manoach en aan zijn vrouw. Toen wist Manoach dat hij een boodschapper van JAHWEH was. 22 En Manoach zei tot zijn vrouw: Wij zullen sterven, ja sterven, want wij hebben God gezien. 23 En zijn vrouw zei tot hem: Stel dat JAHWEH ons had willen doden, dan zou Hij uit onze hand toch geen brandoffer aannemen en een spijsoffer en dan laat Hij ons al deze dingen niet zien en liet Hij ons, als de tijd daar is, al deze dingen niet horen? 24 En de vrouw baarde een zoon en zij noemden zijn naam Simson. En de knaap werd groot en JAHWEH zegende hem. 25
Page 24
De zon De naam Simson vertaalt men over het algemeen met van de zon of: zon-achtig. Dan is het afgeleid van het Hebreeuwse shemesh, dat zon betekent. Het spreekt van Jezus Christus, die kwam als het licht van de wereld (Joh.1:9; 8:12; 9:5). De naam Anderen zeggen dat de naam Simson is afgeleid van shem, dat naam betekent. Dat bepaalt ons bij ha shem, de Naam. Zoals het Joodse volk ook nu nog spreekt van ha shem, als men het heeft over JAHWEH, de naam van God. Simson zou dan zoiets betekenen als de verdeelde naam of een deel van de naam. Dat past ook perfect in het plaatje dat Simson een uitbeelding is van Jezus van Nazareth, die een begin zou maken met de verlossing van Israe l. Het is een deel van het verhaal en ook Simsons naam verwijst er dan naar dat er meer is, zoals de komst van de Heer ook verdeeld is in twee helften. Israe l wacht nog op haar definitieve verlossing! 26 Na een uitgebreide beschrijving van de aankondiging van Simsons geboorte, wordt er geen verslag gegeven van zijn kindertijd, maar alleen vermeld dat hij groot werd. Direct wordt er overgesprongen naar het optreden van Simson als richter. Ook dat doet denken aan de bediening van Jezus. Van Hem weten we immers ook nauwelijks iets van Zijn kindertijd. Richteren 13 25 En de geest van JAHWEH begon hem onrustig te maken in Machane-Dan, tussen Zorah en tussen Esthaol. In geloof Veel commentaren leggen de nadruk op de in hun ogen zondige levenshouding van Simson. Maar in de Schrift vind je nergens een veroordeling van zijn gedrag of leefwijze. Van Simson lezen we wel dat vooral de dingen van het vlees hem bezig hielden. Hij is hierin een voorafschaduwing van Jezus van Nazareth, die kwam in gelijkenis van zondig vlees (Rom.8:3). Hij werd mens en was naar het vlees uit het zaad van David (Rom.1:3). En ook Simson was door God gezonden. Het was dan ook de geest van God die hem aandreef tot de dingen die Hij moest doen, lezen we hier. En Simson wist dit, want hij handelde in geloof en wordt daarom ook genoemd in het overzicht van “oudtestamentische geloofsgetuigen” in Hebr.11:32. 27
Page 26
Tussen Zorah en Esthaol Het hoofdstuk eindigt met een plaatsbeschrijving. Als deze ons al iets zegt en de kaarten die wij nu hebben kloppen, kunnen we aanwijzen op de kaart wa a r Simson door Gods geest gedreven werd. Maar wat zegt dit ons nu eigenlijk en waarom wordt dit zo vermeld? Simson wordt door Gods geest gedreven naar MachaneDan en dat bevindt zich tussen Zorah en Esthaol. Begin en einde Ook hier wordt door het noemen van twee plaatsnamen en e e n daartussen, verwezen naar twee helften in de komst van de Heer, of een eerste en tweede komst van Jezus Christus. Het is de plaats waar Simsons openbare optreden begint en hij geest ontvangt, een uitbeelding van leven. Maar het is ook de plek waar hij na zijn dood wordt begraven (16:31). Ook dit is weer een bevestiging van waar Simson een uitbeelding van is: Jezus van Nazareth, vanaf Zijn geboorte tot Zijn dood. 28 We komen nu in het tweede hoofdstuk van de geschiedenissen van Simson en hier begint zijn optreden. Dit vangt aan met te vertellen dat Simson een vrouw ziet onder de Filistijnen. Voor wie de profetie kent, is dit een bekend beeld: de Man (>God) die komt tot een vrouw (>Israe l). In de geschiedenis van Simson vinden we dan ook maar liefst drie keer dat er sprake is van een vrouw. Richteren 14 1 En Simson daalde af in de richting van Timnah en hij zag een vrouw in Timnah van de dochters van de Filistijnen. Lotsdeel Timnah betekent: toegewezen deel, lotsdeel. Simson daalde af naar Timnah en het zal ongetwijfeld lager hebben gelegen dan de plek waar Simson vandaan kwam. Dat hoogteverschil is niet zonder betekenis. Het afdalen van Simson naar Timnah is een uitbeelding van de Heer die kwam tot het Zijne (Joh.1:11), het volk Israe l. Hij heeft Zichzelf ontledigd, de gedaante van een slaaf aangenomen, is de mensen gelijk geworden en heeft Zichzelf vernederd (Fil.2:7-8). Hij kwam tot Zijn lotsdeel: Israe l. 29
Page 28
Juda en Thamar In Genesis 38 vinden we de geschiedenis van Juda en Thamar. Thamar verkleedde zich als hoer en ging zitten aan de weg naar Timnah. Juda heeft gemeenschap met haar en later blijkt Thamar zwanger te zijn. Uiteindelijk bevalt ze van een tweeling: Peres en Zerah. Deze geschiedenis illustreert hoe door de val van het Joodse volk (Juda), doordat zij hoereren met andere goden, er een onderbreking komt in Gods handelen met Israe l. Peres betekent breuk en bij de geboorte van de tweeling, lijkt Zerah eerst te komen, maar wordt zijn komst onderbroken door Peres. De plaatsnaam Timnah wijst ons dus ook op deze onderbreking in Gods handelen met Zijn volk. Huwelijk Simson gaat tot een vrouw en het is de bedoeling dat er een huwelijk tot stand komt, maar het loopt uit op een debacle. Het huwelijk is in de Schrift een bekend beeld van het oude verbond. De man is een representatie van God (Jes.54:5) en de vrouw is een uitbeelding van Israe l (Jer.3:20). Het oude verbond is het huwelijksverbond tussen God en Zijn volk Israe l (Jer.31:32). En ook het nieuwe verbond wordt voorgesteld als een huwelijksverbond (Hos.2:6,15). Ontrouw Israe l wordt in de profetie voorgesteld als hoer (Hos.1:2) en ontrouwe vrouw (Ez.20:30). In de volgende hoofdstukken zullen we nog zien dat Simson een hoer bezoekt en natuurlijk ook nog de geschiedenis met Delilah, de vrouw die hem overleverde aan de Filistijnen. Het nieuwe verbond komt voor Israe l niet tot stand, het huwelijk wordt niet gesloten. God stuurde Zijn Zoon om hen die onder de wet waren te verlossen (Gal.4:4-5), maar de vrouw erkent de man niet als Man. Daar is Simson de uitbeelding van in deze geschiedenis. 30 Simson heeft zijn oog laten vallen op een Filistijnse vrouw en gaat naar zijn ouders om te zeggen dat hij haar tot zijn vrouw wil nemen. Blijkbaar was het de gewoonte in die tijd dat deze zaak werd geregeld tussen de ouders van beide partijen. Richteren 14 2 En hij ging op en hij vertelde aan zijn vader en aan zijn moeder, en hij zei: Ik zag op weg naar Timnah een vrouw, van de dochters van de Filistijnen, en nu, nemen jullie haar voor mij tot vrouw. 3 En zijn vader en zijn moeder zeiden tot hem: Is er niet onder de dochters van jouw broeders en in heel mijn volk een vrouw, dat jij een vrouw gaat nemen van de onbesneden Filistijnen? En Simson zei tot zijn vader: Neem haar voor mij, want zij is goed in mijn ogen. 4 En zijn vader en zijn moeder wisten niet dat het van JAHWEH was, dat Hij gelegenheid zocht tegen de Filistijnen; en in die tijd heersten de Filistijnen in Israe l. Goed in mijn ogen We weten dat de vrouwen waarop Simson zijn oog liet vallen, menselijkerwijs gesproken, niet de beste keuze waren, maar zijn verklaring is kort: “zij is goed (>lett: recht) in mijn ogen”. Ook van 31
Page 30
het volk dat God had uitgekozen en waarop Hij Zijn oog had laten vallen, weten we dat het ontrouw was en toch noemt Hij het volk Israe l Zijn oogappel (Deut.32:10; Zach.2:8). Onbesneden De onbesneden Filistijnen zijn dan ook de representatie van het Joodse volk. In Jeremia 6 wordt Israe l (>de dochter van Sion) voorgesteld als een bekoorlijke en wellustige vrouw (:2) en wordt van haar gezegd: Jeremia 6 10 …. zullen zij luisteren? Zie, onbesneden is hun oor en zij kunnen niet luisteren. Zie, het woord van JAHWEH is hen tot smaad, zij scheppen geen behagen in Hem. Het hart De besnijdenis aan het vlees is een uitbeelding van ‘de besnijdenis van het hart’, zoals ook Paulus dat naar voren brengt. De werkelijke besnijdenis is een geestelijke zaak, niet in vlees, maar in geest (Rom.2:28-29). Het ongelovige Israe l is onbesneden van hart (Lev.26:41; Jer.9:26), er ligt een bedekking op het hart, en toch heeft God juist dit volk uitverkoren. Ook Simsons keuze van het nemen van een vrouw uit ‘die onbesneden Filistijnen’ blijkt een zaak die door God beschikt is. Want Hij werkt in alles naar de raad van Zijn wil (Ef.1:11)! 32 Nadat Simson zijn oog heeft laten vallen op een Filijstijnse vrouw, neemt hij zijn ouders mee naar Timnah, blijkbaar om hen aan elkaar voor te stellen. Kennelijk neemt Simson een andere weg, of loopt voor zijn ouders uit, of achter hen, want wat er nu gebeurt, vindt plaats buiten het zicht van zijn vader en moeder. Richteren 14 5 En Simson daalde af, met zijn vader en zijn moeder, naar Timnah, en zij kwamen tot aan de wijngaarden in de buurt van Timnah, en zie, een jonge leeuw brulde hem tegemoet. 6 En de geest van JAHWEH was voorspoedig op hem, en hij verscheurt het zoals men het bokje verscheurt; en er was niets in zijn hand. En hij vertelde zijn vader en zijn moeder niet wat hij deed. Wijngaarden De geschiedenis met de leeuw vindt plaats bij de wijngaarden in de buurt van Timnah (>lotsdeel). Simson mocht als Nazireee r niet eten en drinken van (de vrucht van) de wijnstok (Num.6:14). Simson is een uitbeelding van Jezus van Nazareth in Zijn eerste komst in het vlees, en wijn en de vrucht van de wijnstok zijn een type van geest, van opstandingsleven. Maar hier bevindt Simson zich toch bij de wijngaarden. De belofte van nieuw leven is als het ware erg dichtbij. Ook Israe l wordt voorgesteld als een 33
Page 32
wijngaard (Jes.5:7) en de Here Jezus verkondigde aan Israe l dat het Koninkrijk van de hemelen nabij gekomen was (Matth.4:17). Ook later in de geschiedenis van Simson zullen de wijngaarden nog een rol spelen (15:5). De geest van JAHWEH Dat Simson de leeuw verscheurt is een zaak van JAHWEH. Het is Zijn geest die dit bestuurt en dus een geestelijke zaak. Vandaar dat deze geschiedenis ook een geestelijke (>diepere) betekenis heeft. We vinden maar liefst vier keer in de geschiedenis van Simson vermeld dat hij werd aangedreven door de geest van God (13:25; 14:6,19; 15:14). De leeuw Simson verscheurt een jonge leeuw. Letterlijk staat er zoiets als een beschutte of bedekte (Hebreeuws: kaphir) leeuw, vermoedelijk wijzend op de manen van de mannetjesleeuw. Manen zijn lange nekharen en dat doet ons denken aan het lange haar van Simson. Want de leeuw is, net als Simson ook een uitbeelding van de Messias en Zijn koningschap: de leeuw uit de stam van Juda (Gen.49:9; Opb.5:5). Als een bokje Simson verscheurt (of: kliefde) de leeuw, zoals men het bokje verscheurt, staat er. Het wordt beschreven alsof het verscheuren van een bokje gangbaar zou zijn. Maar dat is natuurlijk niet zo. Het gaat erom dat het verscheuren van de leeuw dezelfde betekenis heeft als het verscheuren van het bokje. Het verwijst naar de vele offers die we vinden in de Schrift, die allen een verwijzing zijn naar het offer van Christus. Merk ook op dat er staat het bokje, want het verwijst naar he t Offer. En ook offerdieren werden in stukken gedeeld (o.a. Ex.29:17). De Leeuw uit de stam van Juda is dezelfde als het geslachte Lam. 34 Openbaring 5 5 En e e n van de oudsten zegt tegen mij: Huil niet, zie: de leeuw uit de stam van Juda, de wortel van David, overwint, om de boekrol te openen, en om haar zeven zegels los te maken. 6 En ik zag: in het midden van de troon, en van de vier dieren, en in het midden van de oudsten, een Lammetje, staande als geslacht (…) Eigendomsakte In Openbaring 5 gaat het over de vraag wie het recht heeft de boekrol te openen. Deze boekrol is hier de eigendomsakte van het land (Israe l). Er is er slechts Ee n die daarvoor is bestemd en dat is de Messias. Ee n van de oudsten zegt dan ook dat Hij de leeuw is uit de stam van Juda, maar wanneer Hij wordt gezien, dan is Hij het geslachte Lam, dat staat: Hij stierf, maar stond op en leeft! Verborgen In de geschiedenis van Simson is de leeuw ook een uitbeelding van de Leeuw van Juda. Hij werd verscheurd en stierf, maar daarmee is het verhaal van de leeuw nog niet af, zullen we zien. De leeuw zou, hoewel gestorven, toch iets voortbrengen: honing. Raadsels zullen nog een rol spelen in de rest van het hoofdstuk en ook hier zien we al dat de geschiedenis van de leeuw voor de ouders van Simson verborgen bleef. Er zouden wonderlijke dingen gebeuren en Israe l zou er geen weet van hebben. 35
Page 34
Nadat Simson de leeuw heeft verscheurd en gedood, zegt hij dit niet tegen zijn ouders. Vervolgens gaat hij voor de tweede keer naar Timnah, dit keer om de vrouw tot zijn vrouw te nemen en ook deze keer vergezellen Simsons vader en moeder hem. Richteren 14 7 En hij daalde af en hij sprak tot de vrouw en zij was goed in de ogen van Simson. 8 En na enkele dagen keerde hij terug om haar te nemen; en hij trok zich terug om de gevallen leeuw te bezien, en zie, er was een zwerm bijen in het lichaam van de leeuw, en honing. 9 En hij nam die in zijn handen, en hij ging heen, gaande en etend. En hij ging naar zijn vader en naar zijn moeder, en hij gaf aan hen en zij aten. En hij vertelde hen niet dat hij de honing uit het lichaam van de leeuw had genomen. Twee helften Eerder wees ik al op de talloze tweevouden in de geschiedenis van Simson, die wijzen op de twee komsten of de verdeelde komst van Christus. Daartussen bevindt zich een onderbreking. Ook de leeuw spreekt hiervan. De leeuw is uiteengescheurd (>gekliefd) en van de verscheurde leeuw zagen we al dat hij een type is van de Messias, de leeuw van Juda. De Heer kwam naar deze aarde 36 als de door God in de Schriften aangekondigde Koning, maar Hij werd ‘verscheurd’ en gedood. In de leeuw bevinden zich nu bijen en honing. Natuurlijk sprekend van leven dat voortkomt uit de dood. Maar ook als uitbeelding van de verborgenheden van het woord van God, die we vinden tussen de eerste en tweede komst van Christus. Deborah en dabar Hoewel de leeuw dood is, brengt hij leven voort. Er was een zwerm bijen in de leeuw. Het woord voor bij is deborah (>net als de richteres), dat direct verwant is aan het woord dabar, dat woord betekent. De bij heeft dan ook alles met het woord te maken. Het woord bepaalt ons altijd bij Christus, Hij is het woord dat vlees werd (Joh.1:14) en in Openbaring wordt Hij genoemd: het Woord van God (Opb.19:13). Er zijn dan ook vele bijzondere kenmerken van bijen en hun gedrag dat ons wijst op de Heer Jezus Christus. Zoek maar eens op internet, of richt u eens tot iemand die zich met bijen bezighoudt, zoals een imker. Ik wil een paar voorbeelden geven, zonder te pretenderen dat ik er veel vanaf weet. De bij spreekt van Christus De dar (>mannetjesbij) wordt geboren uit een onbevrucht eitje. In de biologie wordt deze maagdelijke voortplanting parthogenese2 genoemd. Natuurlijk verwijzend naar de maagdelijke geboorte van de Here Jezus uit Maria (Jes.7:14; Matth.1:31). In het najaar vindt er in een bijenvolk de darrenslacht3 plaats. Daarbij worden de darren verstoten en uitgeworpen door hun eigen volk en gedood. Herkennen we hierin niet de Heer die door Zijn eigen volk werd verworpen en stierf buiten de legerplaats (Hebr.13:12-13)? En tenslotte: uit de eitjes die de bijen leggen, komt na drie dagen4 een larf. Nieuw leven op de derde dag! Dat verwijst natuurlijk naar de opstanding van Christus. 37
Page 36
Honing Het woord voor honing is dabash. Net als de bij spreekt honing van het woord van God. Later, met het raadsel van Simson, zullen we hier nog op terugkomen. Honing wordt in verband gebracht met het gehemelte (Ps.119:103; Spr.24:13) en spreekt van de hemelse aspecten van het woord van God. Het geeft verlichte ogen (1 Sam.14:27) en dat heb je ook nodig om de hemelse positie van Christus en Zijn lichaam te verstaan (Ef.1:18)! 38 Simson gaat op weg naar Timnah, met de bedoeling een huwelijk te sluiten met de vrouw. Eerder zagen we al dat bij de Hebreeuwse profeten het huwelijksverbond een bekend beeld is van het nieuwe verbond dat God zal sluiten met Zijn volk (Hos.2:15). Richteren 14 10 En zijn vader daalde af naar de vrouw en Simson maakte daar een feestmaal, want zo doen de uitgekozen jonge mannen. 11 En het gebeurde wanneer zij hem zagen, dat zij dertig metgezellen namen en zij met hem waren. Huwelijk of feestmaal? Het woord dat hier vertaald wordt met feestmaal, wordt in de Statenvertaling weergegeven met bruiloft. Uit het vervolg blijkt wel dat het gaat om een feest(maal) dat vooraf gaat aan de daadwerkelijke huwelijkssluiting, want het huwelijk tussen Simson en de vrouw komt uiteindelijk niet tot stand. Het woord heeft ook met (wijn) drinken te maken (Ezra 3:7; Dan.1:5,8,10,16) en dat is wat men op een feest meestal ook doet. Het huwelijk van Simson en de vrouw beeldt de komst van het nieuwe verbond uit. Nieuw leven (>wijn) ligt voor het grijpen, maar het eindigt in een fiasco, zoals we nog zullen zien. 39
Page 38
Dertig metgezellen De dertig metgezellen van Simson spelen een belangrijke rol in deze geschiedenis. Merk op dat het hier gaat om metgezellen (>naasten) van Simson en niet van de vrouw. Het zijn de metgezellen aan wie Simson een raadsel geeft. In de taal van Paulus: hij spreekt met hen in geheimen of verborgenheden. Deze metgezellen zijn een uitbeelding van het gezelschap dat Christus rond Zich verzamelt. Het getal dertig Het zou een hele studie door de Schrift kunnen zijn om te bezien waar er nog meer sprake is van een gezelschap van dertig, of waar het getal dertig zoal nog meer voorkomt. Voor hier wil ik het houden bij een aantal voorbeelden. Eerst een tweetal andere voorbeelden van een gezelschap van dertig. Saul en David Voordat Saul daadwerkelijk koning wordt, heeft hij een maaltijd met dertig genodigden (>geroepenen) en die maaltijd wordt gehouden op een hoge plaats (1 Sam.9:13,22,25). Herkennen we daarin niet Christus en de ecclesia, die met Hem gezet is in de hemel (Ef.2:6) en deelt in Zijn positie, voordat Hij Koning is over Israe l? David, was voordat hij koning werd, hoofd over een gezelschap van vierhonderd mannen (1 Sam.22:1-2). Maar binnen dat gezelschap bevonden zich dertig mannen, waarvan gezegd wordt dat zij hem bijstonden bij de verwerving van zijn koninkrijk. Zij kregen dan ook hoge posities in het koninkrijk van David (2 Sam.23:8 vv). Een uitbeelding van Christus en Zijn ecclesia, die met Hem zal worden geopenbaard in heerlijkheid (Kol.3:3) en zal heersen over de hele schepping (Rom.8:17; Ef.1:10) 40 Dertig in Richteren Ook in het boek Richteren komen we de dertig nogal eens tegen. Bijvoorbeeld bij Jaï r, wiens naam betekent Hij zal verlichten, met afgeleide betekenissen (Rich.10:3-4) als: Hij zal tonen/illustreren. Hij had dertig zonen, die reden op dertig ezels en dertig steden hadden. Natuurlijk toont/illustreert ook deze Jaï r ons Christus en zij die delen in Zijn positie. En Ezban, een man uit Bethlehem(!), die dertig zonen en dertig dochters had (Rich.12:8-9). De dertig spreekt ook van verborgenheid. Zowel Jozef als David waren dertig jaar oud, toen zij koning werden. Toen werd openbaar wie zij daadwerkelijk waren. Allemaal schitterende plaatjes van de komende Koning: Christus Jezus! 41
Page 40
Simson heeft een vrouw gezien die hem bevalt en organiseert een feestmaal dat moet leiden tot de bruiloft. Het is een uitbeelding van de Heer Jezus Christus, die als de Bruidegom (Matth.9:15; 25:1,5,6,10) kwam tot Zijn volk. Maar… het huwelijk zou niet plaatsvinden. Richteren 14 12 En Simson zei tot hen: alsjeblieft, ik leg aan jullie een raadsel voor. Indien jullie het mij vertellen, ja vertellen in de zeven dagen van het feestmaal en jullie vinden het, dan geef ik aan jullie dertig hemden en dertig wisselklederen. 13 En indien jullie het mij niet kunnen vertellen, dan geven jullie aan mij dertig hemden en dertig wisselklederen. En zij zeiden tot hem: Leg jouw raadsel voor en wij zullen het aanhoren. 30 metgezellen Voordat het huwelijk plaatsvindt, is er een bijzonder gezelschap dat zich ophoudt in de nabijheid van Simson: zijn dertig metgezellen. Zij zijn een uitbeelding van de kring die Christus rond Zich verzamelt, voordat het huwelijksverbond met Israe l gesloten wordt. Zij delen in het raadsel (>geheim, verborgenheid). 42 De zevende dag Het huwelijk zou plaatsvinden na zeven dagen. De zevende dag is de sabbat en de dagen van de week corresponderen met de dagen van duizend jaar (2 Petr.3:8) waarin God Zijn heilsplan uitwerkt. Israe l zal na zes dagen, op de zevende dag, haar sabbatsrust ingaan (Hebr.4:9). Dan zal de Messias komen op de wolken van de hemel met grote kracht en heerlijkheid (Matth.24:30) en zal het nieuwe verbond, een huwelijksverbond, gesloten worden tussen Hem en Zijn volk (Jes.62:4-5). Komst in vernedering Maar Simson is een uitbeelding van de eerste komst van de Heer in vernedering. Het nieuwe verbond zou voorlopig niet gesloten worden, het huwelijk gaat niet door. En dat heeft alles te maken met het raadsel van de verscheurde leeuw, dat hij zou delen met zijn gezelschap. 43
Page 42
Nu komt het moment dat Simson zijn raadsel gaat voorleggen. Een ieder die bekend is met de verhalen uit de bijbel kent het raadsel zoals de Statenvertaling en de NBG-vertaling dit weergeven: spijze ging uit van de eter en zoetigheid ging uit van de sterke. Zo ken ik het zelf ook en dat is dan ook de reden dat ik het hier zo vermeld. Er is ook niets mis met die weergave, maar het is natuurlijk wat Oudnederlands en het is goed om iets dat zo vast in onze gedachten zit, eens anders weer te geven. Richteren 14 14 En hij zei tot hen: Uit de eter gaat voedsel uit en uit de sterke gaat zoet uit. En zij konden het raadsel in drie dagen niet vertellen. Twee helften Hier vinden we dan de zoveelste tweevoud: het raadsel bestaat uit twee delen. Het is een parallellisme, twee zinsdelen die min of meer hetzelfde zeggen. Het zou ook in e e n zin kunnen worden gezegd: uit de sterke eter gaat zoet voedsel uit. Later zullen we het nog over het antwoord op het raadsel hebben, dat ook uit twee delen bestaat. En we zullen zien dat het ‘antwoord’ gegeven wordt in de vragende vorm en dus ook een raadsel is, waardoor er sprake is van twee raadsels. Simson is een type van de Heer in Zijn eerste komst, maar door te spreken over een eerste, volgt er logischerwijze nog een tweede. 44 Of anders gezegd: Zijn komst zou onderbroken worden en worden verdeeld in twee helften. De derde dag Het feit dat zij het raadsel niet konden verklaren in drie dagen lijkt een nogal vreemde opmerking en de commentaren weten daar meestal niet zo goed raad mee. De metgezellen hadden immers zeven dagen de tijd om het raadsel op te lossen (14:12,17). De verklaring ligt in de symboliek. Het raadsel houdt verband met de derde dag! Simson is hier de uitbeelding van de Heer, die kwam tot Zijn volk om met hen in een huwelijksverbond te treden. Maar de bruiloft ging niet door. Deze bruiloft, die een uitbeelding is van het nieuwe verbond, zou plaatsvinden op de derde dag (vergelijk Joh.2:1). Het herstel van Israe l zou zijn na twee dagen, op de derde dag: Hosea 6 2 Hij zal ons levend maken na twee dagen, in de derde dag zal Hij ons oprichten en wij zullen leven voor Zijn aangezicht. Na tweeduizend jaar Het is Petrus die, inmiddels bijgepraat door Paulus (2 Petr.3:1516), de oplossing van dit raadsel geeft. Wanneer zou Israe l herstellen, wanneer zou het nieuwe verbond aanbreken, de bruiloft van het Lam? Na twee dagen, op de derde dag, maar dan gerekend in dagen van duizend jaren (2 Petr.3:8). En wij staan nu aan de vooravond van dat deze dingen z’n beslag krijgen! 45
Page 44
Als we de geschiedenis van Simson bestuderen, zien we dat bepaalde dingen zich herhalen. Zo zijn er meerdere vrouwen die in het leven van Simson een rol spelen. Hier in Richteren 14 vinden we dat de vrouw Simson onder valse voorwendselen zijn raadsel afneemt en hem verraadt. In Richteren 16 is het Delilah, die Simson het geheim van zijn grote kracht ontfutselt en hem overlevert aan de Filistijnen. Telkens krijgen we door een ander venster een plaatje te zien van God, die Zijn Verlosser zond, maar de vrouw (>Israe l) leverde Hem over en beroofde Hem van Zijn kracht (>doodde Hem). Het nieuwe verbond (>de bruiloft) ging niet door. Richteren 14 15 En het was op de zevende dag dat zij tot de vrouw van Simson zeiden: Haal jouw man over, zodat hij ons het raadsel vertelt, opdat wij niet jou en het huis van jouw vader met vuur verbranden. Jullie hebben toch niet tot ons geroepen om ons berooid te doen worden? 16 En de vrouw van Simson huilde bij hem en zij zei: Jij haat mij zeker en jij hebt mij niet lief. Het raadsel heb jij voorgelegd aan de zonen van mijn volk en je hebt het niet aan mij verteld. En hij zei tot haar: Zie, aan mijn vader en aan mijn moeder vertelde ik het niet, zal ik het aan jou vertellen? 17 En zij huilde bij hem op de zevende van de dagen 46 waarin zij hun feestmaal hadden. En het gebeurde in de zevende dag dat hij het haar vertelde, omdat zij hem beklemde. En zij vertelde het raadsel aan de zonen van haar volk. Stad en tempel verbrand Hier wordt de vrouw nog bedreigd dat zij en het huis van haar vader met vuur verbrand zullen worden. In 15:7 zien we dat dit ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Israe l leverde haar Messias over en doodde Hem, maar pas decennia later in het jaar 70 na Chr. werden de stad Jeruzalem en de tempel verwoest en volledig in de as gelegd. Dat is hier in de geschiedenis bij Simson nog niet het geval. Eerst volgt nog de geschiedenis van Simson met de 300 vossen. Een slechte relatie Vanaf de aanvang zat de relatie niet goed tussen Simson en deze vrouw. Simson zegt dat hij het raadsel ook niet aan zijn vader en moeder heeft verteld, dus waarom zou hij het haar vertellen? Terwijl een huwelijk nu juist inhoudt dat een man zijn vader en moeder zou verlaten en zijn vrouw zou aanhangen (Gen.2:24). En de vrouw is bereid verraad te plegen onder de druk van haar volksgenoten. Ze had ook tegen Simson kunnen zeggen wat er speelde en erop kunnen vertrouwen dat hij het zou oplossen. Later versloeg Simson in zijn eentje heel wat meer Filistijnen dan waartegen hij het hier zou moeten opnemen. Of kende de vrouw van Simson zijn kracht niet? Was zij net als Israe l later met betrekking tot Jezus niet op de hoogte met wie zij werkelijk te maken had? Simsons liefde Hoe het ook zij, Simson die we kennen van zijn enorme kracht, was blijkbaar in een andere zin zwak, want hij deelt zijn raadsel met de vrouw. Zij bleef aandringen, letterlijk: beklemde (>of: benauwde) hem. Exact dezelfde woorden vinden we later ook in 47
Page 46
de geschiedenis met Delilah (16:16). Vanwege de grote liefde die Simson had voor deze vrouw maakte hij zijn raadsel bekend, zoals hij later bij Delilah zijn hart uitstortte en het geheim van zijn kracht bekend maakte. Het kost hem hier zijn huwelijk, bij Delilah uiteindelijk zijn leven. Zoals het ook bij de Heer Zijn leven zou kosten dat Hij uiteindelijk bekendmaakte wat Hij tot dan toe verborgen had gehouden (Matth.26:63-64). 48 Uiteindelijk vertelt Simson het raadsel aan zijn vrouw en zij vertelt het door aan haar volksgenoten die nu bij Simson komen om hem, op de laatste dag, voordat de zon ondergaat, de oplossing mee te delen. Het feest eindigt in een anticlimax. Vanwege de ontrouw van de vrouw verdwijnt Simson en is er geen huwelijksgemeenschap. Richteren 14 18 En de mannen van de stad zeiden hem in de zevende dag, voordat de zon onder gaat: Wat is zoeter dan honing en wat is sterker dan een leeuw? Twee raadsels Bijzonder is natuurlijk dat het antwoord op het raadsel gesteld wordt in de vragende vorm. En zo krijgen we een tweede raadsel voorgeschoteld. En ook weer een raadsel met een dubbele vraag. De dertig metgezellen spreken net als Simson in verborgenheden (>raadselen). Zoals we al zagen zijn zij een uitbeelding van de ecclesia. Op het raadsel van Simson wisten wij als lezers het antwoord al. We hadden gelezen van de verscheurde leeuw, die honing had voortgebracht. Op het raadsel dat we hier krijgen, geeft de Schrift ook antwoord. Weliswaar niet in deze geschiedenis, maar wel op andere plaatsen. 49
Page 48
Zoet is het tegenovergestelde van bitter (Jak.3:110). In de Schrift wordt bitter onder andere in verband gebracht met kwaad (Jer.2:19), met rouw (Jer.31:15) en dood (Opb.8:11). Honing wordt voortgebracht door de bij (>dabar) en we zagen al dat dit spreekt van Christus en van Zijn woord. Zoals ook de verscheurde leeuw spreekt van de Leeuw van Juda, die stierf en leven voortbracht. Psalm 19 In Psalm 19 wordt het antwoord gegeven op de vraag: wat is zoeter dan honing? Deze Psalm kan worden onderverdeeld in twee delen. Het eerste deel spreekt over het getuigenis van de schepping. Over hoe de hemelen, door de hemellichamen en de sterren(beelden), spreken van Gods machtige daden. In deze beschrijvingen van het uitspansel worden termen gebruikt die je zou verwachten bij het spreken van woord. Er worden uitdrukkingen gebruikt als: verhalen, vertellen, sprake, woorden, stem, enz. Het tweede deel van de Psalm gaat over het getuigenis van de Torah (de Schriften). En daar vinden we juist allerlei formuleringen die verwijzen naar de schepping. Het verlicht, verkwikt, is begeerlijker dan goud, ja, als schitterend goud. Kortom: de schepping spreekt van Gods heerlijkheid, en de Schrift verlicht degene tot wie het komt. En dan wordt er gezegd: Psalm 19 9 (…) De verordeningen van JAHWEH zijn waarheid, ze zijn geheel en al rechtvaardig, 10 meer begeerd wordend dan goud, ja, dan schitterend goud, en zoeter dan honing en honingzeem uit de raat. 50 Wat is zoeter dan honing? Het woord van God! Het verkwikt, geeft wijsheid, is betrouwbaar (:7), het verheugt, verlicht de ogen (:8) en is de waarheid (:9). Gods woord wijst ons telkens weer op Hem, die bij machte is meer dan overvloedig te doen boven alles wat wij verzoeken of denken (Ef.3:20)! 51
Page 50
Nadat we het eerste deel van het antwoord op het raadsel hebben bekeken, kijken we naar de tweede vraag: wat is sterker dan een leeuw? Daar zijn meerdere antwoorden op te vinden in de Schrift, maar uiteindelijk wijzen al die antwoorden toch weer op de Ene. Ik heb vier bijbelse figuren kunnen vinden die op een of andere manier een leeuw versloegen. Ze wijzen alle vier op de vijfde: Jezus Christus! Simson Eerst het meest voor de hand liggende antwoord in de context van deze geschiedenis: Simson is sterker dan een leeuw. Hij versloeg immers de leeuw en doodde hem (Rich.14:6). David Een andere bekende bijbelse figuur waarvan we weten dat hij de leeuw heeft verslagen, is David. Als David voorstelt om Goliath tegemoet te treden, geeft Saul aan dat David geen partij is voor Goliath. Hij is te jong en de reus is te groot en te ervaren. David geeft als antwoord dat hij als herder te maken heeft gehad met de leeuw en de beer, die schapen wegroofden en dat hij ze dan achterna ging en het schaap redde uit de muil van de leeuw en de leeuw daarbij doodde. Zowel leeuw als beer had David verslagen (1 Sam.17:32-36). David is een type van de Zoon van David, de Goede Herder. Overigens spreekt het verslaan van de leeuw en beer profetisch ook van de toekomst waarin een laatste wereldrijk van Babel met kenmerken uit eerdere wereldrijken 52 door de Zoon van David zal worden verslagen (Dan.7:4-5; Opb.13:2). Benaja Iemand die veel minder bekend is, maar waarvan ook wordt gezegd dat hij een leeuw heeft verslagen is Benaja. Hij wordt genoemd in de rij van Davids helden vanaf 2 Sam.23:8. Van hem wordt gezegd: 2 Samuël 23 20 (…) En hij daalde af en hij sloeg de leeuw, in de kuil, in de dag van de sneeuw. Benaja betekent zoon van JAHWEH. Herkent u hierin ook de Heer Jezus Christus, de Zoon van God, die neerdaalde in de kuil (>graf) en de leeuw versloeg? De leeuw, die hier een beeld is van Satan, de brullende leeuw (Ps.22:14,22; 1 Petr.5:8). Schitterend is dan ook wat er verder nog gezegd wordt over deze Benaja. 21 En hij sloeg een Egyptische man neer, die een man van aanzien was. En in de hand van de Egyptenaar was een speer. En hij daalde naar hem af met een knuppel en hij griste de speer uit de hand van de Egyptenaar en hij doodde hem met zijn eigen speer. Doet ons dat niet denken aan David en Goliath? Hier betreft het weliswaar geen Filistijnse reus, maar een Egyptenaar, een man van aanzien. Het woord voor knuppel is elders de koningsscepter van de Messias (Ps.2:9; Gen.49:10). Net als Goliath door David werd gedood met zijn eigen zwaard, wordt deze Egyptenaar, gedood met zijn eigen wapen. Satan heeft de macht van de dood en door te sterven, overwon de Zoon van JAHWEH de dood, want 53
Page 52
God wekte Hem op. Dit is de garantie dat de dood volledig zal worden teniet gedaan (1 Kor.15:26; 2 Tim.1:10)! Daniël Ook van Danie l weten we dat hij in zekere zin de leeuw versloeg. In Danie l 6 lezen we de bekende geschiedenis van Danie l in de leeuwenkuil. Danie l wordt in de leeuwenkuil geworpen en op de kuil wordt een steen gelegd (6:18). Normaal gesproken zou dit een zekere dood inhouden, want geen mens verliet levend deze kuil. Maar de volgende dag, vroeg in de morgen (6:20) wordt de steen weggewenteld en wordt een levende Danie l opgetrokken uit de kuil (6:23). Een schitterende illustratie van de dood en opstanding van Christus. Het moge duidelijk zijn, of het nu gaat om Simson, David, Benaja of Danie l, allen wijzen zij naar Hem waar heel de Schrift van spreekt. De grote Overwinnaar, Christus Jezus! 54 In het slot van deze episode van het mislukte huwelijk van Simson vinden we voor de derde keer dat de geest van JAHWEH voorspoedig werd over Simson (13:25; 14:6). Wat hij hier doet, is geleid door God. Simson werd geïnspireerd. Richteren 14 19 En de geest van JAHWEH was voorspoedig over hem en hij daalde af naar Askelon en hij sloeg van hen dertig mannen neer. En hij nam hun bovenkleding en hij geeft de wisselklederen aan hen die het raadsel vertelden. En zijn boosheid was ontbrand. En hij ging op naar het huis van zijn vader. 20 En Simsons vrouw werd van zijn naaste, die zijn partner was. Verplaatsing van heerlijkheid Simson had zich een vrouw uitgezocht, maar deze vrouw was ontrouw aan hem. Het huwelijk gaat niet door en Simson lost zijn schuld in door de dertig wisselklederen van dertig inwoners van Askelon te nemen en ze aan de dertig metgezellen te geven. Kleding spreekt van heerlijkheid en positie. Zoals Jozef nieuwe kleding kreeg toen hij verhoogd werd aan het hof van Farao 55
Page 54
(Gen.41:42). Of Elia die aan zijn opvolger Elisa zijn mantel gaf (1 Kon.19:19). Verwisseling Simson gaat naar de onbesneden Filistijnen (1 Sam.17:26), die een uitbeelding zijn van het volk Israël dat onbesneden was van hart (Deut.10:16). Hij neemt hun wisselklederen en geeft die aan de dertig metgezellen. Het is een uitbeelding van hoe de positie en heerlijkheid van Israe l werden afgenomen en aan een ander volk werden gegeven (Matth.21:43). Het kwam terecht bij de gelovigen onder de natie n, de ecclesia. De betekenis van de plaatsnaam Askelon onderschrijft dit, want dat betekent: verhuizing, migratie. Opgaan Na het mislukte huwelijk ging Simson op naar het huis van zijn vader. Eerder daalde hij af (14:1) naar Timnah. De Heer daalde af tot Zijn volk, maar toen zij ontrouw bleken te zijn, ging Hij op naar het huis van Zijn Vader (Joh.14:2). Dit woord opgaan wordt elders ook vertaald met offeren (Gen.22:13; Ex.40:29). Zoals een offerdier na de slachting werd verhoogd op het altaar en opsteeg tot een liefelijke reuk voor JAHWEH, zo ging Simson op naar het huis van zijn vader. En nadat Israe l de Heer had overgeleverd en gedood, stond Hij op en ging Hij op naar de hemel. 56 We komen nu in het volgende hoofdstuk en er wordt een kleine sprong in de tijd gemaakt. Het huwelijk was niet tot stand gekomen en Simson had zich teruggetrokken in het huis van zijn vader. Na (enige) dagen besluit hij echter om terug te keren tot de vrouw. Richteren 15 1 En het gebeurde na enige dagen, in de dagen van de tarweoogst, dat Simson zijn vrouw bezocht, (…) en hij zei: Ik zal tot mijn vrouw komen, in de kamer… Wel of geen huwelijk Hoewel de vrouw aan een ander wordt gegeven (14:20), noemt Simson haar nog steeds mijn vrouw. Zoals de Filistijnen later in het hoofdstuk Simson ook de schoonzoon van de Timniet noemen (15:6). Het blijft wat onduidelijk of Simson en de vrouw nu wel of niet verbonden zijn door het huwelijk. Zoals we dat ook zien in de Handelingen periode. Het volk Israe l had haar Messias verworpen en gedood en de Heer ging op naar het huis van Zijn Vader (Hand.1:9). Maar daarna wordt aan Israe l gepredikt, dat als zij zich als volk zouden bezinnen en bekeren, de Messias zou terugkomen en het nieuwe verbond zou worden gesloten (3:1921). 57
Page 56
In de dagen van de tarweoogst Simson keert enige dagen later terug om zijn vrouw te bezoeken. Dat is in de dagen van de tarweoogst, staat erbij. De tarweoogst bepaalt ons bij Pinksteren. Vanaf de dag van de eerstelingschoof (van de gersteoogst) zou men zeven sabbatten tellen (Lev.23:1516) en na 7 x 7, op de vijftigste, zou voor Israe l het begin aanvangen van de tarweoogst. Pinksteren betekent vijftigste. Pinkstervuur Wat we in de navolgende geschiedenis beschreven vinden, is Simson die door middel van 300 vossen de oogst van de Filistijnen platbrandt. Het is een illustratie van Pinksteren, een plaatje van wat beschreven wordt in het boek Handelingen. De geschiedenis van Handelingen speelt zich af tussen twee Pinksterfeesten. Het bekende Pinksteren in Hand. 2 met het uitstorten van de geest, de toespraak van Petrus, het spreken in talen en de tongen van vuur. Daar is het Koninkrijk aanstaande en de situatie voor Israe l veelbelovend. In vlammen op Later, in Hand. 20:16 is Paulus op weg om met Pinksteren in Jeruzalem te zijn. Daar zal hij worden gevangengenomen en het boek Handelingen eindigt met dat er vanwege het ongeloof van het Joodse volk een einde is gekomen aan de voorkeurspositie van Israe l (Hand.28:23-29). Het land leek klaar voor de oogst (Joh.4:35). De Sterke Held, die de dood had overwonnen, werd aan Israe l gepredikt door de apostelen (Hand.2:36; 3:19-21), maar de bruid was niet beschikbaar en de oogst ging in vlammen op. Uiteindelijk zijn dan ook in het jaar 70 na Chr. de stad Jeruzalem en de tempel door de Romeinen verwoest en verbrand. 58 Als Simson na het debacle van het mislukte huwelijk enige dagen later de vrouw bezoekt, neemt hij een geitenbokje mee. Ongetwijfeld zal dit door Simson bedoeld zijn als een geschenk om verzoening tussen hem en de vrouw tot stand te brengen. Richteren 15 1 (…) dat Simson zijn vrouw bezocht, met een geitenbokje, en hij zei: Ik zal tot mijn vrouw komen, in de kamer. Maar haar vader stond hem niet toe binnen te komen. Drie keer Het is de derde keer in de geschiedenis van Simson dat er sprake is van een (geiten)bokje. De eerste keer was in Richteren 13:15 en 19, waar Manoach een geitenbokje wil slachten en bereiden voor de engel die de geboorte van Simson aankondigt. Het antwoord van de boodschapper is dat Manoach het zou bereiden (>slachten) e n offeren aan JAHWEH. Bij het offeren werd het geitenbokje gelegd (>verhoogd) op het altaar en steeg het op tot een liefelijke reuk voor JAHWEH (o.a. Ex.29:18). Het is een uitbeelding van de opstanding van Christus: God wekte Hem op uit de dood en verhoogde Hem aan Zijn rechterhand. 59
Page 58
Hét Offer De tweede keer in de geschiedenis van Simson dat er gesproken werd over een geitenbokje, was bij het verscheuren van de leeuw. Daar lazen we: … zodat hij die uiteenscheurde, zoals men een bokje uiteenscheurt (14:6). Het uiteenscheuren of klieven is een term die ook wordt gebruikt in verband met de offerdienst (Lev.1:17). Het verscheuren van de leeuw heeft dezelfde betekenis als het klieven van een offerdier. Het verwijst naar hét Offer. Ook ons Pascha (>Paaslam) werd voor ons geslacht (1 Kor.5:7) om vervolgens door God te worden opgewekt uit de dood! Hij is “het Lam, staande als geslacht” (Opb.5:5). De Opgewekte Christus Deze derde keer dat er in het verslag van het leven van Simson wordt gesproken over een geitenbokje, vinden we als hij na enige dagen terugkeert tot de vrouw. Het is een uitbeelding van de Heer, die na Zijn opstanding opging naar het huis van Zijn Vader en na enige dagen, Israe l (>de vrouw), bezocht als de Opgewekte (>geitenbokje). In Handelingen vinden we beschreven hoe door de Twaalf aan het volk Israe l de opgewekte Christus verkondigd werd. Maar zij kregen geen gehoor, het huis van Israe l verwierp ook de Opgewekte. Zoals de vader van de vrouw hier Simson niet toelaat om binnen te komen. 60 Simson wordt niet toegelaten in het huis van de vrouw. Zij is aan een ander gegeven. Het is een uitbeelding van Israe l dat de Messias afwees en Hem niet toeliet in het huis. In de toekomst zal het volk Israe l zich we l verbinden aan een ander. Het is immers de Heer Zelf die zegt dat men iemand zal aannemen die komt in zijn eigen naam (Joh.5:43) en zich zal voordoen als de Christus. Wat nu volgt, speelt zich af in de dagen van de tarweoogst en dat valt samen met Pinksteren (Lev.23:15-22). Richteren 15 2 En haar vader zei: Ik zei, zeggend, dat jij haar hatend haatte en ik gaf haar aan jouw metgezel. Is haar jongere zuster niet beter dan haar? Alstublieft! Zij zal voor jou zijn, in haar plaats. 3 En Simson zei tot hen: Ditmaal ben ik onschuldig aan de Filistijnen, wanneer ik hen kwaad doe. 4 En Simson ging en hij greep driehonderd vossen. En hij nam fakkels en hij keerde ze staart aan staart. En hij plaatste e e n fakkel tussen de twee staarten, in het midden. 5 En hij stak de fakkels in brand en hij zond ze heen in het staande koren van de Filistijnen en hij stak het in brand, vanaf de schoof tot aan het staande koren en tot aan de wijngaard en olijfgaard. 61
Page 60
De vrouwen De bruid is niet meer beschikbaar en Simson krijgt de jongere zuster aangeboden. Als de vrouw een uitbeelding is van Israe l, is haar jongere zuster dat ook, maar dan een andere generatie, e e n die later komt. Ik denk dat dit spreekt van de toekomst waarin het huwelijk tussen de Messias en de vrouw, als uitbeelding van het nieuwe verbond, we l gesloten zal worden. In deze geschiedenis gebeurt dit niet, want Simson is een type van de Heer in Zijn eerste komst. Driehonderd Van het getal 300 was al eerder sprake in het boek Richteren. Het was Gideon die met een groep van driehonderd mannen de overwinning behaalde. Deze driehonderd mannen worden afgezonderd van Israël en treden samen met Gideon op als één man (6:16) en behalen met hem de overwinning (Rom.8:37). Zij zijn een uitbeelding van Christus en de ecclesia. Het getal drie spreekt van opstanding en het is opvallend hoe dit getal op verschillende niveaus een rol speelt in de geschiedenis van Simson. Het getal drie op zichzelf, maar ook in tientallen, honderdtallen en duizendtallen: • 3 dagen: in drie dagen konden zij zijn raadsel (>verborgenheid) niet verklaren (14:14) • 30 metgezellen: Simson had op zijn feest dertig metgezellen (14:11) • 300: Simson neemt driehonderd vossen (15:4) • 3000: drieduizend man uit Juda komen tot Simson om hem over te leveren aan de Filistijnen (15:11) 3 – 30 – 300 – 3000 Het getal drie wijst ons op de derde dag, waarop Christus opstond. De opstanding van Christus was omgeven door een geheim en dat geheim betreft onze heerlijkheid (1 Kor.2:6-7), zegt Paulus. Wij zouden delen in de heerlijkheid van Christus. Die 62 verborgenheid wordt uitgedrukt in de verschillende niveaus waarin het getal drie genoemd wordt in de geschiedenissen van Simson. Eerder zagen we al dat de dertig metgezellen van Simson een uitbeelding zijn van de ecclesia. Het raadsel bleef drie dagen verborgen. En in 15:11 zullen we zien dat de drieduizend mannen uit Juda een uitbeelding zijn van het Joodse volk dat haar Messias overleverde. Daardoor werd het Joodse volk terzijde gesteld en ging redding naar de natie n, vanwege Israëls misstap (Rom.11:11). Dat de natie n via een gelovig Israe l zouden worden gezegend, was bekend in de Hebreeuwse Schriften, maar dat de natie n vanwege Israëls verwerping deel zouden krijgen aan de Messias, was een verborgenheid die Paulus mocht bekendmaken (Ef.3:6; 8-9). Pinksteren In verband met Pinksteren wordt het getal drieduizend ook genoemd in het boek Handelingen (2:41). Toen God de stenen tafelen van het oude verbond aan Mozes gaf, stierven er drieduizend man (Ex.32:28). Bij de uitstorting van de geest op de Pinksterdag in Handelingen werden er drieduizend man gedoopt, een uitbeelding van opstandingsleven. Deze Pinksterdag markeert de komst van het nieuwe verbond dat aanstaande was. Dat werd onder andere gedemonstreerd door tongen als van vuur (Hand.2:3). Dit vuur is een uitbeelding van het nieuwe verbond en van geest (2 Kor.3:6). Pinkstervuur Op het eerste Pinksteren in Handelingen 2 ziet het er hoopvol uit voor Israe l. Er is sprake van Pinkstervuur: de geest wordt uitgestort, velen worden gedoopt en komen tot bezinning en er gebeuren grote tekenen (2:43). Maar het boek eindigt in een anticlimax. Paulus die met Pinksteren op weg is naar Jeruzalem (20:16), wordt daar gevangengenomen (Hand.21). Israe l verwerpt de opgewekte Christus en uiteindelijk zal in 70 na Chr. de stad Jeruzalem en de tempel in vlammen opgaan. Ook Pinkstervuur dus… 63
Page 62
Simson was blijkbaar niet alleen sterk, maar ook slim, want hij vangt driehonderd vossen. Sommige commentatoren hebben hier moeite mee, omdat vossen solitaire dieren zijn en lastig zijn te vangen. Daarom vervangen zij de vossen voor jakhalzen, want die leven in groepen en dan heb je er eerder driehonderd te pakken. Dan lijkt het me nog steeds een hele klus om er driehonderd te vangen. Mijn verklaring is een simpele: als God wil dat Simson driehonderd vossen vangt, dan vangt hij driehonderd vossen. Richteren 15 4 En Simson ging en hij greep driehonderd vossen. En hij nam fakkels en hij keerde ze staart aan staart. En hij plaatste e e n fakkel tussen de twee staarten, in het midden. 5 En hij stak de fakkels in brand en hij zond ze heen in het staande koren van de Filistijnen en hij stak het in brand, vanaf de schoof tot aan het staande koren en tot aan de wijngaard en olijfgaard. Valse leraren Als we erop naslaan wat de bijbel zegt over vossen, komen we tot de conclusie dat zij een uitbeelding zijn van valse leraren. In deze geschiedenis verbranden de vossen de oogst en ook in Hooglied wordt er gesproken over ...vossen, die de wijngaarden verderven, 64 nu onze wijngaarden in bloei staan (2:15). Het boek Klaagliederen handelt over de verwoesting van de stad Jeruzalem en de tempel en daar staat: …hierom zijn onze ogen verduisterd: om de berg Sion, die woest ligt, waarop de vossen ronddolen (5:18). Ook hier gaat het, net als in de geschiedenis van Simson over het ongeloof van het Joodse volk en haar leiders. Sion staat voor het Messiaanse rijk en het nieuwe verbond. Zoals ook de wijngaarden dat uitbeelden. Die werden verdorven vanwege Israe ls geestelijke leiders, de vossen, zoals dat ook in deze geschiedenis van Simson gebeurt. Het meest sprekend in dit verband is wat Ezechie l hierover zegt: Ezechiël 13 4 Israe l, jouw profeten zijn als vossen in verlaten plaatsen. Herodes In het nieuwe testament wordt deze betekenis bevestigd. Als in Lukas 13 enige Farizeee n tot Jezus komen en zeggen dat Herodes Hem wil doden, zegt Hij: “Ga, en zeg tegen deze vos…” In die tijd was er naast de stroming van de Farizeee n en Sadduceee n, sprake van een beweging van de Herodianen (Matth.22:13; Marc.12:13). Zij geloofden dat de Messias uit het koningshuis van Herodes zou komen. Herodes was de heerser over de Romeinse provincie Judea en in die zin “de koning der Joden”. Deze Herodianen wilden Gods beloften dan ook verwezenlijken via een politieke weg. Herodes liet zich dit blijkbaar graag welgevallen en vandaar dat de Heer hem noemt: deze vos. Anticlimax In deze geschiedenis met de driehonderd vossen wordt uitgebeeld hoe de veelbelovende dagen in het begin van Handelingen, waar de geest wordt uitgestort en er veel wonderen en tekenen geschieden, uitlopen op een anticlimax. Israe ls 65
Page 64
leidslieden verwierpen niet alleen Jezus als Messias door Hem te kruisigen, maar ook zij die de opgewekte Christus verkondigden, werden vervolgd en gedood. Dit wordt bijvoorbeeld duidelijk bij de steniging van Stefanus in Handelingen 7. Het verhaal van de afwijzing van Israël van de Messias speelt zich in het boek Handelingen af tussen twee Pinksterfeesten, in Hand. 2 en Hand.20:16. Vuur en geest Al eerder in het boek Richteren, in de geschiedenis van Gideon, was er sprake van driehonderd(!) fakkels. In deze geschiedenis gaat het om honderdvijftig fakkels, een getal dat niet vaak voorkomt in de bijbel, maar in ieder geval, net als hier, in verband wordt gebracht met oordeel (Gen.7:24; 8:3). Een fakkel is een lichtdrager en een uitbeelding van het woord van God en van verlossing (Jes.62:1). En zoals de tongen als van vuur (Hand.2:3) een representatie zijn van geest, zijn de fakkels dit ook. Maar het hoopvolle Pinkstervuur, blijkt uit te lopen in een vuur (>gericht) dat de oogst in vlammen doet opgaan. Zoals de vossen door Simson gebonden worden, waren de leidslieden van Israe l ook gebonden door hun eigen overleveringen en de wet. De oogst werd verwoest, het nieuwe verbond brak niet aan. 66 Nadat hun oogst is platgebrand door de list van Simson met de vossen, zijn de Filistijnen op zoek naar de schuldige. Blijkbaar was makkelijk te achterhalen dat Simson dit gedaan had. Hij had immers ook aangekondigd dat hij de Filistijnen kwaad zou aandoen (:3). Richteren 15 6 En de Filistijnen zeiden: Wie heeft dit gedaan? En zij zeiden: Simson, de schoonzoon van de Thimniet, want deze nam zijn vrouw en hij gaf haar aan zijn metgezel. En de Filistijnen gingen op en zij verbrandden haar en haar vader in het vuur. 7 En Simson zei tot hen: als jullie doen als dit, zal ik mijzelf veel meer wreken op jullie. En daarna zal ik ophouden. 8 En hij sloeg hen neer, been over dij, een grote slag. En hij daalde af en hij woonde op de hoogte van de rots van Etam. Verwoest en verbrand De oogst is verbrand en de Filistijnen koelen hun woede op de vrouw en haar vader door hen te verbranden met vuur. Het beeldt uit dat het nieuwe verbond niet tot stand kwam en hoe Jeruzalem en de tempel opgingen in vlammen in het jaar 70 na 67
Page 66
Chr. Deze verwoesting vinden we dan ook aangekondigd door de schrijvers van het nieuwe testament (Hebr.10:27; 2 Petr.2:1-9). Een grote slag Simson neemt wraak op de Filistijnen en sloeg hen neer, been over dij, staat er letterlijk. Wat er precies mee bedoeld wordt, weet ik niet. De vertalingen lopen hier ook nogal uiteen. De NBG heeft meer een uitleg, als ze weergeeft met: hij sloeg hun de ruggengraat stuk. De Herziene Statenvertaling ook: sloeg hun…. de botten stuk. De Statenvertaling heeft: den schenkel en de heup. In ieder geval was het een grote slag. Etam Men zegt dat Etam de betekenis heeft van: plaats van een roofdier. Het woord is afgeleid van een woord dat havik of roofvogel betekent en omdat bepaalde roofvogels nestelen op overhangende rotsen, is het dan de rots Etam. Hoe dan ook, Simson trekt zich terug op een hoge plaats, nadat de vrouw en haar huis geoordeeld zijn. Het is een illustratie van de Heer, die gezet werd aan Gods rechterhand in de hemel en zich terugtrok en verborg. Zoals Simson al eerder terugkeerde naar het huis van zijn vader (14:19). We zien keer op keer dezelfde zaken geï llustreerd in deze geschiedenissen, vanuit een ander perspectief. De rots De rots is in de Schrift altijd een uitbeelding van Christus. Een rots die vaste grond onder de voeten geeft (2 Sam.22:3), een rots die ons plaatst in de hoogte en overzicht geeft (Rich.15:8), het steentje dat de grote tegenstander versloeg (1 Sam.17:4), de steen waarop Jakob zijn hoofd neerlegde om te rusten (Gen.28:11), de steen die van de berg afkwam, het beeld van Nebukadnezar verpulverde en de hele aarde vulde (Dan.2:4445), of de spelonk van Adullam waar David en zijn manschappen verbleven (1 Sam.22:1-2), alles spreekt van de Rots: de Christus (1 Kor.10:4). 68 De geschiedenissen van Simson zijn gemakkelijk op te delen in een aantal verhalen. Je zou kunnen zeggen dat het voorgaande in Richteren 15 de geschiedenis is van Simson die driehonderd vossen bindt en dat er vanaf vers 9 een nieuw gedeelte begint, de gebeurtenis waarin Simson met een ezelskaak duizend Filistijnen verslaat. Maar omdat deze geschiedenis in het verslag een reactie is op Simsons actie met de vossen, begint er hier geen nieuw hoofdstuk. Richteren 15 9 En de Filistijnen gingen op en zij legerden zich in Juda; en zij verspreidden zich bij Lechi. 10 En de mannen van Juda zeiden: Waarom gingen jullie op tegen ons? En zij zeiden: Om Simson te binden gingen wij op, om met hem te doen zoals hij met ons deed. 11 En drieduizend mannen van Juda daalden af naar de rots van Etam en zij zeiden tot Simson: Weet jij niet dat de Filistijnen over ons heersen? En waarom deed jij ons dit aan? En hij zei tot hen: Zoals zij met mij deden, zo deed ik met hen. 12 En zij zeiden tot hem: Wij daalden af om jou te binden, om jou in de hand van de Filistijnen te geven. En Simson zei tot hen: Zweert tot mij, dat jullie mij niet neerstoten! 13 En zij spraken tot hem, zeggend: Nee, want wij 69
Page 68
binden, ja binden jou, en wij zullen jou in hun hand geven. Maar wij zullen jou zeker niet ter dood brengen. En zij binden hem met twee nieuwe touwen. En zij trokken met hem op vanaf de rots. Lechi De Filistijnen houden de mannen van Juda verantwoordelijk voor Simsons daden en zij trekken op tegen hen bij de plaats Lechi. Dat betekent kaak. In verband met wat verderop in de geschiedenis gebeurt, is dat belangrijk om te weten. Simson zal immers met een ezelskaak de Filistijnen verslaan. Het woord voor kaak en de aanduiding van de plaats Lechi, is hetzelfde woord. Simson overgeleverd Blijkbaar wordt er onderhandeld en de mannen van Juda gaan Simson halen om hem over te leveren aan de Filistijnen. In plaats van Simson te accepteren als hun verlosser van de Filistijnen, geven zij hem aan hen over. Eerder wees ik al met betrekking tot het getal drieduizend op de link met de geschiedenis van Pinksteren in Handelingen 2. Daar werden drieduizend man gedoopt, terwijl er bij de komst van het oude verbond drieduizend man stierven (Ex.32:28). Ook in de geschiedenis van Simson komen we het nog een keer tegen, als vermeld wordt dat in de tempel van Dagon zich ongeveer drieduizend mannen en vrouwen bevonden, die stierven samen met Simson (16:27). Niet bindend Simson wordt gebonden met twee nieuwe touwen. Weer een tweevoud. Het woord binden komen we nogal eens tegen in dit hoofdstuk en het volgende. Maar wat men ook probeerde, touwen, verse pezen, ketenen, of de stadspoorten van Gaza, niets kon hem vasthouden. Het is een uitbeelding van de Heer, die weliswaar door God aan Zijn vijanden werd overgeleverd en gedood, maar door de dood niet kon worden vastgehouden. 70 Handelingen 2 24 God deed Hem opstaan, de barensweee n van de dood ontbonden hebbende, omdat het niet mogelijk was, dat Hij daardoor zou worden vastgehouden. 71
Page 70
Simson wordt door de mannen van Juda gebonden met twee nieuwe touwen en overgeleverd aan de Filistijnen. Dan lezen we voor de vierde keer in het verslag van Simson dat de geest van JAWHEH hem aanspoort (13:25; 14:6,19). Geest is een synoniem voor leven en het spreekt ook in deze geschiedenis van opstandingsleven. Richteren 15 14 Als hij kwam tot aan Lechi juichten de Filistijnen hem tegemoet. En de geest van JAHWEH werd voorspoedig over hem. En de touwen die om zijn armen zijn, zijn als vlas dat door vuur verbrand is. En zijn banden versmolten van zijn handen. 15 En hij vond een vers kaakbeen van een ezel, en strekte zijn hand uit en hij nam het en hij sloeg er duizend mannen mee neer. Geest en vuur Niet alleen lezen we dat de geest van JAHWEH voorspoedig wordt over Simson, ook is er weer sprake van vuur. De touwen waarmee Simson wordt gebonden, versmelten en zijn als vlas(stengels) die door vuur verbrand worden. Ook hier weer een verwijzing naar het Pinkstervuur uit de Handelingen periode. Met een optimistische verwachting voor Israe l in het begin van dit tijdperk, met gaven van de geest, zoals tongen van vuur, maar 72 uiteindelijk uitlopend in oordeel dat over het Joodse volk kwam, toen de stad Jeruzalem en de tempel werden verwoest en door vuur verbrand. Vlas De touwen versmolten als vlas (meervoud) of vlasstengels. Vlas wordt gebruikt om linnen van te maken. Linnen bepaalt ons bij de opstanding van Christus (Luk.24:12; Joh.13:4-5). En daarom ook bij de kleding van de hogepriester onder het oude verbond (Lev.6:10), die een type is van de Hogepriester die komen zou, de opgewekte Christus (Hebr.8:10). Christus werd ook na Zijn opstanding door het Joodse volk verworpen en zoals de hogepriester onder het oude verbond de tabernakel inging en onzichtbaar was voor het volk, zo is Christus de hemelen binnengegaan en is daar nu verborgen (Hebr.8:1-2; 9:24). 1000 Duizend is een getal dat typerend is voor de openbaring van het Koninkrijk van de Messias. Dat zal immers aanvangen wanneer Satan duizend jaar gebonden wordt (Opb.20:2). In deze geschiedenis worden de duizend neergeslagen als uitbeelding van het Koninkrijk dat niet openbaar wordt. Israe l wordt terzijde gesteld (>neergeslagen). 73
Page 72
Simson sloeg duizend man neer met een ezelskaak. Die lag daar blijkbaar en was voor Simson ’toevallig’ het wapen dat hij gebruikte. Het zet ons op het spoor van de ezel, die een bijzondere betekenis heeft in de Schrift. En de kaak van de ezel bepaalt ons bij het spreken van de ezel en een ook een sprekende ezel komen we in de bijbel tegen, in de geschiedenis van Bileam (Num.22:28). Richteren 15 15 En hij vond een vers kaakbeen van een ezel, en strekte zijn hand uit en hij nam het en hij sloeg er duizend mannen mee neer. 16 En Simson zei: Met het kaakbeen van de ezel, ezel, ezels, met het kaakbeen van de ezel sloeg ik duizend mannen neer. Overwinning uit de dood Dat Simson hier de overwinning behaalt met het kaakbeen van een dood dier, is een uitbeelding van de Heer die stierf, maar opstond uit de dood en de dood overwon. Zoals dat ook bijvoorbeeld het geval is met de ramshoorn. Dat is de hoorn van een geslacht dier, maar het brengt toch geluid voort, het spreekt en dus leeft het: het Lam, staande als geslacht (Opb.5:6). Ook de kaak, als onderdeel van de mond, is bedoeld om te spreken. 74 De naam des HEEREN Het geluid dat een ezel voortbrengt, is ia of ija en dat is de afkorting van de naam van God: JAHWEH. Deze afkorting komen we dan ook vaak tegen in Hebreeuwse namen, zoals: Zacharia en Zefanja. Maar we kennen ook een ezel in de bijbel die nog wel wat meer te zeggen had (Num.22:28-30). De ezel van Bileam zag geestelijke dingen (>een engel) die Bileam niet zag en die Bileam pas zag toen God ook zijn ogen opende (Num.28:31). De ezel met geopende ogen en die de naam van de HEERE (JAHWEH) aanroept, is een uitdrukking van geloof. Ook Israe l zal in de toekomst de naam van JAHWEH aanroepen. Zij hebben zich gestoten aan de steen des aanstoots (Rom.9:32), maar zullen zich in de toekomst niet voor de tweede keer stoten aan dezelfde Steen. Een vernederd paard Over ezels valt nog veel meer te zeggen, want we komen ze nogal eens tegen in de Schrift. Wanneer de Heer komt om Zijn Koninkrijk te openbaren en vestigen, komt Hij op een paard (Opb.19:11), want een paard is een uitbeelding van verhoging en heerlijkheid. Maar toen de Heer hier op aarde was, werd Hij gereden op een ezel, als symbool van Zijn vernedering (Matth.21:2-7; Joh.12:14-16). De ezel wordt wel eens een vernederd paard genoemd en spreekt van de Heer Jezus Christus in Zijn vernedering. Wist u dat een ezel zelfs een kruis op zijn rug draagt? Ezels, en met name oorspronkelijke wilde ezels, hebben een streep op hun rug, die een aalstreep5 wordt genoemd. Het is een donkere gekleurde lijn in de vacht over de volledige lengte van de rug van een dier. Omdat primitieve ezels ook een lijn hebben die afdaalt richting de voorpoten, vormt dit samen een kruis. Verse ezelskaak De verse ezelskaak is een kaak die vocht bevat en nog niet verdroogd is. Vocht (>water) als uitbeelding van het levende 75
Page 74
woord van God. Normaal bevindt zich ook water in de kaak, namelijk speeksel en dat heeft alles te maken met spreken. De dode ezel spreekt van de overwinning. De vochtige ezelskaak spreekt van het woord van de Heer in Zijn vernedering die stierf, maar zou herleven. Vertaalproblemen Vers 16 geeft nogal wat problemen bij de vertalers. Vier keer vinden we het Hebreeuwse woord voor ezel, namelijk chamor (H2543). De Statenvertaling zegt: …met een ezelskinnebakken, een hoop, twee hopen, met een ezelskinnebakken heb ik duizend man geslagen. Chamor kan ook de betekenis van een hoop hebben. Simson zou zijn slachtoffers dan verdeeld hebben in twee hopen. Wat overigens zou passen in de verhaallijn van Simson, want op tweevouden en dubbelen heb ik al meerdere malen gewezen. Daar zijn er velen van. Ezel als scheldwoord? De NBG vertaling geeft wel erg vrij weer met: …met een ezelskaak sloeg ik dat ezelstuig, met een ezelskaak duizend man. Daarbij gaat men er blijkbaar vanuit dat Simson duizenden jaren geleden eenzelfde gebruik had als wij, dat we het woord ezel als scheldwoord gebruiken. Dat sluit natuurlijk niet aan op de betekenis van de ezel in de Schrift. De ezel, ezel, ezels De beste verklaring die ik kan bedenken, is dat als de ezel spreekt van Christus en Zijn vernedering, de andere ezels spreken van zij die delen in Zijn positie. Toen de Heer zijn overwinning behaalde, werd het Koninkrijk niet geopenbaard, maar Hij nam wel een gezelschap mee in Zijn overwinning (Rom.8:37), de ecclesia. Zij is nu verborgen met Hem (Kol.3:3) en deelt in Zijn vernedering. Wat dat betreft zijn wij als gelovigen dus ook ezels. Het geloof is uit het horen (Rom.10:17). en daarom heeft de ezel ook van die grote oren… 76 Simson verslaat duizend man met een ezelskaak en dat is een uitbeelding van de Heer, die in vernedering kwam tot Zijn volk, maar niet aanvaard werd als Verlosser. De duizend mannen zijn een uitbeelding van het Israe litisch Koninkrijk dat niet openbaar zou worden. Zij worden neergeslagen (>terzijde gesteld). Maar toch is daar in de droogte een bron van levend water beschikbaar! Richteren 15 17 En het gebeurde toen hij klaar was met spreken, dat hij het kaakbeen uit zijn hand weggooide. En hij noemde die plaats Ramat-Lechi. 18 En hij had uitermate veel dorst en hij riep tot JAHWEH en hij zei: U, U gaf deze grote redding in de hand van Uw dienaar, maar nu sterf ik van de dorst en val ik in de hand van de onbesnedenen. 19 En God spleet de holte open die in Lechi is en daaruit ging water, en hij dronk. En zijn geest keerde terug en hij leefde. Daarom noemde hij haar naam En-Hakkore, die in Lechi is tot aan deze dag. 20 En hij richtte Israe l in de dagen van de Filistijnen, twintig jaren. 77
Page 76
Een bron van water Simson noemt de plaats van dit voorval Ramat-Lechi. Dat betekent Hoogte van de kaak. Dan heeft hij dorst en staat er letterlijk God spleet de holte die in het Lechi is open. Maar Lechi betekent kaak, dus als we Lechi ook vertalen, staat er: God spleet de holte die in de kaak is open. Er ontstond een bron van water uit de ezelskaak, want Simson noemde de waterstroom: En-Hakkore, dat is: Bron van de roepende. Geest en leven Hier gaat natuurlijk een geweldige sprake van uit. Het spreekt van onze tijd. Christus, kwam in vernedering, rijdend op een ezel en is gehoorzaam geworden tot de dood van het kruis (Fil.2:8). Maar nu bevindt Hij zich in de hoogte (Hebr.1:3). God heeft Zijn aangezicht verborgen (Deut.31:18) en deze wereld is in duisternis. Of anders gezegd: er is droogte (vergelijk Ez.37:11) en Israe l is afgesneden. God spreekt (>de ezelskaak) nu tot ons in Zijn Zoon en dat is een bron van levend water, want Zijn woorden zijn geest en leven (Joh.6:63). In Rich.15:19 lezen we dan ook: …en zijn geest keerde terug en hij leefde. Twintig jaren Een opvallend detail dat we lezen in vers 20, is dat Simson Israe l twintig jaren richtte. Dit wordt doorgaans vermeld bij de afsluiting van de geschiedenis van een Richter. Dat lezen we bijvoorbeeld bij Jeftha (12:7), maar ook bij Simson, want een hoofdstuk verder vinden we deze mededeling nogmaals (16:31). Het lijkt hier op het eerste gezicht dan ook niet helemaal op z’n plaats. Maar ook dat heeft natuurlijk een betekenis. De twintig jaren zijn een uitbeelding van de huidige tussentijd van 2000 jaar, waarin Israe l is afgesneden, de Messias Zich bevindt in de hoogte en er een bron van levend water beschikbaar is. Het is dezelfde periode als Jakob in het buitenland verbleef (Gen.31:38), of de twintig jaren die er verstreken voordat Jozef zijn broeders, het huis van Jakob weerzag. 78 We komen in een nieuw hoofdstuk, het laatste hoofdstuk van de geschiedenis van Simson en ik aarzel altijd even om het weer te geven zoals het er staat: Simson die een hoer bezoekt. Maar het staat er als een mededeling en er wordt verder geen oordeel over gegeven in de Schrift. Richteren 16 1 En Simson ging naar Gaza en hij zag daar een vrouw, een hoer, en hij kwam tot haar. In geloof In Hebreee n 11:32 wordt Simson genoemd als e e n van de voorbeelden uit de Hebreeuwse bijbel van hen die geleefd hebben in geloof. Eerder lazen we al in het verslag van Richteren: …en Simson daalde af naar Timnah en hij zag een vrouw in Timnah, van de dochters van de Filistijnen (14:1). Daar wordt erbij gezegd dat dit zo beschikt was door God (14:4). De overeenkomst tussen beide gedeeltes is groot. In allebei betreft het een Filistijnse stad en bezoekt Simson een vrouw, die ontrouw of hoer blijkt te zijn. Gaza Gaza betekent: versterkt, vesting. Het is een uitbeelding van deze wereld met haar wetten en regels, die in de Schrift worden genoemd: de eerste beginselen van de wereld (o.a. Kol.2:20). 79
Page 78
In smaller opzicht is natuurlijk de wet (van Mozes) aan e e n volk gegeven: Israe l. Hij zag een vrouw Als we letterlijk lezen wat er staat, zien we niet dat Simson op zoek was naar een hoer, maar dat hij een vrouw zag. Zo ook in Richteren 14, waar staat dat hij tot zijn ouders zegt dat zij haar voor hem tot vrouw moeten nemen, “want zij bevalt mij” (14:4). Deze vrouw in de geschiedenis van Simson is een type van Israe l en Simson is een uitbeelding van de Heer. God had Zijn oog laten vallen op een vrouw en wilde haar als Zijn vrouw (Jes.54:5; Jer.31:32). Het volk Israe l is Zijn oogappel (Deut.32:10; Zach.2:8). Een ontrouwe vrouw Maar deze vrouw bleek een ontrouwe vrouw te zijn en wordt daarom in de profetiee n voorgesteld als een hoer, een overspelige vrouw, of een ontrouwe vrouw (Jer.3:1,8). Het meest duidelijk in dit verband vind ik de profetie van de profeet Hosea, die van God de opdracht krijgt om een vrouw van hoererijen te nemen. Hosea 1 2 Het begin van het spreken van JAHWEH door Hosea. En JAHWEH zei tot Hosea: Ga! Neem voor jezelf een vrouw van hoererijen en kinderen van hoererijen, want het land bedrijft hoererij, ja hoererij, weg van JAHWEH. God en Israël Hosea moest een vrouw van hoererijen nemen, omdat hijzelf de uitbeelding is van JAHWEH en deze vrouw het land Israe l representeert dat hoererij bedrijft: het nalopen van andere goden. Toch zoekt God dit volk telkens weer op, want Hij houdt van haar. En dat vinden we terug in de geschiedenis van Simson. 80 Hij zoekt het bij vrouwen die wij wellicht zouden afraden, maar hij is hierin een uitbeelding van de Heer en Zijn liefde voor het volk Israe l. 81
Page 80
Simsons bezoek aan de hoer in Gaza is niet onopgemerkt gebleven. De inwoners van Gaza, die als Filistijnen vijandig staan tegenover Simson, krijgen lucht van zijn aanwezigheid en denken hun kans te kunnen grijpen om met Simson af te rekenen. Richteren 16 2 En het werd verteld aan de Gazieten, zeggend: Simson is hier gekomen. En zij sloten hem in en zij legden een hinderlaag voor hem, heel de nacht, in de poort van de stad. En zij hielden zich heel de nacht stil, zeggend: Tot het licht van de ochtend, dan doden wij hem. Binden Op verschillende wijzen vinden we in deze hoofdstukken dat men Simson probeert te binden. Eerder zagen we al dat men dat probeerde met nieuwe touwen (15:13) en vooral in het vervolg van Richteren 16, in de geschiedenis met Delilah, doen de Filistijnen pogingen om hem te binden (16:5-8; 10-13; 21 en 25). In deze geschiedenis sluiten de Filistijnen de deuren van de stadspoort (: 3), met de bedoeling om hem op te sluiten en hem te kunnen doden. 82 Vroeg in de morgen Simson is ook hier een type van de Heer Jezus Christus. Zij dachten Hem te doden, maar God heeft Hem opgewekt (o.a. Hand.2:23-24; 3:15). Hier in deze geschiedenis zeggen de Gazieten te wachten tot het morgenlicht en hem dan te doden. Van de Heer lezen we juist dat Hij vroeg in de morgen, toen de dag begon te lichten, was opgestaan. Marcus 16 2 En heel erg vroeg in de morgen, op de e e n van de sabbatten, komen zij, wanneer de zon opgaat, bij het graf, 3 en zij zeiden tot elkaar: Wie zal voor ons de steen afwentelen van de deur van het graf? De sterke Held De nacht is een uitbeelding van onze tijd, waarin de wereld in duisternis is (Rom.13:12; 1 Thess.5:2). Daarom vond het lijden van de Heer ook plaats in de nacht (Matth.26:31,34). Maar zoals de dood de Heer niet kon vasthouden of binden, zo kunnen de poorten van Gaza Simson ook niet tegenhouden. “Geen graf hield Davids Zoon omkneld, Hij overwon, die sterke Held”. Handelingen 2 24 God deed Hem opstaan, de barensweee n van de dood ontbonden hebbende, omdat het niet mogelijk was, dat Hij daardoor zou worden vastgehouden. 83
Page 82
In deze geschiedenis vinden we een voorbeeld van de fenomenale kracht die Simson van God ontvangen had. Simson was een mens, maar een mens met een buitengewone roeping. Hij is hierin een voorbeeld van de Heer Jezus Christus, die naar deze wereld kwam als mens, leefde uit geloof en buitengewone kracht (>opstandingskracht) ontving van Zijn Vader. Richteren 16 3 En Simson lag neer tot in het midden van de nacht. En hij stond op in het midden van de nacht. En hij greep de deuren van de poort van de stad en de twee deurposten en hij brak ze weg, met de vergrendeling… Heerschappij De poort is van oudsher de plaats waar politiek wordt bedreven. Denk aan Lot die zat in de poort van Sodom (Gen.19:1). Hij probeerde de goddeloze stad via politieke weg te verbeteren. Iets wat hem niet in dank werd afgenomen door de inwoners van Sodom (Gen.19:9) en ook door de Schrift niet iets is wat een gelovige wordt aangeraden (2 Petr.2:7), maar dat terzijde. De poort spreekt in de bijbel van heerschappij. 84 Heerschappij van de dood De poorten van Gaza zijn dan ook een illustratie van de poorten van het dodenrijk (Matth.16:18) en de heerschappij van de dood. Zoals Simson opstond en uitbrak uit Gaza door de poorten uit te breken en weg te nemen, zo kon de dood Christus niet vasthouden (Hand.2:24). Hij stond op en verbrak de banden van de dood en het dodenrijk (Ps.18:5-6). Een geopende poort Adam was degene waardoor zonde en dood de wereld binnenkwam. Hij zette als het ware die poort open. Elk mens is daardoor een zondaar en sterveling geworden (Rom.5:12). Maar Christus, de laatste Adam, verbreekt de banden van zonde en dood en brengt onvergankelijk leven aan het licht (2 Tim.1:10). Hij heeft als Eersteling de poort opengezet naar onvergankelijk leven door de dood te overwinnen. Hij is de garantie dat elk mens ook die poort zal doorgaan. 1 Korinthe 15 20 Maar nu , Christus is opgewekt uit de doden, de Eersteling van hen, die ontslapen zijn. 21 Want, omdat namelijk, de dood er is door een mens, zo is ook de opstanding van doden door een mens. 22 Want net zoals in Adam allen sterven, zo zullen in Christus allen levend gemaakt worden. 85
Page 84
Simson brak de stadspoort van Gaza uit en verdween. Maar dat is niet het hele verhaal, want er staat vervolgens ook nog wat hij met de stadspoorten doet. Hij neemt ze mee op zijn schouders en zet ze op een berg bij Hebron. Simson behaalt niet alleen de triomf, maar zet zijn tegenstanders openlijk te kijk (vergelijk Kol.2:15) Richteren 16 3 En hij greep de deuren van de poort van de stad en de twee deurposten en hij brak ze weg, met de vergrendeling. En hij legde ze op zijn schouders en hij deed ze opgaan naar de top van de berg die uitziet op Hebron. Heerschappij over de dood We zagen al dat de poorten van Gaza een uitbeelding zijn van de poorten van het dodenrijk waarover Christus heeft getriomfeerd. Simson legt de poorten op zijn schouders, wat in de bijbel staat voor heerschappij (Jes.9:6). De tegenstander had weliswaar “de macht van de dood” (Hebr.2:14), maar niet de macht over de dood. De tegenstander kan doden, maar niet levend maken, dat is aan God alleen. En Hij heeft Zijn Zoon opgewekt en zo de tegenstander met zijn eigen wapen verslagen en de overheden en machten in hun hemd gezet. 86 In de hoogte Simson neemt de stadspoorten mee naar een hoge plaats, een berg. Hij neemt het symbool van zijn overwinning mee in de hoogte, zoals Christus na Zijn opstanding en overwinning op de dood, ging zitten aan Gods rechterhand in de hemelen (Hebr.1:3; Ef.1:20; 4:8). Onder de natiën De afstand van Gaza tot Hebron waar Simson de stadspoorten naar toe brengt, bedraagt maar liefst bijna 60 kilometer! Hebron betekent verbond en is de plek waar de aartsvaders gingen wonen (Gen.13:18; 35:27). Het staat model voor de beloften en het nieuwe verbond. Het heeft ook alles met de natiën te maken, want Hebron werd het erfdeel van Kaleb, een heiden (Joz.14:14). Ook was het onder Israe l één van de vrijsteden (Joz.20:7), die toebehoorden aan de stam van Levi, die geen erfdeel hadden onder Israël. Met Hem gezet in de hemel Herkent u daarin ook de ecclesia die samen met Christus gezet is in de hemel (Ef.2:6)? Christus bevindt zich enerzijds in de hemel aan Gods rechterhand (Kol.3:1), maar anderzijds bevindt Hij zich onder de natiën (Kol.1:27). Hij heeft de dood overwonnen en degenen die dat nu al mogen zien, delen in Zijn positie. En zoals een Israe liet, die zijn naaste (>mede-Israe liet) had gedood in onwetendheid (Hand.3:17) kon vluchten naar een vrijstad en daar veilig was, zo kan de gelovige Israe liet zich nu wenden tot de Sterke Held “in de hoge plaats bij Hebron”, die de dood heeft overwonnen. Daar is hij veilig, wordt er voor hem gezorgd en wordt hij samen met Hem gezet in de hemel. 87
Page 86
Nu volgt de waarschijnlijk bekendste geschiedenis van Simson, die van Simson en Delilah. Het verhaal spreekt nogal tot de verbeelding en zal daarom niet snel ontbreken in kinderbijbels. Ook is het meerdere keren verfilmd. Het is de geschiedenis waarin Simson zijn geheim prijsgeeft aan de vrouw, die hij liefhad. Voor de meesten is de les die men trekt uit deze geschiedenis, dat het dom was van Simson, dat hij vanwege zijn liefde voor haar zijn geheim met haar deelde. Maar wat deed Simson dan verkeerd? Je kunt hem misschien verwijten dat hij naï ef was, maar weten we allemaal niet dat liefde blind maakt? Het is Delilah die kwade bedoelingen had. Zij leverde Simson over voor veel geld (>zilverstukken). Richteren 16 4 En het gebeurde daarna dat hij een vrouw liefhad in het dal van Sorek, en haar naam was Delilah. Wijnstok Sorek betekent wijnstok. Simson zou als Nazireee r geen wijn drinken, omdat dit een uitbeelding is van nieuw leven of opstandingsleven. Simson is vooral een type van Jezus van Nazareth, in Zijn eerste komst en niet van de opgewekte Christus. De wijnstok is datgene dat wijn zou voortbrengen en wordt in verband gebracht met Israël (Hos.10:1). Aan hen waren immers de woorden van God toevertrouwd (Rom.3:2). Sorek heeft dus 88 alles met Israe l te maken, zoals we ook zagen dat de vrouwen die we eerder tegenkwamen bij Simson, een uitbeelding zijn van Israe l. De zon gaat onder in de nacht Delilah is de enige van de drie vrouwen waarvan we haar naam kennen. Haar naam schijnt zoiets te betekenen als traag. Zij is een uitbeelding van Israe l dat haar Messias immers overleverde. Van hen wordt gezegd dat zij traag waren van hart en oren (Luk.24:25; Hebr.5:11) en niet geloofden. Maar Delilah is ook afgeleid van het woord laylah en dat betekent nacht. Simsons naam heeft met de zon (>shemesh) te maken. Deze geschiedenis is dan ook een illustratie van het licht van Israël (Jes.10:17), dat kwam tot Zijn volk, maar onderging in de nacht (Joh.9:5). 89
Page 88
Simson had Delilah erg lief. Later zal blijken dat zij Simson emotioneel tot het uiterste drijft door hem naar zijn kracht te blijven vragen en zal hij uiteindelijk zijn hart bij haar uitstorten. Maar hoewel Simson van haar hield, was dit niet wederzijds. Delilah leverde Simson over aan de Filistijnen voor zilverstukken. Richteren 16 5 En de stadsvorsten van de Filistijnen gingen op tot haar, en zij zeiden tot haar: Verleid hem en zie waarin zijn grote kracht is, en hoe wij de overhand over hem kunnen hebben. Dan binden wij hem om hem hulpeloos te maken; en wij zullen aan jou, elk, elfhonderd zilverstukken geven. 6 En Delilah zei tot Simson: Vertel mij alsjeblieft, waarin ligt jouw grote kracht? En waarmee zal jij gebonden worden om jou hulpeloos te maken? 7 En Simson zei tot haar: Indien zij mij binden met zeven verse pezen, die niet opgedroogd zijn, dan ben ik machteloos en ben ik als e e n van de mensen. 8 En de stadsvorsten van de Filistijnen brengen haar zeven verse pezen, die niet opgedroogd zijn. En zij bond hem er mee. 90 9 En de hinderlaag zat bij haar in de binnenkamer. En zij zei tot hem: De Filistijnen over jou, Simson! En hij scheurt de pezen los zoals het snoer van de vlasdraad wordt losgescheurd als het vuur ruikt. En zijn kracht wordt niet bekend. Zilverstukken Simson wordt door Delilah overgeleverd voor een bedrag van 1100 zilverstukken. Dat schijnt een enorm bedrag te zijn, maar met welk bedrag we het nu zouden moeten vergelijken, blijft natuurlijk gissen. Ze ontvangt dit bedrag van elk van de stadsvorsten van de Filistijnen, dus waarschijnlijk moet de hoeveelheid zilverstukken vermenigvuldigd worden met vijf (1 Sam.6:18). Over het getal elf (1100) valt veel te zeggen. Met betrekking tot de geschiedenis van Simson, volstaat het met op te merken dat elf, net geen twaalf is, en het getal twaalf staat voor heerschappij en de openbaring van het Koninkrijk. Dat Koninkrijk gaat God vestigen via Israe l, dat uit twaalf stammen bestaat. Elf spreekt dus van het Koninkrijk dat nog niet openbaar wordt en daar is Simson ook de uitbeelding van: de Heer in Zijn eerste komst. Met het overleveren van Simson door Delilah voor zilverstukken dringt de overeenkomst met de nieuwtestamentische geschiedenis zich op, waar we lezen dat de Heer door Judas (>Juda) werd overgeleverd voor (30) zilverstukken. Hij kwam tot het volk dat Hij liefhad, maar dat was niet wederzijds en zij besloten Hem over te leveren en te doden. Gebonden Simson maakt van Delilahs vragen een schertsvertoning. Simson wist immers wel dat hij niet te binden was (15:13). Maar Delilah stelt ook de verkeerde vraag. Zij gaat er vanuit dat er iets is waarmee Simson gebonden kan worden en vraagt hem waarmee ze hem kunnen binden, zodat hij bedwongen wordt. Simson wordt 91
Page 90
gebonden met zeven verse pezen, wat ongetwijfeld voor een complete binding staat, naar de mens gesproken dan. Als het vuur ruikt De verse pezen verbreken door Simsons kracht als vlasdraad dat verscheurt als het in contact komt met vuur. Het staat er wat vreemd: als het vuur ruikt. Reuk spreekt van onzichtbare, dus geestelijke dingen. Ze zijn waar te nemen, maar niet met de ogen. Denk in dit verband ook aan de betekenis van het reukofferaltaar in de tabernakel. Weer Pinkstervuur De rol van vuur is een telkens terugkerend fenomeen in de geschiedenis van Simson. Van het vuur dat de oogst van de Filistijnen verbrandde, zagen we dat dit een uitbeelding is van het Pinkstervuur in de Handelingen periode. Veelbelovend aan het begin, met gaven van de geest, zoals tongen van vuur, maar eindigend in een oordeel dat over het Joodse volk kwam, toen de tempel werd verwoest en met vuur verbrand. Ook de twee touwen waarmee Simson gebonden werd in Richt.15:14 versmolten als vlas dat door vuur verbrand is. Ook hier is sprake van vuur en ook hier wordt gesproken van vlas, de grondstof om linnen van te maken, dat spreekt van opstanding. Telkens vinden we weer verwijzingen naar Jezus, die door de banden van de dood niet vastgehouden kon worden, maar ze verbrak en geest ontving. God wekte Hem op uit de doden! 92 Eerder zagen we al in de geschiedenis rond het huwelijk van Simson, dat hij een geheim (>raadsel) had, dat door de vrouw werd ontfutseld (Richt.14). De geschiedenis herhaalt zich, want ook Delilah gaat op zoek naar Simsons geheim, het geheim van zijn grote kracht. Richteren 16 10 En Delilah zei tot Simson: Zie, jij bedroog mij en jij sprak leugens tot mij. Nu, vertel mij alsjeblieft waarmee jij gebonden kan worden. 11 En hij zei tot haar: Indien zij mij binden, ja binden met nieuwe touwen waarmee geen werk werd gedaan, dan ben ik machteloos en ben ik als e e n van de mensen. 12 En Delilah nam nieuwe touwen en zij bond hem er mee. En zij zei tot hem: De Filistijnen over jou, Simson! En de hinderlaag zat in de binnenkamer. En hij scheurt ze los van zijn armen als een draad. 13 En Delilah zei tot Simson: Tot nu toe bedroog jij mij en sprak je leugens tot mij. Vertel mij: waarmee zal jij gebonden worden? En hij zegt tot haar: Indien jij zeven haarvlechten van mijn hoofd weeft met het weefgetouw. 93
Page 92
14 En zij maakte ze vast met de pin en zij zei tot hem: De Filistijnen over jou, Simson! En hij ontwaakte uit zijn slaap en hij brak de pin uit de weverspoel en het weefgetouw. 15 En zij zei tot hem: Hoe kun jij zeggen: Ik heb je lief, maar jouw hart is niet met mij? Deze drie keren bedroog jij mij en jij vertelde mij niet waarin jouw grote kracht is. Drie Drie keer wordt Simson in deze geschiedenis gebonden. Drie keer stelt Delilah hem ook de vraag waarmee hij gebonden kan worden om hem te bedwingen. Maar er is niets waarmee Simson gebonden kon worden en wat hem kon vasthouden. Drie keer weet Simson zich te bevrijden van de binding. Simson ontwaakt uit zijn slaap en verbreekt de banden. Is dat geen schitterend plaatje van Christus, die op de derde dag werd opgewekt uit de doden en de banden van de dood verbrak? Nieuwe touwen Simson drijft de spot met Delilah, maar zoals gezegd: ze stelt ook tot drie keer toe de verkeerde vraag. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat Simson een glimlach op zijn gezicht moet hebben gehad toen hij zich door Delilah liet binden met nieuwe touwen. Die had hij immers kort daarvoor nog verbroken alsof het niets was (Richt.15:14). Het woord dat hier (vers 10,13 en 15) vertaald is met bedriegen, wordt door vertalingen ook wel eens weergegeven met bespotten (vergelijk Kol.2:15). Schijnheiligheid Delilah beschuldigt Simson ervan dat hij haar onrechtvaardig behandelt, maar ze heeft zelf kwade bedoelingen. Haar liefde is geveinsd. Die hypocrisie zien we ook bij de leidslieden van het Joodse volk in de beschrijvingen in de evangelie n. Jezus werd verzocht en beproefd om Hem op Zijn woorden te pakken. Jezus 94 verborg Zijn identiteit voor hen en hield die geheim. Uiteindelijk was het dit geheim wat Hem Zijn leven kostte (Matth.26:63). De geschiedenis van Simson die verslagen wordt in het huis van Delilah, de vrouw die hij liefhad, is een plaatje van Jezus die werd geslagen in het huis van degenen die Hij liefhad. Zacharia 13 6 En men zal tot Hem zeggen: Wat zijn deze slagen in jouw handen? En Hij zal zeggen: Daarmee werd ik geslagen in het huis van hen die ik liefheb. 95
Page 94
Tot drie maal toe verbreekt Simson de bindingen waarmee Delilah hem bond. Maar Delilah is vasthoudend en dringt bij hem aan om zijn geheim prijs te geven. We moeten hierbij bedenken dat Simson echt van haar hield. Uit het navolgende blijkt ook wel dat hij het zeer moeilijk had met het gedram van Delilah en uiteindelijk stort hij zijn hart bij haar uit. Richteren 16 16 En het gebeurde dat zij hem alle dagen beklemde met haar woorden en zij hem kwelde. En zijn ziel is overstuur, tegen sterven aan. 17 En hij vertelde haar alles wat in zijn hart was. En hij zei tot haar: Geen scheermes kwam op mijn hoofd, want ik ben een Nazireee r voor God vanaf de buik van mijn moeder. Indien ik word kaalgeschoren, dan trekt mijn kracht zich van mij terug en ben ik machteloos en word ik als elk mens. 18 En Delilah zag dat hij haar alles wat in zijn hart was vertelde en zij zond heen om de stadsvorsten van de Filistijnen te roepen, zeggend: Gaat op! Want hij vertelde mij ditmaal alles wat in zijn hart is. En de stadsvorsten van de Filistijnen gingen naar haar op en zij brengen het zilver mee in hun hand. 96 19 En zij deed hem slapen op haar kniee n en zij riep tot een man, en zij laat de zeven haarvlechten van zijn hoofd kaalscheren en zij begon hem te vernederen. En zijn kracht trekt zich van hem terug. Verborgen identiteit Simson was als Nazireeër een uitbeelding van Jezus de Nazoreeër (Matth.2:23). Jezus hield buiten de kring van zijn discipelen zijn identiteit nadrukkelijk verborgen (Matt.12:16; Marc.3:12; Luk.9:21). Zijn kracht lag daarin, dat Hij door God gezonden was als de Christus (>Messias) en dat maakte Hij niet bekend. Wanneer hij voor de hogepriester staat, zegt deze: “Ik bezweer jou dringend bij de levende God, dat jij tegen ons zegt, of jij de Christus bent, de Zoon van God” (Matth.26:63). Blijkbaar had iemand uit de kring rond Jezus Zijn identiteit verraden. Het meest voor de hand ligt natuurlijk dat dit Judas is geweest. Jezus kan niet langer zwijgen en maakt Zich bekend als de Christus en dat is uiteindelijk de reden dat Hij ter dood veroordeeld wordt (Matth.26:64-66; Marc.14:62-64). Is het u wel eens opgevallen dat in de geschiedenis van Simson, hier pas voor het eerst wordt gesproken over het geheim van zijn lange haar? Bij de aankondiging van zijn geboorte in Richteren 13 wordt er tweemaal naar verwezen dat een Nazireee r geen wijn of sterke drank zou drinken (vers 7 en 14), maar niet dat er geen scheermes op zijn hoofd zou komen. Dat weten we alleen uit Numeri 6, uit de wet op het Nazireee rschap. Hier is ook dat feit verborgen. Als een schaap dat stom is voor zijn scheerders Delilah ziet dat het dit keer anders is dan de voorgaande keren. Eerder had ze gevraagd waarmee Simson gebonden kon worden. Nu stelt ze de juiste vraag en vraagt hem waarin zijn grote kracht ligt (:15). Ze blijft aandringen en Simson stort zijn hart bij haar uit. De Filistijnen komen en betalen haar het bedrag aan 97
Page 96
zilverstukken waarvoor zij hem overlevert. Simson was zich van geen kwaad bewust. Dat blijkt wel uit het feit dat hij rustig in slaap viel op haar kniee n en Delilah hiermee de gelegenheid gaf om hem zijn kracht te ontnemen. Jesaja 53 7 Hij werd verdrukt en hij liet zich vernederen en deed zijn mond niet open; als een lam dat ter slachting geleid wordt, en als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed hij zijn mond niet open. 98 Nietsvermoedend van het verraad van Delilah, legde Simson zijn hoofd in haar schoot en viel in slaap. Zijn haarlokken worden in zijn slaap afgeschoren en Simson wordt hiermee beroofd van zijn grote kracht. Zijn kracht was immers onderdeel van zijn Nazireee rschap en daartoe behoorde dat er geen scheermes op zijn hoofd zou komen (Num.6:5-6). Richteren 16 20 En zij zei: De Filistijnen over jou, Simson! En hij ontwaakte uit zijn slaap en hij zei: Ik zal uitgaan, zoals elke keer, en ik zal mijzelf losrukken. En hij wist niet dat JAHWEH Zich van hem had teruggetrokken. 21 En de Filistijnen hielden hem vast en zij staken zijn ogen uit. Overgegeven Eindelijk kon Simson overmeesterd worden door de Filistijnen. Hij was niet te binden en zijn kracht lag in de roeping die hij van God ontvangen had. Toen Simsons haar afgeschoren werd, kwam er een einde aan zijn Nazireee rschap. Maar Simson moest deze weg gaan. We zagen eerder al dat God de regie had in alles wat er in het leven van Simson gebeurde (Richt.13:25; 14:4; Hebr.11:32). Simson die van zijn kracht werd beroofd, is een uitbeelding van het sterven van Jezus van Nazareth. Ook bij Hem 99
Page 98
lezen we dat God zich van Hem terugtrok en Hem overgaf aan Zijn vijanden. Mattheüs 27 46 En omstreeks het negende uur roept Jezus luid om hulp, met een luide stem, en Hij zegt: Eloï , Eloï , lama sabachtani? Dat is: Mijn God, mijn God, waartoe heeft u mij overgelaten? Waarom of waartoe, verlaten of overgelaten? Meestal wordt de uitroep van Jezus weergegeven met: “Mijn God, mijn God! Waarom hebt U mij verlaten”? Dit is niet de plek om hier uitgebreid op in te gaan, maar een aantal dingen moeten opgemerkt worden. De Heer citeert deze woorden uit Ps.22:2. Het Hebreeuwse lama dat daar wordt gebruikt, betekent letterlijk: tot wat. Het is geen vertwijfelde uitroep van Jezus (waarom...?), maar een uitroep van hoop (waartoe!). De Heer wist immers waartoe Hij werd overgelaten aan Zijn vijanden. Dat was om de vreugde die Hem voorgesteld was (Hebr.12:2). Hij is nooit door God verlaten en dat wist Hij (Joh.16:32). Daarmee is meteen verklaard dat Jezus niet door God werd verlaten, maar overgelaten. Hij werd namelijk aan Zijn vijanden overgelaten, of overgegeven, om te sterven. Lees ook het tweede deel van Ps.22:2, want daar staat nog meer. God was op dat moment ver van Zijn redding. De Here Jezus zou namelijk niet door God worden gered uit Zijn lijden aan het kruis, maar (pas) later, Hij zou gered worden uit de dood! God verbergt Zijn aangezicht Zoals we hier vinden dat God zich van Simson terugtrok en dat zijn ogen werden uitgestoken (het werd duister), zo vinden we aan het kruis de uitroep van de Heer dat God Hem had overgelaten, samen met de mededeling dat er duisternis kwam over heel het land (Matth.27:45). Israe l doodde haar Messias en 100 het licht ging uit. Simson (>shemesh=zon) ging onder in de nacht (>Delilah, laylah=nacht). God zou Zijn aangezicht voor Israe l verbergen (Deut.31:17,18; 32:20; Ez.39:29). 101
Page 100
Simsons haar is afgeschoren en de Filistijnen zijn eindelijk in staat hem te overmeesteren. Zij nemen hem gevangen en steken zijn ogen uit. In de meeste bijbelvertalingen begint bij vers 22 of 23 een nieuwe perikoop, want hier start het laatste deel in de geschiedenis van Simson. Richteren 16 21 (…) En zij deden hem afdalen naar Gaza en zij bonden hem in koperen ketenen. En hij was malende in het huis van de gebondenen. 22 En het haar op zijn hoofd begon weer groeien, gelijk als toen hij kaalgeschoren was. Gaza Simson wordt door de Filistijnen naar Gaza gebracht. Daar was hij eerder al (16:1) en in die geschiedenis probeerde men Simson in Gaza vast te houden door de stadspoorten te sluiten. Maar die konden Simson niet tegenhouden. Hij brak uit en nam de stadspoorten in zijn triomf mee naar de hoogte van een berg. Ook in deze geschiedenis zal Simson de overwinning behalen en dit zal de grootste in zijn leven blijken te zijn (16:31). Huis van de gebondenen Simson verrichtte blijkbaar dwangarbeid in het huis van de gebondenen. In dit vers is er een verschil tussen de handschriften. 102 De e e n spreekt van gebondenen, de andere van het huis van de gevangenen. In dat laatste geval is Simson koren aan het malen in de gevangenis. Op vele plaatsen is de gevangenis een uitbeelding van de ecclesia. In een gevangenhuis bevinden zich zij die buitengesloten zijn van de wereld. In de geschiedenis van Jozef, is het Jozef als type van Christus, die de lakens uitdeelt in de gevangenis en dromen (>verborgenheden) bekendmaakt (Genesis 40). En ook Paulus zat meerdere malen gevangen en schreef in gevangenschap de zogenoemde gevangenisbrieven, waarin hij het geheimenis bekendmaakte. Zijn haar begon te groeien Simson die niet te binden was, bevindt zich nu in het huis van de gebondenen. Daarbij wordt hij ook gebonden met koperen ketenen. Maar weer zal blijken dat Simson niet vastgehouden kon worden. Er opent zich een nieuw venster en ook in deze geschiedenis zal Simson de triomf behalen. De laatste opmerking van vers 22 is hoopgevend: Simsons haar begint weer te groeien. Tweede Nazireeërschap Bij het einde van het Nazireee rschap zou het hoofd worden kaalgeschoren (Num.6:9,18). Dat is bij Simson gebeurd en hier begint dan ook een nieuw Nazireee rschap. Een zoveelste tweede of dubbele in de geschiedenis van Simson. Als je het verhaal leest, begrijp je eigenlijk ook niet dat de Filistijnen toegelaten hebben dat Simsons haar weer groeide. Dat was immers het geheim van zijn kracht… Simsons haar groeide weer en zijn kracht zou nog e e n keer terugkomen. 103
Page 102
In Numeri 6 wordt beschreven hoe er door het afscheren van het haar een einde komt aan de periode van het Nazireee rschap (:9). Maar hiermee is niet gezegd dat het Nazireee rschap ten einde is. De eerdere dagen vervallen en er volgt een nieuwe periode van Nazireee rschap (:12). Ook bij Simson zien we dit. Zijn haar is afgeschoren, maar begint weer te groeien. Het lange haar van de man is een uitbeelding van oneer, meer letterlijk: zonder eer (1 Kor.11:14). Het spreekt van Christus, die kwam in vernedering en onderschikking, want Hij stond onder volmacht van Zijn Vader. Richteren 16 23 En de stadsvorsten van de Filistijnen verzamelden zich om een groot slachtoffer te offeren aan Dagon, hun god, en om blij te zijn. En zij zeiden: Onze god gaf Simson, onze vijand, in onze hand. 24 En het volk zag hem en zij lofprezen hun god, want zij zeiden: Onze god gaf onze vijand in onze hand, de verwoester van ons land en die onze gesneuvelden vermeerderde. 25 En het gebeurde dat hun hart vrolijk was en zij zeiden: Haal Simson en hij zal ons vermaken. En zij riepen Simson uit het huis van de gevangenen, en hij werd belachelijk gemaakt voor hun aangezichten. En zij deden hem staan tussen de pilaren. 104 Dagon Dagon betekent vis en is een uitbeelding van de god van deze aeon (2 Kor.4:4), die komt uit de afgrond (Opb.11:7; 20:3). Van deze ‘vissengod’ zien we tot in onze tijd symbolen terug in religie. Denk aan de mijters van bisschoppen en de paus, die een voorstelling zijn van een vissenbek. Bespot De Filistijnen prijzen hun god, omdat hij Simson in hun hand heeft gegeven en zij willen hem belachelijk maken. Simson wordt tentoongesteld in de tempel van Dagon. Ook van Jezus lezen we dat hij bespot werd toen zij hem gevangen hadden genomen. Mattheüs 27 28 En zij kleden Hem uit, en zij doen Hem een scharlakenrode mantel om; 29 en zij vlechten een lauwerkrans van dorens, en zij plaatsen die op zijn hoofd, en een rietstok in zijn rechterhand. En zij vallen vlak vo o r Hem op de kniee n, en zij bespotten Hem, en zij zeggen: Verheug je, koning van de Joden! Specifiek worden de stadsvorsten van de Filistijnen genoemd (:23), hoewel we weten dat er duizenden Filistijnen aanwezig waren in de tempel van Dagon (:27). Zij dachten dat Simson verslagen was en hadden geen weet van Gods plan met Simson. Anders zouden zij hem immers niet in de tempel van Dagon gebracht hebben… Later doen de Filistijnen iets soortgelijks met de ark van het verbond. Ook die brengen zij in de tempel van hun god Dagon. En ook daar wordt Dagon verslagen in zijn eigen huis (1 Sam.5:1-4). 105
Page 106
links van hem. 30 En Simson zei: Mijn ziel zal sterven met de Filistijnen. En hij strekte zich uit met kracht en het huis viel op de stadsvorsten en op al het volk dat er in was. En de doden die hij in zijn sterven heeft gedood, waren meer dan die hij in zijn leven gedood had. 3000 Eerder wees ik al op de opmerkelijke overeenkomsten in de voorkomende getallen in de geschiedenissen van Simson. Ook hier wordt weer gesproken over ongeveer drieduizend mannen en vrouwen die aanwezig zijn bij deze gebeurtenis. Zij sterven met Simson. Ook bij de komst van de wet, het oude verbond, stierven er drieduizend (Ex.32:27). Zo kwam ook Christus onder de wet en stierf, om degenen die onder de wet zijn te verlossen (Gal.4:4-5) en hen het leven (>geest) te geven. Op de Pinksterdag in Handelingen 2 worden er dan ook drieduizend genoemd die leven ontvangen (:41). Twee pilaren De twee pilaren in het huis van Dagon lijken me verwijzingen naar zonde en dood. De Heer Jezus Christus, waar Simson een uitbeelding van is, stierf voor onze zonden (1 Kor.15:3) en doordat Hij opstond uit de doden, overwon Hij de dood en dat is de garantie dat de dood zal worden teniet gedaan (1 Kor.15:26). Boaz en Jachin Het staat ook hier weer zo nadrukkelijk, dat het twee pilaren zijn. En als wij dat zouden missen, dan staat er nog eens achter: één rechts van hem en één links van hem. Dat bepaalt ons ook bij de pilaren in een ander huis, de tempel van Salomo. In de geschiedenis van Simson gaat het om het huis van Dagon, als uitbeelding van de oude schepping, die geregeerd wordt door de god van deze aeon. Maar ‘dit huis’ zal plaatsmaken voor een 108 nieuw huis: een nieuwe schepping, waarin gerechtigheid woont (2 Petr.3:13). In de tempel van Salomo, die daar een uitbeelding van is, bevonden zich twee pilaren (>zuilen). De naam van de linkerpilaar was Boaz en de rechterpilaar heette Jachin (1 Kon.7:21). Links spreekt van vernedering en rechts van verhoging en de beide pilaren spreken van de vernedering en verhoging van Christus. Indien één voor allen stierf, stierven allen Toen de Heer stierf, versloeg Hij de tegenstander met zijn eigen wapen: de dood. Hij werd mens, opdat Hij door de dood heen, hem die de macht van de dood had, de Duivel, teniet zou doen (Hebr.2:14). Satan werd in eigen huis verslagen, zoals Simson hier zijn grootste triomf behaalde door met zijn vijanden te sterven. 2 Korinthe 5 14 Want de liefde van Christus dringt ons, wanneer wij dï t oordelen, dat indien e e n voor allen stierf, allen dus stierven. 15 En Hij stierf voor allen, opdat zij die leven, niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem, die voor hen is gestorven en opgewekt werd. 109
Page 108
En zo komt er een einde aan de geschiedenissen van Simson. Een aantal geweldige verhalen over een man, die van God ongekende kracht had ontvangen. Maar meer nog: het zijn schitterende plaatjes van de ware sterke Held, Christus Jezus, die de dood overwon en elke vijand zal onderschikken! Richteren 16 31 En zijn broeders daalden af en heel het huis van zijn vader, en zij hieven hem op en zij brachten hem op. En zij begroeven hem tussen Zorah en tussen Esthaol, in het graf van Manoach, zijn vader. En hij richtte Israe l, twintig jaren. Start en finish Voor de tweede keer vinden we hier de plaatsaanduiding tussen Zorah en Esthaol (13:25). De geschiedenis eindigt waar deze ook begonnen is. Menselijkerwijs gesproken is er niets veranderd. Is dat ook niet hoe men kijkt naar Jezus van Nazareth, als men al gelooft dat Hij echt heeft geleefd? Men ziet Hem als iemand die kwam als een veelbelovend man, die idealen had en uitspraken gedaan heeft waar we wel ‘iets’ van kunnen leren. Maar van Zijn ambities zou weinig terechtgekomen zijn. Hij stierf aan een kruis. 110 En zo lijkt het ook met Simson het geval te zijn. We hebben een paar mooie verhalen, maar wat is Israe l ermee opgeschoten? Er zijn wat Filistijnen gedood, maar later blijkt Israe l nog steeds last te hebben van deze aartsvijand. Simson is een type van Jezus van Nazareth, die een begin zou maken met de verlossing van Israël (Richt.13:5). Voor de wereld is Hij dood (R.I.P. = rust in vrede), maar wij kennen de opgewekte Christus. Manoach betekent: rust, vrede en dat is ook de positie van Christus nu . Hij is in rust, gezeten aan de rechterhand (Ef.1:20) van Zijn Vader, die op vele plaatsen wordt genoemd de God van de vrede (o.a. Rom.15:33; Fil.4:9). Twintig jaren De termijn die Simson optrad als richter, was twintig jaar. Deze periode is een verwijzing naar de 2000 jaar (>twintig eeuwen) waarin wij leven en waarin Christus verborgen is. Hij heeft een begin gemaakt met de verlossing van Israe l, maar Zijn Koninkrijk is nog niet geopenbaard. Dat zou nog twee dagen van duizend jaar op zich laten wachten (2 Petr.3:8), tot het aanbreken van de derde dag (Hos.6:1-2)! Onder de natiën Israe l zou eerst 2000 jaar onder de natie n verblijven, zoals Jakob (>Israe l) twintig jaar bij zijn oom Laban verbleef in het buitenland (Gen.31:38). Het is ook een periode van twintig jaar waarin Israe l verdrukt werd en de richteres Deborah optrad, die woonde op het gebergte van Efraï m (Richt.4:3-4). Daarna werd Israe l verlost (Richt.5:31). Zo spreekt ook de periode van twintig jaar in de geschiedenis van Simson van de periode van 2000 jaar die zou verstrijken tussen het begin van Israe ls verlossing en de definitieve vestiging en openbaring van het Koninkrijk van de Messias. 111
Page 110
1. Als het volk Israe l door God uitgeleid is uit Egypte, verblijven zij bij de berg Sinaï en Mozes gaat de berg op om van God de wet te ontvangen. In Exodus 32 lezen we de geschiedenis van het gouden kalf. Als Mozes op de berg is, wordt het volk ongeduldig en draagt het Aa ron op om een gouden kalf te maken. Het volk viert feest rond het gouden kalf als Mozes van de berg komt. Exodus 32 19 En het gebeurt als hij naderbij komt tot de legerplaats, dat hij het kalf ziet en reidansen. En Mozes is heet van boosheid en hij gooit de tafelen uit zijn handen en hij breekt ze onderaan de berg. Nog voordat het oude verbond goed en wel gegeven is, wordt het gebroken. Het is een uitbeelding van de tijdelijkheid van dit oude verbond. Israe l had gezegd: al wat JAHWEH gesproken heeft, zullen wij doen (Ex.19:8). Daar kwam niets van terecht. Nog voordat Mozes de stenen tafelen tot het volk gebracht had, pleegden zij afgoderij met het gouden kalf. Mozes wordt opnieuw de berg op geroepen en ontvangt nieuwe stenen tafelen, een tweede verbond. De naam Deutero-nomium betekent dan ook tweede wet. Die tweede wet is een uitbeelding van het nieuwe verbond, waarin God niets van de mens vraagt, maar belooft dat Hij alles zal doen (Jer.31:31-34). Van die tweede set stenen tafelen lezen we dan: Deuteronomium 10 1 In die tijd zei JAHWEH tot mij: Hak voor jezelf twee stenen tafelen uit zoals de eersten, en ga naar 113 Mij op, op de berg. En maak voor jezelf een kist van hout. 2 Dan zal Ik op de tafelen de woorden schrijven die op de eerste tafelen waren, die jij brak, en jij zult ze in de kist leggen. De kist waarin de stenen tafelen werden gelegd, is de ark van het verbond (Hebr.9:4). Deze ark van hout overtrokken met goud, is een uitbeelding van de opgewekte Christus. God gaf de verzekering dat dit nieuwe verbond niet gebroken zou worden, omdat het vast ligt in Zijn beloften en in Zijn Zoon, Christus Jezus! Bron: Oudijn, G. (2023). Twee paar stenen tafelen. Gezonde Woorden, http://gezondewoorden.nl/exodus/twee-paarstenen-tafelen/ 2. Zie: https://nl.wikipedia.org/wiki/Maagdelijke_voortplanting 3. Zie: https://nl.wikipedia.org/wiki/Darrenslacht 4. Zie: https://www.bijenboerderij.nl/honingbij/van-ei-tot-bij 5. Zie: https://nl.wikipedia.org/wiki/Aalstreep In een toespraak over de wijzen uit het Oosten, haalde ik een profetie uit Num.24:17 aan, omdat daar ook gesproken wordt over een ster, net zoals in de geschiedenis van de wijzen uit het oosten. In deze geschiedenis in Numeri, die handelt over Bileam, speelt ook de ezel een grote rol. Ik gaf hierbij aan dat in de Schrift schapen, de schaapskudde, de schaapskooi, enz. een beeld zijn van Israe l. De ezel is een beeld van Christus en ook van het lichaam van Christus, de Gemeente. 114
Page 112
Een paard is een beeld van verhoging en een ezel is een beeld van vernedering. Christus zal in de toekomst bij Zijn verschijning in heerlijkheid komen op een wit paard (Op.19:11), in Zijn komst in vernedering reed Hij op een ezel (Matth.21:5). Wat meteen opvalt aan een ezel zijn de grote oren, een uitbeelding van geloof. Het geloof is immers uit het gehoor (Rom.10:17). Christus is de Gelovige bij uitstek en het is dan ook Zijn geloof waaruit wij gerechtvaardigd worden (Gal.2:16). Als een ezel ‘spreekt’ (balken), is dat een uiting van geloof en neemt hij dan ook de Naam van God in de mond, de afkorting van de Naam Jahweh. Na afloop werd ik aangevuld door een luisteraar die vertelde dat een ezel een kruis op zijn rug heeft. Ik had dit nog niet eerder gehoord en heb dit eens nagezocht op internet. Ezels, en met name oorspronkelijke wilde ezels, hebben een streep op hun rug, die een aalstreep wordt genoemd. Het is een donkere gekleurde lijn in de vacht over de volledige lengte van de rug van een dier. Omdat primitieve ezels ook een lijn hebben die afdaalt richting de voorpoten, vormt dit samen een kruis (bron: Wikipedia). Sommige gelovigen vinden het wel erg ver gaan om overal typologie in te zien. Maar juist de symboliek geeft aan alles Zijn waarde. God heeft alles gemaakt voor Zijn doel (Spr.16:4), de aarde en haar volheid is van de Heer (1 Kor.10:26). Alles in deze schepping getuigt van Hem en Zijn werken, de sterren (Ps.19:2), het gras (1 Petr.1:24) en ook in het geven aan een diepere betekenis aan dieren en hun eigenschappen gaat de Schrift ons voor als het spreekt over Israe l als een kudde schapen (Jer.23:1-2, Jes.53:6). Ook Paulus haalt een vers uit de Torah aan waarin gesproken wordt over een os en waaraan hij een typologische betekenis geeft (1 Kor.9:9, 1 Tim.5:18). 115 In het verhaal van Bileam is de ezel degene die de geestelijke dingen waarneemt. Bileam’s ogen blijven gesloten, totdat ze ont-dekt worden (Num.22:21-31). Bent u al een ezel, of bent u nog een Bileam? Bron: Oudijn, G. (2015). De ezel en het kruis. Gezonde Woorden, http://gezondewoorden.nl/numeri/de-ezel-enhet-kruis/ 116
Page 116
Tot Wie richten wij ons gebed? Wat gebeurt er morgen in ons leven? In de wereld? Israël? Kunnen wij God ‘verbidden’? Gebed is het meest wezenlijke voor een gelovige. Gods woord is essentieel als het om gebed gaat. Daarin is groei en inzicht nodig. In deze brochure leest u over hoe, wat en wanneer we kunnen bidden. Wat is een waar gebed van geloof? Gods woord geeft antwoorden!

Het gebed van geloof


Page 0
Page 4
INHOUDSOPGAVE blz Voorwoord ........................................................... 7-11 Omgang met God ................................................ 12-13 Bidden met het denkvermogen ............................ 14-15 Tot lofprijs van Zijn heerlijkheid ......................... 16-19 Gemeenschap in plaats van ontmoeting .............. 19-20 Opheffen van goedgunstige handen .................... 21-23 Gebed van geloof ................................................. 23-27 God onze Heer Jezus Christus ............................. 27-29 Voorbeden en dankzegging .................................. 30-33 Bezorgd zijn en dankzegging ............................... 34-40 In overeenstemming met wat moet zijn ............... 40-42 De waarheid planmatig maken ............................. 42-43 Andere uitgaven Stichting Da-ath ........................ 44-48 5 Het gebed van geloof Voorwoord Bidt je gebeden! Zeg ze niet alleen op! De sterkste gebeden met de krachtigste uitdrukkingen zijn onhoorbare kreten van het hart, onuitgesproken zuchten. Zij tonen de zwakte, onwetendheid van ons. Dit is zo, natuurlijk afgezien van de gebeden uit de Schrift zelf. Want wij weten niet wat wij zullen bidden, omdat wij niet alle details van Gods wegen kennen. Hij, die echter de harten doorvorst, weet wat de gezindheid van de geest is, die Hij ons gegeven heeft. Die geest komt ons te hulp in onze zwakheid. Die komt voor ons op in overeenstemming met God. Wij weten echter, dat ons verlangen naar echt welzijn heerlijk vervuld zal worden, hoe onze loop ook zal zijn. Want God doet alles samen werken tot wat goed is en leidt alles naar dat doel. Lang voordat wij op aarde zouden leven, had Hij in Zijn alles overstijgende liefde al de grote lijnen van ons bestaan vastgelegd. Maar ook in de kleinere details voorzag Hij. En had Hij al de vervulling van onze diepste verlangens toegekend Rom.8:26-39. In het geïnspireerde woord van God is gebed nauw met hebben verbonden, samen met wel, dus wel-hebben, een wens. Wanneer wij de wens tot God uitspreken in smeken en danken, is het een gebed. Volgens Romeinen 8:26 gaat het er niet zozeer om, hoe wij bidden, maar wat wij zouden bidden, met nadruk op zouden. Hier is geen sprake van zouden kunnen, want dat geeft een mogelijkheid tot een eigen vrije keuze. Het gaat eerder om een verplichting. Hier is het niet de menselijke 7
Page 6
kant en niet de menselijke wens. Maar het gaat om wat God, onze Beschikker, overeenkomstig het raadsbesluit van Zijn wil gepland heeft. Wij, en onze ziels-vleselijke interesses, zijn niet van belang. We lezen: in overeenstemming met wat moet zijn. Dat richt onze geest op God en Zijn voornemen, Zijn raadsbesluit en Zijn doel. Ons gebed zou steeds met Zijn alomvattende liefdeswerken in harmonie zijn. Voor ons is het onmogelijk, elk detail van Zijn grote plan te kennen. Maar alles ligt vast en is niet te veranderen, net als Zijn heilig Woord. Geen jota, zelfs niet het kleinste stukje van Zijn onthullingen kan door ons gebed gewijzigd worden. Dat geldt ook voor het kleinste onderdeel van Zijn voornemen en raadsbesluiten. Dat maakt ons bewust van onze zwakheid. Wanneer wij steeds omhoog kijken naar Hem, dan overweldigt ons de onveranderlijke, alles overtreffende volkomenheid van God. Dan zal ons gedrag, onze wandel, onze innerlijke instelling en verwachting grondig, fundamenteel omgezet worden. Laten wij ons steeds goed bewust zijn, dat wij ons in onze gebeden niet boven God verheffen. Laten wij in de gaten houden, dat wij niet proberen Hem, Die alles weet, te ‘informeren’. Evenmin is het zeer ongepast Hem, Die alles geschapen heeft, te willen corrigeren of te verbeteren. Hij is geen afgod uit klei die wij om kunnen vormen zodat Hij voortkomt uit onze voorstellingen. Wie Hem kent, koestert zelfs niet de kleinste wens Hem te willen veranderen. Je bent dan tevreden en gelukkig met Wie en hoe Hij is. Datzelfde geldt voor Zijn voornemen en Zijn wegen. Zijn wil is het enige richtsnoer. In alles is Zijn raadsbesluit goed 8 en juist. Wie zo naar God kijkt, verlangt er ernstig naar om zichzelf aan te passen. Daarbij wil je ook door Zijn woord verlicht worden om te weten wat Hem welgevallig is. Je wil dan jouw gebed, levenswandel, dienstwerk, laten overeenstemmen met Zijn wil. In de huidige tijd, waarin veel openbaar en openlijk gebeden wordt, bestaat het niet te ontkennen gevaar, te willen bidden wat voor de luisteraars welgevallig is. Het komt vaak voor, dat gebeden meer op een hartstochtelijke prediking lijken en het doel hebben, de erkenning van mensen te verkrijgen. Men meent kennelijk, dat een stil gebed niet erkend kan worden en ook de hemel niet kan bereiken. De mensen zijn immers gewend aan een grote stortvloed van menselijke emoties en gevoelens. Elk gebed is gezegend als het uit een ootmoedig, oprecht hart komt. Dan gaat het niet om luide, zachte of onhoorbare gesproken woorden. Zelfs vurige, indringende, met veel woorden gesproken gebeden kunnen het best met smeken om genade voor de bidder afgesloten worden, opdat de bidder zich niet zou verheffen. Te denken valt aan een trots mens, die elke nacht bidt om van die trots bevrijd te worden. In plaats van dit voor zich te houden en het alleen met God te bespreken, vertelt zo iemand het aan de eerste de beste mens die hij ontmoet. Hij vertelt dat hij elke nacht smeekt in gebed, dat aanhoudt, en nu de zekerheid heeft de meest ootmoedige op aarde te zijn. Trots zijn op eigen ootmoed is uiterst gevaarlijk. Zolang wij nog in het vlees zijn, zijn wij onwetend hoe en wat wij precies zullen bidden. Het is echter ons voorrecht te weten, wat God met betrekking tot gebed aan ons 9
Page 8
onthuld heeft. Wij staan en leven in gemeenschap met Hem 1Joh.1:3, in het bijzonder in deze tijd van genade, die fundamenteel verschilt van alle voorgaande tijden. Veel gelovigen zijn onzeker hierin, zoals over veel andere dingen. Dat is zo, omdat zij niet erkennen, dat onze huidige gemeenschap met God op veel hoger niveau staat dan onder de wet mogelijk was. Ook zelfs hoger dan wat bij verkondiging van het koninkrijk mogelijk kon zijn. Want zij zijn niet in staat verschil te zien in Gods werkwijzen en handelen. Meestal baseert men het contact van de mens met God op vleselijk-zielse principes. Verbinding met Hem bestond door middel van het uitgekozen volk. Onze verbinding met Hem is in deze tijd in de geest. Dat geeft ons het enorme voorrecht, Hem te allen tijde te kunnen naderen in gebed. Inmiddels weten veel gelovigen van Gods voornemen. Dat leidt ertoe, dat zij niet bidden dat ieder mens gered zal worden, zelfs wanneer deze wens in ieders hart aanwezig is. Anderen hebben meer erkenning; zij bidden niet om grote zegen voor heel de wereld vóór Christus’ terugkeer. Sommigen zijn zo volwassen, dat zij niet verwachten dat het kwaad snel weggenomen wordt. Want zij hebben de noodzaak ervan in Gods voornemen ingezien. Zij bidden ook niet, dat God alle verzoekingen, beproevingen en vleselijke verleidingen zal wegnemen. Zij weten immers dat de tijd daarvoor nog niet rijp is. Zij raken ook niet verbitterd in het leven, omdat zij niet nutteloos bidden om wat afwijkt van Zijn wil. Zelfs de meest verlichte en gerijpte gelovigen, die ook anderen onderricht mogen geven, omdat zij van God de 10 gave daarvoor ontvingen, worden met talloze kleine dingen geconfronteerd. Waarom? Vanwege hun onkunde als het gaat om de ontelbare, ingewikkelde aspecten van het leven. Israël beschikte over uitgebreide wetgeving en wijze oudsten die de zaken van het leven in het koninkrijk reguleerden. Desondanks had God het zo geregeld, dat de hogepriester ook de Urim en Thummim (loten voor licht en redelijkheid) had Ex.28:30; Lev.8:8, om de wil van Jahweh voor Israël te bevragen. Twee steentjes werden in een buidel gedaan, zoals bij de toedeling van het land door loting gebeurde. Een hoofdvraag werd gesteld, waarop het antwoord steeds ja of nee was. Jahweh antwoordde door het steentje, dat zonder te kijken uit de buidel genomen werd. Dat plaatste Israël in de positie dat zij naar Zijn wil handelden. Voor ons geldt dit vandaag de dag niet meer. Wij hoeven alleen voor Hem onze gebeden en problemen in gebed neer te leggen. In Zijn zorg voor ons zijn wij vrij van zorgen. A.E. Knoch 11
Page 10
Omgang met God Elk mens maakt aanspraak op leven, vrijheid, geluk. Ieder zou in het leven al het denkbaar goede willen genieten. Dit verlangen heeft de Schepper in het hart gelegd, om dat naar Zijn hart te kunnen trekken. Wij leren in dit leven, dat elke vervreemding van God ons het uiterste brengt van alles waar we diep in ons hart aan willen ontkomen. In het geestelijke bereik brengt scheiding van God ons de dood, onvrijheid en ongeluk, kortom al het mogelijke kwaad. En dat is zo, zelfs als seculiere overheden ons leven, vrijheid en streven naar geluk garanderen. Dit aardse leven is een leerschool; voorbereiding op de voleinding als God alles in allen zal zijn 1Kor.15:28. Daarom moet ieder mens voldoende met het kwaad bekend zijn, om het contrast later te waarderen. De nodige ervaring met het kwaad blijft ons als kinderen van God niet bespaard. En de mate waarin wij leren onze dagelijkse gemeenschap met God te verdiepen en ons aan Zijn wil te onderschikken, is bepalend. Waartoe? Om de ware rust en vrede in ons hart te hebben en daarin gelukkig te zijn. Wij weten niet tot in detail, wat goed en nuttig voor ons is. Maar Hij, Die ons geschapen heeft zoals we zijn, en Die ook het verlangen naar geluk in ons hart legde, weet het. Als God echter uitsluitend het goede voor ons wil en Hij de Enige is, Die de weg daarheen kent, moeten wij deze weg volgen. Wij hebben immers ook het beste voor onszelf op het oog. God zegt in de Schrift wat tot vervreemding met Hem leidt en wat de gemeenschap met Hem bevordert. Al wat fundamenteel in Zijn plannen met Zijn schepselen 12 is, is daarom van het grootste belang voor ons. Waarom? Omdat wij de weg die naar Zijn wil is, willen gaan. Het evangelie, dat voor Joods-christelijke gemeenten in de begintijd gold, werd de weg1 genoemd. Saulus, fanatiek, vroeg de hogepriester geloofsbrieven voor de synagogen in Damascus. Zo kon hij mannen en vrouwen opsporen, die van die weg waren. En kon hij ze vervolgens voor berechting naar Jeruzalem brengen Hand.9:2 Wij eren dezelfde God en Vader als die Joden-christenen. Dezelfde Redder is voor ons op Golgotha gestorven om ons als zondige vijanden te verzoenen. Toch verschilt onze weg enorm met die van hen. Onze weg is alleen genade. De gemeente van vandaag ervaart Gods liefde in oneindig hogere mate dan Israël deze ooit ervoer of zal ervaren. Israël had vergeving van zonden met proeftijd Matt.18:35; Hand.5:1-11; Heb.6:4-6; 10:26; 1Petr.4:18. Wij genieten echter van de rechtvaardiging om niet, de overstromende genade Rom.3:21; 5:20. Israëls zegeningen, o.a. tekenen en wonderen Hand.5:12, werden in de overgangsperiode nog wel in de door Paulus gestichte gemeenten uit de natiën (o.a. Korinthe) ervaren. Door de publicatie van de Efezebrief echter, werden ze vervangen door iedere geestelijke zegen te midden van de ophemelsen Ef.1:3. De gemeenten uit Israël en uit de natiën gingen op in één gezamenlijk-lichaam Ef.2:11-22; 3:6; 4:4. 1 Stichwortkonkordanz Konkordantes Neues Testament 5e-6e druk, blz.630, 7e druk blz.289, Weg. © Konkordanter Verlag, Birkenfeld. 13
Page 12
Bidden met het denkvermogen Toen de Korinthiërs hun eerste brief van Paulus ontvingen, hadden ze slechts fragmentarische kennis 1Kor.13:9. Het was nog de tijd van onmondigheid, omdat ze hun genadegaven hoger waardeerden dan Paulus. Hij had het afnemen van de wondergaven van Pinksteren al onderkend. Bij enkelen werkte de vernieuwde denkzin2 niet actief mee. Daarom konden ze ook geen bijdrage leveren om de kennis en geestelijke groei te bevorderen. Om dit te bewerken, liet de opgestane Christus via Zijn spreekbuis Paulus Hand.26:16 de brief aan de Romeinen schrijven. Die brief bevat het onderwijs, dat wij moeten leren. Rom.12:2; 16:17. Al wat destijds nog in Korinthe gebeurde, was tot opbouw van de gemeente of alleen van een enkeling 1Kor.14:5,12,26. Dat weerspiegelde zich ook in hun gebeden: Want ingeval ik in een taal3 zou bidden, bidt mijn geest, maar mijn denkzin is onvruchtbaar. Hoe is het dan? Ik zou bidden in de geest, maar ik zal ook bidden met mijn denkzin. Ik zal snaren bespelen in de geest, maar ik zal ook snaren bespelen met mijn denkzin. Anders, ingeval jij zou zegenen in de geest, hoe zal hij die de plaats inneemt van de niet ingewijde ‘Amen’ uitspreken over de jouw dank, daar hij nu niet weet wat jij zegt. Want jij dankt inderdaad uitstekend, maar de ander wordt niet opgebouwd. Ik dank God dat 2 Denkzin, Grieks: nous, het ‘denkorgaan’ van de mens. 3 Grieks: glossa, ook tongentaal (glossolalie) genoemd. 14 ik meer dan jullie allen in talen spreek. Maar, in de uitgeroepen gemeente wil ik liever vijf woorden met denkzin spreken opdat ik ook anderen onderricht dan tienduizend woorden in een taal 1Kor.14:14-19 De meest innige omgang met God had - ook in die dagen - iedereen, die tot Hem sprak 1Kor.14:2,28 . Alles moest ordelijk gebeuren, niet meer dan twee of drie tongentaalsprekers of profetische sprekers, en wel de een na de ander, als de een sprak, zweeg de ander. Zonder alle genadegaven van dat beheer van overgang zou het geestelijke leven in de jonge gemeenten zijn verdord. Zij hadden immers nog geen geschreven brieven of anders in handen. Hoeveel meer hebben wij, vandaag! Die gaven zijn nu door de onthullingen vervangen, die Christus aan Paulus te schrijven gaf. Het afgeronde, gecompleteerde woord van God is voor ons volledig beschikbaar Kol.1:25 ! De Korinthiërs zagen de grote verbanden daarin niet scherp, als in een metalen spiegel van die dagen, in raadselen (enigma). Wij mogen echter van aangezicht tot aangezicht zien 1Kor.13:12 Christus rechtstreeks tot ons spreekt. Onze lofprijzing en ons gebed zal ook overeenstemmen met de door de apostel Paulus overgebrachte kennis. Laat dat zo ordelijk mogelijk zijn, onder controle van de ons gegeven vernieuwde denkzin. Dit maakt de meest nauwe en innige gemeenschap met God mogelijk. Liever vijf woorden nuchter mét de denkzin spreken, dan tienduizend zonder. 15 , en ervaren alsof de opgestane, verheerlijkte
Page 14
Tot lofprijs van Zijn heerlijkheid Gods eer en verheerlijking zijn het doel, waarvoor het al is ontstaan. En onder al Zijn schepselen is de mens het meest geschikt om Zijn veelvuldige heerlijkheid tentoon te spreiden. Als wij nu onze lezers vragen wat het hoogtepunt van Efeziërs is, zal de volwassen gelovige zeggen: het geheimenis (het geheime beheer van de genade Ef.3:2,6-10). Zonder twijfel is de onthulling van het geheimenis het belangrijkst. Het hoogtepunt is echter strikt genomen niet het geheimenis zelf, maar het gebed om het juiste begrip ervan Ef.3:14-21. Want alleen kennis van het geheimenis is van weinig waarde. God is er niet tevreden mee. Enerzijds maakt dat onze verkondiging qua leven minder, anderzijds verrijkt het ons geestelijk leven niet werkelijk. Kennis kan nooit een doel op zichzelf zijn. Ze heeft slechts betekenis, als ze in ons hart een honger wekt om de liefde van Christus te beantwoorden. Aan de Korinthiërs schreef Paulus de woorden, die altijd geldig blijven: En al zou ik de gave van profetie hebben en alle geheimenissen weten en alle kennis bezitten, en al zou ik al het geloof hebben, zodat ik bergen zou verzetten, maar ik had de liefde niet, dan was ik niets 1Kor.13:2 Al wat in Gods ogen echt waardevol is, is wat vanuit Zijn liefde gebeurt én liefde wekt, zodat het bijdraagt aan Zijn eer en verheerlijking. Toen de genadegaven werden uitgedeeld, sprak men tot God om zichzelf op te bouwen, of tot de broeders en 16 zusters tot opbouw, bemoediging en troost. Wie zo werd begenadigd, moest erop toezien, dat ook anderen werden opgebouwd door te danken in gebed 1Kor.12:4,11;14:2-4,16,17 . In Efeziërs is de situatie heel anders. Het openingsgebed begint met de woorden: Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus …Ef.1:3 . Vervolgens noemt Paulus de genadegeschenken voor ons, nu. Gezegend met iedere geestelijke zegen te midden van de ophemelsen. Uitgekozen in Hem vóór de nederwerping van de wereld (voordat de zonde kwam). Tevoren bestemd tot mondigheid, volwassenheid, zoonschap. Maar wij zijn hiermee niet tot ónze opbouw begenadigd, maar tot lof van de heerlijkheid van Zijn genade Ef.1:6. Wij horen het woord van de waarheid, het evangelie van onze redding, geloven het en zijn verzegeld met de geest van de belofte, de heilige (als waarborg voor ons ophemels lotdeel). Dat alles heeft een hoger doel dan opbouw en dat is … de lofprijs van Zijn heerlijkheid Ef.1:14 . Onze toekomst is: de bediening om in de komende eonen te midden van de ophemels(en) Gods alles overstijgende rijkdom van genade tentoon te spreiden Ef.2:6. Dan is het God, Die alles bewerkt naar de raad van Zijn wil Ef.1:11,12. Maar, alles wat gebeurt valt onder die voor ons troostende en versterkende uitspraak. Toch zegt Hij ons dit in Zijn woord niet, opdat wij er ons alleen door laten opbouwen, maar opdat wij zijn tot lofprijs van Zijn heerlijkheid. 17
Page 16
In overeenstemming ermee eindigt het leergedeelte van de Efeziërs met een gebed om te begrijpen waar het in de eerste drie hoofdstukken om gaat. Daarvoor hebben we geestelijke kracht nodig, die overeenstemt met de rijkdom van Zijn heerlijkheid. Dit is opdat wij compleet gemaakt worden tot het gehele complement van God Ef.3:14-21. In dit verzoek gaat het helemaal niet om ons, maar om de eer en verheerlijking van God. Dat willen wij later nog meer helder uiteenzetten. En in overeenstemming ermee eindigt dit gebed in lofprijzing: Hem zij de verheerlijking! Het sleutelwoord voor de veranderde situatie vergeleken met de Korinthebrief vonden wij al in het openingsgebed. Gezegend zij de God … die ons zegent. Het gaat dus niet meer in de eerste plaats om ons, maar om Hem! God schenkt ons hier door Zijn woord het allerhoogste wat wij kunnen bevatten. Wij kunnen dat alleen verstaan omdat onze denkzin door Zijn geest vernieuwd is. We brengen Hem zo het hoogste waartoe wij (door Zijn geest gewerkt) in staat zijn: onze lofprijzing. Omdat het hier om het hoogste en meest verhevene gaat, gebruikt het Grieks voor ‘gezegend’ een speciaal woord, dat alleen van God wordt gebruikt. Wij vinden het in de profetische lofprijzing van Zacharias, die met de woorden begint: Gezegend zij de Heer, de God van Israël, omdat Hij naar Zijn volk heeft omgezien en er verlossing voor tot stand gebracht is …Luc.1:68 18 Paulus schrijft drie keer, dat God gezegend is voor de eonen Rom.1:25;9:5; 2Kor.11:31. Met deze lofprijzing mogen wij instemmen, als wij uitspreken: Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, die ons zegent met iedere geestelijke zegen… Omdat het hierbij gaat om een heel bijzondere zegen, gebruikt het Grieks bijzondere werkwoordsvormen (zoals bij: zegent, uitkiest, voorbestemt, begenadigt …). Die geven een tijdloze waarheid aan 4. Die gold al voor ons toen wij daar nog niets van wisten. Maar ze zijn nu zonder meer voor ons, en zullen dat in de toekomst ook zijn. Zo mogen wij God zegenen met geestelijke woorden, die Hij ons in de mond legt. Wij mogen Hem lofprijzen voor alle geestelijke zegen waarmee Hij ons zegent in Christus. Gemeenschap in plaats van ontmoeting God werkte in oude tijden al in de zijnen, zodat zij Hem zouden vragen om wat Hij beloofd had te zullen geven. Door Ezechiël sprak Jahweh tot Zijn verbondsvolk Israël over de dag, waarop ze weer in het land zouden wonen, dat Hij aan hun vaderen gaf. Jullie zullen Mijn volk zijn, en Ik zal jullie God zijn was de belofte. Jahweh voegt eraan toe: Opnieuw zal Ik hierom door het huis van Israël gevraagd worden om dit voor hen te doen Ez.36:37. Dit is een duidelijk voorbeeld van God, Die een betere toekomst gepland heeft. Hij legt de zijnen het verlangen naar die toekomst in hun hart. Daaruit ontstaat een 4 De Griekse aoristus is deze werkwoordsvorm, die een feit aangeeft. 19
Page 18
gebedswens, een door Hem zelf bewerkt smeken dat de belofte in zich heeft, op de juiste tijd te worden verhoord. Een waarachtig gebed van geloof dat in de vaste grond van goddelijke beloften geworteld en gefundeerd is. Dit onwankelbare fundament ontbreekt aan de gebeden in onze tijd helaas maar al te vaak. We zien hier soms het drijfzand van menselijke ervaringen. Die worden dan weer van generatie op generatie doorgegeven, tot ze een vrome, religieuze traditie zijn geworden. Op deze voedingsbodem denken sommigen, dat ze zoveel geloof hebben, dat zij kunnen vragen om dingen die totaal onmogelijk lijken. Wanneer zo’n verzoek wordt verhoord, zal men zelfs ook nog trots zijn zo’n sterk geloof te hebben opgebracht. Men meent daardoor als het ware Gods hart te hebben bewogen om de verhoring te schenken. Wij weten, hoezeer zulke ervaringen hoogtepunten van het geloofsleven kunnen zijn. De schrijver van dit wat u leest, teerde als jonge jongen op zulke ontmoetingen met God. Hij had die nu en dan, tot hij door zijn geloofsmoeder onder het kruis van Golgotha, en daarmee tot het juiste smeken werd geleid. Het gezamenlijk gebed met deze moeder in het geloof gebeurde elke zaterdagmiddag. Zo kon hij de felle haat tegen christenen van het ouderlijk huis ontvluchten. Dat baande toen de weg van ontmoetingen met God tot gemeenschap met Hem. Hij leerde, onder haar leiding, zich eerst door Gods woord te laten aanspreken. Vervolgens kon op de knieën alles aan Hem voorgelegd worden: smeking, gebed, voorbede en dankzegging 1Tim.2:1. 20 Opheffen van goedgunstige handen In 1 Timotheüs 2:8,9, worden biddende mannen en vrouwen beschreven. Die kennen wij uit tekeningen in catacomben: knielend, met geheven handen, zoals men dat toen gewoon was. Israël had vroeger een speciale plaats voor het gebed. Eerst de tabernakel en later de tempel zolang God daarin woonde. Men ging erheen, of men keerde zich bij het bidden minstens in de richting van het heiligdom, zoals Daniël Dan.6:11. Daniël had in zijn bovenvertrek vensters, op het Zuidwesten (richting Jeruzalem) gericht. Daar knielde hij drie keer per dag voor zijn God, om Hem te bidden en te smeken. De Samaritaanse vrouw wees de Heer Jezus op de berg Gerizim waarop men in Samaria sinds de tijd van de vaderen aanbad. Terwijl de Joden zeiden, dat Jeruzalem de juiste plaats voor aanbidding was. Hij antwoordde haar: De tijd komt dat jullie niet op deze berg en ook niet in Jeruzalem de Vader zullen aanbidden … maar de tijd komt en is nu, dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en in waarheid; want de Vader zoekt wie Hem zo aanbidden Joh.4:20-24 De Heer had nooit gesproken over drie uur ’s middags als het uur van gebed. Maar wie het kon regelen, hield daaraan vast Hand.3:1;10:3,30. Men groeit maar langzaam weg uit een vrome traditie. Wij zijn daar nu nog steeds niet vrij van. Wij vouwen de handen, sluiten de ogen, buigen ons hoofd, of wij nu bij het bidden zitten, staan of knielen. Ooit kwam de uitwendige houding overeen met innerlijke gesteldheid. De tollenaar wilde de ogen niet naar de hemel 21
Page 20
opheffen Luk.18:13. De melaatse viel op zijn aangezicht voor de voeten van Jezus, smeekte om genezing Luk.5:12. Zo ook die dankbare Samaritaan; die verheerlijkte God met luide stem. Het dankgebed van deze laatste leidde tot diens redding door geloof Luk.17:15-19. Vrees dreef de discipelen in diezelfde houding toen zij op de berg van de verheerlijking waren Matt.17:1,6. Maar één keer lezen wij over onze Heer, dat Hij neerknielde en op Zijn aangezicht viel Mat.26:39. De kwelling die kwam leek voor Hem bijna ondraaglijk. In Gethsemane kwam Hij het dichtst bij ons in onze zwakheid en gaf Zijn onderschikking onder de wil van de Vader aan met de woorden: zoals U wilt Matt.26:39; Mark.15:36; Luk.22:42. In de meest volmaakte uitdrukking, zowel met woorden als ook door de uiterlijke houding. Op alle andere plaatsen lezen wij over Hem, dat Hij bij het bidden en danken de ogen opsloeg naar de hemel Mat.14:19; Mark.6:41;7:34; Luk.9:16; Joh.17:1. Er is geen algemeen verbindend voorschrift in deze tijd over een uiterlijke houding die wij bij gebed zouden aannemen. Wat Paulus in 1 Timotheüs 2:8 en de volgende verzen en hoofdstukken als zijn eigen besluit verkondigt, is weerspiegeling van goede gewoontes uit die tijd. Nu zullen wij geneigd zijn het opheffen van goedgunstige handen eerder figuurlijk dan letterlijk op te vatten. Sommige van zijn voorschriften over weduwen zijn uitsluitend in overdrachtelijke zin op onze huidige situatie van toepassing. Nochtans accepteren we alles wat Paulus hierover zegt. Wij kunnen ons gezicht letterlijk in schaamte, droefheid of pijn voor Hem verbergen of ogen en handen naar de hemel opheffen. Maar altijd zou onze innerlijke houding naar 22 God toe overeenkomen met: op onze knieën. Dat is de enige houding die ons past, naar Hem toe, de grootste Onderschikker. Door Hem alleen willen wij ons laten zegenen. Het Hebreeuws drukte dit al op voortreffelijke manier uit. Het overeenkomende woord (barak) betekent zowel knielen als zegenen. Toen Paulus afscheid nam van de oudsten van de gemeente van Efeze (te Milete) en van de broeders en zusters in Tyrus, knielde hij met hen allen neer en bad Hand.20:36; 21:5. Hetzelfde deed hij toen hij om zegen voor de lezers van zijn rondzendbrief bad Ef.3:14. Omstandigheden laten het vaak niet toe Paulus hier na te volgen. Een geestelijk gebed kan zo sterk uitdrukking van volkomen overeenstemming met Gods wil zijn, dat niemand het mist, dat het niet knielend werd uitgesproken. In het tegenwoordige beheer van de geest en van de geestelijke zegen is het uiterlijke, zichtbare en materiële door het innerlijke wezen verdrongen. De hoogste eis is, dat God vandaag in geest en in waarheid aanbeden wil zijn en zulke aanbidders zoekt! Daarom is alleen de geestelijke houding doorslaggevend. Gebed van geloof Voor sommige mensen betekent een gebed niets anders dan het openen van hun hart naar God toe, als een bloem naar het licht. Maar het is God zelf, Die dit bewerkt. Hij deed dit al in het oude Israël, zodat gelovige mannen en vrouwen naar Zijn wil baden en smeekten om wat Hij hen beloofd had. De inleidende hoofdstukken van Lukas geven ons een kijkje 23
Page 22
in het gebedsleven van gelovige Joodse mensen, waarvan het hart naar Israëls troost verlangde Luk.2:25. Wij lezen: • de lofzang van Mirjam Luk.1:46-55 • profetisch gebed van priester Zacharias Luk.1:68-79 • de zegenwoorden van de oude Simeon Luk.2:29-35 • verwijzing naar de profetes Hanna, die God loofde en sprak tot hen die naar de verlossing uitkeken. Die gebeden zijn niet door menselijke wijsheid ingegeven woorden. Maar zij zijn geleerd door de geest van God, de heilige. Dit zorgde ervoor, dat de geestelijke gedachten van de bidder overeenstemden met de geestelijke woorden die in de Psalmen en in andere delen van Tenach (OT) hun uitdrukking hadden gevonden. Maar geen enkele van deze gebeden is volledig in harmonie met de zegen die God ons vandaag belooft, in het bijzonder door Paulus’ brieven. Geloof is het orgaan, waarmee wij Gods beloften bevatten. Maar misschien hebben wij de beloften van God voor ons nog niet voldoende begrepen. Deze moeten steeds weer zorgvuldig bestudeerd worden. Anders bestaat het gevaar, dat het geloof overwoekerd wordt door vrome fantasie. Fantasie, die ons wil overtuigen, dat dit of dat urgent, waardevol en nuttig zou zijn in het werk van de Heer. Het is niet goed om zulke eigenmachtige wensen in gebed aan God voor te leggen, hoe goed bedoeld ook, goedgekeurd door vrome traditie. De Heer heeft Zijn werk onder ons tot in het kleinste detail gepland. Hij verwacht dat wij in de dienst van Hem ons tot het uiterste inspannen. Maar dat wel binnen de beloften die 24 vandaag op ons van toepassing zijn. Jezus wist heel goed, waar Hij recht op had in Zijn dagen op aarde, toen Hij de vorm van een slaaf had aangenomen Fil.2:7. In Hem kwam het niet op om stenen brood te laten worden. Dertig jaar lang had Hij in stilte geleerd, om ongeveer drie jaar te dienen. En om Zijn werk uiteindelijk in zes uur te voltooien. Dat alles in volledige onderschikking onder de wil van Zijn Vader. Mozes had veertig jaar opleiding aan het hof van de Farao in Egypte gehad. Daarna verbleef nog eens veertig jaar in de stilte van het land Midian. Daarna kwam hij pas in de volmacht van Jahweh voor de Farao. Saulus was geroepen en verkondigde in Damascus Jezus als de Zoon van God. Hij moest niettemin nog drie jaar naar Arabië. Waarom? Om door zijn verhoogde Heer nóg grondiger onderwijs te krijgen. Daarna hervatte hij zijn dienst in Damascus zo lang men dat wilde Hand.9:20,23; Gal.1:17. Voordat wij het uiterste doen voor de Heer, zouden we Zijn wil leren kennen. Dit is nodig, opdat wij weten, wat Hij in dit beheer van genade van ons verwacht. Zodat wij Zijn waarschuwingen voor de valstrikken van de tegenstander ter harte nemen. De Heer heeft gezegd, dat niemand de zijnen uit de hand van de Vader kan rukken Joh.10:29. Ja, ook dat niets ons kan scheiden van de liefde van God. Daardoor vergeten wij gemakkelijk de andere woorden, die zeggen dat satan zelfs de apostelen voor zich opeiste om hen als de tarwe te ziften Luk.22:31. Ook ontving hij volmacht om Jobs geloof te ruïneren. Toen was zijn beperkte volmacht: Zie, hij is in uw hand, maar spaar zijn leven Job 1:12; 2:6. Satan eist ook vandaag de dag zulke volmachten, vooral om bij de meest trouwe gelovigen te verhinderen, dat ze 25
Page 24
rijpen tot mondigheid. Wanneer hij hun geestelijke groei niet kan belemmeren door Jobs plagen, zal hij steeds weer proberen Gods woorden voor hun innerlijke ogen te verdraaien. Op die manier komen zij niet tot erkenning van de waarheid, om, nuchter gemaakt, uit de valstrik van de tegenwerker te komen 2Tim.2:25,26. Ook ware gelovigen zijn vaak slachtoffer van dwaling en fanatisme. Dat is zo, ook al kan de satan ze niet uit de hand van God roven en niet van Zijn liefde scheiden. Gelovigen laten zich vaak niet van de onjuiste opvatting af brengen, dat de door hen gebruikte vertaling van de Bijbel God-geademd, en daarom onfeilbaar is. Waar die vertaling van de grondtekst afwijkt, zoals dat regelmatig het geval is, hebben zij de grootste moeite om de waarheid van de Griekse en Hebreeuwse grondtekst te aanvaarden. Sommigen worden misleid door het waanidee, dat ze zoveel van God mogen vragen als zij maar kunnen geloven. Ook als zij het onmogelijke geloven en erom vragen, zal God het uiteindelijk wel inwilligen, menen zij. Satan lijkt bereid te zijn te geven wat God ons onthoudt, om degenen die dat bidden, in hun dwaling en fanatisme gevangen te kunnen houden. Alleen wie zich dagelijks (zoals Timotheüs) met de woorden van het geloof en het uitstekende onderwijs voedt, 1Tim.4:6 wordt bewaard. Het gevaar is immers, dat men bidt om dingen, die God voor onze dagen niet belooft. Het gebed van geloof is in eerste instantie gebaseerd op de woorden van het geloof en het onderricht dat de verhoogde Christus door Paulus voor ons liet opschrijven. Wij mogen daarbij niet over het hoofd 26 zien, dat de weg via onmondigheid in 1 Korinthiërs loopt naar de rijpheid in Efeziërs. God van onze Heer Jezus Christus Als wij deze zes woorden van aanhef van gebed bidden met een vernieuwde denkzin, is dit voor God meer waard dan tienduizend ongecontroleerde woorden. Wij laten immers vaak onze gevoelens de vrije loop en verzuimen dan de Allerhoogste te verheerlijken zoals Hem toekomt. Het is beter, de God en Vader van onze Heer Jezus Christus steeds opnieuw te belijden. Jezus wat het, Die de zonde van de wereld wegnam en gehoorzaam werd tot de dood van het kruis op Golgotha. En zo ruimde Hij alles uit de weg dat scheiding maakte tussen God en ons, en dat eens voor altijd. Bovendien belijden wij, dat Jezus Christus onze Heer is en wij Hem dienen, totdat alles aan Hem ondergeschikt is 1Kor.15:28. En wij zien in Christus het Beeld van de onzichtbare God. Christus, door Wie het al is geschapen. Christus, Die het hoofd is van de uitgeroepen gemeente. God maakte vrede door het bloed van Zijn kruis, om door Hem al wat op aarde en in de hemelen is, weder met Zich te verzoenen Kol.1:15-20! Bij het begin van onze gebeden danken wij voor alle zegeningen de God en Vader, in de naam van onze Heer Jezus Christus, zoals Paulus ons aanspoort Ef.5:20. Deze naam omvat alles wat Jezus op Golgotha voor ons deed. Deze naam wijst op Hem, Christus Jezus, Die gestorven, ja meer nog, opgewekt is, die aan de rechterhand van God zit, Die ook voor ons opkomt Rom.8:34. Zo kunnen wij met de apostel instemmen, als hij schrijft: 27
Page 26
En al wat jullie maar doen in woord of in werk, doet dit alles in de naam van de Heer Jezus Christus, dankend God, de Vader, door Hem Kol.3:17 Toen Jezus zei: Ik ben de weg … niemand komt tot de Vader dan door Mij Joh.14:6, bedoelde Hij dat nu geen andere weg naar God leidt. Tot op dat moment naderde Israël door het offerritueel tot Jahweh. Sinds Golgotha naderen wij tot de Almachtige via de nieuw geopende weg. Door Jezus Christus, Die voor ons eens en voor altijd geofferd werd. Zo hebben wij in de geest toegang tot de Vader. Laten wij daarom rijkelijk deze zes woorden als aanhef gebruiken: God van onze Heer Jezus Christus! Paulus gebruikte deze aanhef vaak. Aan hem verscheen diverse keren de verhoogde Christus met onthullingen Hand.26:16. Zo kon de Heer hem voor de hoogste openbaringen als spreekbuis inzetten. Paulus sprak ze, als hij God op de hoogste, meest omvattende wijze wilde verheerlijken. Hij vult dat soms aan met: Vader van het medelijden of: Vader van de heerlijkheid. Of hij zegt samenvattend: God en Vader van onze Heer Jezus Christus 2Kor.1:3; Ef.1:3,17; Kol.1:3. Wij ontvingen de geest van het zoonschap, waardoor wij God Vader mogen noemen Rom.8:15. Daarom citeert Paulus woorden van God: Ik zal u tot een Vader zijn, en u zult Mij tot zonen en dochters zijn, zegt de Heer, de Almachtige 2Kor.6:18 Zo mogen wij de gebedsaanhef uitbreiden en zeggen: Onze God en Vader, God en Vader van onze Heer Jezus Christus! 28 Deze woorden zijn uitdrukking van echt vertrouwen op God en bereiden ons de weg tot diepe, innerlijke vrede. Sommige gelovigen zijn bang om rechtstreeks tot God te spreken en geven de voorkeur aan gebed te beginnen met: ‘lieve Heiland’ of ‘lieve Heer Jezus’. Daarbij speelt de overweging mee, dat Hij, die op deze aarde rondliep, Die onze zonde verzoende, dichter bij ons staat en ons wellicht beter begrijpt dan Zijn God en Vader. Maar er is geen reden voor dergelijke schroom, want Jezus Zelf zei, dat de Vader zoekt zodanige, die Hem aanbidden Joh.4:23. God wil, dat onze erkenning van Hem voortdurend toeneemt Kol.1:9. En dat wij leren, dat Hij werkelijk, oorspronkelijk alles is, waar Christus het Beeld van is. Zo vormen wij ons een juist beeld van God en aanbidden Hem zoals het hoort. In noodsituaties kan het ons soms aan juiste woorden ontbreken, omdat we niet weten wat God gepland heeft. Want wij weten niet wat wij bidden zullen naar wat moet zijn. De geest zelf echter pleit voor ons met onuitgesproken zuchten Rom.8:26. Daarbij mogen wij ons de belofte herinneren: En God is getrouw, Hij zal niet toelaten dat jullie beproefd worden boven wat jullie aankunnen, maar Hij zal met de beproeving ook de voortgang geven om die te kunnen doorstaan 1Kor.10:13. 29
Page 28
Voorbeden en dankzegging Een van de aspecten van gebed is, dat geen vervreemding meer tussen God en ons ontstaat. Bij het bidden beleven wij steeds weer gemeenschap met Hem, en dus een stukje van de voltooiing, wanneer Hij alles in alles is 1Kor.15:28. Als ik bid is Hij iets in mij; als iemand in de vergadering openlijk bidt en anderen daarop amen zeggen, is Hij iets in allemaal. Hoe mondiger de hoorders zijn en hoe gerijpter het gebed is, des te meer zal God in ieder van hen kunnen zijn. Als wij waar zijn en alles in liefde tot groei brengen, in Hem die het Hoofd is, Christus Ef.4:15, zullen wij in de geest dichter bij Hem komen. En dat tot aan de voleinding toe, als God alles in ons zal zijn. Het aantal uren die tot vervreemding van Hem kunnen leiden, zal verminderen. En des te vaker zullen wij momenten van eensgezinde gemeenschap met Hem ervaren. Dan zullen onze gedachten meer naar onze medemensen uitgaan en naar de overheden in ons land en elders. Ook Paulus leefde niet in een vredige wereld. Claudius verdreef alle Joden uit Rome Hand.18:2. Gelovigen in de nog jonge gemeente in Thessalonica ondervonden zo veel lijden en vervolgingen, dat ze geschokt, ontzet, dachten dat de dag van de Heer al aanbrak. Ze hadden het gevoel dat ze de opname hadden gemist.2Thess.2:1-3 Paulus’ leven was vol geduldig verdragen, druk, nood, benauwdheden, slagen, gevangenissen, oproeren, enorme arbeid en meer! Hij beschrijft die lijdensweg 2 Kor.6:3-10. Onder de indruk van de gebeurtenissen in die onrustige jaren en onder de leiding van de geest van God, de heilige, 30 gaf Paulus aan zijn geloofskind (en ons), een richtlijn voor gebed 1Tim.2:1-4. Deze houdt rekening met onze innerlijke vrede én die met de mensen om ons heen. Hij roept op tot voorbede en dankzegging voor alle mensen, inclusief de overheden. Als hij dit deed met betrekking tot het Rome van die tijd, hoezeer zouden wij hem dan niet moeten imiteren in deze houding van gebed! Maar, zonder dagelijkse voeding met de woorden van het geloof en de uitstekende leer zijn wij niet in staat om ook te bidden en te danken voor diegenen die ons het leven moeilijk maken. Eenieder die onvoldoende bekend is met het uitstekende onderwijs dat voor ons geldt, is vaak makkelijk bereid de woorden van Petrus te citeren. Hij zei dat men God meer moet gehoorzamen dan mensen. Daarop vertrouwend, tart men vervolgens de overheid en zijn meerderen. Indertijd was de politieke en militaire macht in handen van Rome, maar geen van de apostelen trad ooit tegen hen op. De woorden: men moet aan God meer gehoorzaam zijn dan aan mensen Hand.5:29, richtte Petrus tot het Sanhedrin, de religieuze Hoge Raad van de Joden (de ‘hooggeplaatsten’, schriftgeleerden en oudsten). Dit was het hoogste religieuze gezag in Israël, dat door Petrus en Johannes tegengesproken werd: Oordeel zelf of het juist is in Gods ogen, meer naar u te luisteren dan naar God Hand.4:19 De woorden van het geloof, die vandaag ons gedrag naar de overheid en meerderen bepalen, vinden wij bij Paulus5. 5 Zie: Rom.13:1-7, Ef.6:5-8, Kol.3:22-25, Titus 2:9,10; 3:1 31
Page 30
In de richtlijn voor het gebed 1Tim.2:1-4 wordt gezegd, dat een leefwijze in godsvrucht en waardigheid in de ogen van God goed en welkom is en tot een rustig en stil leven leidt. God is niet alleen onze Redder, maar Hij wil, dat ook alle andere mensen gered worden en tot erkenning van de waarheid komen. Net zo staat in dezelfde brief: Want daarvoor spannen wij ons ook in en worden wij gesmaad, omdat wij vertrouwen stellen op de levende God, Die Redder is van alle mensen, inzonderheid van de gelovigen 1Tim.4:10 De apostel voegt toe: Beveel deze dingen en onderwijs ze. In overeenstemming hiermee zijn de woorden: door Hem het al weder met Zich te verzoenen, vrede makend door het bloed van Zijn kruis, door Hem, hetzij wat op de aarde, hetzij wat in de hemelen is Kol.1:20. Deze woorden van het geloof en van de uitstekende leer bevatten de belofte, die het leven in onze omgeving zoveel gemakkelijker maakt. Het is Gods onwankelbare wil om ook alle andere mensen te redden, zodat zij ook de waarheid erkennen, zowel over Hem als over zichzelf. Dit gebeurt niet in onze dagen; maar later, als iedereen met Hem verzoend is, zal Hij alles in allen zijn, niet alleen in ons, die geloven. Op weg naar dit doel doet ieder mens individueel ervaring op met bitterheid, gramschap, toorn, geroep, lastering en al het kwaad. Ieder leert al deze werken van het vlees min of meer grondig kennen, actief of passief, totdat wij dat 32 alles net zo verafschuwen als God zelf. De meeste mensen moeten voor dit doel hun leven in een terugblik onder ogen zien Op.20:11-15, zodat zij het zonder voorbehoud kunnen beoordelen. Dit betekent, dat ze dan met Gods ogen kijken en het eens kunnen zijn met Zijn vonnis. En dan heeft men één wens: Gods liefde genieten, beantwoorden. Wij als gelovigen hebben nu al het geweldige voorrecht te beseffen, hoe God de zonde haat. Want die verhindert Zijn schepselen zich te verheugen in echt geluk. We leren zien en begrijpen dat God de zonde gebruikt als instrument. Waartoe? Om Zijn schepselen absolute afhankelijkheid van Hem te doen erkennen. Daardoor krijgen zij zo’n grote afkeer van een leven zonder Hem, dat zij voor altijd naar Zijn hart worden geleid. Als wij deze verbanden hebben begrepen, kunnen wij niets anders doen dan tegenover iedere zondaar dezelfde houding aannemen, als de Vader van het medelijden dat doet. Wanneer wij ons bewust zijn en blijven van bovenstaande woorden van het geloof en de uitstekende leer, zullen wij vreugde hebben om alle mensen met dankzegging op te nemen in onze voorbeden. Wij vergeten daarbij niet de koningen en allen die boven ons geplaatst zijn. Wij zullen dan rustig en stil zijn; niet omdat God ons onrustige mensen en gebeurtenissen uit ons leven wegneemt, maar omdat wij die zullen zien, zoals Hij ze ziet. Wij zijn in alle details het eens met Zijn plannen. Wij willen ons in alles aan Zijn wil onderwerpen. Daarvoor gaat onze lofprijzing voortdurend naar Hem! 33
Page 32
Bezorgd zijn en dankzegging Als we onze eigen verlangens en alle menselijke plannen voor de toekomst negeren, maar in plaats daarvan Gods beloften geloven en onze smeekbeden met dankzegging doen, dan zal de vertroosting uit 1 Timotheüs 2:1-4 voor ons steeds meer tot echt gebed van geloof worden. God verwacht geen bepaalde lichaamshouding van ons, maar een geestelijke houding ten opzichte van Hem en mensen waarover wij al hebben gesproken. De verhoring van individuele gebedsverzoeken 1Tim.2:1-4 vindt alleen plaats als wij ons door God daar inzicht voor laten geven. En als wij de medemensen en onze omgeving in dit goddelijke perspectief zien. Hoe meer we de belofte van God (dat alle mensen gered worden en tot erkenning van de waarheid komen) accepteren, hoe meer wij Hem zullen prijzen. Dit zal niet alleen vrede en rust brengen in onze manier van leven, maar ook vreugde over het feit dat alles in de voleinding zal leiden tot een heerlijk doel. Samen met allen, die daar nu nog geen idee van hebben, zullen wij Hem hulde bewijzen en Hem op volmaakte manier loven en prijzen. Het geluk van de vervulling zal dan algemeen zijn, maar de vreugde van de verwachting mogen wij nu al ervaren. Wij kennen Zijn einddoel en zijn het volledig eens met Zijn weg naar dit doel toe. Daarom spoort de volgende richtlijn voor gebed ons aan met de openingswoorden: Verheugt je in de Heer altijd! Opnieuw zal ik beklemtonen: verheugt je Fil.4:4-7! 34 Deze aansporing herinnert ons steeds opnieuw aan alles, wat de reden van onze blijdschap is. Laten wij nog meer en nog grondiger studeren, zoals God ons heeft laten zien door de verhoogde Christus via Paulus en de geroepen leraren na hem. Wij voeden ons dagelijks met de woorden van het geloof en de uitstekende leer. Dit vervult onze geest steeds meer met ophemelse welzijn. We leven dan in geestelijke verwachting van het lotdeel dat ons later in Gods aanwezigheid zal toebehoren. Wanneer een schepsel van God zich verheugt, is dat een reden tot grote vreugde. Want wij zijn de ontvangers van een alles overstijgende genade, en God houdt voor ons alle denkbare zegen te midden van de ophemelsen gereed. Niemand is daarvan uitgesloten die het woord van de waarheid, het evangelie van onze redding (zoals Romeinen zegt) hoort en gelooft Ef.1:3,7,17. Het is niet langer een geheim. Dat was het eens, voordat Christus Jezus dit aan de Efeziërs liet opschrijven. Sindsdien geldt alle genade en alle zegen voor ieder die mag geloven, dat Christus voor ons stierf, toen wij nog zondaren waren. Wij zijn in Zijn bloed gerechtvaardigd en worden door Hem gered voor Gods verontwaardiging Rom.5:8,9 Gerechtvaardigd nu uit geloof, mogen wij met God vrede hebben door onze Heer Jezus Christus, door wie wij ook in het geloof de toegang in deze genade hebben, waarin wij staan, zodat wij ons in verwachting van de heerlijkheid van God mogen roemen Rom.5:1,2 35
Page 34
Als wij niet ophouden te vragen of de geest, de heilige, ons in deze onnaspeurlijke rijkdom van Christus wil leiden, zal dat verdrietige, sombere zorggedachten verdrijven. Daar zal dan steeds minder ruimte voor zijn. Onze vreugde zal steeds groter worden over al wat in Christus van ons is: rechtvaardiging, verzoening en iedere geestelijke zegen te midden van de ophemelsen Gal.2:16; 2Kor.5:18; Ef.1:3. Christus, de Gezalfde van God, wordt ons pas in de brief aan de Efeziërs onthuld als Hoofd over het hele universum Ef.1:10. Zowel de hemelen als de aarde moeten aan Zijn regering ondergeschikt worden. Wij gaan Hem erkennen als Degene, die namens God de veelomvattende functies van Verlosser en Redder in het hele universum uitvoert. Dat doet Hij om het al verzoend naar God terug te brengen. Wanneer wij dat echt erkennen, krijgen wij eerst een vaag vermoeden van de kracht en volheid van de waarheden, die de uitdrukking in Christus in zich bergt. Alle gelovigen zijn in Christus één, zodat wij allemaal God met vreugde kunnen loven en prijzen voor wat in Christus van ons is. Want in dit opzicht is er geen verschil meer. Tot dit geloofsgoed hebben alle mensen toegang. Zonder onderscheid: Jood of Griek, mannelijk of vrouwelijk, oud of jong, vrije of slaaf Gal.3:28. Er zijn echter verschillen in wandel en dienst, hier luidt het sleutelwoord: in de Heer. In Efeziërs 5:22; 6:1,5 zien we de onderschikking van de vrouw aan haar man, van de kinderen aan hun ouders, van slaven aan hun heren nadrukkelijk aangegeven als in de Heer. Wij zouden de tweede helft van de Efezebrief (vanaf hoofdstuk 4:1) 36 moeten lezen en erop letten, hoe vaak de uitdrukking in de Heer daar voorkomt. Paulus noemt zich in de opening van de Filippenzenbrief, samen met Timotheüs geen apostel, maar slaaf van Christus Jezus. Daarmee geeft hij direct aan het begin te kennen, dat zijn thema’s wandel en dienst zijn. Daarvoor is de Heer Zelf (in de vorm van een slaaf Fil.2:7) het beste voorbeeld. Paulus benadrukt dat deze brief niets nieuws brengt, hij spreekt steeds over zijn Heer Fil.1:14; 2:11,19,24,29,30; 3:1,8,20;4:1,2,4,5,10,23. Wanneer hier herhaald sprake is van de vreugde in de Heer, gaat het erom, onze erkenning (van de positie in Christus) nu ook in wandel en dienst uit te leven. Zo zullen wij door onze houding in de Heer in het dagelijks leven dat in praktijk brengen. Al wat in Christus van ons is, vanaf de redding tot en met iedere geestelijke zegen, zou als uitdrukking van vreugde leiden tot een waardige wandel in de Heer en een gehoorzame dienst in de Heer. Verdrukking en laster van andere mensen (en zelfs ook van medegelovigen) kunnen ons moe, verdrietig en moedeloos maken. Wij zullen ons dan kunnen verheugen in de Heer, als ons hart werkelijk overvloeit van het evangelie van de genade van God. Alles om ons heen kan in duisternis gehuld zijn als om middernacht. Ook kan onze situatie lijken op die van Paulus en Silas in de binnenste kerker. Maar net zoals die twee niet alleen in gebed gingen, maar ook lofliederen zongen, zo worden ook wij hier door Gods woord aangesproken: Verheug je in de Heer altijd! Dus in wandel en dienst. 37
Page 36
Toen zij in het blok gesloten waren, konden zij hun knieën niet buigen, zij konden zelfs hun voeten niet bewegen. Maar hun innerlijke, geestelijke houding maakte alle tekortkomingen goed. Wie God in zo’n situatie lofprijzing kan brengen, onderschikt zich volledig aan Zijn wil en raadsbesluit. Wanneer wij weten, dat God ons zo liefheeft, dat Hij voor ons alles ten goede samenwerkt, zullen ook wij ons altijd in de Heer verheugen. Wij zijn dan nooit alleen in onze benarde toestand, wij ervaren integendeel: de Heer is nabij! Dankzij dit besef kunnen wij naar al onze medemensen inschikkelijk zijn. Paulus was aan het einde van zijn loopbaan, toen hij in Rome terechtstond en alle broeders hem hadden verlaten. Hij besefte, hoe belangrijk het is je bewust te zijn van de nabijheid van de Heer. Maar wat zei hij over hen? Laat het hun niet aangerekend worden! De Heer stond naast mij en gaf mij kracht 2Tim.4:16,17. Vergelijkbaar is het advies in onze gebedsrichtlijn: Verheug je! Laat jullie inschikkelijkheid bij alle mensen bekend worden: de Heer is nabij! Wees in niets bezorgd! Fil.4:5. Waar zouden wij ons nog zorgen over maken? De Heer Jezus had toch gezegd: Wees niet bezorgd over uw leven6, over wat u eten en wat u drinken zult; ook niet over uw lichaam, waarmee u zich kleden zult … 6 Grieks: psuchê: ziel. 38 Uw hemelse Vader weet immers dat u al deze dingen nodig hebt Matt.6:25,32 Op dezelfde manier hoeven wij ons geen zorgen te maken over onze redding, want deze is ons gegarandeerd met brief en zegel7 Ef.1:13. Met de ongelovigen zal God op Zijn tijd tot Zijn doel komen. Als het ons altijd aan het hart ligt om de Heer waardig te wandelen Kol.1:10, dan hoeven wij ons dus over niets meer zorgen te maken. Onze innerlijke geestelijke houding ten opzichte van God zou nu helemaal gekenmerkt worden, door het feit dat Hij alles bewerkt naar de raad van Zijn wil Ef.1:11. Wij zijn het eens met de manier, waarop Hij de gebeurtenissen laat verlopen. Hoewel het om ons heen onrustig kan zijn, dan zal toch deze vrede van God ons hart en onze gedachten verzekerd bewaren8 in Christus Jezus Fil.4:7. Wij kunnen nu onze bijdrage eraan leveren, dat deze vrede van God niet alleen bij ons blijft tijdens het gebed, maar ook meegaat in het dagelijks leven. Wij kunnen niet altijd onze knieën buigen. Maar wij kunnen wel altijd de innerlijke geestelijke houding aannemen en Hem voor alles danken wat Hij ons geeft. Maar ook voor wat Hij ons in bepaalde omstandigheden onthoudt. Want Hij weet het beste wat goed voor ons is. Wij zullen geen verzoek en geen smeekbede meer voor Hem brengen zonder met lofprijzing te beginnen en met dankzegging te eindigen. Wij mogen Hem danken, voordat Hij ons hoort. Hoe Hij 7 Brief und Siegel auf etwas geben: iemand iets op een briefje geven = iets beslist zeker weten (Van Dale). 8 De gedachte is: als in een vesting bewaren 39
Page 38
ons zal verhoren, laten wij aan Hem over. Alleen zo zal de vrede van God, die al ons verstand te boven gaat, ons hart en gedachten verzekerd bewaren in Christus Jezus. Daarom spoort Gods woord ons aan: … maar laat in alles jullie verzoeken door gebed en door smeekbede, met dankzegging, bekendgemaakt worden bij God Fil. 4:6. In overeenstemming met wat moet zijn Wat moet zijn Rom.8:26, wat het beste voor ons zou kunnen zijn, is voor ons verborgen. Net zoals onze nabije toekomst verborgen is, samen met alle kleine dingen, die ons dagelijks leven vormen; en dat is goed zo. Als wij bij al onze eigen situaties zouden weten hoe ze aflopen, zou ons dit afhouden van lofprijzing en gebed. Hoe vaak ontbreekt het ons aan de juiste woorden, aan juiste gevoeligheid voor een dringende nood. Wij willen toch dat Zijn wil gebeurt. Wij worden misschien voor beslissingen gesteld en weten niet wat wij moeten doen. De verhoudingen kunnen te ingewikkeld zijn en wij kunnen de gevolgen niet overzien. Wij zullen dan met onuitgesproken zuchten vragen, vooral als de situatie ons geen tijd laat om wat ons beweegt in woorden te vatten. Misschien roepen wij alleen maar: Abba, Vader! of iets dergelijks. Daarbij gaat ons hart uit naar God en blijven wij in harmonie met Zijn geest, Zijn wil en Zijn vrede. Hij alleen weet, wat heilzaam voor ons is, ook al is het een bittere pil en lijkt het ons verkeerd. Wij zijn geschapen om Hem steeds te kunnen prijzen, zonder onze dagelijkse verplichtingen te verwaarlozen. 40 Onze innerlijke houding van voortdurend in harmonie met Hem zijn, zorgt ervoor dat al ons werk in een sfeer van volledige afhankelijkheid van Hem wordt gedaan. Deze onuitgesproken houding van onze geest drukt zich uit in gebedsgedachten of woorden, zodra daar gelegenheid voor is. Wie is er niet met lofprijzing en gebed ontwaakt uit de slaap? En dat des te meer wanneer wij in vrede met God en de mensen waren ingeslapen! Voortdurend in harmonie met God zijn, betekent onophoudelijk bidden. Onze lippen vormen dan wel geen woorden, omdat zowel geest als handen zich op andere dingen moeten richten. Zodra een pauze intreedt, worden wij ons weer van bewust het voortdurende, harmonieuze contact met God. Wij hoeven niet naar woorden te zoeken om eerst deze verbinding te maken, maar deze wordt door lofprijzing en gebed heel spontaan bevestigd. Op die manier kunnen wij in de geest altijd deze houding hebben. Om zo in intieme gemeenschap met God te zijn, ongeacht wat wij op dat moment doen. Het beste fundament voor deze harmonie met de wil van God vormt de kennis van de grote verbanden in Zijn woord. Wat wij in eigen, individuele zaken zullen bidden, in overeenstemming met wat moet zijn, is niet in details bekend. Anders is het met de grote plannen van liefde van God voor het al. Hier kunnen wij leren om te bidden overeenkomstig wat moet zijn, wat Hij zich voorgenomen en beloofd heeft. Het zal ons steeds beter lukken Hem de woorden ‘van de lippen af te lezen’. Omdat wij Zijn diepste verlangen kennen, willen wij ook alleen vragen om datgene, wat aan dit verlangen voldoet. Wij mogen weten, 41
Page 40
hoezeer de uitvoering van Zijn liefdesplannen Hem na aan het hart ligt. En wij, wij kijken niet ongeïnteresseerd toe, omdat Hij alles toch wel zal voltooien. Het zou temeer ons hartsverlangen zijn, dat Hij volledig, in alles wat Hij doet, zal slagen overeenkomstig Zijn voornemen. Wij mogen Zijn instrumenten zijn, onverdiend, bij het uitvoeren van Zijn universele liefdesprogramma. En dit wordt voor ons steeds belangrijker, als was het ons eigen voornemen. Dit maakt, dat al Zijn wensen steeds meer de onze worden, alsof onze gebeden hun uiteindelijke oorsprong in Hem hebben. Datzelfde geldt voor de goede werken, die Hij voor ons gereed heeft gemaakt, opdat wij daarin zouden wandelen Ef.2:10. De waarheid planmatig maken De goede adviezen en wegwijzers, die wij in de heilige Schrift over gebed en lofprijzing vinden, lijken ons niet meer voor de geest te staan als wij deze juist nodig hebben. In moeilijke situaties lijkt ons geheugen soms vertroebeld te zijn, alsof bij ons het meeste weggevallen is van wat ons bij het lezen zo kostbaar en behulpzaam leek. Toen wij het lazen, was alles nog helder en duidelijk. Maar als mensen druk op ons uitoefenden, geloofsgenoten veel op ons in spraken? We werden als door een stormwind heen en weer bewogen, en wisten niet wat en wie wij moesten geloven. Deze twijfel kan met bijzondere kracht gelovigen treffen, die zich nooit eerder uitstrekten naar de mondigheid en volwassenheid. Zij zijn bij de grondbeginselen blijven staan. Zij menen vaak, dat zij al wolwassen in het geloof zijn. Of denk eens aan hen, die vasthouden aan de letter en 42 ruzie maken over letters. Voor hen is het Woord slechts een middel tot strijd. Deze zwalken heen en weer en zijn helaas maar al te vaak slachtoffer van dwaling, aangezien het hen aan kennis en volwassenheid ontbreekt. Om ons te beschermen tegen de vele soorten aanvallen van de tegenwerker, stelt God ons een wapenrusting ter beschikking om stand te kunnen houden tegen de strategieën van de tegenwerker. Veel gelovigen zien over het hoofd, dat onze worsteling niet met bloed en vlees is. En de strijd is: standhouden tegen de geestelijke machten van de boze te midden van de ophemelsen Ef.6:11-17. Wie hier niet met geestelijke wapens is toegerust wordt door iedere wind van leer als op woeste golven heen en weer geslingerd en verliest tenslotte alle oriëntatie. Laten wij toch alle daar opgenoemde delen aan doen, zodat wij op de boze dag kunnen weerstaan! Want de dagen zijn boos. De genade zij met allen die onze Heer Jezus Christus in onverderfelijkheid liefhebben. Amen! Ef.6:21 43
Page 44
46 47
Page 46
48


Het beeld van herder en kudde heeft al eeuwenlang gelovigen aangesproken. In beginsel is het een beeld dat op God en Israël slaat en niet op gelovigen die in Christus Jezus zijn. Waarom dan toch de “herderspsalmen” 23 en 100? Omdat veel van de kostbaarheden in Gods schatkamer voor Israël ook voor de natiën buiten Israël van grote waarde zijn. Want het zijn juist die schatten die Gods karakter en bovenal Zijn liefde weerspiegelen.

Twee herderlijke psalmen


Page 0
Page 4
INHOUDSOPGAVE Onderwerp Voorwoord ................................................................ Psalm 23 tekst ........................................................... Vertaling .............................................................. Structuur ................................................................... Jahweh is mijn herder ............................................... In groene oasen ......................................................... Hij laat mijn ziel bijkomen ....................................... Hij voert mij in sporen van gerechtigheid ................ Ja, waarlijk, ook al ga ik ........................................... U, u staat bij mij ....................................................... U schikt voor mijn aangezicht .................................. Tot slot – wat betekent Psalm 23 voor ons?.............. Psalm 100 tekst ......................................................... Een dank- en aanbiddingspsalm ............................... Structuur ................................................................... Psalm tot dankbetoon ............................................... Weet dat Jahweh, Hij, Hij is de Elohim! .................. Gaat in Zijn poorten in dankbetoon .......................... Want goed is Jahweh ................................................ blz 6 6-7 7-8 8 8-10 10 10-11 11-12 12-13 13-14 14-15 15-18 19 19-20 20 20-21 21-22 23-24 25 Tot slot – Psalm 100 en de brieven van Paulus ........ 25-26 5 TWEE HERDERLIJKE PSALMEN1 Psalm 23 en 100 Het beeld van herder en kudde heeft al eeuwenlang gelovigen aangesproken. In beginsel is het een beeld dat op God en Israël slaat en niet op gelovigen die in Christus Jezus zijn. Waarom dan toch de “herderspsalmen” 23 en 100? Omdat veel van de kostbaarheden in Gods schatkamer voor Israël ook voor de natiën buiten Israël van grote waarde zijn. Want het zijn juist die schatten die Gods karakter en bovenal Zijn liefde weerspiegelen. Zouden wij jaloers op Israël moeten zijn? Beslist niet, zoals mag blijken uit een vergelijking van de aardse schatten voor Israël met die van Paulus’ evangelie aan het slot van de toelichtingen. PSALM 23 1 Psalm van David. Jahweh is mijn herder, ik zal niet ontbreken. 2 In groene oasen doet Hij mij neerliggen; naar waterrijke rustplaatsen geleidt Hij mij. 3 Hij laat mijn ziel bijkomen. Hij voert mij in sporen van gerechtigheid ter wille van Zijn naam. 4 Ja, waarlijk, ook al ga ik in een ravijn met schaduwen van dood, kwaad vrees ik niet, want U, U bent bij mij; Uw knuppelstok en Uw staf - die vertroosten mij! 1 © Alfred E. Dekker, maart 2024, Rotterdam. Psalm 23 - januari 2006, herziening maart 2024; Psalm 100 – maart 2024. Alle aangehaalde Bijbelteksten zijn volgens de concordante vertaalmethode direct uit de grondtekst in het Nederlands overgezet. De in kleinere letters afgedrukte woorden, hoofdletters, lettertekens en versindeling staan niet in de Hebreeuwse grondtekst. In dit artikel zijn Jahweh en Elohim een weergave van het Hebreeuws. 6
Page 6
5 U schikt voor mijn aangezicht de tafel, in bijzijn van mijn benauwers. U heeft mijn hoofd vet gemaakt met olie; Mijn beker is een boordevolle. 6 Voorzeker, goedheid en goedgunstigheid zullen mij volgen, al de dagen van mijn leven, en in het huis van Jahweh zal ik wonen, tot in de lengte van mijn dagen. Psalm van David. De woorden van deze psalm zijn aan David toegeschreven. David wist waarover hij het had, toen Hij Jahweh zijn herder noemde. Hij hoedde immers van jongs af aan de schapen van zijn vader. Op zekere dag werd hij van de kudde weggeroepen, omdat in zijn ouderlijk huis de profeet Samuël op hem wachtte. Bij zijn aankomst zei God tegen Samuël “Deze is het!” en beval hem de jongen te zalven. Wat zal het stil geweest zijn op dat grootse, indrukwekkende moment! De jongste, het kind dat in familierechtelijk opzicht achteraan in de rij van Isaï's kinderen stond, is door God als koning over Israël aangewezen! Na de zalving daalde Gods geest op hem neer. De rest van zijn leven zou die heilige geest David tot profetische woorden en daden drijven (1 Samuël 16:1-13). Eén van de vele vruchten daarvan is deze kostbare, bijzondere psalm. Psalm 23 wordt wel de "herderspsalm" genoemd. Dat slaat op het beeld van de herder in de eerste vier verzen. Het valt op dat David in de verzen 4 en 5 Jahweh direct aanspreekt. Daar heeft hij het over gevaren en vijanden. Zijn boodschap is duidelijk: nood brengt een mens dichter bij God dan wanneer hem alles voor de wind gaat. In nood en gevaar leer je God pas goed kennen. In de overige zinnen richt David zich tot de hoorders (of lezers) van de psalm en bezingt Gods weldaden. Het beeld van herder en zijn schaapskudde hoort bij uitstek bij Israël thuis. Niettemin laat David in deze psalm ook ons, 7 gelovigen in Christus, op eenvoudige wijze zien hoe Jahweh in een mensenleven werkt. De psalm toont daarmee belangrijke aspecten van Gods karakter. Hij is de Enige Die alles in alle dimensies overziet. Hij weet wat wij nodig hebben en Hij geeft ons dat ook, precies op tijd. Hoe grillig ons leven in de ogen van anderen ook lijkt, er loopt altijd een scharlaken draad door ... en die voert regelrecht naar Hem! Wij denken zo vaak dat wij degenen zijn die allerlei zaken in beweging gebracht hebben. Híj is het echter Die ons leidt! Hij heeft met ieder mens een persoonlijk plan dat op onnaspeurlijke wijze bijdraagt aan de voltooiing van Zijn grote plan van de eonen: God alles in allen (1 Corinthiërs 15:28). STRUCTUUR Relatie Gezichtspunt Herder - schaap 1 Hij Weldaden 2 3 4 U Gevaren Heer - huisgenoot 5 Hij Weldaden 6 TOELICHTING 1 Jahweh is mijn herder, ik zal niet ontbreken. De vertaling "ik zal niet ontbreken" komt het meest overeen met context en betekenis van het Hebreeuwse werkwoord, in tegenstelling tot de traditionele vertaling “mij ontbreekt niets”. Want David wéét dat hij tot Jahweh’s kudde behoort. Hij zal daar niet ontbreken. En hij verwacht alle heil alleen van Hem. De verzen 1-4 van de psalm laten Jahweh als Herder van Israël zien. Hoewel er met geen woord over schapen gesproken 8
Page 8
wordt, kunnen we ons moeilijk voorstellen dat David zichzelf daarmee niet vergeleken zou hebben. David wist immers uit ervaring hoezeer het leven van schapen van de zorg van de herder afhing. Schapen zijn al sinds mensenheugenis als huisdier gehouden en zijn niet meer in staat om in de vrije natuur zelfstandig te overleven. Schapen missen het vermogen om zelfstandig naar water en voedsel te speuren. Zij kunnen zich evenmin tegen hun vele natuurlijke vijanden verdedigen. Een schaap dat door een val op zijn rug komt te liggen, wacht een zekere dood als het niet overeind geholpen wordt. Waarin schapen tekortschieten, daarin voorziet de herder. De herder is voor zijn schapen van levensbelang. Hoogstwaarschijnlijk had David bij deze psalm het Judese landschap voor ogen. Dat geeft in onze tijd een grotendeels bergachtige, dorre aanblik. Toch moet er in zijn dagen meer groen te zien zijn geweest dan nu, vooral in de regio van Bethlehem (letterlijk: "broodhuis") waar David is opgegroeid. David wist als herder hoe belangrijk zijn taak was om de schapen elke dag van voldoende water, voedsel en veiligheid te voorzien. De herder bepaalt wat goed voor de kudde is. Anders dan in de westerse wereld drijft de herder de schapen niet voor zich uit, maar gáát voor ze uit. Hij leidt ze met zijn stem (zie Johannes 10:3-4). Al roepend voert hij ze naar groene plaatsen, is voortdurend alert op gevaar, behoedt de schapen voor afdwalen en let constant op hun welzijn. Dat maakt het beeld van de herder die zich voor zijn schapen inzet des te sprekender en verhoogt de bijzondere schoonheid ervan. Het is een beeld dat laat zien wat Jahweh voor Israël betekent. Het laat een kant van God zien die ook voor ons, onbesnedenen, goed is te kennen. God laat in Zijn schepping niets aan stom toeval over! Na David is het beeld van God als herder nog vele malen in de Schrift toegepast, onder meer in Psalm 80, Jesaja 40:11 en Ezechiël 34. Het beeld en de profetieën worden in al hun glorie 9 onthuld als onze Heer Jezus verklaart: "Ik ben de uitstekende herder!" (Johannes 10:11). 2 In groene oasen doet Hij mij neerliggen; naar waterrijke rustplaatsen geleidt Hij mij. Op de middag moest de herder beschutting tegen de stekende zon voor zijn schapen vinden. Dan laat hij zijn kudde rusten op koele plaatsen met mals gras en fris water (zie Hooglied 1:7). David heeft ervaren hoe God in de hitte van het bestaan de zijnen toch van al het nodige voorziet. Alleen Hij weet wat een mens werkelijk nodig heeft en zal hem dat ook geven. Zei onze Heer Jezus niet herhaaldelijk niet bezorgd te zijn (Mattheüs 6)? En zei Zijn apostel Paulus niet hetzelfde: in niets bezorgd te zijn en God te danken bij onze gebeden en smeekbeden (Filippenzen 4:6)? Wij zijn immers in Christus onscheidbaar met Gods liefde verbonden (Romeinen 8). Wij zijn zelfs nu al gezegend met iedere geestelijke zegen te midden van de hemelingen (Efeziërs 1:3). 3a Hij laat mijn ziel bijkomen. Het is goed te weten dat de mens geen ziel heeft, maar ziel is. Dat leert ons Genesis 2:7 waarin letterlijk staat: "En Jahweh Elohim vormt de mens, stof vanuit de grond, en blaast in zijn neusgaten de adem van levenden en de mens wordt tot een levende ziel." De Schrift noemt dus wat God uit stof gevormd heeft “mens”, ook al is het nog geen levend mens. Pas wanneer God in die stoffelijke mens Zijn adem blaast, ontvangt die mens geest en leven. Het is juist die combinatie die de mens tot een levende ziel maakt! God biedt heel de mens gelegenheid om "bij te komen". In het Hebreeuws zegt David eigenlijk dat zijn ziel "terugkeert". Hier wordt geen terugkeer naar God bedoeld, maar een belangrijk effect van het volgen van God. Want de psalm heeft het niet over een weggelopen lid van de kudde, maar stilzwijgend over een in 10
Page 10
vol vertrouwen volgend schaap. God kent als geen ander de mens die Hij uit stof van de aardbodem gevormd en leven gegeven heeft. Daarom biedt Hij hem steeds de gelegenheid om op krachten te komen, zich te herstellen, weer bij zijn positieven te komen. Wie de waan van de dag van zich afschudt, gevoelens van angst en paniek domweg opzijzet en tot het besef komt waar het werkelijk op aankomt - dat is God geloven en op Hem vast vertrouwen - laat zijn ziel bijkomen. Dat stelt een mens in staat om zonder reserve Gods stem te volgen, met Hem door dik en dun, door voor- en tegenspoed te gaan. Dat opent ook zijn ogen voor al wat God voor hem reeds gereedgemaakt heeft. Maar zijn wij, die in Christus zijn, ook niet Zijn maaksel, in Christus Jezus geschapen, voor goede werken die God – niet wij!- al tevoren had gereedgemaakt, opdat wij daarin zullen wandelen (Efeziërs 2:10)? 3b Hij voert mij in sporen van gerechtigheid ter wille van Zijn naam. Bij "sporen" moet u zich uitgesleten, vaste paden voorstellen. Herders maken daarvan gebruik om met hun kudde van de ene weide naar de andere te trekken. Hier gaat het om "sporen van gerechtigheid", waarbij Gods leiding onmisbaar is. Voor David en Israël geldt Gods wet als het juiste spoor.2 David gaf in Psalm 15 een reeks praktische voorbeelden van wat wandelen in sporen van gerechtigheid inhoudt. Hij wist aan welke voorwaarden voldaan moest worden om zich op zo'n pad te weten. Daarlangs leidt Hij allen naar hun bestemming, naar het doel zoals Hij dat overeenkomstig Zijn plan bepaald heeft ... "ter wille van Zijn Naam". David had eens moeten meemaken hoe in later eeuwen uit zijn geslacht Degene zou voortkomen die aan Gods naam de hoogst denkbare eer zou toevoegen: Jezus, Jesjoea, "Jahweh redt"! 2 Lees Spreuken 2, waar het Hebreeuwse woord voor "spoor" voorkomt in de verzen 9 (NBG51: weg), 15 (NBG51: dwaalweg), 18 (NBG51: pad). 11 Paulus getuigde van de kramp waarin de onbuigzame wet de mens brengt die haar naar de letter probeert te vervullen: "Ik, ellendig mens! Wie zal mij bergen uit het lichaam van deze dood? Genade! Ik dank God door Jezus Christus, onze Heer!" (lees Romeinen 7:18-25). Ook al was Paulus onberispelijk volgens de gerechtigheid die in de wet vastgelegd was (Filippenzen 3:6), besefte hij nu dat het slechts een vleesgebonden gerechtigheid was. Geheel anders is het met de verzoening gesteld. Het is de verzoening, door de Heer Jezus Christus tussen God en mensheid tot stand gebracht, die ons vrije toegang tot de Vader geeft (Romeinen 5:9-11; Efeziërs 2:18). Hieruit blijkt hoe overstelpend groot Gods liefde en genade is. Komen wij geen woorden tekort om Hem daarvoor te danken en te loven? Precies zoals de Herder en de Heer in de beeldspraak van deze psalm steeds ongevraagd het voortouw nemen, zo heeft God ongevraagd en in de allerhoogste, belangeloze liefde voor allen gerechtigheid en verzoening bewerkt. God neemt in ieders leven op beslissende momenten het initiatief. Daarom ook houdt geloof in: blindelings op Gods leiding blijven vertrouwen! 4a Ja, waarlijk, ook al ga ik in een ravijn met schaduwen van dood … Het Judese berglandschap is doorsneden van wadi's. Hoogstwaarschijnlijk heeft David hier de woestijn van Judea, ten zuiden van Jeruzalem, op het oog. Op internet zijn vele foto’s van wadi’s te vinden. Dat zijn droge rivierbeddingen waardoorheen pas na regenval waterstromen hun weg banen. In het droge seizoen worden ze vaak als weg gebruikt. Een wadi kan zich echter opeens verengen van een ruime, zonnige vallei tot een nauw en donker ravijn. In de zwarte schaduwen van de rotsen en spelonken kan zich allerlei gespuis schuilhouden, loerend op een prooi. In de duisternis van zo'n ravijn kan mens en dier een genadeloze dood wachten. Máár: hoe diep het ravijn ook moge zijn, daarboven is altijd een stukje hemel zichtbaar! Het is niet de 12
Page 12
spreekwoordelijke tunnel, waarin je van alle kanten van God afgesneden bent en maar moet hopen aan het einde ervan licht te zien. Het is vreselijk om ingeklemd tussen steile wanden door een onheilspellende duisternis te moeten strompelen. Het is een beeld dat iedereen zal herkennen die in diepe nood heeft gezeten. Gelovigen hebben, vooral in deze tijd, geen garantie op een probleemloos leven. Paulus heeft dat aan den lijve ondervonden. Ook in Davids dagen kon een rechtvaardige Jood van een zonnig leven in een donkere en benarde situatie terechtkomen. Want in Psalm 34:19 zegt David: "Vele kwade dingen3 cent en meer in vervulling gaan nadat onze Heer Jezus Christus tot op het kruis alles volbracht had, uit de doden opgestaan was en plaats genomen had in heerlijkheid, aan Vaders rechterzijde. 4b … kwaad vrees ik niet, want U, U staat bij mij; Uw knuppelstok en Uw staf - die vertroosten mij. De herder kent de gevaren van duistere ravijnen. Hij heeft twee vaste attributen bij zich: een dikke stok, vaak voorzien van een zware, met metaal beslagen kop, en een staf. Met zijn dikke stok, een knuppel, verplettert hij de kop van giftige slangen en slaat de aanvallen van rovers en roofdieren af. De stok is tevens symbool van corrigerend gezag en van heerschappij.4 De schapen hebben bij duistere ellende één vast baken: hun herder die vooroploopt! Hij gaat hen voor, zij horen zijn stem en volgen hem. Dat is het kenmerkend gedrag van een herder. Voordat het kwaad hen kan bereiken, heeft de herder er met zijn knuppel al 3 Er staat in het Hebreeuws “kwaden”. 4 Voorbeelden: Job 21:9 (NBG51: roede); Psalm 2:9 (NBG51: knots); Psalm 125:3 (NBG51: scepter); Spreuken 22:15 (NBG51: tuchtroede); Jesaja 10:5 (NBG51: stok) en 11:4 (NBG51: roede). 13 overkomen een rechtvaardige". Daaraan voegt hij toe welke garantie God wel geeft: "uit alle zal Jahweh hem bergen". Dit zou pas voor honderd promee afgerekend. Voordat zij in blinde paniek een verkeerde richting kunnen inslaan, voelen ze al de aanraking van zijn staf. Een staf dient de herder tot steun, fungeert als het ware als een derde arm en is daarmee een zeer persoonsgebonden attribuut.5 Een schaap dat de staf voelt, voelt de herder zelf. Met Zijn knuppelstok en Zijn staf, symbolen van Zijn opperheerschappij en Zijn persoonlijke aandacht, leidt Jahweh, als een herder, Zijn schapen uit duisternis en dood naar licht en leven. 5 U schikt voor mijn aangezicht de tafel, in bijzijn van mijn benauwers. U heeft mijn hoofd vet gemaakt met olie; Mijn beker is een boordevolle. David verlaat hier het beeld van herder en kudde. De nauwe, persoonlijke relatie tussen hem de Jahweh wordt nu in een ander beeld voortgezet: dat van huisgenoot van Jahweh. Een betere positie kan hij zich niet wensen. En hoe hartelijk was de ontvangst! Toen hij arriveerde, had Jahweh zijn haren met welriekende olie ingevet – beeld van heilige geest - en hem een overvolle beker aangereikt – teken van verwelkoming en van alles waarin de gastheer zijn gast wil laten delen. Zo verzekerde een gastheer in het Oosten zijn gast ervan dat het hem aan niets zou ontbreken. En dat alles voor de ogen van zijn lijdelijk toeziende tegenstanders! David, als "man van oorlogen" (1 Kronieken 28:3 - NBG51: krijgsman), heeft vele vijanden gehad. Maar net zoals de schapen in de levensgevaarlijke wadi onder de bescherming staan van de ideale herder, Jahweh, zo staat hij nu als gast onder de bescherming van zijn oppermachtige Heer, Jahweh. Ook in deze hoedanigheid zal hij niets meer behoeven te ontberen. Dat herinnert ons direct aan Psalm 118:6 – “Jahweh is met mij, ik zal 5 Voorbeelden: 2 Koningen 4:29-31; 2 Koningen 18:21; Exodus 21:19 (NBG51: stok) en Zacharia 8:4 (NBG51: stok). 14
Page 14
niet vrezen: wat kan een mens met mij doen?” (zie ook Hebreeën 13:6). 6 Voorzeker, goedheid en goedgunstigheid zullen mij volgen, al de dagen van mijn leven, en in het huis van Jahweh zal ik wonen, tot in de lengte van mijn dagen. Hij zal in het huis van Jahweh verblijven, huisgenoot van Jahweh zijn, niet voor bepaalde tijd, maar voor altijd. David zag dat huis, door Gods geest, als realiteit. David was immers een man van geloof (Hebreeën 11:32). Waar ter wereld zou hij meer geborgenheid, goedheid en goedgunstigheid kunnen genieten? David verlangde vurig voor Jahweh zo'n huis te verwerkelijken. Dat blijkt wel uit de omvangrijke en kostbare voorbereidingen die hij getroffen had, tot aan de bouwplannen toe. Hij mocht ze echter van Jahweh niet uitvoeren, omdat hij vooral een man van oorlogen was en bloed vergoten had. Zijn verlangen naar Jahweh's huis klinkt niet alleen duidelijk in zijn psalmen door, maar ook in zijn toespraak tot Israëls vorsten, waarbij hij de tempelbouw aan zijn zoon Salomo opdroeg (1 Kronieken 28). Daarin typeerde David de Tempel als "huis van rust" voor de ark en in gelijke zin als Gods "voetbank". Maar als profeet mocht hij het huis van Jahweh reeds als gerealiseerd voor zich zien! TOT SLOT Wat betekent Psalm 23 voor ons? Op een paar werkwoorden na staan ze alle in een tijdsvorm, die zowel op het heden als op de toekomst betrekking kan hebben. Dat betekent dat David hier niet alleen zijn ervaringen weergeeft, maar ook toekomstige feiten profeteert. Voor hem zal de psalm wederom en ten volle waarheid worden in het aan Israël 15 beloofde Koninkrijk dat zal aanbreken wanneer onze Heer Jezus Christus eenmaal Zijn voeten op de Olijfberg heeft gezet. Toch is het beeld van de herder Die Zijn kudde leidt, door de Vaderlijke liefde die daaruit spreekt, ook ons, onbesneden heidenen, niet vreemd. Wij weten immers dat onze Heer de uitstekende herder is Die daadwerkelijk Zijn leven voor Zijn schapen ingezet heeft. Hij was gehoorzaam tot de dood, de dood van het kruis (Filippenzen 2:8). Zonder Zijn gehoorzaamheid, Zijn dood, Zijn opstanding, Zijn verheerlijking en Zijn roepstem, door de apostel Paulus aan besnedenen en onbesnedenen verkondigd, zouden wij Hem nu niet als ons Hoofd gekend hebben. In Hem hebben ook wij beloften. Uit de veelheid daarvan heb ik slechts een kleine greep gedaan en ze naast de woorden van Psalm 23 gezet. Welke woorden vindt u het schitterendst? Psalm 23 Jahweh is mijn herder, ik zal niet ontbreken. In groene oasen doet Hij mij neerliggen; naar waterrijke rustplaatsen geleidt Hij mij. Hij laat mijn ziel bijkomen. Hij voert mij in sporen van gerechtigheid Brieven van Paulus Mijn God nu zal iedere behoefte van jullie vervullen in overeenstemming met Zijn rijkdom, in heerlijkheid, in Christus Jezus (Filippenzen 4:19). In alles ben ik sterk in Hem Die mij kracht geeft: 6Christus! (Filippenzen 4:13) Zoveel te meer dan, zullen wij, nu gerechtvaardigd in Zijn bloed, gered worden vanvanaf de verontwaardiging! Want indien wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend waren door de dood van Zijn Zoon, zoveel te meer zullen wij, verzoend zijnde, gered worden in Zijn leven! Niet alleen zó echter, maar ook roemen wij in God door onze 6 'Christus' ingevoegd op basis van de tekst volgens de tweede corrector van de codex Sinaïticus. 16
Page 16
Heer Jezus Christus door Wie nu de verzoening verkregen. (Romeinen 5:9-11). ter wille van Zijn naam. Daarom ook verhoogt God Hem uitermate schenkt Hem in genade de naam die is boven alle naam, opdat in de naam van Jezus zich alle knie buigt van de hemelingen en van hen die op aarde en van hen die onder de aarde zijn en alle tong van harte belijdt: "Heer is Jezus Christus!", tot verheerlijking van God, de Vader (Filippenzen 2:9-11). Ja, waarlijk, ook al ga ik in een ravijn met schaduwen van dood, kwaad vrees ik niet, want U, U bent bij mij; Uw knuppelstok en uw staf - die vertroosten mij! U schikt voor mijn aangezicht de tafel in bijzijn van mijn benauwers. U heeft mijn hoofd vet gemaakt met olie; Mijn beker is een boordevolle/. Voorzeker, goedheid en goedgunstigheid zullen mij volgen, tot in de dagen van mijn leven, Máár: in dit alles meer dan overwinnenden door Hem Die ons liefheeft! Want ik ben ervan overtuigd dat noch dood, noch leven, noch boodschappers, noch soevereiniteiten, noch heden, noch toekomst, noch krachten, noch hoogte, noch diepte, noch enig andere schepping ons zal kunnen scheiden van de liefde van God die is in Christus Jezus, onze Heer! (Romeinen 8:37-39). Dus dan zijn jullie niet langer gasten en tijdelijk verblijvenden, maar jullie zijn medeburgers van de heiligen en gezinsleden van God (Efeziërs 2:19). Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, Die ons zegent met iedere geestelijke zegen te midden van de hemelingen, in Christus, zoals Hij ons uitkiest in Hem vóór de nederwerping van de wereld, opdat wij heiligen en smettelozen voor Zijn aangezicht zijn, in liefde ons tevoren bestemmend tot het zoonschap door Christus Jezus voor Zichzelf, in overeenstemming met het welbehagen van Zijn wil, tot lofprijs van de heerlijkheid van Zijn genade, die ons begenadigt in de Geliefde (Efeziërs 2:3-6). en in het huis van Jahweh zal ik wonen, tot in de lengte van mijn dagen. Want de Heer zelf zal, met een bevel, met de stem van de vorst van de boodschappers en met de bazuin van God, afdalen van de hemel en de doden in Christus zullen eerst opstaan. Vervolgens zullen wíj, de levenden, de overblijvenden, gelijktijdig tezamen met hen weggerukt worden in wolken, tot 17 de ontmoeting van de Heer in de lucht. En zo zullen wij altijd tezamen met de Heer zijn. (1 Thessalonicenzen 4:16-17). 18
Page 18
PSALM 100 1 Psalm tot dankbetoon. Roept het uit tot Jahweh, geheel de aarde! 2 Dient Jahweh in vreugde! Komt voor Zijn aangezicht in jubelliederen! 3 Weet dat Jahweh, Hij, Hij is Elohim! Hij, Hij is het Die ons gemaakt heeft en niet wij - Zijn volk en Zijn kleinveekudde van Zijn weide. 4 Gaat in Zijn poorten in dankbetoon, Zijn hoven in lofzang! Prijst Hem! Zegent Zijn Naam! 5 Want goed is Jahweh, tot in de eon is Zijn goedgunstigheid en van generatie tot generatie Zijn getrouwheid. Een dank- en aanbiddingspsalm Psalm 100 maakt deel uit van de groep van de Psalmen 90106, waarvan de dichter onbekend is evenals de tijd van ontstaan, maar die aan het boek Numeri gerelateerd is. De Joden noemen Numeri “In de woestijn” (b’midbar) en dat geeft beter aan waarover dat Bijbelboek gaat: Israël is onder aanvoering van Mozes uit Egypte getrokken, waarna het zich onderscheidt als Gods volk te midden van de volken. Het volk Israël onderscheidt zich scherp van de andere volken omdat het slechts één God kent als Jahweh en Elohim – respectievelijk Zijn Naam en titel – en uitsluitend Hem aanbidt. Psalm 100 getuigt daarvan door een reeks krachtige oproepen en karakteriseringen van hun Enige God. Die zijn echter niet alleen aan het eigen volk, maar aan geheel de aarde gericht. De Psalmen 93-100 hebben het feitelijk over de Messias die over de aarde zal regeren. In Psalm 100:3 wordt Hij gepresenteerd als de Herder die Zijn kudde zal weiden. Jahweh is als herder 19 voorgesteld ook in de Psalmen 23, 74:1, 79:13, 80:1, in Jesaja 40:11 en Ezechiël. 34:12. In eerdere Bijbelstudies is aangetoond welke unieke relatie bestaat tussen Jahweh en onze Heer Jezus Christus. Ik volsta hier kortheidshalve met te verwijzen naar Filippenzen 2:5-11. Opvallend is hoeveel werkwoorden in de verzen 1-4 van deze psalm in de gebiedende wijs meervoud staan: roept het uit, dient Jahweh, komt voor Zijn aangezicht, weet dat Jahweh Elohim is, gaat in Zijn poorten, prijst Hem, zegent Zijn Naam. In vers 5 wordt Jahweh’s goedheid, goedgunstigheid en geloofwaardigheid. geprezen. Zo persoonlijk als Davids getuigenis in Psalm 23 is, zo mondiaal is het perspectief dat Psalm 100 ons toont. STRUCTUUR Oproep tot aanbidding Wie Jahweh is Oproep tot aanbidding Wie Jahweh is TOELICHTING 1-2 Psalm tot dankbetoon. Het is de enige psalm die met mizmor l’todáh, “psalm tot dankbetoon” begint. Naar de betekenis wordt veel gegist, maar niemand weet het zeker. Zeker is wel dat het danken betrekking heeft op wat volgt, namelijk dankbaar zijn voor Wie Jahweh is en zal doen. Roept het uit tot Jahweh, geheel de aarde! 20 1-2 3 4 5
Page 20
Dient Jahweh in vreugde! De psalm heeft onmiskenbaar een profetisch gehalte zoals wij vooral in vers 4 zullen zien. Gelet op het verband met Psalm 98 zou het om het toekomstige Koninkrijk kunnen gaan, temeer daar de gehele aarde opgeroepen wordt zich tot Jahweh te richten, Hem te dienen en voor Zijn aangezicht feestliederen ten gehore te brengen. Komt voor Zijn aangezicht in jubelliederen! “Voor Zijn aangezicht” kan iedere plaats op aarde zijn, maar in het bijzonder Gods huis, de Tempel. 3 Weet dat Jahweh, Hij, Hij is Elohim! “Weet” houdt in deze context meer in dan iets louter cognitiefs. Het gaat om een weten dat erkenning en besef inhoudt van Wie Hij als Jahweh is en wat Hij als Elohim doet. Als Elohim zet Hij alles op die plaats die in Zijn voornemen van de eonen past. In de Septuaginta is theos (ons woord voor “God”) de vertaling van Elohim met dezelfde betekenis. Jahweh is de naam die in nauw verband staat met de tijd van de vijf eonen. Volgens de Hebreeuwse Schrift biedt alleen Jahweh uitkomst. Voor Zijn volk bestaat geen andere naam die voor hulp kan én mag worden aangeroepen. Hierin kwam geen verandering, toen het Woord vlees werd om Zich als Redder te openbaren. Jezus' naam betekent immers “Jahweh-Redder”. De apostel Paulus wist als geleerde Jood exact wat hij, als de mond van de Kurios, de in heerlijkheid wonende Heer Christus Jezus, schreef toen hij het had over Hem in de “vorm van God”. (Filippenzen 2:5-8). De Joden hebben dat van onze Heer noch geweten, noch willen weten, toen zij Hem door de Romeinen lieten kruisigen. De profeet Zacharia die het woord van Jahweh uitsprak, voorzegde niet voor niets dat zij intens verdriet en leed zullen hebben als “zij Mij aanschouwen Die zij hebben doorstoken” (Zacharia 12:10; zie ook Openbaring 1:7). 21 Hij, Hij is het Die ons gemaakt heeft en niet wij - Zijn volk en Zijn kleinveekudde (Strongnr. 06629) van Zijn weide (Strongnr. 04830). Het is ontegenzeggelijk Gods werk waardoor het volk Israël tot Zijn volk gemaakt en uit alle volken afgezonderd is. Het volk heeft op aarde de hoofdrol bij de uitvoering van Zijn voornemen van de eonen (Efeziërs 3:11). Dat voornemen omvat overigens niet alleen Zijn plan met de gehele aarde, maar ook de hemelse bestemming van de uitgeroepen gemeente die het lichaam van Christus is. Over dat laatste aspect gaan de brieven van Paulus die door Christus Jezus speciaal daartoe geroepen is. De kudde is het beeld van Israël dat door Jahweh Elohim geleid wordt in de weide die Hij voor hen bestemd heeft. In de context wordt het betreffende woord tzon vaak genoemd naast het woord voor runderen. Het moet dus om een bepaalde categorie vee gaan. Dat blijkt duidelijk uit onder mee Leviticus 1:10 waar het gespecificeerd als schapen plus geiten. Bedoeld is dan ook een “kleinveekudde”. De kudde bevindt zich op Jahweh’s weide. Het betreffende Hebreeuwse woord, mar’iet, is afgeleid van de stam ra’ah. Die stam heeft onder meer in deze context heeft alles te maken met beweiden, grazen, hoeden. Daarvan afgeleid is ook het zelfstandig naamwoord voor “herder” dat in Psalm 23:1 voorkomt. Hier betreft het de plaats waar gegraasd wordt en de herder zijn taak vervult: de weide. 22
Page 22
4 Gaat in Zijn poorten in dankbetoon, Zijn hoven in lofzang! Prijst (Strongnr. 03034) Hem! Zegent Zijn Naam! Ook deze oproepen gelden, gelet op vers 1, de gehele aarde en niet alleen aan Israël. Voor de gehele aarde staan de poorten open. Alle heidenen hebben echter uitsluitend toegang tot de aan hen toegewezen (voor)hof, de “voorhof van de heidenen”, en de Joden tot de hoven waar het volk Israël en de priesters hun plichten mogen vervullen. Maar ongeacht wie in welke van de hoven staan - állen kunnen daar God loven, prijzen en Zijn Naam zegenen. “Prijst” is een werkwoord dat van de ca. 120 vindplaatsen ca. 70 maal in de Psalmen voorkomt. De stam, iadáh, drukt een “werpen”, iets uitbundigs uit. Blijkens de context gaat het om het eruit gooien van emoties van blijdschap, dankbaarheid, liefde, alles samengebald in het vertaalwoord “prijzen”. De Septuaginta heeft hiervoor het werkwoord exomologeô gebruikt. Dit Griekse woord, Strongnr. 1843, komen wij ook in de brieven van Paulus tegen: Romeinen 14:11 en 15:9, Filippenzen 2:11. Het behelst daar specifiek een huldigen, een belijden en erkennen als een vorm van lofprijzing. Zoals eerder opgemerkt, is deze psalm profetisch. De woorden van dit vers roepen het beeld op van Gods tempel. Maar welke Tempel? De tabernakel kende geen hoven waar ook heidenen mochten komen, maar was een huis van God te midden van het door Hem gevormde volk Israël. Het gaat ook niet om het Jeruzalem dat in de vijfde, laatste eon, zal zijn, omdat daarin geen tempel voorkomt. De tempel die Salomo bouwde, beantwoordt evenmin aan het mondiale perspectief van deze psalm. Maar wanneer wij de boodschap van de verzen 1 en 4 in aanmerking nemen en vooral in vers 5 de zinsnede “tot in de eon”, kan het niet anders gaan dan om de Tempel in de vierde eon, de eon van het duizendjarig Koninkrijk. 23 De profeet Ezechiël, een tijdgenoot van Jeremia, verbleef met vele volksgenoten in Babylonische ballingschap toen hij onder meer het gedetailleerde visioen over de Tempel ontving. Wat men dan zou verwachten, namelijk de bouw ervan bij terugkeer in het beloofde land, gebeurde niet en dat zou later, tot heden toe, ook niet gebeuren. De tempel die Herodes bouwde, komt niet in aanmerking als de tempel waarop Psalm 100 betrekking zou kunnen hebben. De tempel van Herodes was immers het initiatief van een vorst die allesbehalve paste in de rijen van Israëls gezalfde koningen. Bovendien had niet God daar Annas en later Kajafas als hogepriester aangesteld, maar waren zij door de Romeinse overheerser benoemd. Het is zelfs de vraag of zij ooit als zodanig gezalfd zijn. Herodes’ tempel was schitterend vanbuiten maar hol vanbinnen: zonder de ark van het verbond en verlaten van de heerlijkheid van Jahweh (Ezechiël 10). Die tempel is daarna dan ook het toneel worden van taferelen die voor God een gruwel zijn en bovendien het voorspel vormen van wat tot het fenomeen “antichrist” zal leiden. Kortom, de plaats van deze tempel is in de loop van meer dan 2000 jaar dermate ontheiligd dat zij voor de heiligheid en heerlijkheid van Jahweh absoluut en voorgoed ongeschikt is geworden. Daaraan zal geen rode vaars meer iets kunnen veranderen. God heeft echter bij monde van Zijn profeten anders beschikt. Aan Ezechiëls visioen refereerde vele eeuwen later Johannes op Patmos in het boek “Openbaring van Jezus Christus” toen hij opdracht kreeg de tempel van God te meten, behalve de hof die aan de natiën gegeven was (Openbaring 11:1-2). Als maatstaf kreeg hij een “riet gelijke een staf”. Dat is opmerkelijk, temeer daar wij in Psalm 23:4b lezen dat een staf, vertaald als knuppelstok, een vast attribuut van een herder is. 24
Page 24
5 Want goed is Jahweh, tot in de eon is Zijn goedgunstigheid en van generatie tot generatie Zijn getrouwheid (Strongnr. 0530). Dit zijn frasen die verwijzen naar de toekomst en in het bijzonder naar de vierde eon, namelijk die van het Koninkrijk waarin onze Heer als de Gezalfde koning, hogepriester en profeet zal optreden. “Getrouwheid” is de vertaling van êmoenáh, dat de stamletters amn bevat. Die stam kennen wij ook in “amen”. Die stam drukt zekerheid, steun uit. In dit woord klinkt dat in velerlei context door en is daarom vertaald met “getrouwheid”. In de Septuaginta is het wat vrijer vertaald met “waarheid”, alêtheia. “Getrouwheid” is een van de kenmerken van Jahweh die de psalmist noemt naast Zijn goedheid (Strongnr. 02896) en goedgunstigheid (Strongnr. 02617). Deze woorden vormen een hecht paar dat vooral in de Psalmen vaak voorkomt, zoals in Psalm 23:6. TOT SLOT Laten wij Psalm 100 eens vergelijken met een paar grepen uit de schatkamer van Paulus’ brieven: Psalm 100 Roept het uit tot Jahweh, geheel de aarde! Dient Jahweh in vreugde! Komt voor Zijn aangezicht in jubelliederen Brieven van Paulus Daarom ook heeft God hem uitermate verhoogd en Hem in genade de naam boven alle naam geschonken, opdat in de naam van Jezus zich alle knie buigt van de hemelingen en van hen die op aarde en van hen die onder de aarde zijn, en alle tong van harte belijdt: “Heer is Jezus Christus” tot verheerlijking van God, de Vader. (Filippenzen 2:11) 25 Weet dat Jahweh, Hij, Hij is Elohim! Hij, Hij is het Die ons gemaakt heeft en niet wij - Zijn volk en Zijn kleinveekudde van Zijn weide. Gaat in Zijn poorten in dankbetoon, Zijn hoven in lofzang! Prijst Hem! Zegent Zijn Naam! Want goed is Jahweh, tot in de eon is Zijn goedgunstigheid en van generatie tot generatie Zijn getrouwheid. Want Zin maaksel zijn wij, die geschapen worden in Christus Jezus voor goede werken, die God van tevoren heeft gereedgemaakt, opdat wij daarin zullen wandelen (Efeziërs 2:10) Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, Die ons zegent met iedere geestelijke zegen te midden van de hemelingen, in Christus (Efeziërs 1:3). Hem zij de heerlijkheid in de uitgeroepen gemeente en in Christus Jezus in alle generaties van de eon der eonen! Amen! (Efeziërs 3:21). ‘t Is Liefde die genade geeft, om niet, in overmaat, ’t Is Liefde die wie daaruit leeft, verheft tot hoogste staat. ’t Is Liefde Die ons hart bewerkt door Christus, onze Heer. Zijn liefde is ’t die ons versterkt te leven tot Zijn eer. ’t Is Liefde Die ons pad verlicht, wijst waar wij moeten gaan. ’t Is Christus voor Wiens aangezicht wij stralend zullen staan.7 7 Rotterdam, 24 maart 2013. 26
Page 26
Hoe gaat God met de natiën om? Waarom zijn er eigenlijk natiën? Israël is Gods volk, en Hij heeft een heel speciaal plan met hen. Zij zullen de natiën leiden op aarde, als hun Messias er is. Maar in deze tijd lijkt de chaos alleen maar toe te nemen. Waar zal dat toe leiden? In deze uitgave leest u de overwegingen uit Gods woord, die antwoorden geven. U zult als serieus bijbellezer daarover verbaasd staan!

God en de natiën


Page 0
Page 4
INHOUDSOPGAVE Blz. Inleiding – wat is een natie? ............................... 7-8 Volkeren of natiën .............................................. 8-9 Een nieuw begin ................................................. 9-11 Na de dagen van Salomo .................................... 11 Natie tegen natie ................................................. 11-14 Nationaal of individueel? ..................................... 14-16 Verzoening – nationaal, individueel ................... 16-21 Redding – nationaal, individueel ........................ 21-24 De olijfboom ....................................................... 24-25 Bomen in de Schrift ............................................ 25-26 Vrede van God met de mensen ........................... 26-27 Gerechtigheid en ongerechtigheid ...................... 27-28 De takken van de olijfboom ................................ 28-31 Waarom zijn er natiën? ....................................... 31-32 De mens kan niet regeren zonder God ................ 32-33 Menselijk falen is nodig in Gods plan ................. 35-38 Gods handelen met natiën en individuen ............ 38-40 Menselijk regeren begint ...................................... 40-46 De regering van God ........................................... 46-52 Het regeren van God door richters ...................... 52-58 Israël onder de wet .............................................. 58-65 Kwijtschelding van zonden ................................. 65-69 De genade van God ............................................. 69-71 De ware basis van vrede ..................................... 72-78 De era’s van de natiën .......................................... 78-81 Politieke voorrangspositie .................................. 81-85 Religie – de wortel van politiek falen ................. 85-86 Religieuze ontmoetingen ...................................... 86-87 5 Israëls verwerping ............................................... 87-88 De zonen van Eli en Samuël ............................... 88-89 De koningen van Israël ....................................... 89 De aanwezigheid van Christus ............................ 89-92 De Joodse wereldregering ................................... 93-97 Het hoogtepunt van Israëls afvalligheid .............. 97-103 Meer uitgaven van stichting Da-ath .................... 104-110 6
Page 6
God en de natiën Wat is een natie? Inleiding Deze vraag is niet onterecht, want sommigen zien dit niet zo duidelijk. Wie het trefwoord natie opzoekt in een erkend woordenboek, vindt: “alle mensen, die oorsprong, taal, zeden, et cetera, gemeen hebben” (Van Dale). De encyclopedie stelt, dat dit een bewuste, gewilde politieke gemeenschap is. Die wordt meestal door een meerderheid van een volk met dezelfde taal gedragen. Maar zij kan ook groepen en rassen van vreemde afkomst en andere talen opnemen. Voorwaarde is, dat die min of meer vrijwillig trouw aan haar betuigen. Elders lezen we, dat het gaat om een gemeenschap van mensen van dezelfde afkomst en dezelfde taal. In dit geval zouden de Verenigde Staten van Amerika beslist geen natie zijn. Zwitserland zou dat evenmin zijn. Het is niet helder. Binnen de Schrift is de betekenis wel duidelijk. Hoewel figuurlijk gebruik problemen oplevert. Het Konkordantes Neues Testament 1 vermijdt heidenvolk(en), en vertaalt consequent Nation [natie] of Nationen [natiën]. Hoewel Heiden/Heidenvölker in het Duits vaak gebruikt worden. Maar is Israël dan een volk van heidenen? Als heidenen en natiën hetzelfde zijn, dan is Israël een heidens volk, en zijn alle andere volkeren dat ook. Natuurlijk zijn wij geen heidenen zoals de kerk dat woord gebruikt, maar een natie. 1 Afkorting: KNT, uitgave Konkordanter Verlag, Birkenfeld, BRD. 7 Wanneer wij deze woorden door elkaar halen, kunnen wij het woord van God niet goed begrijpen. Hier duiken problemen op. Wij wilden mensen van een natie ‘nationalen’ noemen. Dat is verwarrend. Laat hij dan voor u als een ‘nationale’ … zijn Mat.18:17 zou dan inhouden, dat zo iemand als lid van de natie Israël behandeld moet worden. Waarom? Omdat natie in het enkelvoud, op zich, betrekking heeft op Gods uitgekozen volk. Israël is niet een heilig ‘nationale’, het is onverstandig het zo te noemen, én taalkundig incorrect. Dan zou dit woord zowel letterlijk als figuurlijk niet uniform vertaald kunnen worden. In de stijlfiguur weglating2 worden sommigen uit of gelovigen uit de natiën kortweg: natiën genoemd. De context laat zien wat bedoeld wordt. In de praktijk kun je deze stijlfiguur met betrekking tot alle natiën nauwelijks toepassen. Daarom is de uitdrukking in de Griekse Schrift (NT) altijd letterlijk. Het betekent niet alleen heel de mensheid of alle volkeren. Het wijst ook naar alle politieke entiteiten naast Israël, waar de tekst dit vereist3. Volkeren of natiën Eerst stellen we vast, dat natiën niet bestonden vóór de grote vloed. Toen leefden daar mensen van dezelfde afkomst met dezelfde taal, die overal verstaan werd. Ze 2 Ellips: weglating van een of meer woorden in een zin die door lezer er makkelijk bij bedacht kunnen worden, vaak als retorische figuur. 3 Zie onder meer: Matt.10:18; 24:9,14; 25:32; 28:19; Mark.13:10; Luk.21:24; 24:47; Hand.14:16; 15:17; 17:26; Rom.1:5;15:11; Gal.3:8; Op.7:9; 14:8; 18:3. 8
Page 8
hadden ongeveer dezelfde zeden, gewoontes en gebruiken. En ze woonden in vrijwel dezelfde landstreek. Over het algemeen gelden deze factoren als definitie voor natie. Maar dat is niet helemaal correct. Waarom niet? Omdat dergelijke omstandigheden aanwezig kunnen zijn, zonder dat een natie bestaat. Vóór de grote vloed waren er geen natiën, omdat regering ontbrak. Willen wij Gods woord goed begrijpen, dan moeten wij hier echt rekening mee houden. Voor een natie is politieke eenheid nodig. Wanneer zien we natiën? Na de spraakverwarring -door God veroorzaakt- bij Babel. Toen bleek de mensheid niet langer de eenheid te zijn die ze was. De volken van die tijd werden over het aardoppervlak verspreid Gen.11:8. Dat is het ontstaan van natiën. Zij begonnen als taalkundige eenheid Gen.11:1, maar vervolgens lezen we van diverse natiën met verschillende talen Gen.11:9. En van koningen, die over volkeren regeren. Het zijn dan politieke eenheden onder gemeenschappelijk bestuur. Als wij bij Abram komen, is het belangrijk, dat wij in verband met hem twee lijnen onderscheiden. In Genesis 15, waar van rechtvaardiging sprake is, kijkt hij naar de sterren. Hij leert dat hij door geloof gerechtvaardigd wordt. Hier wordt niet over natiën gesproken. Daar klinkt nog niet, dat hij de vader van een menigte natiën zal worden Gen.17:4. Een nieuw begin Aan Abram is niet alleen een talrijk nageslacht beloofd. En hem is niet alleen rechtvaardiging door geloof aangezegd. Maar wij zien bij Abraham later Gen.18, dat God teruggaat naar het vlees en hem zowel een grote natie -Israël- 18:18; 9 als andere natiën belooft. Hier zien we een nieuw begin van God in Zijn handelwijze met regering op de aarde. Tot hiertoe lezen we in de Schrift weinig over hoe Gods omgaan met natiën. Zij waren verstrooid, en Hij liet hen hun eigen wegen gaan Hand.14:16, tot ze rijp waren voor gericht. Toen werden zij vernietigd als Sodom en Gomorra en de Kanaänieten in het beloofde land. Toen God Zich echter tot Abram wendde, voorzag Hij in een bijzondere natie, waardoor Hij de aarde zal regeren. Het is opmerkelijk, dat deze natie, eerder aan Abraham toegezegd, niet een natie genoemd werd, zolang ze nog niet georganiseerd waren. In het eerste deel van Exodus wordt gesproken over het volk Israël Ex.1:9, dat met de Farao van doen had. Niet eerder dan bij de Sinaï spreekt Mozes tot God en zegt: Zij zijn Uw natie Ex.33:13. Toen had Mozes ze georganiseerd, toen zijn schoonvader bij hem kwam en ze een kleine regering hadden Ex.18. Dat is de eerste hint die we krijgen over de vervulling van de belofte aan Abraham. Zij waren nu een natie. Daarvoor waren zij een volk. Het is interessant, de grondbetekenis van beide woorden volk en natie in het Hebreeuws te leren kennen. We nemen het woord gui (de Joden zeggen vaak goi)4. De betekenis hiervan, zoals verderop gebruikt, is lichaam. Het gaat om het menselijk lichaam, een goed georganiseerde eenheid. Dat begrijpen wij, omdat wij dit woord ook zo kennen. Men spreekt ook van kerkelijke en wetgevende lichamen. Als contrast is het woord voor volk: om5 (meestal zegt 4 יוג in Hebreeuws; door interpunctie uitspraak: goj (is gui) 5 מע (Hebreeuws), door interpunctie uitspraak: am (is om) 10
Page 10
men: am - ammi/lo-ammi Hos.1:9,12;2:22), dat met betekent. Een natie is een organische politieke eenheid. Als volk waren zij puur een vereniging van 1 of meerdere groepjes, zonder politieke organisatie. Volgens de Schrift waren ze allang een volk, voordat ze een natie werden. Als je een aantal mensen bij elkaar hebt, vormen zij geen natie, tenzij er organisatie is. Een natie is, zo lijkt mij, volgens de Schrift, een politieke entiteit, een lichaam. Na de dagen van Salomo Om nog duidelijker te krijgen wat een natie is, Bekijken wij de natie Israël op later tijdstip. Na Salomo waren zij twee natiën 1Kon.12-16. Toen dit gebeurde, veranderden zij hun taal en hun gebruiken niet. Het verschil was dat ze verschillende koningen hadden. Het was een politieke verandering, die van hen twee natiën maakte. Toch zijn het niet twee volkeren. Het is belangrijk vast te stellen dat groot verschil bestaat tussen een natie en een individu in een natie. Dat ziet men vaak niet. Sommigen zeggen, dat elk individu (van een natie) als het geheel moet zijn. Men moet dus van dezelfde soort zijn - met identiek gedrag. Dat wil zeggen: elk bij die natie horend persoon moet dezelfde karakteristieke kenmerken hebben. Dat is niet logisch. Natie tegen natie Leerzame passages zijn te vinden in verband met de era van het einde; de tijd waar wij in leven. Overdenkingen over deze tijd kunnen helpen de implicaties van deze term te begrijpen. Onze Heer zei van tevoren, dat natie tegen natie en koninkrijk tegen koninkrijk zal opstaan Mat.24:7. In die tijd zullen de Joden vanwege Zijn naam gehaat worden 11 door alle natiën Mat.24:9. Voorbeelden van hoe dat zal zijn, kunnen wij ook in onze dagen zien. Natiën worden tegen natiën opgezet. Maar kunnen wij dan concluderen, dat ieder individu van een natie tegen elk individu van een andere natie zal opstaan? Zeker niet. Het gaat hier niet om iets persoonlijks. Iemand kan om persoonlijke redenen wel met een lid van een andere, vreemde natie een flinke woordenwisseling hebben. Dat is heel wat anders dan wanneer natiën elkaar de oorlog verklaren. In afzonderlijke natiën zijn er personen en groepen die niet in opstand komen tegen de politieke vijanden van hun natie. In alle natiën zijn overblijfsels (groepjes burgers), die het met de politiek van de regering niet eens zijn. In democratische landen vormt zo’n rest geen meerderheid aan stemmers. Zo’n rest heeft niet voldoende politieke invloed. In oorlogstijd kan zelfs een grote meerderheid geïntimideerd zijn door noodverordeningen en dictatoriale maatregelen. Nochtans is de natie als zodanig in oorlog. De belastingen, betaald door dissidenten, ondersteunen dan zelfs het gewapend conflict, of zij het er nu mee eens zijn of niet. En of de natie nu overwint of verliest; het raakt iedereen die erbij hoort. Iedereen kan zijn bezittingen, hun thuis of geliefden, zelfs het leven verliezen. Ook als zij persoonlijk niet deelnemen aan nationale oorlogvoering. Israël: Ik denk, dat wij daar groot verschil kunnen zien tussen individu en natie. Iedereen kan begrijpen, dat de haat tegen de Joden vandaag de dag grotendeels nationaal en niet persoonlijk is. In potentie zijn ze een natie, volgens hun bestemming. Het grootste probleem met de Joden is, dat zij natie willen zijn in een tijd dat God dat niet wil. 12
Page 12
Ik heb Joden ontmoet in Palestina en voerde gesprekken met ze; en ik heb gevechten tussen hen en de Arabieren gezien. In vrijwel alle gevallen was het karakter van de individuele Jood niet het punt. In Europa kwam een jonge Jood naar mij toe, een gelovige, die ook diverse problemen had. Wat was niet omdat hij iets verkeerds had gedaan, maar omdat hij Jood was. Daar waren anderen die wilden dat ik ze hielp om in dit land te komen. Hun moeilijkheden kwamen simpelweg voort uit het feit dat zij Joden waren. Nationaal of persoonlijk gericht zijn verschillend, want ze zijn gebaseerd op afzonderlijke ideeën. Hier speelt de wereldpolitiek een belangrijke rol. Nadat Israël een tijd lang een eigen koninkrijk had, schakelde God in politiek opzicht om en werd Nebukadnezar het hoofd. Nu leven we nog steeds in de era’s van de natiën Luk.21:24. Sedert de tijd dat Israël faalde tot aan de dag van de wederkomst van Christus continueren de era’s van de natiën. Nu zijn zij (de natiën) politiek het hoofd. In ieder geval gebruikt God altijd het woord natiën, om de omvang en de reikwijdte van Zijn handelen aan te geven. Dat wordt altijd gemeten in politieke eenheden. Israël is een natie, en de rest van de mensheid bestaat uit andere natiën, die ook een andere bestemming in Gods plan hebben. Israël zal een natie van koningen en priesters zijn Ex.19:5; Deut.7:6; 1Petr.2:9. Zo lezen wij Schriftgedeelten die naar hun toekomstige taak verwijzen en deels politiek of religieus zijn. Mattheüs gaat overwegend over koningen en natiën. Daarin zien we Christus als Zoon van David, de Koning. Ook als Zoon van Abraham, van wie de natie afstamt. Lukas gaat terug tot op Adam, de mens, en 13 Johannes getuigt van Hem als de Zoon van God. De visie in Mattheüs is nationaal, maar Israël als natie deelt niet in aan de regering over de aarde in deze tijd (van genade). In de toekomst, volgens Gods plan, zal de natie Israël leidend zijn. De apostelen delen daarin. Zij zullen niet delen in het lijden van de natie. Er zijn individuele mensen binnen de natie die niet hetzelfde ondergaan als heel de natie. Wij moeten altijd nauwkeurig onderscheiden tussen wat nationaal is en wat de individuen zijn die tot deze natie behoren. Belangrijk is, dat wij de letterlijke betekenis van het begrip natie begrijpen. Zoals we eerst de letterlijke betekenis van het woord dood moeten kennen om de figuurlijke te kunnen verstaan, zo geldt dat ook voor het woord natie. Deze figuurlijke betekenissen komen vaak voor, zeker in Paulus’ brieven. Het belangrijkste probleem ligt in het gebruik van het woord natie voor één of meer individuele leden van een natie. De onbesnedenen worden regelmatig met de natiën aangeduid. En dat is kortweg de uitdrukking voor hen die tot de natiën behoren. Wij hopen duidelijk te hebben, dat de betekenis van natie in de Schrift gaat over hen die onder dezelfde politieke regering vallen. Nationaal of individueel? Kwam heel Israël in het beloofde Land? Deze vraag zal sommigen misschien verwarren. Want wij weten toch uit de Schrift, dat het grootste deel niet het beloofde lotdeel6 bereikte. Zij kwamen om in de woestijn 1Kor.10:5. In plaats van hen in Kanaän te brengen liet Jahweh hen sterven toen 6 Het land is onder Jozua door loting verdeeld over de 12 stammen. 14
Page 14
zij Hem niet vertrouwden. Hij liet hen vanwege hun ongeloof het land niet binnengaan. Desondanks lezen wij bij Jozua, dat, toen zij in het land arriveerden, heel Israël gered werd. En dat ondanks het feit, dat de meerderheid voor die tijd omkwam. Ze werden allen als een natie gered, hoewel dit in individueel opzicht -naar verhoudingeen klein aantal was. Maar twee van die hele generatie kwamen door de Jordaan heen. Daar kan een theologische discussie over ontbranden. De een zou beweren, dat zij wel het land binnengingen, een ander ontkent. Zoiets ontstaat wanneer men niet het verschil tussen de natie en de individuele mensen ervan in acht neemt. In het woord van God is dit verschil erg belangrijk. Zonder dit onderscheid raken wij onvermijdelijk in problemen en zelfs in verraderlijke dwaling. Het kan ons zelfs zo ver brengen, dat we het hart uit Gods openbaring voor deze genadetijd wegnemen. Het zou ons van de allerhoogste toppen van Zijn liefde afwerpen. Het gevaar is dus, dat het verwoestend uitwerkt op de genade. Dit zou de ergste misdaad zijn die in dit beheer mogelijk is. De genade kleineren is slecht gedrag. Wij kunnen inschikkelijk zijn voor hen die uit de genade vallen Gal.5:4. Laten wij echter ons uiterste best doen om iedere uitleg te weerstaan, die ons berooft van het meest waardevolle bezit. En dat is de heerlijkheid van Zijn genade voor ons in Christus Jezus. Om dit te doen, moeten wij leren onderscheid te maken tussen Gods handelwijze met Zijn heiligen en die met de natiën van onze dagen. Wat betreft Israël zou het eenvoudig zijn dit verschil te zien. Individuele Israëlieten kwamen om vanwege hun 15 ongeloof in de woestijn. Zij gingen niet het beloofde land in. Maar de natie werd doorgeleid om het beloofde lotdeel in te gaan. Een volk bestaat uit individuen. Dit lijkt voor ons tegenstrijdig. Door heel de Schrift heen zien wij zulke contrasten. Als wij ontdekken hoe dat zit, hebben wij de sleutel in handen. En kunnen wij waarheden ontsluiten die voor sommige heiligen zeer lastig zijn om te verstaan. Verzoening – nationaal en individueel Eerst willen we het feit benadrukken, heel de Schrift in zijn eigen verband moet blijven staan. Anders wordt het erger dan dwaling. Het wordt dan dwaling met een dikke laag camouflage die er als waarheid uitziet. In Romeinen staat de voor vandaag geldende waarheid van God. Die laat God echter zien vanuit twee verschillende gezichtspunten. Aan het begin van de brief zien we de individuele kant. Twee grote waarheden van het huidige geheime beheer van genade lezen wij: rechtvaardiging en verzoening. Je vindt ze op deze manier alleen hier in de Schrift. In Romeinen worden deze waarheden twee keer behandeld. Eerst individueel in Romeinen 3 en 5. En in Romeinen 10+11 nationaal. Eerst bekijken we verzoening. De verzoening betreft de hele wereld Rom.11:15. Individuen zijn wederzijds verzoend Rom.5:10. Later zullen wij, in verband met het hoofdthema van de natiën, ons richten op het feit, dat wij ons in de era’s van de natiën 7 bevinden Luk.21:24. Eerst werd Nebukadnezar macht over alle natiën gegeven Dan.2:37,38. Hij kreeg echter 7 hSV: tijden van de heidenen 16
Page 16
geen religieuze suprematie8. Israël behield dat wel. Hij probeerde die te krijgen, maar moest dit streven opgeven. Dat is de les van de brandende vuuroven Dan.3. Bij de start van de era’s van de natiën was de regering uitsluitend politiek. Israël behield het priesterschap. Ze bouwden de tempel weer op. Wilde iemand in die tijd tot God naderen, dan moest dit via de uitgekozen natie, Gods volk. Dit ondanks het feit, dat Israëls politieke hegemonie van hen weggenomen en aan heidense heersers gegeven was. Er bestond geen andere toegang tot de Godheid. Toen Paulus zich in de synagogen van de Joden in de diaspora9 begaf, deed hij dit om een heel andere reden dan de andere apostelen. Zij verkondigden het koninkrijk met het oog op de redding van de hele natie. Hij begon echter een andersoortig dienstwerk, en trachtte hen tot jaloersheid te wekken Rom.10:19; 11:11. Hij deed dat niet met het oog op heel de natie, maar om enigen uit hen te redden Rom.11:14. Het was gebaseerd op de redding van enkelen buiten Israël in overeenstemming met de verzoening van de wereld, waar deze weg (van hun struikeling) toe leidde. In Handelingen zien we hoe Israël in de loop van de tijd geleidelijk de religieuze suprematie verloor, toen zij het getuigenis van God verwierpen. Het was niet langer nodig, om via Israël God te naderen. God was met de wereld verzoend. Hoe weinig is dit feit onder gelovigen bekend! Omdat God met de wereld verzoend is, werd de tempel 8 Suprematie: hoogste heerschappij 9 Diaspora: verstrooiing. 17 afgebroken. Dit ondanks de inspanningen van Titus10, om die van de ondergang te redden. De toegang tot Gods tegenwoordigheid is nu open voor alle mensen. Dat is vandaag vooral waar voor de vijanden van God. Iedereen kan zonder bemiddeling tot God komen. In Romeinen 9-16 wordt deze waarheid weer opgenomen. Het is onmogelijk Romeinen 11 te begrijpen, tenzij wij inzien dat het een ander aspect is van de in Romeinen 5 besproken verzoening. Wanneer we dat niet in acht nemen, ontstaan misverstanden. Men schreef goede boeken over Romeinen 1-8, maar konden 9-16 niet met 1-8 in harmonie brengen. Men vindt dat moeilijk, maar dat is het niet. Zodra men erkent, dat het om een nationaal standpunt gaat in Romeinen 11 in plaats van een individueel, is het direct duidelijk. Let goed op de formuleringen van Romeinen 11. Dan zien je, dat het hoofdstuk nationaal is, niet individeel. Sommige delen die buiten hun verband lijken te staan, kunnen dit mogelijk suggereren Sommigen dachten, dat het deels om persoonlijke, deels om nationale zaken ging. Maar wij hoeven die betreffende teksten alleen maar nauwkeurig te onderzoeken om vast te stellen dat dat niet klopt. Laten we kijken naar het individu, als het gaat om in het beloofde land komen. We nemen aan, dat het zo verstaan moet worden, dat heel Israël moest daar moest komen. Hoe krijg je die individuen dan het land in, die onderweg in de woestijn omkwamen? 10 Opperbevelhebber in de Joodse oorlog, die in het jaar 70 AD als opvolger van Vespasianus Jeruzalem innam. 18
Page 18
Ook in de Romeinenbrief klopt deze uitleg niet. Eerst lezen wij, dat de door Israël gepleegde krenking rijkdom van de wereld is Rom.11:12. Dat begrijpt lang niet iedereen. Meestal zegt men dat de wereld in geen enkele rijkdom kan delen, tenzij mensen geloven en pas dan de rijkdom in Christus ontvangen. Maar er zit geen individualiteit in het begrip ‘wereld’. En toch: Israëls struikeling is rijkdom van de wereld. Dat is verzoening. Het laat zien, dat God een ongekend andere houding aannam tegenover de natiën. Het thema van Romeinen 11 is verzoening. Israëls struikeling bewerkt niet de redding van individuele personen. Maar het verplaatst zondaren uit vreemde natiën in een veel nauwere relatie tot God dan ooit het geval was sinds Adam zondigde. Sommigen zijn nu wel wederzijds verzoend, anderen niet. Maar dat is iets heel anders. Dat staat niet in Romeinen 11, in eerdere hoofdstukken wél. Bovendien passen individuen uit Israël zeker binnen de reikwijdte van de verzoening. want indien hun afwerping11 de verzoening van de wereld is, wat zal hun aanneming anders zijn dan leven uit de doden? Rom.11:15. Dit is nationaal en spreekt over heel het volk Israël. Deze situatie gaat door; zelfs lang nadat de individuele mensen van die dagen verdwenen waren. Gelovigen, ongelovigen, Petrus, Paulus, Judas of Bar-Jezus; individueel hebben zij geen plaats in deze dood van heel Israël als natie. Christus stelt voor hen allen de dood buiten werking 2Tim.1:10. En de natie als zodanig? De andere natiën hebben de functie als 11 Het Grieks heeft apobolè, letterlijk: vanaf-werping. 19 lichtdrager van Israël overgenomen. Gelovigen uit Israël zijn nog in de olijfboom Rom.11:16 e.v. Nee, dit gedeelte is onbegrijpelijk als je het individueel uitlegt. Niet elk individu wordt erdoor getroffen. Paulus zegt, dat hij iemand uit de uitgekozen natie is Fil.3:5, en hij werd niet afgeworpen. Het is de natie die struikelde. Wanneer zal de belofte Rom.11:15 aan Israël vervuld worden? Wij moeten eerst het tijdbegrip in Romeinen 11 zien, als wij dat willen begrijpen. Wanneer werd Israël terzijde gesteld? Wanneer is hun aanneming? de Verlosser zal uit Sion komen en zal de oneerbiedigheden afwenden van Jakob Rom.11:26 Dit is niet beperkt tot de levensjaren van één enkel iemand. Gedurende lange tijd is de verzoening al in werking. Dit is eenvoudig te zien als we het op natiën toepassen. Gaat het echter over individuele mensen (inclusief alle ongelovigen van de Handelingentijd), dan betreft het hen die eerst zijn afgewezen om ongeloof. Die moeten aangenomen worden wanneer de Verlosser uit Sion komt. In dat geval zou Christus Zich tijdens heel Zijn aardse dienst vergist hebben. Als wij lezen wat Hij over deze zaak te zeggen heeft, dan is het erg duidelijk, dat ongelovigen in het geheel geen deel zullen hebben aan het aardse koninkrijk. Denk maar aan de valse profeet, tegen wie Paulus sprak, die zich tegen de waarheid verzette waarna hij blind werd Hand.13:6-11. De onbepaalde tijd Hand.13:11a is opmerkelijk, omdat dit zowel voor het nationale als het individuele aspect opgaat. Alles heeft zijn passende tijd. Barjezus zal 20
Page 20
waarschijnlijk niets zien tot de opstanding bij de grote witte troon. Maar hij is ook beeld van de natie, waarvan de ogen eerder geopend worden: wanneer Sion gered wordt. Handelingen is het tegenbeeld van Israëls woestijnreis12. Individuele ongelovigen die in strijd met de waarheid handelen, zullen in het koninkrijk geen plek hebben. Maar het verblinde Israël wordt als natie weer teruggebracht. Dat is heel lang vóór de rebellen van ditzelfde volk in de voleinding wederzijds verzoend worden. Redding – nationaal en individueel Het zinsdeel en zo zal heel Israël gered worden Rom.11:26 is voor sommigen reden geweest om te willen bewijzen, dat iedere Israëliet die ooit geleefd heeft, op dit tijdstip gered zal worden. Ja, zij worden gered - in de voleinding. Maar dat is niet wat dit gedeelte leert. Dit is een nationale zaak en het omvat in geen geval al diegenen die in de wildernis en tijdens de Handelingentijd omkwamen. Hetzelfde geldt voor Israël vandaag. Het is niet zo, dat individuele Joden door hun ongeloof uit de olijfboom zijn weggebroken. Zodat zij, wanneer Christus komt, opnieuw geënt worden en zo deelhebben aan het aardse koninkrijk. Zo is het niet; zij worden pas door Hem opgewekt wanneer de regering van de Zoon over dat koninkrijk voorbij is. 12 Beide periodes duurden ongeveer 40 jaar 21 In Romeinen staat een hoogtepunt van de waarheid voor vandaag. Voor alle gelovigen in het huidige beheer13 geldt, niets is dus nu tot veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn. Rom.8:1 Het hoofdstuk eindigt met: niets ons kan scheiden van de liefde van God die in Christus Jezus is Rom.8:39 Men heeft pogingen ondernomen om deze waarheid te ondermijnen. Eén methode is om, zonder tekstverband -willekeurig- andere delen van deze brief erbij te halen. Om zo hetgeen in Romeinen 8:1-39 wonderlijk gezegd wordt, teniet te doen. Niets is erger dan misbruik van Gods woord door teksten tegen elkaar uit te spelen. Veel mensen denken, dat het niet zo erg is om goddelijke zaken te ontheiligen. Daarbij was een van de belangrijkste lessen van God aan Zijn volk: de heiligheid van Zijn woonplaats en alles wat Hem toebehoorde, wat aan Hem gewijd was. Wij zouden diep onder de indruk moeten zijn van de strengheid die Zijn handelen daarin kenmerkt. Degenen die het waagden om iets wat Hem toebehoort met onheilige handen aan te raken, kregen met Hem te maken. En hoe! Hoeveel strenger moet dan het gericht zijn voor hen, die Zijn heilige openbaringen teniet (willen) doen. 13 Beheer, Grieks: oikonomia, letterlijk: huis-wet, huishouding, heeft in de Concordant Literal New Testament (CLNT) administration als trefwoord. Gods kalender kent 12 periodes van beheer. Nu geldt het geheime beheer van Gods genade, zie Efeziërs 3:2,9. 22
Page 22
Moge God diegenen vergeven, die Zijn eigen woord gebruiken, om de waarheid te vernietigen! Romeinen 3 en 4 gaat over het rechtvaardig verklaren door God van individuele mensen. Romeinen 5 gaat om het de verzoening door de Zoon van God. Romeinen 8 laat ons Gods heerlijkheid zien. Romeinen 9-11 laat die drie (rechtvaardiging, verzoening, heerlijkheid) ook zien, maar in nationaal opzicht. Het eerste deel van de Romeinen is het fundament waar het tweede deel op rust. Laten wij niet die boodschap afwijzen, door de waarheden van dit complement-deel verkeerd uit te leggen. Romeinen 11 gaat over verzoening. Dat mogen wij niet missen. God houdt Zich in dit hoofdstuk bezig met de situatie, die het gevolg is van de nationale afval van Israël. Omdat de natie Israël rebelleerde, verloren ze niet alleen hun politiek leidende rol aan het hoofd van de natiën onder Nebukadnezar. Want in de Handelingentijd verloren ze ook nog eens hun religieuze suprematie. En dat ondanks het feit, dat duizenden individuen gehoorzaam waren. God richt zich nu rechtstreeks tot de natiën. Zijn houding tot hen is vrede. God is verzoenend. De religieuze riten van Israël zijn tijdelijk opzijgezet. De verzoening van de wereld wordt afgekondigd als herautsboodschap aan ieder die (niet) wil horen -. Verzoening is niet individueel; het betreft de wereld; gelovig of niet. Wederzijdse verzoening is individueel. Hier lezen we de verzoening van de wereld: 23 want indien hun afwerping14 de verzoening van de wereld is, wat zal hun aanneming anders zijn dan leven uit de doden? Rom.11:1 De olijfboom Via deze metafoor geeft God een beeld van een complexe situatie. De enige weg naar een juiste uitleg en begrip is via de letterlijke betekenis. Daarom bekijken wij het eerst letterlijk. Israël was de olijfboom die door God gebruikt werd om de rest van de wereld te verlichten. Toen Zijn uitgekozen natie Hem herhaaldelijk afwees, wendde God Zich tot de andere natiën. En Hij maakt nu via hen Zijn woord en Zijn wil bekend. Letterlijk gesproken horen sommige Joden daar nog bij, omdat zij geloven. Zij blijven dus in de olijfboom. En dit blijft zo tot het (aardse) koninkrijk komt. Dan worden de natiën (wilde takken) uit de olijfboom uitgehouwen. Hoezo? Omdat ze (het woord van) God afwijzen, ondanks de vele gelovigen onder hen. Het is niet waar, dat die ongelovigen, die figuurlijk uit de olijfboom uitgehouwen werden, bij de terugkeer van Christus weer op de olijfboom geënt worden. In het woord van God is hierover veel bewijs. De ongelovige Israëlieten van de Handelingentijd (bijvoorbeeld), zullen niet het koninkrijk binnengaan. Net als die ongelovige Israëlieten, die ten tijde van Mozes in de woestijn omkwamen en het beloofde land niet betraden. Maar zij, die de bediening van de apostel Paulus accepteerden toen hij nog leefde, vielen niet weg en worden niet uitgehouwen als het koninkrijk 14 Zie voetnoot 11 24
Page 24
komt. Daarna zijn miljoenen ongelovige Joden gestorven. Zij zullen niet het koninkrijk ingaan. Miljoenen gelovigen uit de natiën stierven en zullen niet afvallen/verloren gaan. Bomen in de Schrift We richten ons op het uiterst interessante thema van de bomen. U zult zich de parabel van Jotham herinneren. Wij gaan niet de omstandigheden van toen na. We kijken nu alleen naar de betekenis van diverse bomen. Eens gingen de bomen op weg om een koning over zich te zalven; en zij zeiden tegen de olijfboom: wees koning over ons! En de olijfboom zei tegen hen: zou ik mijn rijkdom opgeven, waardoor Elohim15 en mensen verheerlijkt worden, en ik zou gaan om boven de andere bomen te zweven? En de bomen zeiden tegen de vijgenboom: U! Kom! Wees koning over ons! En de vijgenboom zei tegen hen: zou ik mijn zoetigheid en mijn goede vrucht opgeven, en zou ik weggaan om boven de bomen te zweven? En de bomen zeiden tegen de wijnstok: U! Kom, wees koning over ons! En de wijnstok zei tegen hen: zou ik mijn wijn (most) verlaten, die Elohim en mensen vrolijk maakt en zou ik weggaan om boven de bomen te zweven? 15 Meervoud van EL (of AL): Onderschikker, Beschikker. Het gaat dan om de God van Israël zelf, of allen die bekrachtigd worden door de geest van zowel EL als Eloah (of Alue). 25 En de bomen zeiden tegen de doornstruik: U! Kom, wees koning over ons! En de doornstruik zei tegen de bomen: als jullie mij naar waarheid tot koning over jullie zouden zalven, kom en neem toevlucht in mijn schaduw; en zouden jullie niet, moge dan vuur uitgaan van de doornstruik, en de ceders van de Libanon verteren. Richt.9:8-15 Vrede van God met de mensen Deze allegorie bevat veel waarheid. Wij willen er enkele kenmerken uitlichten, om hun symbolische betekenis te begrijpen. Leerzaam is het gedeelte waar wij de eerste keer de olijfboom zien. Nadat de grote vloed de aarde bedekt had en alle vijanden van God verdelgd waren, toen vloog de duif uit en kwam met een olijfblad terug Gen.8:11. Sindsdien is voor veel natiën een olijftak het symbool van vrede – waarachtige vrede. Vrede is de eerste gedachte bij de olijfboom. Gods verzoening is het wezenlijke kenmerk van vrede. Sinds de (tijdelijke) terzijdestelling van Israël is Gods relatie met de mensheid: vrede. Hij verbergt Zich niet langer achter muren en deuren om in een tempel te wonen. De olijfboom zegt: God houdt vrede met de mensheid. Daarom wordt ze vermeld. Maar dat is niet alles. Toen God een huis voor Zich liet bouwen als woning - de tabernakel - was het de vrucht van de olijfboom, die licht verspreidde. Ook dat ligt besloten in het beeld van de olijfboom. Daarin zien wij bevestiging van verzoening, vervat in de vrede die God met heel de mensheid gemaakt heeft. Net 26
Page 26
zo wordt figuurlijk uitgedrukt, dat goddelijk licht van de olijfolie komt. Israël was de enige bron van licht van God, en dat is het in zeker opzicht nog. Maar nu zijn het de natiën, door wie het licht uitgestraald wordt. Gods laatste openbaring aan de mensen komt via twee olijfbomen, lichtdragers in het donkerste uur van de geschiedenis van de mensheid Op.11:4. Gerechtigheid en ongerechtigheid De vijgenboom komen we vroeg tegen in de Schrift. Adam maakte zich een bedekking uit vijgenbladeren Gen.3:7. In de Schrift staan vijgenbladeren en vijgen in contrast. Adam en Eva wilden kunstmatig eigen gerechtigheid tot stand brengen door van vijgenbladeren kleding te maken. Onze Heer herinnert ons eraan, toen Hij naar een vijgenboom ging om vrucht te zoeken, maar alleen bladeren vond Matt.21:19; Mark.11:13,14. Israël bezat gerechtigheid - meer dan genoeg - zoals sommigen van ons die hadden voordat wij geloofden Mark.11:13. Maar het was de eigen gerechtigheid. Een vijgenboom spreekt zowel van gerechtigheid als van ongerechtigheid. De bladeren dienen om ongerechtigheid te bedekken. De vijg spreekt van ware gerechtigheid. De vrucht van licht is onder meer gerechtigheid Ef.5:9. In de toekomst zal de vijgenboom nogmaals vrucht dragen. In het millennium16 zullen er vijgenbomen, olijfbomen en wijnstokken zijn. Israël was een wijnstok, die uit Egypte gehaald werd. Later is Christus de ware Wijnstok Joh.15:1,5. In feite waren er ranken in Hem, die later afgesneden werden Joh.15:2,6. Zullen deze weer geënt worden? In geen 16 De duizend jaren (letterlijk), Openbaring 20:4-6 27 geval. Zij worden verbrand. Dode as kan niet geënt worden op een levende plant. Hier hebben wij te maken met individuele ongelovigen. Zij worden bij de wederkomst van Christus niet hersteld. Met het oog op de hele natie is het echter anders. In het duizendjarig rijk zullen ze onder hun wijnstok en vijgenboom zitten met veel goede vrucht. Toen ik in Israël was, wilde ik de ceders van Libanon zien. Maar dat leek onmogelijk door de diepe sneeuw toen ik in de buurt was. Na enige tijd was er een gids die mij garandeerde naar de top te gaan. Maar de weg erheen was te glad en glibberig zodat wij niet echt dichtbij konden komen. Maar wel voldoende om ze echt te zien. De ceders van de Libanon representeren in de Schrift de hoge en grote mensen op de aarde. Vandaag de dag is de wereld vol doornstruiken. De enig vermelde producten van de doornstruik, zijn schaduw en vuur, als wij de doorns niet meerekenen. Dit zal te zien zijn in de laatste koninkrijken van de mens. In de laatste decennia zijn veel vredesconferenties gehouden en vaak met gebed ingeleid. Toch is het meest opvallende kenmerk van deze bijeenkomsten het totale gebrek aan erkenning van God. Wij zijn binnenkort onder de schaduw van de doornstruik. De takken van de olijfboom Hoe zit het met deze takken? Zijn ze een beeld van individuen of niet? De vraag beantwoordt zichzelf als wij lezen wat daarover geschreven is. Vanwege hun ongeloof zijn ze uitgehouwen en God zal ze bij de oprichting van het koninkrijk weer enten Rom.11:19,20,22,24. Is er een tekst te 28
Page 28
vinden, die zegt dat individuen, die in ongeloof volharden, weer geënt zullen worden? Worden degenen, die in de woestijn omkwamen, opgewekt en daarna in het beloofde land gebracht? Zelfs Mozes mocht het land niet in. De takken die uitgehouwen en opnieuw geënt worden, zijn geen individuele mensen. In de dood is geen gelegenheid tot bekering. Zij zullen niet bij de eerste opstanding zijn, wanneer het enten plaatsvindt. Wij willen nog aandacht besteden aan de andere takken, die in de tijd van Paulus op de olijfboom werden geënt. Moeten wij dat zo opvatten, dat individuele gelovigen uit de natiën, die in die tijd geënt werden en nu al zo lang dood zijn, weggebroken moeten worden bij de oprichting van het koninkrijk Rom.11:16-22? Het simpele feit dat de beide entmomenten zo ver uit elkaar liggen, maakt uitleg dat het om individuele mensen gaat, onmogelijk. Zo’n verwarring ontstaat als we hier aan individuen denken. Dat zou al wat God elders in de Schrift over individuele mensen gezegd heeft, ontkennen. Net zoals Israël als zodanig vrede met God had, zo houdt Hij nu vrede met de natiën. En Israël was eens de bron van goddelijk(e) (ver)licht(ing) op de aarde. Maar later doofde het licht uit. Zo gaat het ook met de natiën. Als wij dit individueel zien, vernietigen we iets van Gods openbaring. Laten wij als voorbeeld Romeinen nemen. In het begin lezen we over rechtvaardiging. Dat is door de vijgenboom uitgebeeld. Daarna komt verzoening. Dat is de olijfboom. Dan de verheerlijking. Die zien we in de wijnstok. In dit alles neemt Gods overvloedige genade ons weg uit onszelf 29 en plaatst ons in Christus, in Wie Hij welbehagen heeft. Als wij bij het vervolg van Romeinen komen, laten wij dan Zijn heerlijke evangelie niet afwijzen door onze redding toe te schrijven aan eigen werken, lijden of ervaring. Dat is niet de weg naar Gods doel, want Hij moet alles in ieder van ons worden. Wij moeten de verschillende thema’s van Romeinen uit elkaar houden. Ze zijn in de brief ook apart gezet. Wanneer we een tekst uit het gedeelte over rechtvaardiging nemen en ergens in het gedeelte over verzoening invoegen, dan verwarren we zeker onszelf en anderen. Nemen we een betoog uit hoofdstuk 9 om daarmee 11 te verklaren, dan beschadigen en misleiden wij. Wij kunnen niet bij elkaar voegen wat God heeft gescheiden. De verwarring die daardoor ontstaat is des te gevaarlijker, want moeilijker te doorzien. Beide gedeelten zijn Gods woord, zelfs van dezelfde schrijver. En zo zullen onvolwassen, onwetende mensen -onbewust- verdraaide uitspraken in zich opnemen, die in hen werken als vergif. Zij denken, dat het Gods woord is. Wie in de waarheid gegrond is, zal verdraaiingen herkennen, omdat zij allemaal met andere teksten in tegenspraak zijn. Als het gericht van Mattheüs 2517 individueel zou zijn, dan is de redding door werken. En het evangelie is weg. Als de olijfboom individueel toegepast zou moet worden, dan zou verzoening uitgaan van mensen. De genade en heerlijkheid zijn dan verdwenen. Maar, niet alleen het evangelie, de 17 Mattheüs 25:31-46 30
Page 30
genade en de heerlijkheid verdwijnen. God als Redder is dan ook weg. Tegenwoordig regeert genade. Beseffen wij wat dat betekent? Genade zit op de troon. Iedereen die probeert haar uit deze heersende positie te verdringen, begaat geen gewone misdaad. Want het is hoogverraad. Verraders worden niet als de andere misdadigers behandeld. In Gods ogen is in dit huidige beheer18, nu genade regeert, geen grotere krenking mogelijk dan een planmatige inspanning om die te onttronen. Moge God met allen, die daarbij betrokken zijn, genadig handelen! Waarom zijn er natiën? God beproefde de mensheid meer dan een millennium tot aan de grote vloed, voor zij natiën vormden en in politieke entiteiten georganiseerd werden. Waarom gebeurde dit? Als wij goed inzicht krijgen in Zijn plan om de mensheid in natiën op te delen, zal dit voor ons van grote praktische waarde zijn. Over dit onderwerp lijkt grote duisternis te liggen. Zoals wij de wereld vandaag zien, is alles chaos. Precies het tegenovergestelde van hoe God het ziet. Hij overziet alles vanaf het begin en kent het einde. Alles is in overeenstemming met Zijn voornemen. Overal proberen de mensen een ideale regeringsvorm te vinden en in praktijk te brengen en zo een millennium in te luiden. Niet alleen proberen ze mensen te overtuigen van de voordelen van hun ideale systeem, ze strijden ervoor met alle middelen. Het is nauwelijks voor te stellen: de mensen 18 Zie voetnoot 8 31 willen vrede, maar wat doen ze? Ze vechten met elkaar. Zou iemand, die vrede met zijn buurman wil, deze eerst een blauw oog slaan? Zeker niet. Als je hem doodt, brengt dat voor jou vrede met hem, maar niet met anderen. Het is niet Gods plan de wereld met vrede te vervullen in de huidige tijd. God wil de mens leren, dat hij niet kan regeren zonder Hem. De mens is weliswaar geschapen om te regeren Gen.1:28 en zal ook regeren, maar kan dat zonder de Godheid niet. Geen enkele menselijke regeringsvorm zal werken zonder onderschikking aan God Zelf. Dit is voor de meeste mensen heel moeilijk om te geloven. Veel denkers hebben al bedacht, waarmee aan alle strijd een einde gemaakt zou kunnen worden. We weten uit de geschiedenis en uit eigen ervaring, dat alle inspanningen in dit opzicht iedere keer gedoemd waren te mislukken. Hoe vaak heeft men al gezegd: nooit meer oorlog! Toch zijn de conflicten nooit geëindigd. Als wij vandaag om ons heen kijken, zien we dat ze alleen maar toenemen, ondanks alle streven naar vrede. De mens kan niet regeren zonder God Tijdens de eonen19 beproeft God de mens, of beter gezegd: Hij toetst. Beproeven is misschien niet het juiste woord, omdat een proef of test iets moet aantonen. God heeft dat niet nodig, omdat Hij weet, wie wij zijn. God demonstreert iets, Hij laat zien, geeft ons les. 19 Eon: vertaling van het Griekse aiōn, dat in de Schrift wijst op een (lang) tijdperk, maar nooit ‘eeuwig(heid)’ betekent. Er zijn meerdere eonen. Het Hebreeuwse olam draagt in wezen dezelfde betekenis. 32
Page 32
Een voorbeeld: als een leraar scheikunde in een klas een proef uitvoert, weet hij wat zal gebeuren; zijn leerlingen niet. Zo demonstreert God tijdens de eonen, wat de mens zonder Zijn genade is. Hij doet dit op diverse manieren. In hun relaties tot elkaar stelde God de mensen lange tijd op de proef als eenlingen. Sommigen kiezen anarchie boven regering. Zij denken, dat mensen zo het beste kan leven. Maar in de Schrift zien we, dat het falen van zo’n plan al vaker gedemonstreerd is. En dat het waarschijnlijk een grotere mislukking oplevert dan welke regeringsvorm ook. Om het onvermogen van de mens om te regeren zonder God aan te tonen, neemt Hij eerst alle natiën onder handen. Daar zijn naar ons inzicht zes periodes waarin God op verschillende manieren met regeren handelt. Na de grote vloed hield Hij Zich rechtstreeks bezig met de natiën die daar toen waren. Hij begint via Abraham één volk als een middelaar te gebruiken. De natiën hadden gefaald. Zij waren van Hem afgedwaald en waren bezig ten onder te gaan. God demonstreerde, dat zij zonder Zijn tussenkomst hopeloos faalden. Daarom schoot Hij hen te hulp door Zijn uitgekozen volk. Het is grote barmhartigheid, dat Hij dit deed, want veel van de problemen van de natiën werden opgelost in verband met deze ene natie. God Zelf zou het Hoofd van Israël zijn. Maar zelfs toen volgde de ene mislukking na de andere, zoals het boek Richteren getuigt. Daarop gaf Hij hun ten slotte een koning. Ieder die met Koningen en Kronieken vertrouwd is, weet hoe die eindigen. Israëls koningen zijn voorbeeld, dat het koninkrijk mislukte, hoewel David en enkele anderen goede koningen waren. God overlaadde 33 Israël met zegeningen, zoals geen van de andere natiën die ontvingen. Hij gaf ze koningen en profeten. Ondanks dat alles schoten zij tekort. Daarom verstrooide God hen onder de natiën. Daarna kwamen de era’s van de natiën, om hun onvermogen om te regeren verder aan te tonen. Wij hoeven echter niet te wachten tot deze demonstratie beëindigd is. Wij hebben de historie en de profetie van de toekomst, die ons informeren over de uitkomst. Zoals Israël volkomen faalde, zo maakt God nu duidelijk, dat alle andere natiën niet zonder Hem kunnen regeren. Wie eenmaal begrijpt, dat dit vandaag naar Gods onderliggende plan gebeurt, zal niet meer vragen waarom Hij de ‘vreselijke bloedoffers’ toelaat. ‘Ze zijn werkelijk verschrikkelijk’, zeggen mensen. Maar God hoeft ze niet toe te staan. Hij heeft ze nodig om Zichzelf te openbaren. Deze dingen hebben niet alleen een zekere waarde. Ze zijn essentieel (wezenlijk) tot zegen voor de mensheid én tot heerlijkheid van God. Als we niet zouden weten dat elk detail in Gods handen ligt en Zijn bedoeling dient, wat zou ik dan doen? Het is geweldig dit te beseffen: wat nog zal moeten gebeuren, zal uiteindelijk voor allen tot zegen zijn. Soms denk ik, dat de overwinnaar meestal de verliezer is. Dan is er een (over)winnaar, maar die zal zelden het geestelijk nut ontvangen, dat voortkomt uit verslagen en verootmoedigd zijn. Geestelijke winst komt vaak voort uit mislukking, nederlaag en vernedering. Nuttig is ook om te toetsen welke regeringsvorm de beste is. Op school leren de kinderen, dat de regering waaronder 34
Page 34
zij leven de beste is. Dat kan wel goed en correct zijn, maar als ze opgroeien zullen ze vanzelf vaststellen, dat ook de beste regeringsvorm niet volmaakt is. Dat betreft alle soorten regering, van totale anarchie tot despotisme. Die bestaan overeenkomstig het voornemen van God. Ze deugen geen van allen, want zij onderschikken niet aan God. Het is niet de vorm, die telt, maar de relatie van de regering met Gods grote, onderliggende plan. Allen zouden aan Hem moeten onderschikken. En dat is wat we wél in de voleinding 1Kor.15:28 hebben. Het is leerzaam om te zien, hoe deze regeringsvormen in de loop van de tijd volgens Gods plan veranderen. Eerst hadden de natiën vóór Abram koningen. Toen kwam Israël op het toneel. Dan volgen de era’s van de natiën met allerlei vormen van regering. Daarna komt de regering van het millennium waarin ten minste enkele elementen van het Goddelijke naar voren komen. Daarin is eindelijk een perfect Hoofd voor de natiën zichtbaar. Na dit millennium volgt de laatste eon, die uitloopt op de voleinding. Menselijk falen is nodig in Gods plan Er zijn zes periodes waarin God aantoont, dat de mens zonder Hem niet kan regeren. Het is het falen van de mensheid, waardoor Gods voornemen vervuld wordt. Af en toe lukt het de mens om een tijdje tamelijk goed door te gaan. Toch is dat niet volledig in overeenstemming met Gods plan nu. Wat God gedurende de eonen demonstreert, is het tegenovergestelde van waar mensen naar streven. Het is echter gemakkelijk te zien, dat het niet voldoende is als zij dat zouden weten. Stel dat iemand van ons een groot 35 profeet was, die heel de wereld over reisde. En die mensen ervan kon overtuigen, dat een slechte regering tijdelijk het beste voor hen is. Dan zou Gods demonstratie het doel missen, Zijn plan zou verhinderd worden. Nu is het nodig, dat de mensheid haar eenmaal ingeslagen eigen weg tot het einde toe bewandelt. Wij kunnen God zelfs dankbaar zijn voor het grote falen. Deze uitdrukking lijkt bijna te zwak, vooral nu. Veel eerder kan over de dwaasheid van mens gesproken kunnen worden. Dat is zo zolang de mens van Gods geest en woord gescheiden is. Wij mogen dankbaar zijn dat de dingen gaan zoals ze gaan. Op zijn minst zouden we inzien, dat alle prachtige plannen mislukken, ongeacht welke kracht, wijsheid, goede bedoelingen daar achter zitten. Laten wij nooit misleid worden door mensen, die met al hun streven naar vrede dit alleen door menselijke antichristen 20 willen bereiken. Mensen lopen hen na, want zij doen en spreken, net als dé antichrist, als valse messiassen Matt.24:5,11,23-25. Ze beloven veel en voeren ook tijdelijk enkele hervormingen door, maar vroeg of laat falen ze. De geschiedenis van de laatste eeuw heeft daar veel voorbeelden van. Zo is het met elk plan, dat de mens zonder Christus opstelt. Als dat voor ons eenmaal duidelijk is, is rest eenvoudig te begrijpen zijn. De mens zal in de toekomst regeren, maar eerst moet hij toebereid worden. Om hem op te leiden, laat God de mens ervaringen onder diverse omstandigheden opdoen. Zijn 20 antichrist is een Grieks woord dat letterlijk: in-plaats-van-christus betekent; het komt in 1 en 2 Johannes (de brieven) voor; het wijst op dé antichrist van de eindtijd. De Heer Jezus wijst op vele valse, Mattheüs 24:23-35 36
Page 36
bedoeling is om de mens in de enig juiste gesteldheid te brengen, die voorwaarde is om te regeren. Koningen van Israël die goed regeerden, waren mannen van God. God geeft dat in onze dagen niet alle overheden slecht zijn. Af en toe zijn er goede heersers. Dit is zo, omdat wij tegenstellingen nodig hebben om te leren. Iedere goede heerser regeert slechts in die mate goed, waarin hij de plaats inneemt die God bepaalt. Dat is die plaats, die God eenmaal aan heel de mensheid toedacht: volledige onderschikking aan Hemzelf. Wij zouden vandaag de dag niet al te veel van menselijke regeringen verwachten. Tot op zekere hoogte is wel iedere regering beter dan anarchie. Wij bidden voor de overheid, zoals Paulus dat ons heeft aanbevolen. Ik roep er dan vóór alles toe op, dat smekingen, gebeden, voorbeden en dankzeggingen gedaan worden voor alle mensen, voor koningen en allen die hooggeplaatst zijn, opdat wij een rustig en stil leven zullen leiden, in alle godsvrucht en waardigheid. Want dit is goed en welgevallig in de ogen van God, onze Redder 1Tim.2:1-3. Wij hopen dat ieder die deze regels leest, grote opluchting zal ervaren. Die geeft God aan hen die erkennen, dat de huidige wereld met al haar verschrikking, teleurstelling en kwellende onvolmaaktheid en verscheurdheid precies is, zoals God die heeft bedoeld. Hij heeft dit falen voorzegd en gebruikt dat om Zijn schepselen ootmoedig te maken en hen op hun bestemming voor te bereiden. Ja, dit geldt zowel de natiën als elk individu. 37 Gods handelen met natiën en individuen Het kan zijn, dat in dit opzicht nog veel verwarring heerst. Niemand kan het woord van God met begrip lezen, als de brieven van de apostel Paulus willekeurig vermengd worden met de Schriften van de Besnijdenis. Aan degenen, die alle onderdelen van Gods openbaring vermengen en daaruit conclusies trekken, wordt niets duidelijk. We hebben vastgesteld, dat Gods activiteiten te midden van de natiën verschillen van die met individuen. Daar begint, denk ik, vaak de verwarring. We moeten daarom eerst de onderliggende reden, Gods reden, voor Zijn handelen met de natiën, leren kennen. We moeten daarna stoppen deze Schriftplaatsen te mengen met die van individuen. Neem bijvoorbeeld Romeinen. Wij lezen hoofdstuk 1-8 en we erkennen de heerlijke genade, die ons hier voor ogen gesteld wordt. Maar je leest ook Romeinen 9-11. Wie goed weet te mengen, zal de wonderbaarlijke genade van de voorgaande hoofdstukken ruïneren en denken, dat als je in de olijfboom bent, je eruit gehouwen kunt worden. God handelt met de natiën volgens plan, en dat is totaal anders dan de manier, waarop Hij met individuen werkt. Een gedeelte dat dit aantoont, is Mattheüs 25:31-46. Daar hangt redding af van hoe je de Joden behandelt. Degene die de broeders van de Heer niet helpt, wordt niet gered. Het maakt je redding volledig afhankelijk van werken, zonder geloof of zelfs kennis. Dat staat in scherp contrast tot Romeinen. Alleen zij, die ijveren voor het evangelie kunnen de diepte van de kloof zien, die tussen de beide 38
Page 38
Schriftgedeelten gaapt. In wezen is er geen tegenspraak. Het is slechts deel van Gods handelen met Israël en de overige natiën, niet met individuen. En de natiën, die Israël gedurende de tijd van verdrukking niet helpen, zullen tijdens de duizend jaren een lage plaats hebben Matt.25:41,46. Wie dat op individuele mensen toepast en denkt, dat iedereen die de Joden in hun nood niet bijstaat, eeuwige21 pijn 22 moet ondergaan, verwoest het evangelie van de genade van God. Maar als we het in relatie tot de natiën nemen, dan wordt alles helder als daglicht. De natiën, die de Joden in de tijd van de grote verdrukking bijstaan, krijgen tijdens het millennium een hoge positie. God handelde zo met natiën in het verleden. Het is nationaal; niet individueel. Neem enige natie die gedurende het huidige beheer Efe.3:2,9 de Joden vervolgde. Hebben alle individuele leden van zo’n natie een lage positie in het millennium? In feite zullen maar weinig mensen van het tegenwoordige beheer ook in het millennium leven, want zij die stierven, leven niet tot de 1000 jaren voorbij zijn. Het zal eerder zijn zoals bij het volk Israël, waar een overblijfsel leed voor de zonden van de natie, lang nadat de zondaren gestorven waren. De hele natie was zeventig jaar in ballingschap, hoewel sommigen, zoals Daniël, dat niet verdienden. Zo zal het ook in de toekomst met de andere natiën zijn. Gods 21 Het Griekse aioniōs kan geen eindeloosheid betekenen; het is afgeleid van aiōn, eon, dat altijd wijst op een tijdperk. 22 Pijniging; in Mattheüs 25:46 staat in het Grieks kolasis, dat insnoeiing of afsnijding betekent. 39 manier van handelen met de natiën is wezenlijk anders dan met individuele mensen. Israël is als natie in ballingschap weggevoerd vanwege de zonden van 490 jaar daarvoor. Het trouwe overblijfsel in de natie moest met de anderen lijden vanwege de zonden van eerdere generaties. Zo zal het met de natiën gaan, als de Messias Zijn koninkrijk opricht. Als Zoon des mensen zal Hij die betere wereld tot stand brengen, waar de natiën zich voor inspanden. En Hij zal ieder de plaats toewijzen, die hen als natie toekomt. Menselijk regeren begint Tot nu toe hebben wij onderzocht, wat een natie is en waarom er natiën zijn. Eerst ontdekten wij, dat een natie volgens Gods woord een politieke eenheid is. Voordat er natiën in die zin waren, voor de grote vloed, waren er veel volkeren met één taal Gen.11:1 en veel gemeenschappelijke zaken. Toentertijd bestonden er geen natiën. Na de grote vloed, toen mensen de macht van de dood(straf) over hun medemensen kregen Gen.9:5,6, zien we het begin van de natiën. Een natie is een politieke organisatie. De volgende vraag was: waarom natiën? Dit moet voor ons allen duidelijk zijn: De natiën zijn niet gevormd, opdat wij goede regeringen zouden hebben. De natiën zijn deel van Gods programma om het onvermogen van de mens om zonder Hem te regeren, te demonstreren. God wil, dat de mensheid haar plaats inneemt tussen Hem en de andere schepselen, die onder haar geplaatst zijn Gen.1:28. Maar zonder God kan de mens niet regeren. Om 40
Page 40
hem zijn onvermogen voor ogen te stellen, laat God hem van alles proberen in verschillende situaties met veel voorwaarden. Zodat de mens zelf inziet, dat hij niet bekwaam is om te regeren wanneer er geen direct contact is met de grote Beschikker en Heerser van alles. Wij willen ons nu niet uitgebreid met dit feit bezighouden, omdat we al eerder enkele van de belangrijkste punten vermeld hebben. Maar we richten ons op elke periode afzonderlijk en wanneer en waar bespreken. Laten we dus nogmaals beginnen met de vaststelling, dat er vóór de grote vloed volkeren waren, toen er geen bestuur was, maar anarchie. Deze toestand duurde lang. Uiteindelijk bleek, dat de mens zonder regering en zonder dat anderen weerhouden, het niet volhoudt. De anarchie blijkt een complete mislukking. Het blijkt dat onder zulke omstandigheden verstandig samenleven onmogelijk is. Bijna niemand denkt tegenwoordig nog, dat anarchie de moeite waard is om naar te streven. Dat is al voldoende aanwezig, als ondanks wetten en regeringen, veel mensen denken te kunnen doen wat in hun eigen ogen goed is, maar slecht is in de ogen van andere mensen. Nu komen wij in een andere periode, het begin van menselijk bestuur ná de grote vloed Gen.9. Daarin wordt aan de mens het recht om te doden (de doodstraf) gegeven. Sommigen zeggen, dat soldaten moorden plegen. Dat doen zij niet. Als zij echter op eigen initiatief anderen doden, dan is het wel moord. Wanneer zij echter in opdracht van een regering, een overheid, strijden en vijandige soldaten doden, is het geen moord. Anderen beweren weer, dat als de overheid verkeerd zit, het wel moord is. Dat is het niet. 41 We moeten goed beseffen, dat er geen regering bestaat, die helemaal correct of onvoorwaardelijk goed is. Het zou dwaas zijn, een perfecte regering te verwachten. Dat zou in tegenspraak zijn met Gods bedoeling, dat alle regering van mensen haar onvermogen bewijst. Ook dit tijdperk, waarin de mens voor het eerst volmacht kreeg om over de medemens te heersen, leidde tot mislukking. Zelfs toen God een theocratie 23 had opgericht en Hij Israëls Koning was, mislukte dat. Israël wilde een mens als koning, en God gaf Saul. Daarna kwam een lange tijd van beproeving van deze regeringsvorm. Ook dat faalde. Israël ging in ballingschap het land uit. Daarmee startten de era’s van de natiën, bij Nebukadnezar, toen één natie de toenmalige wereld regeerde Dan.2:37,38. Was dat succesvol? Zeker niet. Het was alleen de volgende stap in de manier waarop God het menselijk onvermogen aantoont. Sommigen zeggen dat er vrede is als één natie, één koning, over heel de aarde regeert. God ‘probeert’ dat en laat zo het onvermogen van de mens zien. Dit is heel praktisch. De mens faalt zolang die op zichzelf is, en overtuigd van eigen kunnen. Als wij dit begrijpen, zal dat nuttig voor ons zijn. Wij moeten beseffen, welke plaats God in alles inneemt. Dan zijn wij ook niet verontrust over de gang van zaken, omdat wij weten, dat alles naar de raad van Zijn wil gebeurt. Hij staat achter al het gebeuren, hoewel dat ons verschrikkelijk kan lijken. Hij werkt naar de voleinding alles ten goede uit. In deze zekerheid kunnen wij vrede hebben. Dat is het beste medicijn tegen alle 23 Regering direct door God, zonder menselijke koning/regent. 42
Page 42
onrust en angst die in ons hart kan komen, als wij de gang van zaken in de wereld bezien. Na de huidige era’s van de natiën aanvaardt Christus Zijn heerschappij en regeert met ijzeren roede Psa.2:9; Op.12:5;19:15. Nu zou alles toch goed moeten worden! Het duizendjarig rijk zal een enorme verbetering zijn ten opzichte van alles wat was, en toch zal dat falen. Aan het einde zal de grootste opstand ooit tegen God plaatsvinden. Op deze manier bereidt God ons voor op het einde door ons te wijzen op de plaats, die ons werkelijk toekomt. Laat niemand denken dat God, door dit te doen, de mens in een te lage positie plaatst. Hij brengt hem naar waar hij hoort. Het zal heerlijkheid opleveren. Wij willen nu aantonen wat er gebeurde, toen voor het eerst aan de mens heerschappij werd verleend. Daarvoor lezen wij enkele teksten, die ons opheldering geven. We zullen zien, dat God aan de mens erg duidelijk laat zien, hoe onbekwaam die is om te regeren. En dat is ook zo, als hij de doodstraf mag geven als macht om te onderwerpen. We richten ons eerst op Genesis. Daar staat: van deze scheidden de natiën van de kust zich af, volgens hun landen 24 Gen.10:5. Na de grote vloed werden eerst de kuststroken bewoond, niet de eilanden. De meerderheid van de volken bevond zich op continenten, langs de kust, die veel makkelijker over zee dan over land te bereiken waren. 24 Tekst volgens A.E. Knoch 43 Er zijn verschillende scheidslijnen tussen mensen, zoals stammen, talen, volken en natiën Op.5:9. Elk van deze verschillen heeft zekere autonomie. Eerst was het een kwestie van talen, later verschillende natiën. Deze worden hier voor het eerst in de Schrift vermeld. Wat is er van deze natiën geworden? Het is waarschijnlijk niet nodig, lang bij deze vraag stil te staan. Wij weten, dat onder deze natiën ook de sodomieten waren. Van de inwoners van Sodom weten wij, dat zij boosaardig en zeer grote zondaars waren Gen.13:13. Hoe het met Sodom ging is bekend. Er worden niet veel voorbeelden van de toestand van de natiën van die tijd beschreven. Maar hier hebben wij een, die ongetwijfeld typisch is. Dus daarom worden wij daar in de Schrift over onderwezen, zodat wij Gods manier van handelen met deze natiën van vroeger kennen. Die verschilt volledig van Zijn wegen met de latere en de huidige natiën. Gelovigen zijn soms van mening, dat God vandaag niet rechtvaardig met de natiën omgaat. De verhoudingen zijn gecompliceerder geworden. In het begin was alles eenvoudig. God wilde de inwoners van Sodom allemaal vernietigen. Abraham vond echter dat het niet eerlijk was om de hele stad te vernietigen, als er rechtvaardige mensen woonden. Zo stelde God hem op de proef. Waarom? Om hem en ons te laten zien, dat Hij niet onrechtvaardig handelt, wanneer Hij de natiën richt. De vraag was hoeveel rechtvaardigen nodig zijn om God ervan te weerhouden Zijn toorn over Sodom uit te gieten. Abram begon met een klein aantal, gemeten aan het totaal van de inwoners. Hij dacht, dat er misschien vijftig rechtvaardigen in de stad 44
Page 44
zijn. Ten slotte ging hij terug naar tien, en God verzekerde hem, dat Hij de stad niet zou verwoesten, als daarin tien rechtvaardigen waren Gen.18:20-33. Abraham dacht misschien dat er nu geen gevaar meer was, dat hij de stad zou redden. Uit dit alles kunnen wij ons nu een beeld vormen van hoe het er in deze stad uit moet hebben gezien. Dat is een goede les voor ieder, die graag zou proberen een modern Sodom van onze tijd vrij te pleiten. Maar is dat Gods bedoeling? Zonder de minste aarzeling kunnen wij zeggen, dat het voor God eenvoudig geweest was onze steden schoon te spoelen, als Hij dat wilde. Hij wil aantonen wat voor soort mensen in onze steden leven. Hij wil hen voorbereiden op de toekomstige goddelijke regering. Daarom laat Hij hen hun eigen, verderfelijke wegen gaan. Zodat bewezen wordt, dat zij zonder Hem verloren zijn. Alles heeft zijn tijd; wij kunnen dit ook met ons gebed niet voorkomen. Er zijn andere Schriftgedeelten, die op zijn minst zinspelen op de toestanden van die dagen. Tegen Abram zei Jahweh: de vierde generatie zal hier terugkeren, want de maat van de ongerechtigheid van de Amorieten is tot nu toe niet vol Gen.15:16 hSV Daarin ligt veel besloten. Onder meer, dat God Zijn volk niet toestaat anderen te oordelen, voordat de tijd daarvoor gekomen is. Maar het belangrijkste is het feit, dat God in die tijd nooit een gericht over de mensen bracht, voordat de omstandigheden daartoe rijp waren. Dus voordat de mensheid haar eigen zwakheid en onvermogen zo volledig had bewezen, dat verder wachten voor hen geen nut meer had. Het lijkt wel, of we nu nog in zo’n fase leven. 45 Wij staan voor een crisis, die erg lijkt op die van Israël bij het betreden van het beloofde land. Vele jaren bracht God hen nog niet in Kanaän. Er waren daar zeven natiën Ex.23:23, en God stond Zijn volk niet toe ze te richten en uit te roeien, voordat de bestemde tijd gekomen was. Want toen hadden zij in alles dat geopenbaard, wat God Zich voor hen had voorgenomen. God houdt Zich ook nu nog in, maar het verval lijkt steeds sneller te gaan. Er zijn op aarde ver uiteenlopende regeringsvormen. Maar er is bijna geen enkel volk tevreden met de regering. Geen enkele is ideaal. Het woord van God laat ons duidelijk zien, wat het einde van alle gebrekkige pogingen van de mensen zal zijn. De tijd komt, dat de Heer aanwezig zal zijn. En Hij zal in gerechtigheid regeren. Maar als Hij komt, zal alles anders zijn; alles, wat Hij doet, doet Hij in gehoorzaamheid aan God en in Zijn Naam. Er zijn veel mensen die het duizendjarig koninkrijk nu al opgericht willen zien. Maar dat komt niet overeen met het plan van God. De mens moet laten zien, wat hij wel en niet kan. Wij zouden in ootmoed met God overeenstemmen en als verstandige mensen handelen. Omdat wij weten, dat God een ander tijdpad heeft. Wij mogen vertrouwen, dat Hij alles ten goede uitvoert, op Zijn tijd. De regering van God God laat de mensen eerst de meest verschillende vormen van regering proberen. Dat richt Hij zo in, om aan ons en al Zijn schepselen te laten zien, dat zonder Hem geen perfecte regering bestaat. Pas in de voleinding zal God Zelf alles in allen zijn, en heel de mensheid is dan aan Hem 46
Page 46
ondergeschikt 1Kor.15:28. De volmaakte regeringsvorm is er wanneer de mens niets meer kan bepalen. Dat is zo als God, de Schepper, door Christus ook de Verzoener, allen tot liefdevolle onderschikking aan Zichzelf heeft gebracht. De enige weg tot volkomenheid is: je volledig onder God opstellen. En: de mens volledig uitschakelen. Vandaag is het zo: hoe slechter een regering is, hoe beter God ons het onvermogen van de mens demonstreert. Het was niet Gods bedoeling, dat de huidige regeringen goed zijn. Het is Zijn bedoeling duidelijk te tonen, dat zonder Hem geen goede regering mogelijk is. Wie daarin teleurgesteld is, heeft Gods raadsbesluit nog niet erkend. Maar het maakt niet uit hoeveel of hoe weinig goede eigenschappen een regering heeft, wij zouden ons aan de boven ons gestelde overheid onderschikken Rom.13:1. Tot nu toe is onze aandacht op allerlei regeringsvormen in het verleden gericht. Wij zagen, dat anarchie gedoemd was te mislukken. Toen constateerden we, dat de direct na de grote vloed regering aan mensen toevertrouwd werd. Ook werd de mens volmacht gegeven het leven af te nemen van hem, die het bloed van mensen vergoten had Gen.9:6. Dit is trouwens het verschil tussen executie en moord. Na deze eerste vorm van regeren werd in Israël een theocratische regering gevormd. Terwijl God het Hoofd van Zijn volk was, had hun hart zich zo ver van Hem verwijderd, dat zelfs deze regeringsvorm een mislukking werd. Als wij de boeken Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium lezen, en Jozua, Richteren en het eerste boek Samuel, dan zullen we zien, dat er in Israël geen 47 koningen waren, wel richters. Hun koning was God. Dus was het feitelijk wat wij een goddelijke regering kunnen noemen. God was het, Die regeerde. Een klein voorproefje zien we bij Abraham en Sodom. Aan Sodom was niet alleen te zien hoe diep de natiën gezonken waren. Ook werd door Abraham de missie van Israël inzake de natiën vooraf geschaduwd. Dat heeft Israël in het algemeen nooit begrepen, en ook nu nog niet. Desondanks nemen zij in Gods plan dezelfde plaats in die Abraham had. Het door vier koningen onder de voet lopen van Sodom en het gevangen nemen van de inwoners was typerend voor de natiën in de wereld Gen.14. Maar ook voor conflicten daarna. De enige mogelijkheid tot redding lag in deze, met God verbonden aartsvader Abram. Hij vertegenwoordigde geen natiën, maar hij had nogal wat mensen onder zich. Hij was in staat vier natiën te verslaan, die toen als groot golden. Dat geeft ons een idee wat een volk, dat met God in gemeenschap leeft, kan bewerkstelligen. De geallieerde koningen verwoestten de hele stad Sodom en voerden de inwoners gevangen weg. Abram ging hen met zijn manschappen achterna. Zo kon hij de gevangenen bevrijden, terugbrengen. God ontfermde Zich over Israël zodat het voor de volkeren tot zegen kon zijn. De enige reden waarom zij nu niet tot zegen zijn, is hun van God vervreemde toestand. In een theocratie regeert God Zelf de Zijnen door middel van zichtbare gebeurtenissen. Velen zouden willen, dat Hij dit ook nu nog doet; maar het is daar nu niet de tijd voor. Konden we de mensen er maar toe brengen de dingen daar te laten, waar ze volgens de Schrift thuishoren, en niet alles 48
Page 48
door elkaar te mengen! Tekenen en wonderen zijn vandaag niet door God voorzien. Maar zij waren dat wel gedurende de goddelijke regering, toen God Zijn volk door zichtbare manifestaties regeerde. Goed voorbeeld was de vuurkolom of de wolk boven de tabernakel. Door deze tekenen leidde Hij hen door de woestijn. Zij mochten niet daar waar zij zelf wilden, gaan. Zij moesten volgen waar Hij wilde. Daarin waren zij gehoorzaam Ex.13:17-22; 40:34-38. Bovendien hadden ze nog de loten. Deze bevonden zich in een soort zak op de borst van de priester, en als er iets moest worden besloten, werden ze gebruikt, net zoals bij het verloten van het land, toen ze Kanaän binnentrokken. God verdeelde het land onder hen door loting. Dat is niet met tegenwoordige loterijen te vergelijken. Bij de verloting door God kreeg iedereen zijn deel, niemand ging met lege handen weg. Al deze dingen deed God onder de theocratie. Ook stelde Hij vertegenwoordigers aan in Zijn plaats, die aan de top van het volk stonden. Zo kozen de Israëlieten Mozes niet zelf. Als ze zelf de keus hadden gehad, dan hadden ze hem liever weggestemd in plaats van aangesteld. Ze hebben dat ook geprobeerd, maar zonder succes. Telkens als Israël ongehoorzaam was, werden ze aan hun vijanden overgeleverd. Deden zij in hun nood boete en keerden ze naar God terug, dan verwekte God een man, die hen leidde en redde. Zo verliep de geschiedenis tot aan Samuël. Daarna hadden ze priesters, die over hen regeerden. Deze verlieten zich niet op hun eigen oordeel, maar zij ontvingen tekenen. En zij hadden visioenen die duidelijk maakten, wat God wilde. Bovendien volgde het 49 gericht onmiddellijk op de daad. Nu is dat niet zo. In die tijd moest iedereen goed op zijn tellen passen; want zowel een persoonlijk als een nationaal gericht volgde op de voet. Gedurende de tocht door de woestijn was het relatief eenvoudig. De gehele natie als zodanig ging het beloofde land binnen. Maar van de mensen die uit Egypte vertrokken waren, kwamen -behalve Jozua en Kaleb- allen in de woestijn om als gevolg van het goddelijk gericht. Het kan niet vaak genoeg benadrukt worden, dat een groot verschil bestaat tussen wat individueel en wat nationaal is. In de wildernis bleef de natie Israël ongedeerd. Maar individuen, die Gods verontwaardiging op zich laadden, bereikten het beloofde land niet; ze kwamen onderweg om. Wij zien bovendien, dat God in de theocratie andere natiën als tuchtmiddel gebruikt om Zijn eigen volk te richten. Zodra Israël afvallig werd, wachtte Hij niet, maar stuurde hun buren erop af, om ze naar Hem terug te brengen. Dit geldt voor de natie, niet voor enkelingen. Toen Israël als natie ongehoorzaam werd, werd een aantal andere natiën gedwongen hen te vervolgen. God richt Zijn volk om hun bestwil; niet om hen kwaad aan te doen. In de theocratie schiep God twee speciale instellingen, waarvan één de wet25 was. Deze diende om de relatie tussen individuele mensen te regelen. Dat is in een natie nodig, zodat allen met elkaar overweg kunnen. Deze wet werd door God Zelf aan Israël gegeven en was dus een goddelijke wet. Deze is onvergelijkbaar. De wetten van 25 Hebreeuws is Thora, dat onderwijzing betekent. 50
Page 50
andere natiën kunnen zich daar niet mee meten. Steeds weer wordt gezegd, dat een (groot) deel van de wetten van een land aan de Mozaïsche wet ontleend is. Dat zou heel goed zijn als het klopte, maar meestal zijn ze vooral op Romeinse rechtspraak gebaseerd. Werd ooit een van de wetten van Israël herroepen? Nee, want de wet is uitstekend 1Tim.1:8. Het is nauwelijks voor te stellen, dat zo’n oude wet, die duizenden jaren geleden werd gegeven, geen verandering onderging. In andere natiën werden sindsdien ontelbaar veel wetten, geboden en voorschriften gemaakt en weer veranderd. Gods wet echter blijft onveranderd. Geen enkele andere natie dan Israël heeft zo’n wet; deze zal tot in het koninkrijk voortduren. Dan wordt die wet in hun hart geschreven en zij zullen onder die wet zijn. Maar God zij dank, dat wij niet onder wet zijn, maar onder genade Rom.6:14; Gal.5:18. Belangrijk was ook de tweede, door God gegeven inzetting met het oog op de harten van de Israëlieten. Dat is het goddelijk ritueel. Als God te midden van mensen woont, moeten daar ook voorzieningen zijn, opdat ze Hem kunnen naderen zonder te hoeven sterven Ex.33:20. De gedachte van een ‘staatskerk’, waar regering en kerk één zijn, is nu niet te realiseren, ook al lijkt dat ideaal. Een geestelijke, levende geloofsgemeenschap kan niet met een echt seculiere regering samengaan. De gelovigen van nu hebben geen deel aan de regering van de volkeren. Maar wij gaan op een dag wel regeren 2Tim.2:12. Een regering van welke vorm of richting ook, is gedoemd te mislukken, als die niet aan God onderschikt. Dat is de 51 gang van menselijke regeringen en wetten, los van God. Wij mogen dankbaar zijn, dat Hij ons hiervoor de ogen opende. Eén ding is zeker: wij zouden onderschikkend zijn aan de boven ons staande overheden, omdat zij onder/door God zijn gesteld Rom.13:1-7. Het regeren van God door richters Veel mensen vragen zich af, waarom God dit of dat niet doet, wat naar hun mening toch nodig is. Maar wie Zijn wegen kent en weet dat Hij een bepaald tijdplan heeft, waarin Hij al Zijn doelen realiseert, zal niet alleen inzien, waarom Hij bepaalde dingen nu niet doet. Maar diegene zal óók begrijpen, dat het volledig onjuist zou zijn, als Hij doet wat de meeste mensen graag willen. Heel wat mensen zijn verbaasd, dat God tegenwoordig geen oordelen velt. Waarom mogen sommige natiën steeds kwaad doen en daarbij groeien en bloeien, terwijl andere, die zoiets niet doen, vernietigd worden? Toen ik nog jong was, werd ik diep getroffen door de aanblik van een grote natie, die een kleinere te gronde richtte, en dat om geen andere reden dan het eigen zelfzuchtig voordeel. Deze kleine natie leek godvrezender te zijn dan alle andere, het hele leven was met de bijbel verbonden. Desondanks werd ze vernietigd en bestond niet langer als natie. Vandaag weet ik waarom, destijds wist ik het niet. Iets dergelijks is tijdens de menselijke geschiedenis vaak voorgekomen. Maar er was een tijd, dat God anders met de natiën omging en hen vrijwel onmiddellijk voor hun daden richtte. Denk aan Sodom. Alle inwoners werden door God nog tijdens hun leven vernietigd, omdat zij zondigden. Hij wachtte 52
Page 52
niet op de grote witte troon, om ze individueel te veroordelen (wat Hij nog zal doen). Maar Hij richtte het volk ter plekke. Op deze manier, en nog daadkrachtiger dan bij Sodom, zal Hij ook handelen als Hij zelf het Hoofd van de natiën is geworden Op.19. Nu laat Hij die jurisdictie over aan de overheden Rom.13:4, om de gebrekkigheid van hun regeren te kijk te zetten. Voordat wij kijken naar Gods huidige handelwijze, willen wij eerst theocratie (regering rechtstreeks door God), de geestelijke regeringsvorm uit het verleden, nagaan. God had die Zelf voor Zijn volk Israël bestemd. In het begin werd helemaal geen koning gegeven. Aan hen werd de wet van God en het priesterschap gegeven, zonder seculiere heerser. Zij hadden geen koning nodig, want iedere interne en externe situatie beoordeelde de priester. Hij bezat een onfeilbaar, door God geleid vermogen om te bepalen wat juist en fout was. Het is meteen duidelijk, dat dit superieur is aan elke andere regeringsvorm. Hoeveel verdriet en leed zou mensen bespaard blijven, als wij vandaag zonder enige twijfel of onzekerheid inzien, wat goed en kwaad is! Gedurende de theocratie in Israël, in het begin zonder koning, was het niet alleen mogelijk om te bepalen wat goed en fout was. Want ook het gericht volgde - min of meer - op de voet. Onrecht werd zonder aarzeling bestraft, gecorrigeerd. Gericht bestond niet alleen uit straffen, maar vooral uit terechtbrengen. Daartoe bestaan natiën, zij zouden het recht uitvoeren; recht spreken en terechtbrengen. Dit was ook de taak van 53 de priesters van die tijd, samen met de richters, die God later verwekte. Wij zouden makkelijk kunnen besluiten de theocratie te erkennen als de enige perfecte regeringsvorm. Waarom? Omdat God de Enige is, Die werkelijk weet wat goed is. Hoezo was het dan geen succes? Omdat God deze volmaakte regeringsvorm eerder aan Zijn uitgekozen volk gaf dan aan alle andere. Dat deed Hij, om aan de mensheid - en speciaal aan Israël - te tonen, dat zij uit zichzelf niets kunnen. De reden is, dat in het menselijke vlees het goede geen woning maakt Rom.7:18. Maar in het begin kon Hij de regering niet gewoon aan mensen overlaten. Hij moest ze eerst laten zien, hoe dat moet. Daartoe was de beste regeringsvorm nodig. Dus begon Hij ermee Israël een regering te geven, die in zichzelf volmaakt was, én die eens zal terugkeren. Tijdens het duizendjarig rijk zal in de praktijk een theocratische regering door Christus gevoerd worden. En dat nog meer in de volgende era. Want God zal dan te midden van de natiën wonen. Daarna de voleinding, als God alles in allen zal zijn 1Kor.15:28. Zonder Gods directe inwerking kan geen volmaakte regering bestaan. Aan ons en heel de schepping wordt hierdoor iets duidelijk. Israël had deze volmaakte regeringsvorm. Daarin faalde het niet alleen; het volk hield er ook niet van. Zij stonden zelfs tegen God op. Is dat niet de beste illustratie van wat in het vlees van de mens zit? Het is de moeite waard om vast te stellen, hoe alles zich onder theocratie afspeelde. Eerst zond God aan het volk Mozes, Jozua en diverse richters (beoordelaars). Daarna 54
Page 54
wekte Hij Samuël. Zij allen vormden een groep voordat de koningen kwamen. Maar nadat Hij die gevolmachtigden had ingezet, toonde Israël duidelijk wat in de mens woont. Deze historische passages laten ons zien, hoe zij zich verzetten tegen de goddelijke heersers. Toen was Hij in hun midden, toen redde Hij hen van hun vijanden. Hij liet hen veel wonderen zien. Hun leven in de woestijn was elke dag een wonder. Zij zagen de wolk- en vuurkolom, die hen leidde, met eigen ogen. En toch ze waren weerspannig, ongehoorzaam. Zij kwamen allen onderweg om, op twee na (er is altijd een overblijfsel), onderweg. God had Israël uit Egypte geleid, Hij had ze bewaard voor vijanden, Hij had over hen geregeerd in het beloofde land. Zijn eerste uitgekozen werktuig was Mozes; de Egyptische naam betekent: uit het water gered. Hij redde hen uit hun boeien, door de woestijn, naar de oevers van de Jordaan. Daarna volgde Jozua, zijn naam betekent Jahweh-Redder. Destijds volgde de ene redder na de andere. Maar de eerste aan wie ook een zekere mate van succes was gegund was Jozua Joz.23:1. Want hij was een type van Christus. Bij Jozua zijn niet die fouten te vinden zoals die later in Richteren zijn opgetekend. Toen ze naar het beloofde land kwamen, stelden de afzonderlijke stammen geen commissies in. (Dit is tegenwoordig gebruikelijk. Zulke commissies zouden dan namens de stammen bij Jozua proberen een speciaal stuk land toegewezen te krijgen). Nee, alles werd door het lot beslist, door God besloten. In die dagen regeerde een echte Alleenheerser, in Wiens handen alles was en is – God (EL, de Onderschikker of Scheidsrechter). Niemand kan Zijn plaats innemen. Vandaag is elke regering slechts 55 een noodmaatregel, die toen al in het verschiet lag. Zodra een richter weggenomen werd, volgde direct neergang. En zo ging het maar door, zoals in Richteren beschreven staat. Wie waren deze richters? Wij verbinden met deze titel onwillekeurig de gedachte van criminaliteit of misstappen, wat tot op zekere hoogte juist is. Maar in feite waren ze regenten in Israël. Regeren betekent beoordelen en richten. In een goddelijke regering treedt God Zelf tussenbeide als iets mislukt, en brengt het in orde. Wij mogen echter niet verwachten, dat het nu nog zo is. Omdat God het regeren in de handen van mensen heeft gelegd en niet rechtstreeks de touwtjes in handen heeft, kan dat niet meer zo zijn. Vandaag richt God niet; dat is in overeenstemming met de tijd van genade. Hij heeft een toekomstige dag waarin Hij richt, vastgelegd. Vandaag ligt richten in handen van de menselijke overheid. Als iets niet in orde is, mogen wij daar God niet van beschuldigen. Wij weten, dat alles in overeenstemming met Zijn voornemen gebeurt. Maar dat betekent nog niet, dat het ook in overeenstemming is met Zijn geopenbaarde wil. Die wil van God kan in de meeste gevallen zelfs tegengesteld zijn aan de menselijke ideeën. De laatste richter in Israël was Samuël. Tegelijk was iets treurigs aan de hand. Het verval van de priesterorde. De zonen van Aäron stonden in verbinding met God. Zij waren in de positie om te kunnen bepalen of iets juist of verkeerd was. Maar ook zij waren vleselijk. Eli was geen slecht mens, maar zijn zonen waren verdorven 1Sam.2:12. Samuël was een heilige, een man van God, van zijn zonen wilde het volk echter niets weten. Wij zien dus, hoe zelfs 56
Page 56
het priesterschap, dat toch in rechtstreekse verbinding stond met God, faalde. Dat is een van de ergste kenmerken van de huidige afval van God. In veel delen van de wereld is het falen van de regering grotendeels toe te schrijven aan het volledige falen van hen, die met God in verbinding moesten staan. Denk aan de landen, die als natiën zelfs atheïstisch (God loochenend) zijn. Hoe kwam dat? Door de kerk, die voor hen de vertegenwoordiger van God en van het geloof is. Die was zo goddeloos, dat zij ongetwijfeld een groot deel van de schuld draagt. Veel minder is dat aan de regering of individuen toe te schrijven. Alles wat ze van God wisten was uit en door de zo genoemde staatskerk, die hen tegen God keerde door haar wereldse gedrag. Vast staat, dat er geen volmaakte regering kan zijn zonder een verbinding met God. Hij is de Enige, Die werkelijk kan regeren. Is het contact met Hem verstoord, dan wordt een goede regering onmogelijk. Zodra een kerk seculiere macht nastreeft én die ook verkrijgt, komen grote verleidingen op haar af. Een kerk met politieke macht is niet in harmonie met de wil van God. Vanwege de zwakheid van het vlees is zelfs het regeren door God mislukt. Onder de natiën kan zonder nieuwe schepping geen volmaakte regering zijn. Maar het wordt anders wanneer de natie Israël wedergeboren is. Dan zal ook de grote, gezalfde Priester-Koning aanwezig zijn. In die situatie zullen de Israëlieten niet alleen voor zichzelf een goede regering hebben. Maar zij zullen over de hele aarde, over alle natiën in gerechtigheid regeren. Dan zullen 57 ook de leden van de uitgeroepen gemeente die het lichaam van Christus is, te midden van de ophemelsen hun opdracht uitvoeren. Zij werden tijdens het huidige geheime beheer uit alle natiën verzameld. Zij zullen aan de boodschappers en soevereiniteiten God liefde, wijsheid en gerechtigheid bekend maken, tot alle opperheerschappij, gezag en macht opgeheven, alles aan God ondergeschikt en Hij alles in allen is 1Kor.15:28. Israël onder de wet Er zijn oordelen met straffen van verschillende zwaarte, waarmee God Zijn volk Israël tuchtigt. Ook het individu wordt individueel gericht, rekening houdend met het licht van kennis, dat gegeven is. Zij, die onder de wet waren, werden volgens de wet gericht. Hoewel de wet vanaf het begin streng was, verdienden zij nog niet het meest zware gericht zoals dat hen later overkwam. Dat kwam nadat zij erkenning van de waarheid hadden gekregen Hebr.10:26-31. In de Mozaïsche wet lezen wij: Als in uw midden, binnen een van uw poorten, die de Jahweh, uw Elohim, u geeft, een man of vrouw gevonden wordt, die doet wat slecht is in de ogen van de Jahweh, uw Elohim, door Zijn verbond te overtreden, en als deze persoon andere goden (elohim) gaat dienen en zich voor die neerbuigt, of voor de zon, de maan of heel het leger van de hemel, wat Ik niet geboden heb, en dat wordt u verteld en u hoort dat, dan moet u het goed onderzoeken. En zie, is het de waarheid, staat de zaak vast, is zo’n gruwelijke daad in Israël 58
Page 58
gedaan, dan moet u die man of die vrouw, die deze wandaad verricht heeft, naar buiten brengen, naar uw poorten, die man of die vrouw, en u moet hen met stenen stenigen, zodat zij sterven. Op de verklaring van twee of drie getuigen moet hij die dient te sterven, gedood worden; hij mag niet gedood worden op de verklaring van slechts één getuige. Eerst moet de hand van de getuigen zich tegen hem keren om hen te doden, daarna de hand van heel het volk, zo moet u het kwaad uit uw midden wegdoen Deut.17:2-7 hSV Dit is wat de wet, door Mozes overgeleverd, zegt. In onze dagen lijken veel heiligen de wet terug te willen. Maar hoe kan iemand, die de genade van God proefde, willen afdalen van die hoogten van genade naar het drijfzand van de wet? Na de genade van God te hebben ervaren, wil je dan terugkeren naar de wet? Maar we kunnen steeds weer vaststellen, dat mensen zich maar niet realiseren, dat in het vlees het goede geen woning maakt. Zij roepen om de wet, in plaats van zich aan de genade toe te vertrouwen. Al wat de ervaring van Israël onder de wet moest leren aan de schepselen, is een eenvoudige les. Zolang iemand op zichzelf vertrouwt en op wat hij zelf doet, resteert voor diegene niets dan het gericht. Dat was toen het fundament. De schrijver van deze verhandeling stuitte op een bijdrage in een tijdschrift, waarin getracht werd iedereen onder de wet te brengen. Zij die zich godvruchtig noemen, schijnen niet te kunnen ontkomen aan de gedachte, zich aan de wet te moeten onderwerpen. Het belangrijkste twistpunt leek te zijn, dat de mens onder Gods morele wet moet staan. 59 Aan de overige punten hoeft men dan niet te voldoen. Maar, noch in de Hebreeuwse, noch in het Griekse tekst is een spoor van zo’n onderscheid te vinden. Wat moeten wij ons dan bij Gods morele wet voorstellen? Ook het Lexicon maakt ons niet wijzer als wij naar het trefwoord moraal kijken. Het definieert dit begrip onder recht en onrecht. Maar het grootste deel van de wet handelt juist over recht en onrecht, zodat bijna geen enkele van de Mozaïsche geboden geen morele betekenis heeft. De genoemde bijdrage vermeldde, dat de ceremoniële wet aan het kruis genageld was. Maar verder werd gezegd, dat de tien morele geboden van God met Zijn eigen stem op de berg Sinaï werden verkondigd. Het kan zijn, dat de term morele wet in de inleiding van een of andere vertaling verscheen, maar in heel de Schrift is daarvan geen sprake. Ons wordt verteld, dat de wet uitstekend is 1Tim.1:8. Hij is volmaakt en bindend. Zou onze Heer dat dan niet geweten hebben? Hij zei: U hebt gehoord, dat tegen de ouden gezegd is: U zult niet doden; en: Wie doodt, zal door de rechtbank schuldig bevonden worden. Maar Ik zeg u: al wie ten onrechte boos is op zijn broeder, zal schuldig bevonden worden door de rechtbank Matt.5:21,22a. Dat is nog veel moreler dan de wet, het gaat veel dieper, het is geestelijk; raakt het hart. De Heer zei ook: 60
Page 60
Al wie tegen zijn broeder zegt: ‘Raka’ zal schuldig bevonden worden door de Raad (Sanhedrin). Maar al wie zegt ‘dwaas’ die zal schuldig bevonden worden tot het helse vuur (lett: gehenna26 van vuur) Matt.21:22b. Wie heeft dat nooit gedaan? Deze vermaning gaat veel verder dan de in steen gebeitelde wet. Weer lezen wij: U hebt gehoord dat tegen het voorgeslacht gezegd is: U zult geen overspel plegen. Maar Ik zeg u dat al wie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, in zijn hart al overspel met haar gepleegd heeft Matt.5:27,28. De wet van de Sinaï is de basis, deze bevat alleen de kernprincipes van de geboden. De door Christus gegeven wet gaat veel verder, hij kondigt de uitvoeringsregels aan. Zo staat er: verder hebt u gehoord dat tegen de ouden gezegd is: u zult de eed niet breken, maar u zult voor de Heer uw eden houden. Maar Ik zeg u: zweer in het geheel niet Matt.5:33,34. De in Hebreeën 10:29 genoemde misdaad is iets veel ergers, dan al wat Israël onder Mozes had kunnen doen. Destijds was het onmogelijk je zo te misdragen als later gebeurde. De aan Israël gegeven erkenning kwam niet alleen door woorden van profeten, maar ook door ervaringen van hun ontstaansgeschiedenis. God openbaarde Zich stap voor 26 Gehenna = dal Hinnom bij Jeruzalem dat in de komende 1000 jaar de afvalstortplaats van de stad zal zijn. 61 stap aan hen, maar zij waren blind voor wat zij hadden moeten zien. Dit vond allemaal plaats onder de wet. De generatie die deze ontving, werd in de woestijn begraven. Ook Mozes werd overeenkomstig de wet geoordeeld. Zijn dienst was de bediening van de dood, van de in steen gebeitelde letters 2Kor.3:7, niet een dienst van leven. Ook gedurende de tijd van de richters faalden allen. Leerden zij van hun fouten? In die dagen was God hun Heerser, maar zij verwierpen Hem 1Sam.10:19 en vroegen om een koning, zoals de andere volken die hadden 8:4,5,7. Eerst gaf God een koning, zoals ze wilden: Saul 10:24. Later gaf God puur uit medelijden koning David 1Sam.16:13; 2Sam.2:1; 5:3. Zelfs na al hun zondigen en verbanning uit hun vaderland Mat.1:11; 2Kon.24:14 bracht Hij hen weer in hun land terug. Toen de tijd van vervulling kwam, zond God Zijn Zoon Gal.4:4. Christus bracht erkenning die ver boven de wet uitging. Maar Hij moest Zijn discipelen lang voor de voleinding van Zijn dienstwerk zeggen, dat zij Hem niet langer als de Messias moesten verkondigen Marc.8:31; Luc.9:21,22, omdat Israël Hem verworpen had. Na alle opvoeding, die ze via richters, koningen en profeten kregen, verwierpen zij zelfs Degene Die die aan hen de wet had gegeven. Zelfs toen zij Hem ter dood brachten, gehoorzaamden zij niet aan de wet, waaraan ze zogenaamd in alles toch voorrang gaven. Zij doodden Hem niet door steniging, maar veel meer schandelijk. Ze deden het allerergste met Hem. God verhoorde Jezus’ gebed en vergaf het volk Luc.23:34. Toen kwam Petrus met een bediening, die veel verder ging dan alles wat ze eerder ontvingen. Petrus zegt, dat ze een 62
Page 62
uitgekozen geslacht zijn, een koninklijk priesterschap, een heilige natie 1Petr.2:9-12. Hij draagt de gelovigen uit Israël op, zich goed te gedragen onder de natiën. De geest werkte onder hen op een manier die tot dan toe ongekend was. God wendde zich vervolgens tot een natie die vaak gewaarschuwd en onderwezen was. Een natie, die ook herhaaldelijk Gods boodschap verwierp. De Hebreeuwse gelovigen vormden een apart lichaam in de Handelingen-tijd. Zij werden daarna samengevoegd met de gelovigen uit de natiën. Zo ontstond toen het gezamenlijk-lichaam, overeenkomstig het geheimenis van het huidige beheer Ef.3:1-13. Nog tijdens hun onmondigheid ontvingen de gelovigen uit de natiën de vroegere paulinische brieven. Zo werden zij voorbereid op de alles overstijgende waarheden van de volkomenheidsbrieven. De Hebreeën ontvingen de brief die hun naam draagt. Deze moest bij hen de weg voor de geestelijke, ophemelse zegeningen effenen. Dat leidde hen weg van de vroegere, ziels-aardse verwachting en bestemming. Volgens de Schrift waren de Hebreeën heilig, of zij nu gelovig waren - of niet. Zij waren Gods volk, zij bezaten een heiligheid, die wij niet kunnen hebben. Steeds weer, in de loop van hun geschiedenis, werd aan Israël een zekere genade gegeven. Die is echter niet te vergelijken met de genade, die ons geschonken is. Na al hun falen bestaat voor de ongelovigen onder hen geen hoop wat betreft het koninkrijk. Zij worden in de voleinding samen met de rest van de mensheid én levendgemaakt én gerechtvaardigd 1Kor.15:24. Geen enkel Besnijdenisgeschrift spreekt over de voleinding. Dit thema ligt geheel buiten hun gezichtsveld. 63 De schrijvers van deze geschriften waren vertrouwd met Hem, Die zegt: Mij is de wraak! Ik zal vergelden! Hebr.10:30; Deut.32:35 Vergelding en wraak zijn geen genade. Daarom staat iets verderop: Vreselijk is het, te vallen in de handen van de levende God! Hebr.10:31 Maar wij kunnen in vertrouwend geloof zeggen, dat het wonderbaar is in de handen van God te vallen en geborgen te zijn. David mocht ooit kiezen en wilde vallen in de handen van God in plaats van die van mensen 2Sam.24:12-14. Het is zeker verreweg het beste in de handen van God te vallen. Niet in die van mensen of van jezelf. Vandaag regeert de genade, en niet de wraak. Saulus van Tarsus was erger dan de rest Hand.8:3; 9:1,2 en kon zich met recht de eerste van de zondaren noemen. Wat Paulus toen ontving en wat ons geschonken is, is niet alleen genade. Het is de rijkdom van de genade van God. Dat is een groot verschil. Als Christus niet voor Israëls zonen had gebeden, dan was het ondenkbaar dat ook maar één, afgezien van Zijn volgers, kon ontsnappen. Maar deze genade, die wij ontvingen, zet Paulus niet eenvoudigweg als dertiende apostel in het koninkrijk. Nee, hij springt als het ware over het aan Israël beloofde koninkrijk heen en gaat de nieuwe schepping binnen. De enige mogelijkheid om aan het vlees te ontsnappen is voor de meeste mensen de dood. Maar het is geweldig om te weten, dat Christus niet alleen stierf, maar ook opstond en naar de Vader werd 64
Page 64
weggenomen. En dat wij in Hem zijn. Dat schenkt ons de rijkdom van Zijn genade. Kwijtschelding van zonden – bewijs van genade De schuldenaar van tienduizend talenten werd zijn schuld uit medelijden kwijtgescholden Matt.18:23-27. Als dat echter alles is wat ons gegund wordt, zijn we niet erg gelukkig. Uiteindelijk moest de man toch het bedrag terugbetalen, omdat zijn gedrag aanleiding gaf tot klachten. En wiens gedrag doet dat niet? De manier waarop hij toen zijn eigen schuldenaar behandelde, ondanks de ontvangen vergeving en ontferming, is een beeld van de relatie van Israël tot de natiën. Israël was een geweldige schuld vergeven, maar toen de natiën aan Israëls zegen deel wilde hebben (vgl. Matt.15:26-28), waren ze niet welkom. Petrus kreeg kritiek, omdat hij naar de niet-Israëlieten gegaan was en met hen evangelie, geloof, deelde, en met hen at (zie Handelingen 10,11). Dat was in de ogen van hen, die uit de besnijdenis waren en zij, die in Jeruzalem waren, een zonde. Maar wat Israël als natie deed, was een overtreding, waarmee ze God krenkten. Israël verzette zich ertegen, dat het evangelie ook naar de natiën ging, opdat ook zij vergeving mochten ontvangen. Daarom werd van de Israëlieten, van wie met pinksteren een grote schuld was kwijtgescholden, deze vergeving weer ingetrokken. En de gelijkenis uit Mattheüs 18:23-27 werd toen vervuld. In de Efezebrief horen wij van vergeving naar de rijkdom van Zijn genade Efe.1:7; 2:7. Dat is iets heel anders. De grote krenking van Hebreeën 6 en 10 heeft met iets bijzonders te maken. De gelovige Hebreeën keerden zich af nadat ze 65 licht ontvangen hadden en de echte wonderen door Gods hand gezien hadden. Nadat de zonde wel echt vergeven, kwijtgescholden was, kon de kwijtschelding opgeheven of teruggetrokken worden. Het is anders wanneer de krenker behandeld wordt onder Gods genade. Men moet niet beweren, dat wij in de Romeinenbrief al de volle rijkdom van Zijn genade hebben. Maar, al de daarin onthulde genade gaat heel anders met de zonde om: Wat zullen wij dan zeggen? Zullen wij in de zonde blijven opdat de genade toeneemt? Rom.6:1 Deze tekst lijkt velen over eigen ervaring niets te zeggen. Ten aanzien van de schuldenaar van 10.000 talenten zou moeten worden geconcludeerd, dat de kwijtschelding nog verruimd werd. Dat gebeurde echter niet, hij bevond zich bij wijze van spreken in een proefperiode. En hij had niet aan de voorwaarde voldaan zodat hij alsnog veroordeeld werd. Voor de huidige tijd plande God niet zoiets. Integendeel: waar echter de zonde toeneemt, daar stroomt de genade over Rom.5:20 Dat is natuurlijk geen vrijbrief voor krenkingen en zonden. Maar het is geruststellend te weten, dat bij al onze tekorten en -meestal onbedoelde- mislukkingen, God Zijn genade niet terugtrekt, maar doet overstromen. Men zegt vaak, dat dit een gevaarlijke vaststelling is. En dat ieder, die dat gelooft, in de zonde blijft. Wat een misvatting! God zou dat toch niet gezegd hebben, als wij daardoor tot zondigen zouden worden aangezet. 66
Page 66
hoe zullen wij die aan de zonde gestorven zijn, nog daarin leven? Rom.6:2 Wie gestorven is, maakt zich nergens meer zorgen over en kan ook niet door omstandigheden beïnvloed worden. En dat zelfs niet door zonde, dat het vlees zo makkelijk doet. Zou een dode uit het graf komen en dan zondigen? gezamenlijk met Christus Jezus werden wij door de doop in de dood begraven, opdat, evenals Christus door de heerlijkheid van de Vader uit de doden opgewekt werd, ook wij in nieuwheid van leven wandelen Rom.6:3,4. Dat gaat alleen als wij door het geloof erkennen, dat de zonde door Christus in orde werd gebracht en wij dus helemaal niets te doen hebben. Al wat God verlangde, was Zijn dood, en dat zou ook voor ons voldoende moeten zijn. Onze zonden zouden ons niet langer moeten bezighouden. Steeds weer wordt van verschillende kanten geprobeerd ons onder de wet te plaatsen. Dan wordt ons gezegd, dat: want jullie zijn niet onder wet maar onder genade Rom.6:14 vaak als alibi wordt gebruikt om de wettelijke bepalingen niet te hoeven naleven. We willen enkele teksten nakijken. Die hebben betrekking op hen die onder de wet gesteld zijn. En we kijken of de bewering klopt, dat wij alleen de veroordeling van de wet willen ontgaan en in plaats ervan de gunst van de goddelijke vergeving willen genieten. 67 voor hen die onder de wet zijn, ben ik geworden als onder de wet (hoewel ik zelf niet onder de wet ben) 1Kor.9:20 Dat klinkt niet bepaald alsof Paulus het net zo begrepen had als de voorvechters van de wet. Of we nemen deze: voordat echter het geloof kwam, werden wij onder de wet verzekerd bewaard, tezamen ingesloten voor het geloof dat op handen is om onthuld te worden, zodat de wet onze kindergeleider geworden is tot Christus, opdat wij uit het geloof gerechtvaardigd worden. Maar met het komen van het geloof zijn wij niet langer onder een kindergeleider Gal.3:23-25 De kerngeboden van de wet zijn geen bevelen, maar instructies voor de zonen van Israël, hoe zij zich zouden gedragen om gezegend te worden. God liet zien wat Zijn uitgekozen volk zou moeten doen, om de uitkiezing aan de andere natiën te tonen. Hij gaf Zijn wet alleen aan dit ene volk, verder aan niemand. Helaas verwerpen sommigen, die van de Heer zijn, de genade door deel te willen hebben aan hun redding door het houden van de wet. Die is gegeven om te overtuigen van zonde. In Christus Jezus zijn wij, anders dan degenen uit de besnijdenis die onder de wet stonden, buiten de jurisdictie van de wet. Het is al onmogelijk alle wetten van ons eigen land te kennen en te houden. Dat komt vooral omdat ze sneller veranderen en vermenigvuldigen dan dat wij ze kunnen opvolgen. Zelfs juristen hebben ze niet allemaal in hun 68
Page 68
hoofd en hebben omvangrijke naslagwerken met veel aanvullingen. Weten we zeker, dat we alle voorschriften en verboden ook echt houden? Wat Gods wet betreft, hoe beknopt en helder die ook is, we weten, dat het volkomen onmogelijk is om die volledig te houden. Waarschijnlijk waren er weinig Israëlieten, die het in het houden van de wet zo ver brachten als Mozes. Hij rebelleerde er niet tegen zoals het volk, maar ook hij faalde om elk gebod van God na te volgen, en werd gestraft Deut.32:48-52; 34:5,6. Hij stierf onder de wet, die wel kan doden, maar geen leven geven. De genade van God Tegenover de wet staat de genade van God. De waarheid voor de tegenwoordige tijd begint met de terzijdestelling van Israël Hand.28:26-28. Hoelang dat duurt weet niemand, behalve God. Maar wij mogen iedere dag, elk moment rekenen met de komst van de Heer en onze wegrukking, om Hem te ontmoeten in de lucht. Aan hen die onder de wet zijn, kleeft altijd een tekort, omdat alles afhangt van hun eigen inspanningen. Alle mislukkingen moeten er zijn, want zij passen in Gods voornemen, opdat de mens zou leren wat in de mens is. Veel mensen zijn enorm teleurgesteld over de toestand van de wereld. Wie niets van de waarheid van God weet, kan in deze verslechterende situatie makkelijk vertwijfeld en verward raken. Zoals de dingen gaan, ontmoedigen die ons wanneer wij niet zeker wisten, dat God daarmee een bedoeling heeft. Hem zij de dank, dat Hij alles ten goede doet samenwerken. Wetend, dat alles in overeenstemming is met Zijn raadsbesluit en Zijn voornemen vervult. Zoals 69 bij Israël, zo is het ook bij alle andere volken. Alle mislukkingen van het volk van God waren noodzakelijk, opdat wij -en het hele universum- kunnen beseffen, dat in het vlees niets goeds woning maakt Rom.7:18. Hoe kan God alles in allen worden als wij dit niet leren, en verder op vlees vertrouwen! Als de schuldenaar van de tienduizend talenten de genade van God had ontvangen, dan zou hem de vergeving niet meer ontnomen zijn, ongeacht wat hij gedaan had. Het komt hierop neer: als hij de genade van God had gekend, zou het nooit bij hem zijn opgekomen zijn medeslaaf zo slecht te behandelen. Hadden de Joden ook maar een flauw vermoeden van de genade in het algemeen gehad tijdens Handelingen, dan hadden ze zich nooit zo afwijzend tegenover de natiën opgesteld. Ze zouden het Petrus nooit kwalijk hebben genomen, dat hij naar onbesnedenen toe ging en met hen at Hand.11:3. Zo is het ook nu. De kracht van Gods genade is de enige basis voor een God-welgevallige wandel. Van het vlees verwacht Hij niets. Het volk Israël werd opgevoed om de Messias te ontvangen. Zij hadden de heilige Schriften die duidelijk maken wie de Christus is. Juist omdat ze zo lang en zo intensief zijn onderwezen, zijn ze van alle natiën tot Gods grootste schuldenaar geworden. Intussen wijzigden de verhoudingen grondig. De gelovigen uit de natiën zijn nu geen gasten en vreemden van de verbondsbelofte van Israël meer, en zonder verwachting Ef.2:12. Wij hadden geen aanspraken op God, wij hadden geen land en geen belofte om te regeren. Wij hebben God op een heel ander niveau ontmoet, namelijk op het fundament van de genade. 70
Page 70
Omdat wij nu weten, dat God het vlees veroordeeld heeft tot de dood en dat wij met Christus gestorven zijn, zouden wij ons niet langer met onszelf bezighouden. Het gaat om God en de ons gegeven overvloedige rijkdom van genade. De wet verlangt een terecht gericht, de genade schenkt leven. Aan sterfelijke mensen brengt de gerechtigheid de dood, maar de genade geeft leven. dus is er nu geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn, want de wet van de geest van het leven maakt ons vrij van de wet van de zonde en de dood Rom.8:1,2 Moge niemand zich opnieuw tot slaaf laten maken onder de wet, die ons helemaal niet gegeven is! In Christus hebben wij de vrijkoping door Zijn bloed, de vergeving van de krenkingen naar de rijkdom van de genade van onze heerlijke God Ef.1:7. Hij is de God van vertroosting; moge Hij ons vervullen met alle vreugde en alle vrede in het geloof, opdat wij overvloedig zijn, in de kracht van heilige geest Rom.15:13 en ons niet laten afleiden van ons verwachtingsgoed! De ware basis van vrede De wereld spoedt zich naar een van de grootste crises van de menselijke geschiedenis sinds de grote vloed. Zelfs mensen, die niets van God willen weten, kunnen er niet omheen. Ze stellen vast, dat er iets helemaal niet in orde is, maar ze weten niet waar de oorzaak ligt. En evenmin wat zij tot verbetering van de toestand kunnen doen. Er wordt geprobeerd een nieuwe wereldorde vorm te geven, 71 maar men rekent daarbij zonder God. Om deze reden zijn alle inspanningen gedoemd te mislukken. Niemand moet nu denken, dat de schrijver van deze regels een pessimist is. Integendeel; hij is de grootste optimist. Er zal na een korte periode van gericht een duurzame vrede voor de schepping zijn. Het is zeker voor iedere gelovige een droevige gedachte om te weten, wat nog over deze aarde komt. Maar wie Gods gedachten kent, wanhoopt niet. Wij kijken met vreugde in het hart naar de toekomst. Niet omdat mensen gaan lijden, maar we leven de heerlijke voleinding tegemoet. Wat ontbreekt bij degenen die een betere wereld willen creëren, is: weten waar ze aan toe zijn. Dat is juist heel erg belangrijk. Als we wereldverbeteraars vragen waar zij zich volgens hen bevinden in Gods plan, kijken ze ons verward aan. Als iedereen zou weten, waar en wat zijn plaats is, zou niemand ontzet zijn over de weg, die men zal gaan. Als wij inzien, dat alles volgens het voornemen van God gebeurt, dan hebben wij innerlijke vrede. Geen uiterlijke vrede waar de mensen over spreken, maar echte vrede van God. Wie Gods plan kent zal met Zijn handelen tevreden zijn. Hij heeft al wat gebeurt onder Zijn controle. De toekomst is zeker, en heerlijk, wat het heden ook is. Tegenwoordig kun je allerlei ideeën vinden over wat de Bijbel leert, vooral de profetieën. Veel verwarring is al gezaaid. Mensen profeteerden, zogenaamd gebaseerd op de bijbel, wie de antichrist zal zijn. Ze vergissen zich allemaal, omdat zij niet weten, waar het God tegenwoordig om gaat. Een manier om overzicht te krijgen, is door de 72
Page 72
kalender van God27 te gebruiken en alles chronologisch te zien. Dan zien we, hoe dichtbij wij bij de tweede komst van onze Heer zijn. De meesten denken er niet aan, dat God anders handelt in verschillende tijden van beheer28. Wij leven nu in het beheer van de genade. In verhouding tot de totale tijd van de eonen, duurt dit maar kort. Helaas denken veel gelovigen nu in een allang afgelopen beheer te leven. Bijvoorbeeld onder de wet in de dagen van onze Heer of in de pinkstertijd van Handelingen. Velen hebben zich nooit verheugd over de genade die ons is gegeven, en die Paulus verkondigt. Ze zijn met het mindere tevreden, hoewel zij de volheid konden bezitten. Een eon, een era en een beheer verschillen nogal. Wij willen ons nu niet met Gods wegen met individuen bezighouden. Wel met de natiën en de al genoemde zes periodes van beheer, waartoe ze behoren. De gelovigen, de geroepen heiligen Rom.1:7, zijn met het lot van de natie waar zij in leven, nauw verbonden. Net zoals alle andere burgers van diezelfde natie. Gods relatie tot de afzonderlijke natiën kunnen wij nu duidelijker zien. Wanneer wij niet alleen vragen, hoe God alles regelt, maar waarom en waartoe Hij zo en niet anders handelt. Ook als wij uit de Schrift weten, wat Hij zal doen, sterkt het ons geloof als wij weten waarom Hij dat zo doet. De natiën bewogen zich door duizenden jaren heen steeds bergafwaarts. Eerst waren er geen natiën, de mensen waren niet ingelijfd in een statenbond. Regeringen die over 27 Uitgave: Konkordanter Verlag, Concordant Publishing Concern 28 Beheer van het geheimenis, van genade Efe.3:2,9. 73 de mensen beslisten of ze ter verantwoording riepen, ontbraken. Toen algehele verloedering de overhand kreeg, verdelgde God de mensheid van de aardbodem op acht na, die genade bij Hem vonden Gen.6:8. Nu zou men denken, dat zij die gered waren, het door hun ervaringen beter zouden doen. Nee hoor! Met het nieuwe begin begon een nieuwe neergang. Wij lezen: zoals de dagen van Noach waren, zo zal ook de aanwezigheid van de Zoon des mensen zijn Matt.24:37 Na de grote vloed rustte God de mensen toe met autoriteit. Er waren nu regeringen en natiën. Velen veronderstellen, dat God dat zo ingesteld heeft, om aan de zonde een halt toe te roepen. En dat de mens zo “gouden tijden” tegemoet zou gaan, omdat hij in staat is misdadigers aan te pakken, en een einde te maken aan de wetteloosheid. We weten, dat dat niet het geval is en dat het ook niet het geval zal zijn. Zolang de mensen op zichzelf vertrouwen en zich niet onder Gods heerschappij buigen, gebeurt het niet. Wat tot op dat moment gebeurde, waardoor Israël door God gekozen en afgezonderd werd, kunnen wij misschien begrijpen als we in de geest naast Abraham gaan staan. We kijken naar beneden in het dal van Siddim Gen.14:3. Daar woonden mensen die zich in steden hadden verenigd om elkaar te beschermen. In plaats daarvan bestreden ze elkaar en werden zo corrupt en gewetenloos, dat God tussenbeide kwam en Sodom vernietigde. Toen werd aan een nieuwe natie een goddelijke wet gegeven; er ontstond een theocratie. Nu had alles toch in orde moeten zijn. God Zelf was Koning. Wilden ze weten 74
Page 74
wat zij te doen hadden, dan konden ze via Zijn priesters rechtstreeks naar Hem toe gaan en vragen stellen. Wat zou dan nog verkeerd kunnen gaan! God laat ons als mensen veel proberen, om te laten zien, dat wij uit onszelf niets kunnen. Israël is daar een vroeg voorbeeld van. Hoewel God met hen was, hoewel Hij hen gedurende het tijdperk van de richters steeds weer redde – waren ze toen soms volmaakt gelukkig? Zeker niet. Zij wilden een koning zoals de andere natiën, een man uit hun eigen midden. Zij waren ontevreden over de regering door God. Wij zien gemakkelijk een belangrijke les uit die tijd over het hoofd. De moeilijkheden kwamen destijds voort uit het feit, dat zij deden wat in hun eigen ogen goed was. Niet wat God goed vond. Vandaag denken velen, dat, als ieder individu het juiste doet, al onze beproevingen voorbij zijn. Zelfs heiligen proberen een einde aan hun problemen te maken, door hun recht te eisen. Als wij allemaal op onze vermeende rechten blijven staan, zou dat een bron van eindeloos geruzie en onvrede zijn. Wat wij persoonlijk voor juist houden, kan onze medemens heel anders zien. En dat is nog sterker als hun belang tegengesteld zijn aan het onze. Zo was het in Israël. Het doen van wat zij juist achtten, leidde tot de ondergang, tot afvalligheid. En het kwam zelfs tot slavernij door hun buren, omdat het in de ogen van God niet juist was. Onze enige uitweg is om niet op ons recht te staan, maar om op een positieve manier vriendelijk te zijn. Dit volhouden, zelfs als dit verkeerd wordt begrepen door eigengereide mensen en het als zwakheid of zelfs domheid wordt weggezet. Zolang mannen en vrouwen, de bezittende klasse en de arbeiders, 75 natiën en staten proberen, met alle mogelijke middelen hun rechten te verkrijgen en te behouden, zullen wij gebrek en oproer, onenigheid en onderdrukking hebben, geen vrede. Omdat Israël aan de andere natiën gelijk wilde zijn, gaf God hen koningen. Israël was door God bestemd om niet alleen voor zichzelf een grote natie te worden en voor Hem op te komen. Maar zij zouden ook voor de andere natiën tot zegen zijn. Maar wat voor zegen waren zij werkelijk? God moest hen als natie vernietigen en het blad van de geschiedenis omdraaien, omdat zij ernstig faalden. Toen deed God iets heel bijzonders, wat juist ons het meest zou moeten interesseren. Hij begon de era’s van de natiën. Israël werd terzijde gesteld, en God houdt nu Zich bezig met de overige natiën. Daarbij wil Hij niet aantonen dat zij beter zijn dan Israël, maar dat zij vaak nog slechter zijn. Wij hoeven ons niet te verwonderen, dat het er vandaag de dag zo slecht aan toe gaat. Dat was te verwachten. Al wat in de geschiedenis van de mensheid gebeurde, laat duidelijk zien, hoe iedere generatie steeds weer probeert om haar eigen zaken te regelen. En het toont hoe alle mensen in alle tijden mislukken, omdat ze menen het zonder God te kunnen realiseren. Hoezo kunnen de Joden in Israël niet tot rust komen? Zolang zij hun Messias verwerpen, zullen ze niets dan verdrukkingen hebben. Tot zij naar Hem opzien, die ze aan het vloekhout hebben overgeleverd. Ze concluderen uit de woorden van de profeten over het beloofde land, dat het hun toebehoort. Dat klopt niet. Het behoort God en Zijn 76
Page 76
Christus toe en alleen diegenen, die Hem verheerlijken, kunnen recht op dit land doen gelden. De Joden gaan proberen de wereldheerschappij in Babylon te realiseren. Daar zullen zij door hun rijkdom de macht over de natiën verkrijgen. In de eindtijd zullen ze vanwege deze rijkdom de koningsheerschappij over de volkeren van de aarde uitoefenen. En die zal niet standhouden. Toch zal dit een heel andere regering zijn dan die God hen onder de Messias beloofd heeft. Daniël spreekt uitvoerig over de natiën en zegt, dat in de eindtijd er een religieuze hegemonie zal zijn. Het is dus belangrijk te begrijpen, dat aan het einde van deze boze eon er vier grote religies zullen zijn. Het christendom, dus voornamelijk de westerse wereld, zal het ergste van alle wilde dieren zijn, waar in het boek Daniel over geschreven staat. Men denkt dat het christendom is: zachtmoedig de andere wang toekeren Matt.5:39. Maar juist het tegendeel is het geval en dat komt met het profetische woord van God overeen. In die komende tijd, die bijna aanbreekt, zal Hij laten zien waartoe religieuze mensen in staat zijn. Ondanks dat wij in de tijd leven waarin ons zoveel licht gegeven is. West en oost zullen tegenover elkaar staan. Het aanstaande conflict is een machtsstrijd tussen de religies. Hoe graag we nu ook vrede willen; we moeten begrijpen, dat dit thans in strijd is met Gods plan. Vrede zonder God is geen vrede. God heeft een Man, de Heer Jezus Christus, tot Vredevorst uitgekozen, en voordat Hij op deze aarde terugkomt, is er geen vrede, die deze naam verdient. Wanneer zij zullen zeggen: Er is vrede en veiligheid 1Thess.5:3, zal het verderf 77 hen plotseling overvallen. Dit zal gebeuren omdat het dan niet meer alleen om belangen tussen de natiën gaat. Als naar Gods plan het laatste conflict begint, staat de Heer een veel grotere legermacht ter beschikking. Als Hij gaat komen, zullen Zijn hemelse boodschappers schalen van verontwaardiging en gramschap uitgieten. Dan zien de mensen dingen die zo erg zijn, zoals nooit eerder Op.16. Daarna zal daar ware vrede heersen, in de duizend jaar, de vierde eon. Eindeloze vrede komt pas als God alles in allen is 1Kor.15:28. De era’s van de natiën De tijden der heidenen noemt men meestal de huidige periode. Het is jammer, dat dit zo vertaald is, want de woorden: tijden en heidenen geven niet de juiste gedachte weer. Een belangrijk punt bij een concordante vertaling is hier: loskoppelen van tijd. Het Griekse woord voor tijd is chronos. Het woord voor seizoen, era, is in Grieks: kairos. Ook in Luthers bijbel staan verschillende Duitse woorden, waar deze beide uitdrukkingen samen voorkomen. Ze moeten onderscheiden worden. Enkele teksten maken duidelijk wat kairos betekent. Bijvoorbeeld de tijd van de oogst. De oogst haalt men in een seizoen in de loop van het jaar binnen. Men kan makkelijk in iedere maand een periode afbakenen. Maar we kennen jaargetijden en speciale seizoenen, die in karakter en tijd van elkaar verschillen. Als kinderen hebben wij weleens in een weiland groene, onrijpe appels geraapt, vóór het seizoen. Deze appels leerden ons te onderscheiden wanneer het juiste seizoen is, 78
Page 78
en iets (on)rijp is. Weinigen van ons hebben deze les meer dan één keer nodig; ervaring is een goede leermeester. Desondanks is consumeren van onrijp fruit lang niet zo schadelijk als het minachten van geestelijke seizoenen. Er is nogal wat in de Schrift dat niet in de huidige era past. Het ergste is: terugkeren onder de wet. De gevolgen zijn groots, het zuigt de kracht van ons geestelijk leven weg. Iets dat velen denken van ons te moeten verlangen, is: rechtvaardig leven. Dat moet dan als wij gelovig geworden zijn, omdat wij anders niet gerechtvaardigd kunnen worden. Dat is verraad aan de genade. De era komt, dat wij met Christus zullen regeren. Maar vandaag onderschikken wij ons aan de seculiere overheden en hun voorwaarden. De era die vrucht zal brengen komt, maar dat duurt niet heel lang. Zo is er onder andere ook een seizoen voor de vijgen. Zonder geestelijk inzicht begrijpen wij niet waarom de Heer probeerde vijgen te vinden op de verkeerde tijd Mark.11:12-14. Destijds hadden de discipelen het waarschijnlijk ook niet begrepen. Vandaag is het echter duidelijk: Christus was in volledige harmonie met Gods gedachten. Hij ging naar de vijgenboom om te laten zien, dat het niet Gods seizoen (era) voor Israël was om vrucht te dragen. Het verwachte koninkrijk kwam toen niet. Het was er niet de juiste, door God geplande era voor. De Heer wist dat en liet het hier aan Zijn discipelen zien. Handelingen wijst op een feit waar we op moeten letten. De discipelen waren volgens Gods raadsbesluit onwetend, wat de tijden en de era’s betreft. Zij verkondigden het koninkrijk, toen het niet de juiste era was. Daarom konden 79 nog geen tijden van verkwikking voor Israël aanbreken Hand.3:20. God verborg dit voor hen en de Heer zei: Het komt jullie niet toe de tijden of gelegenheden te weten, die de Vader in Zijn macht gesteld heeft Hand.1:7 Dit alles diende om hen ootmoedig te maken en voor te bereiden op de regering van Christus, als de tijd rijp is. Hier zien we een van de grote verschillen tussen het evangelie van de besnijdenis en dat van de voorhuid én de daarmee verbonden waarheid. Aan onbesnedenen is de hele waarheid onthuld. God verblindt onze ogen niet. Hem zij veel dank daarvoor! Wij danken onze Vader, dat het nu een welaangename era is 2Kor.6:2. Wel zijn er era’s die niet welgevallig, niet welbehaaglijk zijn. Maar in deze tijd, nu de genade regeert, is het een meest aangename era. Wij hebben in onze concordante vertaling verschillende uitdrukkingen gebruikt: era, passende, juiste, gelegen of zekere tijd 29, overeenkomstig hun tekstverband. Dit laat de kostbare gedachte zien, dat al het handelen van God volgens plan verdeeld is. God doet dat in diverse delen, die wij uit elkaar moeten houden, ook als het om de era’s van de natiën gaat. Er staat niet de era van de natiën, maar de era’s. Het gaat dus niet om een continu, voortdurend tijdperk. Het betreft maar een aantal verschillende era’s. Eén ervan is voor ons van bijzondere betekenis, maar wij moeten ook van de andere seizoenen (era’s) van de natiën 29 Stichwortkonkordanz Konkordantes Neues Testament, 7e druk, 2022, blz.90 Frist, kairos © Konkordanter Verlag, Birkenfeld, BRD 80
Page 80
weet hebben. Dat moet, als wij de daden van God willen begrijpen en Hem welgevallig willen wandelen. Politieke voorrangspositie Aan Nebukadnezar werd heerschappij gegeven over de hele, destijds bekende wereld. Toen werd van Israël de politieke macht afgenomen en aan de natiën overgedragen. Met Babylon begonnen de era’s van de natiën. Gedurende deze era’s beperkte dit zich eerst tot het politieke niveau. Wilde men echter God naderen, dan moest naar Israël gaan, dat hun religieuze hegemonie had mogen behouden. Nebukadnezar probeerde via een groot standbeeld een belichaamde god in te voeren. Dat moest door heel de wereld aanbeden worden, maar hij had geen succes Dan.3. Ook nu kunnen onder bepaalde omstandigheden, alle mensen van een land worden verenigd tot één partij. Maar het is veel moeilijker, zo niet onmogelijk, hen te verenigen in één religieuze groep. Ze zullen elkaar niet vinden als het tot aanbidding moet komen. Israël wees niet alleen haar koning, maar ook haar Messias af, zoals wij in Handelingen lezen. Wij hebben nu een era, waarin Israëls religieuze suprematie niet langer bestaat. Wij naderen God nu niet via Israël. Het is belangrijk, dat wij politiek en religie uit elkaar houden. Toen Israël nog niet terzijde gesteld was, hadden de natiën niets anders dan een politieke voorrangspositie. In de era die na de algehele verkondiging van het paulinische evangelie kwam, kon Israël de natiën niet langer uit de tegenwoordigheid van God houden. Want de stenen omheining (sorèg) op het tempelterrein van Herodes’ tempel was neergehaald. Die 81 muur mochten de niet-Joden immers niet passeren Ef.2:14 Dat neerhalen symboliseerde, dat de natiën in de geest vrije toegang tot de Vader hebben. Dat is heerlijker en belangrijker dan het feit, dat de natiën politieke macht bezitten. In deze tijd van genade heeft God voor hen Zijn hart geopend. Hij zet geen barrières tussen Zichzelf en ons. Dit in tegenstelling tot Israël, waar allerlei barrières tussen Jahweh en Zijn volk waren: tabernakel en tempel. In Handelingen wordt het verschil tussen religieuze en politieke macht in verband met het evangelie van de Besnijdenis weergegeven. Het nationale aspect wordt in Handelingen sterk benadrukt. Want dit boek spreekt over die ene, door God gekozen natie Israël en haar relatie tot de andere natiën. Veel leden van de heilige natie namen hun Messias aan. Als dit een nationaal gebeuren was geweest, dat allen omvatte, het hele volk, ook de priesters en oudsten, dan zou het tegenovergestelde gebeurd zijn van wat werkelijk plaatsvond. Eén aspect wordt vaak over het hoofd gezien, namelijk het feit dat Israël tot aan de tijd van Handelingen de politieke positie niet meer bezat, alleen de religieuze had. Wij zullen zien, dat God de machtspolitiek van het priesterschap niet erkende. Daarbij komt, dat de religieuze afval leidde tot verlies van de unieke positie van Israël als middelaar tussen God en de vervreemde wereld. Het thema van Handelingen is het koninkrijk; vooral gericht op de tempel en niet op de troon. Bij de kruisiging zien we ook de tegenstelling tussen religie en politiek. De religieuze leiders (Sanhedrin) aan de ene kant, probeerden politieke macht uit te oefenen, terwijl die niet bij hen hoorde. En aan de andere kant de 82
Page 82
Romeinse machthebbers, die de heerschappij gedurende de era’s van de natiën uitoefenden. Houden wij bij het lezen van Handelingen de waarheid van de era’s van de natiën voor ogen, dan wordt veel duidelijk. Het laat zien waarom Petrus de machtigen van zijn eigen volk trotseerde toen ze zich de autoriteit aanmatigden, die God weggenomen had. Het laat zien waarom Petrus bevrijd werd. Paulus, werd echter aan het eind van zijn loopbaan gevangen gehouden. De eerste gemeente kwam bijeen in de zuilengang van Salomo in de tempel Hand.5:12. Toen de hogepriester en zijn aanhangers jaloers werden op de apostelen, gebruikten ze seculiere macht. Die hadden ze zich toegeëigend, en zij zetten de apostelen vast in de gevangenis om de gelovigen af te schrikken. Maar een boodschapper van de Heer opende de poorten en stuurde hen terug naar de tempel, opdat zij het volk konden onderwijzen Hand.5:17-21. Toen het Sanhedrin samengekomen was om erover te beraadslagen, moesten ze verbijsterd vaststellen, dat hun wederrechtelijk toegeëigende, seculiere, politieke macht teniet was gedaan. Dat was ook door toedoen van een onverklaarbare macht. De apostelen bevonden zich immers precies daar, waar ze eerst gearresteerd waren. Dat is kenmerkend voor Gods handelen in die era. Eerst weerstonden de apostelen de religieuze autoriteiten. Later echter, toen de komst van het koninkrijk uitgesteld werd, verloren ook zij hun macht. Toen de twaalf apostelen opnieuw door het Sanhedrin ondervraagd werden, antwoordden zij met de vaak geciteerde en meestal verkeerd begrepen zin: 83 Men moet aan God meer gehoorzaam zijn dan aan mensen” Hand.5:29. Wij moeten erop letten, dat ze kort daarvoor van een boodschapper van God instructies gekregen hadden om geen gevolg te geven aan het Sanhedrin, maar door te gaan met het volk over Jezus te onderwijzen Hand.5:20. Maar het werd hun nooit opgedragen zich op zo’n manier tegen de seculiere machthebbers te verzetten. Petrus en Paulus benadrukken, dat wij ons aan de overheden onderschikken Rom.13:1;Tit.3:1;1Pet.2:13-17. Dat geldt vandaag nog net zoals toen. De apostelen en discipelen moesten echter ook de hogepriester als zodanig erkennen, maar niet de politieke macht, die hij zichzelf aangematigde. Het is een grote dwaling deze tekst Hand.5:29 te gebruiken om elke niet-onderschikking aan de heersende overheid te rechtvaardigen. In de era’s van de natiën, waarin wij leven, zijn ze boven ons gesteld; er is geen overheid dan door (letterlijk: onder) God. Hoe goddeloos een overheid ook mag zijn, ze is Gods dienares. De beweegreden voor onze onderschikking zou niet de vrees voor de gevolgen van verzet zijn, maar ons geweten voor God. De apostelen trotseerden nooit de Romeinse machthebbers. Deze uitspraak kan echter worden toegepast, wanneer men zich in naam van de religie een autoriteit aanmatigt, die aan de staat voorbehouden is. Dat vindt ook vandaag nog plaats in verbazingwekkend grote omvang, zoals ook in de middeleeuwen gebruikelijk was. Daarbij is het evident, dat menselijk regeren zonder God onvermijdelijk mislukt. Waar religieuze overheden denken dat zij de seculiere machthebbers moeten beïnvloeden, om de wereld van een 84
Page 84
dreigende chaos te redden, is het met hun godskennis slecht gesteld, want zij merken niet, dat zij tegen Gods wil voor nu handelen, in lijn met de komende antichrist. Religie – de wortel van politiek falen Alle misstanden bij mensen kunnen naar hun gebrekkige relatie met God herleid worden. Het donkere kanten van ons maatschappelijk bestel zijn gevolg van onze instelling tegenover Hem. Een onweerlegbaar feit is de vaststelling: want verontwaardiging van God wordt geopenbaard vanuit de hemel over alle oneerbiedigheid en ongerechtigheid van mensen die de waarheid van God in ongerechtigheid neerhouden Rom.1:18 Oneerbiedigheid naar God toe leidt tot ongerechtigheid tegenover mensen. Dit is in Romeinen verder uiteengezet. en zij veranderen de heerlijkheid van de onverderfelijke God in de gelijkenis van een beeld van een bederfelijk mens, gevleugelden, viervoeters en reptielen. Daarom geeft God hen in de begeerten van hun harten over aan de onreinheid van het onteren van hun lichamen onder henzelf Rom.1:23,24 Als zij de schepping vereren en dienen in plaats van de Schepper, geeft God hen over in oneervolle hartstochten. Wanneer zij God niet erkennen, geeft Hij hen over in hun onbeproefde denkzin30 aan alle soorten kwaad Rom.1:18-32. Hét thema van Handelingen 1-8 is vooral de verwerping 30 Denkzin: Grieks nous, zintuig waarmee je kunt denken. 85 van het koninkrijk. Dat blijkt uit afwijzing van wat de twaalf apostelen boodschapten. En in het tweede deel komt ook de verspreiding van de grondslagen van de waarheden voor deze tijd door de apostel Paulus naar voren. Paulus komt onder de natiën in aanraking met verschillende vormen van politiek en religieus leven. Maar hij komt ook priesters en oudsten van Israël tegen. Op die manier zien we een grote verandering. De komst van het koninkrijk voor Israël bleef uit. En we lezen hoe de uitroeping van de gemeente, het lichaam van Christus, uit alle natiën, startte. Religieuze ontmoetingen Om het licht te kunnen waarderen dat het heden verlicht, zouden wij eerst de voor deze tijd geldende waarheden begrijpen. Zij worden aan ons in de brieven van de apostel Paulus gepresenteerd. We zouden ook zorgvuldig letten op zijn ontmoetingen met de religieuze gedachtewereld van de natiën, onder andere met de pythongeest31 in Filippi Hand.16:16, de afgoden in Athene Hand.17:16, de proconsul32 in Korinthe Hand.18:12 en de stadssecretaris in Efeze Hand.19:35. Uit deze gebeurtenissen blijkt steeds duidelijker, dat het politieke machten niet toegestaan werd het evangelie te verwoesten. Paulus wist dat en hij kwam nooit openlijk tegen ze in opstand. En omdat hij zich niet verzette, werd hij te Filippi op een wonderlijke manier gerechtvaardigd Hand.16:38,39. In Thessaloniki hielpen de broeders hem bij het ontsnappen Hand.17:10. In Korinthe werd hij beschermd tegen 31 hSV: waarzeggende geest; geest van de god Apollo 32 hSV: stadhouder, een bestuurder. 86
Page 86
de Joden Hand.18:15. Te Efeze is hij voor ambachtslieden met kwade intenties bewaard gebleven Hand.19:36-41. In tegenstelling tot de houding van de apostel waren de Joden jaloers. Zij veroorzaakten een oproer en probeerden te bewerken, dat hij door de bestuurders van Thessaloniki veroordeeld zou worden Hand.17:5,6. In Korinthe verzetten de Joden zich en lasterden Hand.18:6. Toen Paulus voor Gallio gebracht werd, hoefde hij geen woord te zeggen om zich te rechtvaardigen Hand.18:14. In Jeruzalem werd hij gevangen genomen en zij probeerden hem te doden Hand.23:12. Daarom is het geen wonder, dat hij onder andere de hogepriester Ananias een witgepleisterde wand noemde Hand.23:3. Deze Ananias belichaamde in hoogste mate het Jodendom. Maar hij was een religieuze huichelaar. In plaats van de mensen dicht bij God te brengen, hield hij ze bij Hem vandaan. In feite wilde God hem slaan om zijn wangedrag. Hij en zijn aanhangers sloegen Paulus zo vaak zij konden. Maar zij zouden spoedig hun religieus leidende positie verliezen, die zij op zo’n treurige manier onteerden. Israëls verwerping Zonde en krenking deden in het begin hun intrede in de mensheid. Adam en Eva gehoorzaamden God niet. Tijdens Israëls geschiedenis – in de woestijn, in het beloofde land en in de verstrooiing – lagen de wortels van de misstanden altijd in hun verstoorde relatie met Jahweh. Terwijl Hij hun Koning was, zoals in de dagen van Mozes, van Jozua en van de richters, werden ze gezegend, zolang zij aan Hem vasthielden. Zodra zij zich echter tot de afgoden van de natiën keerden, overkwam hen het ene na het andere 87 ongeluk. Er traden sociale misstanden op, maar er kwam ook politieke slavernij. Nadat zij hun Messias gekruisigd én Zijn ontferming afgewezen hadden, werd het volk tot de bestemde tijd verworpen33. Sindsdien ondervonden zij veel ellende en zullen grote verdrukking ondergaan Mat.24:9, tot zij Gods gezalfde Koning aannemen. De Joden hebben zich de grootste moeiten getroost om deze goddelijke beschikking te omzeilen. Sommigen proberen dit via een extreem religieus formalisme34 buiten werking te stellen. De meesten verlaten zich tegenwoordig op hun politieke onafhankelijkheid. Zij hebben die echter aan de andere natiën te danken; zij ontvingen die niet uit de hand van God. Al vaak heeft de rijkdom van sommige Joden de hebzucht van de volkeren van het betreffende gastland gewekt, wat tot represailles leidde. In de laatste eeuw is het tot de grootste massamoord ooit op de Joden gekomen. Het heeft geen succes om te willen handelen tegen het oordeel van God in. De zonen van Eli en Samuël Jahweh gaf Israël een priesterschap naar het vlees, maar liet hen voortdurend zien hoe onvolmaakt het vlees is. Eli was een goede man, een eerwaardig priester, maar zijn zonen waren slecht 1Sam.2:12-17. In Zijn genade riep God Samuël, opdat hij richter over het volk zou zijn. Maar ook deze lijfelijke nakomelingen waren boosaardige mensen 1Sam.8:1-3. In feite was het de afval van het priesterschap, die tot afwijzing van Jahweh als hun Koning leidde. Het was 33 Het Griekse apobolè is letterlijk afwerping - Romeinen 11:15. 34 Een houding gericht op de vorm, niet op de inhoud. 88
Page 88
in feite de taak van de priesters, de verbinding tussen Israël en haar God in stand te houden. De koningen van Israël Onder de koningen herhaalde de geschiedenis zich vele malen. Het afwijken van Jahweh door de heersers was steeds de bron van hun lijden. Voor het welzijn van het volk speelden de politieke acties slechts een onbelangrijke rol. Maar niet die acties, die door afval van het volk van hun Elohim veroorzaakt werden. De grote scheiding tussen Juda en Israël was er nooit gekomen, als Israël niet het raadsbesluit van God over het huis van David verworpen had. De afkeer was zo wijdverbreid en zo diep ingrijpend, dat Jahweh in de plaats van het afgevallen priesterschap profeten aanstelde, die toen Zijn sprekers werden. Dat zou niet noodzakelijk geworden zijn, als de priesters de koning en het volk door Urim en Thummim35 met Jahweh in verbinding gebracht hadden. De aanwezigheid van Christus Christus is de toetssteen, waaraan de waarde van alle mensen getoetst moet worden. Zijn verwerping door de hogepriester is het meest in het oog vallende bewijs voor het zich afkeren van God door Israël Mat.26:62-65. Het zou aan hem zijn geweest om Jezus' bewering, dat hij de Messias was, op waarheid te toetsen door middel van Urim en Thummim. Als hij zich tot Jahweh gewend had, in plaats van naar valse getuigen te zoeken Mat.26:59-61, dan zou hem ongetwijfeld bekend geworden zijn, dat Jezus de 35 Letterlijk: lichten en volkomenheden. 89 Christus was. Dan had hij aan heel Israël de aanwezigheid van de langverwachte Messias moeten verkondigen, nadat het volk zelf aan Zijn voeten was geknield in aanbidding. Zelfs de valse getuigen die opdoken, werden door God gebruikt om aan de hogepriester de waarheid bekend te maken. Had hij maar oren gehad om te horen! Hij was het die probeerde de tempel van God af te breken, want Christus was de woonplaats van de Godheid Kol.2:9. Die had immers de tempel op de berg Moria al lang voor die tijd verlaten. De Sjechina lichtte niet in het huis van Herodes op; ook in de verachte Nazarener, Die voor hem stond. De hogepriester probeerde de tempel af te breken – en was succesvol. Maar hij kon hem niet weer oprichten. Christus’ opstanding op de derde dag had aan de religieuze leider van het volk moeten laten zien, dat de door hem gevonden valse getuigen de waarheid hadden gezegd Mat.26:61;27:40. Waarom antwoordde onze Heer de hogepriester niet Mat.26:62? Het zou gemakkelijk voor Hem zijn geweest om hem te ontmaskeren en daardoor Zijn leven te redden. De hogepriester had geen recht om Jezus te oordelen, zoals hij deed. God had van het volk Israël de hele politieke macht afgenomen en aan de natiën gegeven. De rechtsgang was een aanfluiting. Niet de Christus van God was schuldig, maar de hogepriester was de schuldige. Hij was niet gevolmachtigd om over de Heer te oordelen en Hem te veroordelen. Daarom wilde Deze niet uit eigen beweging bijdragen aan de karikatuur van een rechtsgang. Tenslotte moest de hogepriester de feiten onder ogen zien en zond Jezus naar de stadhouder Pontius Pilatus Mat.27:1,2. Hoe treffend toont deze scène het wangedrag van de religieuze 90
Page 90
leiders van Israël. Zij droegen de schuld voor de kruisiging van Christus, hoewel zij de uitvoering van de daad aan seculiere machthebbers moesten overdragen. Het hele volk zal nog de schuld van de overpriesters en de oudsten en die van henzelf moeten erkennen Mat.27:20,22. Hoe anders was de instelling van Pilatus. Hij nam zijn door God verordende positie als heerser in tijdens de era’s van de natiën. Hoewel hij iemand uit de natiën was, zonder de leiding van de door Mozes gegeven goddelijke wet, was hij veel rechtvaardiger dan de vertegenwoordigers van de israëlitische religie. Wat voor karakter hij persoonlijk ook had en welke fouten hem kunnen worden toegeschreven, het zal zo zijn. Maar als vertegenwoordiger van de natiën brachten zijn woorden en zijn gedrag op het beslissende ogenblik van de geschiedenis schande over de oversten van het volk Israël. Hij doorzag hun huichelarij en besefte dat zij jaloers waren op Christus. Hij deed zijn best om Hem uit hun klauwen te redden. Maar ook bij hem zegevierde doelmatigheid en eigenbelang uiteindelijk over rechtvaardigheid. Laten we eens kijken, hoe onze Heer – in tegenstelling tot Zijn zwijgen tegen de schriftgeleerden en de oudsten van Israël – de vraag van Pilatus beantwoordde. Hij laat Zich echter niet met verdere verklaringen in, zoals wij dat zouden verwachten, om Zichzelf te beschermen tegen de verdachtmaking van hoogverraad. Hij kon in het hart van Zijn rechter lezen en bevestigde daarom eenvoudig zijn woorden met: U zegt het. Maar zelfs in aanwezigheid van Pilatus antwoordde Hij de hogepriesters niet Mat.27:12-14. Zijn zwijgen was veel effectiever en welsprekender dan 91 uitgesproken woorden en liet bij de stadhouder een zeer gunstige indruk achter. Pilatus, door Jezus’ stilzwijgen des te meer van diens onschuld overtuigd, hoorde de infame beschuldigingen van de opgewonden schreeuwende Joden. Hij probeerde de zaak door middel van politieke zetten op te lossen. Hij wilde de Joden niet tegen zich keren, maar ook geen publieke onrechtvaardigheid begaan. Dus schoof hij de beslissing naar de Joden toe. Dat is een van de grote zwakheden van de era’s van de natiën. Ook in de harde regeringsvorm van Rome bogen hun leiders soms voor een opgehitste volksmenigte, om ogenschijnlijk plausibele doelen na te streven. Politieke doelmatigheid heeft meestal voorrang boven onwankelbare rechtvaardigheid. Dat was destijds zo en is nu nog net zo. Pilatus bereikte niet wat hij wilde, hij had geen idee in wat voor diepten religie de mensheid kan meesleuren. Hij verwachtte eerder de vrijlating van de voor hem staande Jezus, die God tot Vader had, dan die van Barabbas Mat.27:17. Die had, net als de Joodse schriftgeleerden en farizeeën, de tegenwerker tot Vader Joh.8:44. Pilatus, representant van de natiën, waartoe tegenwoordig de meeste gelovigen behoren, was een opmerkelijke persoonlijkheid bij de kruisiging van Christus. Zijn waarschijnlijk belangrijkste daad was het wassen van zijn handen in onschuld Mat.27:24. Alsof een beetje water hem van zo’n afschuwelijke daad schoon had kunnen wassen! Desondanks hebben wij hier ongetwijfeld een verborgen aanwijzing van de pas later onthulde waarheid, dat God de natiën hun krenkingen niet aanrekent 2Kor.5:19. 92
Page 92
De Joodse wereldregering Eens zal het zover zijn, dat God Zijn volk Israël de plaats zal geven, die Hij het heeft toegezegd. Wij vragen ons af, waarom dat niet nu al zo kan zijn. Het enige fundament, waarop het koninkrijk voor Israël kan worden opgericht, is dat het Jahweh als haar God erkent en dan alle zegeningen van Hem ontvangt. Nu verlaat het volk zich nog op eigen vermeende sterkte en wijst de Messias nog steeds af. Het juiste tijdstip om te regeren is dus nog niet gekomen. Pas als het geheel en al op zijn God vertrouwt, zullen de gegeven beloften gerealiseerd worden. Tot die tijd neemt het de plaats in, die de wet het volk voorschrijft. Geen positie van zegen, maar het is blootgesteld aan lijden en vervolgingen. Het ziet niet, het hoort niet, het verstaat niet met het hart Hand.28:26,27. Om te weten wat Babylon betekent, moet ons duidelijk worden wat haar plaats is in het plan van God. Waarom wordt Israël tot op het tijdstip van het einde van Babylon door God gericht? Aan het begin van de koninkrijken van de aarde stond het Babel van Nebukadnezar Jer.27:6-8. In Mesopotamië bij de Eufraat begint de geschiedschrijving van de koninkrijken, en niet in Egypte, zoals steeds weer beweerd wordt. De enige betrouwbare informatie is te krijgen door bestudering van het woord van God. Het eerste koninkrijk was dus het Babylonische. Later, toen Israël faalde en het land moest verlaten, begon de tijd van de natiën eveneens in Babylon. Toen Salomo regeerde leek het alsof het Gods bedoeling was Israël in te zetten als hoofd van de natiën. Destijds had Salomo het grootste 93 koninkrijk op aarde. Maar weer faalde Israël, werd uit de macht ontzet en gedeporteerd. Andere natiën namen op hun beurt die plaats in, alleen om ook hun ongeschiktheid tot op de dag van vandaag te bewijzen. Daarmee toont God dat het zonder Hem niet mogelijk is om goed te regeren. Na Nebukadnezar regeerde Medo-Perzië, maar dat was al met minder macht. Toen Alexander de Grote regeerde over de wereld, was zijn hoofdstad ook Babylon. Elk koninkrijk, waaraan alle andere tot dan toe onderworpen waren, had het centrum in Babylon. Dat is niet New York of London of een andere wereldstad, zoals velen denken, maar het zal -als in het verleden- ook in de toekomst weer Babylon zijn. Veel mensen denken dat Babylon volledig verwoest is en nooit meer herbouwd. Dit is niet het geval, zoals wij weten van de afgelopen tijd. Babylon zal wel volledig vernietigd worden, maar pas in de toekomst. Toen Johannes Babylon zag, kwam een grote verbazing over hem, dat de stad van de vijanden van God tot een hoofdstad van Joden geworden was Op.17:6;18:4. Hij kon zich zoiets helemaal niet voorstellen. Gods stad is Jeruzalem, terwijl Babylon de stad van satan is. Hoe het met Israël in de eindtijd zal zijn, lezen wij bij de profeet Zacharia na. Daarin is onder meer sprake van de efa, een inhoudsmaat, en van de zonde in het land 5:5,6. Wat hier in de eerste plaats onder zonde verstaan moet worden, is de afkeer van de Joden van God. Met betrekking tot hun religieuze gebruiken handelen zij – of de meesten van hen – tegen Gods wet, omdat voor hen 94
Page 94
handel en welstand belangrijker zijn. Maar het gaat hier om meer dan alleen handel en wandel. De profeet vertelt nadrukkelijk, dat de inhoudsmaat die hem getoond werd, niet met koren gevuld was, maar met een vrouw, het afvallige Israël Zach.5:7. Bij dit alles willen wij niet de heerlijke beloften vergeten, die de Heer Zijn volk gegeven heeft. Tot aan de vervulling van die beloften willen zij de beloofde zegeningen zonder Hem bereiken. Gedurende de tijd van het einde zal dit erg duidelijk zichtbaar worden; ook de natiën doen al het mogelijke om het zonder God te redden. Wat Israël betreft, is deze houding bijzonder kwalijk, omdat tussen God en haar een verbond bestaat en zij dit verbond verbreekt. Ik sloeg mijn ogen op en zag, en zie, twee vrouwen kwamen tevoorschijn met de wind onder hun vleugels. Zij hadden vleugels als de vleugels van een ooievaar en zij tilden de efa op tussen de aarde en de hemel. Toen zei ik tegen de boodschapper, die met mij sprak: waar brengen zij deze efa heen? Hij zei tegen mij: naar het land Sinear om voor haar een huis te bouwen. Is het gereed, dan wordt zij daar op haar voetstuk geplaatst Zach.5:9-11. In de Griekse vertaling36 staat voor Sinear Babylon; beide plaatsen zijn identiek. Hier hebben wij een prognose van wat er op Israël afkomt. Een groter deel van hen leeft nu weer in Jeruzalem, maar dit zal niet van lange duur zijn. Men wil in omliggende staten de Joden liever vandaag dan 36 De Septuaginta (LXX), die in ongeveer 200 à 300 voor Christus is samengesteld door 70 Joodse rabbijnen, zo wordt gezegd. 95 morgen uit Israël, vooral Jeruzalem, verdrijven. Maar afgezien daarvan zullen de Joden zelf ook vaststellen, dat de heilige stad van God niet de juiste plek is voor hun financiële en commerciële zaken met de natiën. Daarom zullen zij Jeruzalem verlaten en naar Babylon gaan. Bijna niemand kan zich voorstellen, wat het voor het volk van God betekent, uit Jeruzalem weg te gaan en naar Babylon te trekken. Want dat is naar de aan de ondergang gewijde stad van de natiën, van waaruit hun vijanden de wereld geruime tijd zullen regeren. Als het afvallige Israël naar het goddeloze Babylon gaat, is dat volgens Gods plan. Deze wereldstad zal de meest opmerkelijke stad zijn, die ooit gebouwd is. Mogelijk was Nebukadnezars Babylon groter. Maar de meest luxueuze stad die ooit gebouwd zal worden, zal het toekomstige Babylon zijn, aan de oevers van de Eufraat. De meest verfijnde techniek zal bij de bouw worden toegepast. Alles wat met geld gekocht kan worden zal daar te vinden zijn. Want de Joden zijn de financiers van bijna alle staten en hun vermogen is onvoorstelbaar groot. Israël, afvallig van haar God, haar stad en haar wet, schijnt dan het toppunt van geluk, de vervulling van alle wensen en alles wat hun is beloofd, te hebben bereikt. Maar omdat zij denkt het zonder God te kunnen stellen en zich meester wil maken van waar het op dit tijdstip nog geen recht op heeft, omdat het zich niet tot God heeft omgekeerd, zal Babylon vernietigd worden zoals nog nooit een stad overkwam Openb.18. De tijd komt, dat alle natiën opgeofferd worden, maar de boekrol onthulling van Jezus Christus houdt zich vooral intensief bezig met die ene stad en haar ondergang. Tegen 96
Page 96
deze achtergrond, en wetend, dat Israël de verkeerde plaats koos, namelijk om te heersen over de natiën die haar schuldenaars zijn, kunnen wij wellicht begrijpen, waarom de vernietiging van Babylon zo verschrikkelijk, en vol betekenis zal zijn. Israëls zegeningen moeten van de Heer komen en uit geen enkele andere bron. Hoewel het lijkt alsof ze door eigen inspanningen en politieke zetten succes hebben, is dat slechts bedrieglijk succes. Zij moeten voor alle anderen een geestelijk kanaal van zegen zijn en niet hun financiers, om macht over hen uit te oefenen. Er zal een moeilijke tijd komen, vooral voor de gelovige Joden! Maar over hen spreken wij hier niet, zij zullen genoeg hebben aan hun Messias en geestelijke zegen ontvangen, die alle uiterlijke welstand van Babylon in de schaduw stelt. Maar het afvallige Israël, dat Jeruzalem opgeeft, dat niet aan Gods woord vasthoudt, dat uit eigen kracht zegeningen probeert te verkrijgen, zal voor alle volkeren schouwspel zijn. Aan hen zal God op speciale manier demonstreren, dat zij op de lange termijn zonder Hem niets kunnen. Wat de toekomst brengt is nog een triest hoofdstuk van de geschiedenis van de mensheid. Hoe dankbaar kunnen wij zijn om in God te rusten, om vrede met Hem te hebben en zonder angst en zorgen te leven in de zekerheid, dat Hij ons liefheeft en voor ons zorgt! Het hoogtepunt van Israëls afvalligheid Het probleem van de mensheid is vandaag meer dan ooit, dat God nergens meer op de eerste plaats staat. Wij kunnen veel informatie over afzonderlijke natiën verzamelen en 97 toch niet veel over hen weten. Alleen als wij hen zien, zoals God hen ziet, zullen wij ervaren, wat er werkelijk gebeurt. Dan kunnen wij ons ook over veel verheugen, dat anders ons begrip te boven gaan. Zeer veel mensen zijn pijnlijk geraakt door wat gaande is, omdat ze de hand van God er niet in herkennen, noch in het lot van de volkeren, noch in hun eigen leven. In het verloop van deze verhandeling hebben wij ons parallel met Israël en de andere natiën beziggehouden. Wij komen nu tot het hoogtepunt van het falen van Israël, het volk van God, dat Hij uitgekozen heeft om een heilige natie te zijn. We hebben gezien, hoeveel verschillende regeringsvormen de natiën in de loop van de tijd hadden. Daarvan was niet één ideaal. Op dit punt moeten we ons herinneren, dat God geen experiment nodig heeft om te zien welke regeringsvorm de beste is. Hoewel velen dat wel denken vanwege het feit, dat mensen voortdurend hebben geprobeerd welk regeringssysteem goed werkt. God ziet het anders. Bij de voleinding zal Hij alles in allen zijn. Dan is alles aan Hem ondergeschikt, en er is geen andere heerschappij meer dan door Hem. Christus heeft dan het koningschap aan Zijn Vader overgegeven. En alle heerschappij en kracht en macht is opgeheven 1Kor.15:24-28. Maar tot die tijd zal er geen volmaakte regering zijn. De mensen hebben steeds bewezen, dat zij dat niet kunnen. Israël vormt daarop geen uitzondering. Integendeel, de geschiedenis van dit volk laat duidelijke tekenen van verval zien. Hun falen had de wegvoering naar Babylon tot gevolg, en Babylon zal ook in de toekomst Israëls noodlot 98
Page 98
zijn. Om helder te kunnen zien, moeten wij onderscheid maken tussen het politieke en het religieuze standpunt. In de Schrift is Babylon nu eenmaal een stad. Het zal de meest grootse en prachtige stad zijn, die mensen ooit gebouwd hebben. Vanuit religieus standpunt bezien is Babylon een vrouw Op.17:18. De stad staat voor de politieke, de menselijke kant, de vrouw daarentegen voor de relatie van de mensen met God. Dit onderscheid is in de Schrift heel duidelijk. Zo was Israëls afval van God bijzonder ernstig na de regeringstijd van de richteren, toen zij afvallige priesters volgden. De priesters hadden moeten weten, wat Gods wil is, maar zij handelden daar niet naar en het volk wilde een koning. De eerste ontrouw tegen God was, dat men de priesterregering afwees en daarmee Hem. God houdt regeringszaken en aanbidding strikt uit elkaar. Velen verwonderen zich, waarom in de heilige Schrift de boeken van Koningen en Kronieken apart verschijnen. Gaan ze niet over hetzelfde? Nee – zeker niet. Hoewel ze zich voor het grootste deel met dezelfde gebeurtenissen bezighouden, is er toch een serieus verschil, want een keer wordt de geschiedenis vanuit menselijke optiek verteld, de andere keer vanuit goddelijk oogpunt. Net zo is het met de vier verslagen over het aardse leven van onze Heer. Ze zijn geenszins gelijk. Mattheüs schrijft met het oog op de koningslijn, Markus benadrukt het dienstwerk van de Heer, Lukas spreekt over de Man (of Mensenzoon) en Johannes over de Zoon van God. Ook al is het verslag over dezelfde gebeurtenissen, toch is het perspectief anders. 99 Daniels profetie geeft een goed voorbeeld. Het grote standbeeld Dan.2:31-45 toont de seculier-politieke kant. Het ene koninkrijk na het andere wordt opgericht en heerst over de hele bekende wereld. Het goud, het zilver, het koper, het ijzer en het leem tonen de verschillen in macht en sterkte van deze regeringen. Daarmee laat het ook hun voortdurend afnemende ontwikkeling zien. Aan de andere kant spreekt Daniel over dezelfde gebeurtenissen als over vier dieren Dan.7:3-7. Dat is alleen te begrijpen als wij weten, dat daarmee de religieuze kant bedoeld wordt. De dieren symboliseren de grote wereldreligies37. De sleutel tot de boekrol: de Onthulling 38 van Jezus Christus is vooral onderscheid tussen regering (politiek) en religie. In dit boek gaat het over troon en tempel. De tempel gaat open Op.11:19; in dat tempelgedeelte komen de zwaarste gerichten van God over de natie Israël. Zij staat om haar bijzondere band met God een zwaar gericht te wachten. Als het uitgieten van de grimmigheid van God begint, brengen de zeven schalen de ergste plagen Op.15-16. Door de 7e schaal wordt de ondergang van Babylon bezegeld Op.16:17-19. Tegenover Babylon: Jeruzalem. De tegenwerker probeert van alles om Jeruzalem te verderven, maar het zal niet lukken. In de tijd dat de oordelen over de aarde losbreken, moeten de gelovige Israëlieten in Jeruzalem door de hand 37 Zie: Concordant Studies in the book of Daniel, blz.187-229, Unausforschlicher Reichtum, 1969 (38), blz.193-200; 241-248; 1970 (39), blz.5-12; 119-125; 170-177; 215-221; 273-283; 1971 (40), blz.16-22; 70-75. 38 Meestal als Openbaring van Johannes in de bijbels vermeld. 100
Page 100
van het eigen volk lijden; niet alleen door andere natiën. De ongelovige Israëlieten gaan echter naar Babylon. Zij hebben de rijkdom van de wereld in handen, en daarmee de macht over alle anderen. Zij verlaten Gods eigen land en willen vooruitlopen op de hun gegeven beloften. Zij denken niet aan wat geschreven staat: Als ik u vergeet, Jeruzalem, laat dan mijn rechterhand zichzelf vergeten. Laat mijn tong vastkleven aan mijn gehemelte, als ik niet aan u denk Ps.137:5,6 hSV. Wij lezen het einde van Babylon en de afvalligen van het volk van God: en de tien hoorns die u op het beest zag, die zullen de hoer haten, en haar verwoest en naakt maken en zij zullen haar vlees eten, en haar met vuur verbranden. Want God heeft het in hun hart gegeven om Zijn mening te doen en naar één mening te handelen, en hun koningschap aan het beest te geven, totdat de woorden van God voleindigd zijn Op.17:16,17. Lange tijd heb ik over het hier gebruikte woord mening nagedacht. Er wordt steeds beweerd, dat ieder het recht op een eigen mening heeft; ik zie dat niet zo. Maar deze koningen, die in Openbaring 17 genoemd worden, hebben er recht op, omdat God hun deze mening ingeeft. Alleen dan kan iemand zo handelen, zoals goed is volgens Gods raadsbesluit. Velen hebben al gezegd, dat ieder het recht heeft de Bijbel zo uit te leggen, als men goed vindt. Deze opvatting kan ik niet delen, en ik heb aanzienlijke moeite gehad mijzelf van mijn persoonlijke mening los te maken. 101 Niet wat wij menen geldt, maar alleen Gods woord, waarmee niet geknoeid mag worden. De dag komt, waarop naar Gods plan, Babylon verwoest moet worden. Daartoe moeten de koningen zich tot een verbond verenigen en één mening hebben. Nu is het nog steeds moeilijk om eenheid tussen staatslieden te bereiken. Want iedereen wil graag de belangen van het eigen land beschermd weten, en deze laten zich zelden onder één noemer brengen. De zekerste manier om ze samen op te laten trekken, is altijd nog de strijd tegen een gemeenschappelijke vijand. Maar God weet hoe hun eensgezindheid bereikt kan worden. Omdat deze koningen Babylon van alle luxe moesten voorzien, werden zij afhankelijk van het afvallige Israël in deze stad. En zij zullen al te graag bereid zijn, om van deze afhankelijkheid af te komen. De ondergang van Babylon gebeurt plotseling Op.18:19,21. Het gericht van God komt over de Joden. De reden is, dat zij de wereld wilden regeren, maar zonder naar Jahweh te vragen. Het wil de aan hen gegeven beloften op eigen houtje realiseren. Babylon zal aanvankelijk bloeien en gedijen als geen andere stad. De rijkdom van zijn inwoners zal ongekend zijn. En zij zullen denken, dat dit in overeenstemming is met de beloften die aan Abraham gegeven werden. Het is volgens het plan van God, dat zij dit toppunt van materiële zegen bereiken, om aan het hele universum te laten zien, wat voor een vloek ligt op vermeend geluk zonder de zegen van God. 102
Page 106
Het woord van de verzoening Date Gorter De verdeeldheid bij de Korinthiërs was ontkenning van de geestelijke eenheid. Daarover spreekt Paulus in 1 Korinthiërs 12. Hij benadrukt dat het één lichaam is, met één geest en dat is niet voor niets. Zijn houding – een voorbeeld voor ons – was verzoenend, altijd, ook al werden zijn woorden en daden verkeerd begrepen! Hemel en hel Wat leert Jezus daarover? A.E. Knoch Jezus zei tegen Nicodemus: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Als iemand niet wederom geboren wordt kan hij het koninkrijk van God niet zien.’ Joh.3:3. En Jezus zegt van mensen die verloren gaan: ... waar hun worm niet sterft, het vuur niet uitgeblust wordt - Mark.9:44 Deze brochure geeft antwoord uit de Bijbel op de indringende vragen. Hoe kan God sterven van ongelovigen aanzien? 107 Jezus is opgestaan - welke dag was het? A. Bouman, A. E. Dekker Deze brochure geeft antwoord op de vraag wanneer de Heer Jezus exact opgewekt werd door de heerlijkheid van de Vader. Was het op -wat wij kennen alsde zondag? Of een andere dag? Nauwgezet is iedere uitdrukking en elk woord dat van belang is, onderzocht. Het resultaat is voor u als gelovige wellicht verbijsterend. Vergeving van zonden of rechtvaardiging? Frank Goldammer Jakob en Esau - Elmar Frey ‘Ik ben blij dat mijn zonden zijn vergeven omdat Jezus aan het kruis voor mij stierf!’ Zeggen veel christenen. En rechtvaardiging dan? Het verschil is groter dan u denkt. ‘Ik heb gekozen voor Jezus en ik ben gered!’ Dat hoor je gelovigen zeggen. Jakob en Esau, u leest in Genesis en Romeinen 9 over deze tweeling. Het gaat om (uit)kiezen. Wie doet wat? Wanneer? Gods woord geeft uitsluitsel! 108
Page 108
Schepping van de mens, Gods waagstuk? Ludwig Wolf Waagde God het met de schepping van de mens? Zou de mens iets kunnen wat God niet voorzag? Kon de mens zo uit de hand van God weglopen dat er geen redden meer aan is? Op deze en meer vragen komt antwoord in deze brochure, uit Gods woord. Het geeft vrede en rust in het hart, wanneer we beseffen Wie Hij is. Psalm 139 – vertaling en commentaar Alfred E. Dekker In Psalm 139 laat God via David weten dat God ons door en door kent; kende zelfs ons embryo. Ieder mens is voor God een open boek. Het maakt niet uit bij welk je hoort, wat je gelooft, in welke tijd je leeft en hoe je je gedraagt. Uiteindelijk zal álle knie voor Hem buigen en álle tong van harte belijden: Heer is Jezus Christus, tot eer van God, de Vader! Na lezing van deze psalm zal niemand dit nog kunnen betwijfelen. 109 Begrijp je wat je leest? Werner Prolingheuer In Handelingen 8 lees je dat een Ethiopisch machthebber van de koningin Candacé, de schatkistbewaarder, te Jeruzalem kwam om daar de God van Israël te aanbidden. Op de terugweg las hij uit een gekochte Schriftrol. Deze invloedrijke ‘kamerling’ was eerlijk genoeg om te erkennen, dat hij zonder leiding de betekenis van het gedeelte (hij las in Jesaja 53) niet kon begrijpen. Zijn wij altijd zeker, dat wij alles correct verstaan? Vloek van Cham? Alfred E. Dekker Bij de herdenking van de afschaffing van de slavernij onder de noemer Ketikoti is nu algemeen duidelijk geworden, dat de ‘vloek van Cham’ gebruikt is om een onafzienbare menigte medemensen eeuwenlang tot handelswaar te vernederen en beestachtig te behandelen. Wat alles des te vreselijker maakt, is dat de ’vloek van Cham’ als zodanig niet in de Schrift voorkomt, maar op een klinkklare leugen berust. Hoe de vork dan wél aan de steel zit, probeert deze brochure te verhelderen. 110
Page 110
De doop is altijd omstreden binnen de christenheid. Volwassenen dopen? Kinderen besprenkelen? Hoe dopen? In welke Naam? Wanneer gebeurde dat? Wat is het effect van de waterdoop? Doet het iets, bewerkt het wat? Word je er een betere gelovige door? Allemaal vragen die steeds weer tot soms verhitte gesprekken leiden. Deze vragen zijn ook belangrijk: Waarin ben je gedoopt? De zee? Een wolk? Water? Geest? Wat reinigt en wat niet? Wat is eigenlijk de ene doop (Efeziërs 4:5)?

De doop


Page 0
Page 4
INHOUDSOPGAVE Blz. Fundamentele natuur .......................................... 7-9 Betekenis van het woord doop ........................... 9-12 Wat leren de voorbeelden?.................................. 12 De tabernakel van Mozes ................................... 12-13 De tempel van Salomo ......................................... 13-14 De tempel van Ezechiël ...................................... 14-15 De tegenbeelden ................................................. 15 De tijd van de tabernakel .................................... 15-16 De doop van Johannes ........................................ 16-18 De doop en het koninkrijk .................................. 18-24 De tempel van Salomo ....................................... 24-25 De tempel van Ezechiël ...................................... 25-26 De overgang ........................................................ 26-31 Titels van Christus bij de doop ............................ 31 De doop van Johannes ........................................ 31 5 De doop door Petrus ............................................. 31-32 De doop door Paulus .......................................... 32-36 Het huidige beheer ............................................. 36 De geest heeft opperheerschappij ....................... 36-38 De doop in en naarbinnen .................................. 38-43 De doop in Paulus’ brieven ................................. 43-44 De vroege brieven ............................................... 44-45 De overgangsbrieven .......................................... 45-55 Compleet gemaakt in Hem ................................. 55 Nabij en veraf ..................................................... 55-56 Water en geest .................................................... 56-57 Één geloof, één doop .......................................... 57-58 Eenheid in de geest ............................................. 58-60 Gereinigd in de geest .......................................... 60-61 Brochures gratis bestellen: gorterd@protonmail.com 6
Page 6
De doop Fundamentele natuur Daarom, het woord van het begin van Christus achterlatend, zouden wij tot rijpheid gebracht worden; niet weer fundament neerwerpend van berouw van dode werken en geloof op God, van onderwijs van dopen, en opleggen van handen en opstanding van doden en een eonisch oordeel; En dit zullen wij doen, mits God ons toestaat Hebr.6:1-3 Zes punten fundamenteel onderricht van God, Die zo Zijn volk Israël onderwees met: 1. Bekering van dode werken 2. Geloof op God 3. Onderwijs van dopen 4. Handoplegging 5. Opstanding van doden 6. Eonisch oordeel Dit zijn de grondregels van het begin van de woorden van God Heb.5:12. Kinderen krijgen normaal gesproken eerst basisonderwijs krijgen. Dit moet, na de grondbeginselen, leiden tot meer onderricht. Eerst de basis, dan verdieping. Zo groeien ze op tot meer erkenning en volwassenheid. God heeft in wijsheid Zijn onderricht ook zo ingericht. Hij gaf het volk Israël eerst onderwijs in typen en beelden. Hij richtte Zich op hun vermogen om de aardse dingen te bevatten. Hij maakte geestelijke aspecten duidelijk door 7 aardse, tastbare voorbeelden. Reiniging van lichamelijke onreinheid door water was type. Reiniging van geestelijke bevuiling door Zijn woord is het wezenlijke. De tabernakel was gebouwd met goud, zilver en materialen als erts, linnen, kostbaar hout, en andere stoffen. Dat was beeldend, typologisch voor de heerlijkheid van Zijn woonplaats; het liet de weg zien om Hem te naderen Ex.25-28. Gods omgang met Zijn volk leek op dat van een volwassen ouder met het kind. Hij gaf Israël de wet als een pedagoog (kind-geleider) tot op hun Messias, de Christus, Die de vervulling van de wet was. Tot Hij kwam was elementair onderwijs nodig. Van Mozes tot Christus werd het volk Israël geschoold in de grondregels. Die bestonden uit vooren schaduwbeelden; riten en voorschriften. Christus was de ware, levende Instructie die de oneindige liefde en grootheid van God in Zijn wezen liet zien. Hij onthulde het hart van God volkomen door Zijn dood van het kruis, die Hij onderging in gehoorzaamheid aan Zijn Vader. Daarna maakte God Zijn woord compleet Kol.1:25. Hij gaf mensen instructies die geestelijke volwassenheid in de Christus brengen. Hij is nu Hoofd van het al Kol.2:10. Hoe teder, met veel goedgunstigheid, ging God met Zijn volk Israël om! Hij had Zijn volle heerlijkheid over hen kunnen laten schijnen. Dan zouden zij echter verblind zijn geworden. In plaats daarvan voerde Hij ze stap voor stap, met veel geduld, via de steile helling naar de top: de erkenning van Hemzelf. Het was nooit Zijn bedoeling hen voor altijd op reis te laten zijn door de wildernis, dorheid, van de wet, zonder ooit het doel te bereiken. Hij wilde dat 8
Page 8
zij leraren zouden zijn vanwege de verstreken tijd Hebr.5:12. Maar instructie over de grondregels was opnieuw nodig. Betekenis van het woord doop Onderwijs over dopen hoort ook bij de grondbeginselen. Diverse vormen van het Griekse begrip doop (baptisma) komen uit de wortel van indopen, indompelen, het Griekse baptō 1. Vanuit dit begrip komen vier woorden: Dopen2: reinigen + verenigen, ceremonieel met water, figuurlijk door geest of vuur. Het woord is ook met ‘wassen’ vertaald Luk.11:38, iets dat men als gewoonte voor de maaltijd deed. Het dopen3: indompelen van kannen, bekers, koperen vaatwerk en bedden Mark.7:4; Hebr.6:2. Doop4: ceremonieel wassen; te onderscheiden van: wassen tot reiniging, en van: een bad nemen. Dit woord omvat de doop door Johannes én de ene doop Efe.4:5. Doper5: bijnaam van Johannes omdat hij doopte, terwijl men voorheen zichzelf doopte. 1 Stichwortkonkordanz Konkordantes Neues Testament (KNT), 5e + 6e druk blz.587 onder tauchen, Taufe. In 7e druk, blz.241. Baptō komt 5 keer voor, Lucas 16:24 (1x); Johannes 13:26 (3x) en Openbaring 19:13 (1x). 2 Grieks: baptizō 3 Grieks: baptismos 4 Grieks: baptisma 5 Grieks: baptistès 9 Dat dopen eerst wassen inhield, blijkt uit Tenach6: En alles waarop iets ervan (aas van onreine kleine dieren) valt wanneer zij dood zijn, zal onrein zijn; elk houten voorwerp .... waarmee arbeid verricht werd, het zal in water gedaan worden7 en tot de avond onrein zijn Lev.11:32. Nauwkeurige studie van alle vindplaatsen van dopen (baptizō) toont, dat het niet het verwijderen van natuurlijke onzuiverheid is, maar wel het opheffen van ceremoniële verontreiniging. Het kan ook zijn: ‘ceremonieel wassen’. In het dagelijks leven van Israël vereiste het aanraken van een dood lichaam niet het wassen van kleding. Een bad nemen was onnodig wanneer men van de markt thuiskwam. Een handvol water was genoeg Mark.7:3,4. Toen de Heer Jezus bij de farizeeër een vroege maaltijd nuttigde, was hij verbaasd dat Hij Zich niet eerst gewassen had. Dat bewijst, dat hij van Hem niet meer dan ceremoniële reiniging verwachtte Luk.11:38. Tot op vandaag zie je deze wassingen (‘dopen’) nog steeds onder de Joodse mensen. Slechts het indompelen van de handen in water is genoeg. Wanneer bekers gereinigd moesten Luk.11:39, werden ze niet grondig gewassen. Simpel in water dompelen was genoeg. Ook bij ander gerei volstond formeel wassen Mark.7:4. Dat staat ook in wetten over reiniging van mensen, voorwerpen die met een dode in aanraking geweest zijn Num.19:14. Een 6 Afkorting van Wet (Thora), Profeten (Neviiem) en Geschriften (Chetoeviem), de Joodse benaming van de Hebreeuwse Schrift. 7 Septuaginta, de Griekse vertaling van Tenach heeft: bapthêsetai, letterlijk: gedoopt worden. Zie ook Lev.11:25 10
Page 10
hysopbundeltje, gedompeld (gedoopt) in reinigingswater voldeed; zo kon men de onreine besprenkelen Num.19:9,17,18. Paulus herinnert de Korinthiërs eraan, dat de vaderen van het volk Israël allen onder de wolk waren en naarbinnen in Mozes in de wolk en in de zee gedoopt werden 1Kor.10:2. Uit Tenach weten wij echter, dat de zonen van Israël geen water aanraakten toen zij door de Rode Zee trokken; zij hielden de voeten droog! De Egyptenaren gingen wél ten onder in het water en verdronken. De zonen van Israël werden beslist niet in de Rode Zee gedoopt in de normale zin van het woord. Hier is de betekenis van het woord doop duidelijk door het resultaat ervan. De doop in Handelingen zonderde de gedoopten af van de wereld die gewijd was aan de ondergang. Zo ook zorgden de wolk en de zee in de tijd van Mozes voor Israëls afscheiding van Egypte. De apostel legt dan het door hem gebruikte woord doop uit, met nadruk op het geestelijke: ..aten allen hetzelfde geestelijke voedsel, en allen dronken dezelfde geestelijke drank; want zij dronken uit de geestelijke rots die hen volgde, de Rots echter, was de Christus 1Kor.10:3,4 De uitwendige reiniging had niet als doel verwijdering van vuilheid. Maar de begrippen die verband hielden met reiniging van het vlees, werden onder de Mozaïsche wet naar het geestelijke overgezet. Ingaan in de tabernakel eiste van de priester een ceremoniële afwassing of doop van het vlees uitvoerde bij het koperen wasvat Ex.29:4; 30:20. Maar ook in Handelingen droeg Ananias aan Saulus op: 11 Sta op, laat je dopen en laat je zonden afwassen, Zijn naam aanroepend.' Hand.22:16 Wat leren de voorbeelden? We beginnen met het koperen wasvat bij de tabernakel Ex.30:17-21. Die zal vergeleken worden met de zogeheten ‘zee’ van koper en de tien mobiele wasvaten bij de tempel van Salomo 1Kon.7:23-39, en uiteindelijk met de stromende rivier van Ezechiël Ez.47:1-12. Dan volgt bespreking hoe deze typen, voorbeelden, spreken van hun tegenhanger en in welk beheer8 ieder thuishoort. Deze erkenning stelt ons in staat de goddelijke waarheid in het licht van het nu geldende, geheime beheer van de genade Ef.3:2,9 te zien. De tabernakel van Mozes Toen Jahweh te midden van Zijn wolk woonde, zorgde hij voor mogelijkheden, dat Zijn volk in Zijn nabijheid kon komen. Hoewel Hij te midden van hen woonde, was dat wel achter dikke kleden en de voorhang Ex.36:35,37. In de voorhof van de tabernakel, voor de ingang, stonden het brandofferaltaar en het koperen wasvat Ex.40:29,30. De eerste richtlijn van Jahweh voor de bouw van allerlei voorwerpen noemt het wasvat niet. Pas ná de beschrijving van alle instrumenten noemt Hij dit koperen bekken en stelt haar plaats vast Ex.30:18. Daar moesten Aäron en zijn zonen zich reinigen Ex.30:21, voordat zij de tabernakel in gingen. Het is opvallend, dat alles gedetailleerd met precieze afmetingen beschreven is, maar het koperen wasvat niet. Details over maten en vormgeving ontbreken. Al wat wij weten, is dat 8 Beheer, Grieks: oikonomia, huis-wet of huishouding. In Gods plan van eonen zijn 12 periodes van beheer te zien. In elk daarvan geeft God een toedeling, bijvoorbeeld wet of genade in een zekere tijd. 12
Page 12
het wasvat diende om wassingen te doen voordat men de tent van samenkomst binnentrad. De bereikte toestand van reiniging was voor Jahweh genoeg en er was gemeenschap mogelijk in Zijn nabijheid. Het was in ieder geval een bad van vernieuwing en wederwording (‘wedergeboorte’) voor de priesterlijke dienst vgl Tit.3:5. Waarom werd bij de beschrijving van de instrumenten voor de tabernakel het koperen bekken weggelaten? Waarom was de beschrijving zo sober in Exodus? Houdt dit niet in, dat het koperen wasvat er niet wezenlijk deel van uitmaakte? En alleen voorlopig haar plaats had? Was het niet zo, dat de tabernakel nog niet de volkomenheid uitbeeldde, en dat daarom het rituele wassen van de priesters slechts tot de tijd van betere orde Hebr.9:10 opgelegd was? Zijn meer bewijzen nodig om het tijdelijke karakter van dit koperen bekken aan te tonen? De tempel van Salomo De tempel van Salomo, later in de plaats van de tabernakel gekomen, kende zo’n bekken tussen het brandofferaltaar en het heilige niet. In plaats daarvan stond daar de gegoten zee tot reiniging door wassingen voor de priesters 2Kron.4:2,6. Hierbij werden wel de precieze maten aangegeven 1Kon.7:23. Deze stond niet dicht bij het koperen altaar, iets naar het zuidwesten. Het werd echter nooit ‘bekken’ genoemd. Het stond op 12 ossen/runderen in opzet 4 x 3, als symbolen van dienstbaarheid. Het altaar was nu duidelijk groter, het vulde vrijwel heel de voorhof voor het huis. Zodoende stond de zee niet op dezelfde plaats als het bekken bij de tabernakel, het was naar links verplaatst. 13 De tien bekkens die in de voorhof stonden, dienden om de brandoffers te wassen. Hoewel zij op dezelfde plaatsen bij het huis stonden, rustten ze op wagens met vier wielen 1Kon.7:30. Ook hier zien en erkennen wij, dat de kennelijk overbodige wielen laten zien dat de bekkens slechts ‘tot de tijd van betere orde’ Hebr.9:10 van belang waren. De tempel van Ezechiël We kunnen niet verwachten, dat het koperen wasvat uit de tijd van de tabernakel van Mozes hier nog staat. Ook zijn de tien verrijdbare bekkens die aan beide zijden van het huis van Salomo stonden, niet meer te zien. Ook zien we in Ezechiël geen koperen zee meer. In plaats daarvan komt een stroom van levend water onder de dorpel van het huis door. Deze neemt de vloek weg en brengt leven en dus vruchtbaarheid Ez.47:1-12. Hier is water in overvloed, niet slechts een klein bekken vol, ook niet slechts 2000 bath, de inhoud van de gegoten zee, maar een vloeiende, leven brengende stroom, die steeds dieper wordt naarmate die verder stroomt. Zo zien we duidelijk in het voorbeeld van de voorhoven van de heiligdommen van Jahweh, dat achtereenvolgens één enkel bekken wordt afgelost door 10. En deze worden op hun beurt vervangen door één stroom van levend water. Het was voor God onvoldoende, dat enkelingen delen in de wederwording (‘wedergeboorte’) in Zijn aanwezigheid. Hij kan uit zeer weinig erg veel voortbrengen, tot redding en genezing van al wat daarmee in aanraking komt. 14
Page 14
De tegenbeelden De tabernakel met haar rituelen was een type van wat komen zou. Op dezelfde manier sprak de tempel van Salomo van de heerlijkheid die nog zal komen, wanneer Hij, Die groter dan Salomo is, Zijn vrede zal brengen. De tempel van Ezechiël 40-48 verwijst naar een verdere toekomst. Deze tempel zal in het komende millennium in de dag van Jahweh9 gebouwd worden. Deze verwijst naar de opvolgende dag van God 2Petr.3:12. Dan zal God Zelf de tempel zijn en een stroom van levend water zal uit Zijn troon stromen Op.21:22; 22:1-3. Dan zal geen vloek meer zijn, en een nieuwe schepping zal het luid verkondigen, dat de eon van betere orde, van rechtzetting, gekomen is. De tijd van de tabernakel De tabernakel was de plaats van ontmoeting met Jahweh vanaf de tijd van instelling bij Sinaï tot in de dagen van Salomo. In Hebreeën zien wij de geestelijke betekenis van deze voorafschaduwing die toen was. Hier lezen wij over het tegenbeeld van Mozes: de Zoon van God Hebr.3:1-6. Hij is dat ook van Aäron Hebr.5:4 en Jozua Hebr.4:8. De Israëlieten bevinden zich in de wildernis (woestijn). De Ene, Die veel grotere heerlijkheid waardig is dan Mozes, is hun Geleide. Hij is erbij om ze in het vieren van God te leiden, wat Jozua niet lukte. Zijn priesterschap overtreft dat van Aäron, want het is gebaseerd op veel hogere beloften. En het is dan ook op niemand overdraagbaar. Het eerste (oude) verbond van de Sinaï verbleekt totaal in het licht van het tweede (nieuwe) verbond Hebr.8:6-13. 9 Gewoonlijk ‘de dag des Heren’ genoemd, in profetie veelvuldig aangekondigd, Openbaring 1:10 e.v. spreekt daarvan. 15 Verderop wordt kort samengevat de tabernakel verklaard. De vaststelling volgt: wat een gelijkenis is met de tegenwoordige era Hebr.9:9. Hebreeën noemt geen tempel. Christus is het ware Tegenbeeld van de tabernakel. Tot aan Zijn komst was er voor Zijn volk Israël slechts één toegang tot Gods tegenwoordigheid via dit grote Tegenbeeld van het ritueel van de tabernakel. Voor nu kan het helpen - voor het begrip - Paulus’ bediening als apostel van de natiën er niet bij te betrekken. De doop van Johannes Voordat de ware Tabernakel kwam, trad Johannes op, die in de Jordaan doopte Mark.1:4,5. Wat werd uitgebeeld door deze voorafschaduwing? Christus was het, die door Mozes als profeet aangekondigd was Deut.18:15-19. En Hij kwam om Zijn volk uit de slavernij te bevrijden Hand.7:25,37. Israël in Egypte komt overeen met de Joden onder de wet. De Heer Jezus kwam om hen eveneens in het goede land te brengen, dat Hij voor hen bereid had. Maar, net als de Israëlieten in de oudheid, bleven ook deze Joden (in de Handelingentijd) in de wildernis hangen. Tienduizenden werden gelovig; zij allen hoorden echter bij de ijveraars van de wet Hand.21:20. God had in het grootste deel van hen geen behagen 1Kor.10:5. De weg door de wildernis begon met een doop. Zij allen werden naarbinnen Mozes in de wolk en in de zee gedoopt 1Kor.10:2. Alle verbindingen met Egypte werden op die wijze verbroken. En zij werden zo met Mozes verbonden. Vele jaren later verkondigde Johannes de doper het koninkrijk van de hemelen, doopte hij hen ook, en dat met het oog op de ware Mozes, de Heer Jezus Matt.3:11. De doophandeling 16
Page 16
verbond hen met hun Heer. Johannes doopte echter niet in zijn eigen naam; hij was niet dé Profeet die zou komen. Hij doopte tot bekering en zei dat de mensen, in Hem zouden geloven die na Johannes kwam, dat is: Jezus Hand.19:4,5. Wat betekende dan de doop van Johannes? Het was vooral een belijdenis: zij hadden wassing nodig, de ceremoniële reiniging. Daartoe beleden zij hun zonden Matt.3:6. Het was een doop tot bekering (berouw), eerste voorwaarde voor alle zegen voor Israël. De Joden waren tot spreekwoord en spotrede geworden. Zij waren over alle landen verstrooid en dienden de vijanden Deut.28:37,48. Alle vloek die in de wet van Mozes stond, was in hun ongehoorzaamheid over hen gekomen. Maar Jahweh had hen beloofd dat, wanneer zij zich van hun verkeerde wegen omkeren, Hij Zich over hen zou ontfermen en hun lot zou omwenden. Zij zouden dan uit alle volkeren verzameld worden Deut.30:1-5. Vanaf de dagen dat Mozes Aäron en zijn zonen inwijdde, deden zij alle benodigde reinigingen zelf Ex.40:30-32. Onreine kleding werd door de drager gewassen Lev.11:40. Naäman moest zich zeven keer onderdompelen in de Jordaan en werd rein verklaard 2Kon.5:14. Toen Johannes optrad, doopte hij. Dus werd hij Johannes de doper genoemd. Door zijn doop vormden de ontvangers niet alleen een afgezonderde menigte. Zij werden óók met de Komende verenigd, want ook Jezus liet Zich door Johannes dopen en stemde zo met deze eenheid in Matt.3:15. Johannes kwam in de geest en de kracht van Elia om de weg van de Heer te bereiden. De Heer, Die Zichzelf liet 17 dopen, had geen reiniging nodig. Maar, zoals Mozes met de zonen van Israël in de wolk en in de zee was, zo ging Hij samen met hen die zich in Zijn Naam lieten dopen. Daar Hij echter uit de hemel kwam, daalde aanvullend de geest van God op Hem neer. En die getuigde daarmee, dat Hij de Ene, dé Reine was, die al het welbehagen van God genoot. En Hij had door de geest te allen tijde toegang tot de Vader. Want de doop in heilige geest is eens voor altijd geldig. Het is immers een getuigenis van Eigendom van God zijn, iets dat ononderbroken blijft, en is bewijs van overvloedig leven. Johannes erkende zelf hoe oppervlakkig velen waren die bij hem kwamen om gedoopt te worden. Hij zei tot de farizeeën en sadduceeën: Adderengebroed! Wie heeft jullie te kennen gegeven te vluchten voor de op het punt staande verontwaardiging? Matt.3:7 De bekering (berouw) en de doop die alleen voor de vorm plaatsvonden, waren lang niet genoeg. Alvorens Jahweh Zijn volk Israël in het beloofde land opnieuw kan zegenen, moet het zich wederom tot Hem wenden. Om oprechtheid en bekering te bewijzen, moet het ook de juiste vruchten laten zien. Die Ene, op wiens Naam zij gedoopt werden, liet Zich niet bedriegen. Hij zou echter niet met water dopen, maar met geest. Zijn doop zou scheiding tussen zijn en schijn opleveren. De ene groep zou de doop in heilige geest ondergaan, de andere de doop in vuur Matt.3:11. 18
Page 18
De doop en het koninkrijk De doop staat steeds in verband met bekering (berouw) als die aan de zonen van Israël voltrokken werd. Het woord dat voor Petrus Hand.2:38 e.v. leidend was, kwam uit de wet10 Deut.30:1-5. Dat gedeelte vormt de sleutel tot wat Petrus op pinksteren sprak. Voordat Jahweh het volk in het beloofde land kan zegenen, moet het zich weer tot Hem wenden en Hem aanroepen. Om oprechtheid van hun omkeer te laten zien, moet het de juiste vrucht voortbrengen Matt.3:8; Luk.3:8. Niemand van hen zal zich kunnen verheugen in het aardse koninkrijk, wanneer men niet door de deur van bekering (berouw) binnengaat Matt.3:2; 4:17; Hand.2:38. Voor de natiën (buiten het volk) gaf God een andere deur: geloof Hand.14:27. De doop in water was een uiterlijk zegel van bekering (berouw) tijdens de bediening van Johannes Hand.13:24. De Heer doopte Zelf niet met of in water, maar liet dat aan Zijn discipelen over Joh.4:2. De vereniging van hen, die zo door Johannes gedoopt waren, en hun afzondering van de andere Joden, werd duidelijk toen een kwestie opspeelde. Tussen de discipelen van Johannes en de Joden ontstond onenigheid over de reiniging Joh.3:25. De discipelen van Johannes gingen naar Johannes toe. Zij hadden over Jezus gehoord, dat Hij (Zijn discipelen) doopte en dat allen tot Hem kwamen. Hoewel de discipelen van Johannes Joden waren, onderscheidden zij zich nu van de overigen. Johannes zei duidelijk dat hij door Hem gezonden werd Joh.3:28. Jezus moest groeien, Johannes moest minder worden Joh.3:30. Deze gebeurtenis 10 Wet: Thora (Hebreeuws), Onderwijzing, Genesis-Deuteronomium. 19 toont ons, hoe de bediening van Johannes geleidelijk in die van de Heer opging. Weliswaar vormden alle Joden door het ritueel van de besnijdenis een eenheid, maar werden door de (water)doop van elkaar gescheiden. Petrus nam de bediening van het dopen op de pinksterdag weer op Hand.2:38. Het koninkrijk was tevoren door Johannes en de Heer verkondigd. Israël had dat echter afgewezen, en haar Messias vermoord. Met pinksteren werd Hij als Opgestane verkondigd, als de Zoon van David. Hij was door God opgewekt, opdat Hij op de troon van David zou zitten. Maar voordat de dag van Jahweh11 in heerlijkheid kan aanbreken, moet Gods arm van gerechtigheid door gerichten openbaar worden Hand.2:23,24,34,35. Al de profeten hadden het aanbreken met gerichten van deze grote dag voorzegd. Veel zwaardere gerichten dan in Egypte zullen Zijn vijanden uitschakelen Han.2:19; Dan.12:1; Joël 2, Amos 5:18-20 e.a.. Hoe konden degenen, die schuldig waren aan de moord op de Gezalfde van God, aan deze gerichten ontkomen? Petrus nu verklaarde tot hen: "Hebt berouw en laat eenieder van jullie gedoopt worden in de naam van Jezus Christus tot vergeving van jullie zonden, en jullie zullen het geschenk van de heilige geest ontvangen. Want voor jullie is de belofte en voor jullie kinderen en voor allen die veraf zijn, al wie ook maar onze Heer de God tot Zich roept. Bovendien met meer andere 11 Profetisch aangekondigd in Tenach, o.a. in Joël 2, en vele andere; vaak ‘de dag des HE(E)REN’ in vertalingen genoemd. Ook in Openbaring 1:10 wordt die dag (niet de zondag) bedoeld. 20
Page 20
woorden betuigde hij en sprak hen aan, en zei: ‘Wordt gered uit deze kromme generatie!’ Hand.2:38-40 Petrus zegt hoe deze generatie de grote gerichten tegemoet ging en daarvoor rijp was. Het zijn die gerichten, die de dag van Jahweh aankondigen. Het doel was om vóór deze gerichten gered te worden; voor zijn broeders verlangde hij dat. Zij moesten berouw tonen en gedoopt worden. Wanneer een hogepriester weigerde zich in het wasvat te reinigen voordat hij dienstwerk in het heiligdom deed, moest hij zich de woorden van Jahweh herinneren: opdat hij niet zou sterven Ex.30:20,21. Op dezelfde manier kon de Israëliet zonder bekering en doop vooraf, niet in het koninkrijk binnengaan. In dit verband moeten we ook de woorden in zijn brief verstaan: zij die eens weerspannig waren, toen het geduld van God wachtte in de dagen van Noach, terwijl de ark toebereid werd, waarin weinig, dat is acht, zielen uitgered werden door het water heen, welk tegenbeeld, de doop, ook jullie nu redt (niet het afleggen van vuilheid van het vlees, maar een vordering van een goed geweten voor God), door de opstanding van Jezus Christus 1Petr.3:20,21 Waterdoop zal in die dag ingaan in de ene, reddende ark betekenen, op de dag dat het gericht veel zal lijken op de wateren van het gericht in de dagen van Noach Matt.24:37-39. Wij noteren twee gevolgen van de doop van Johannes: 1. Het scheidde de gedoopten af van de rest van het volk. 2. Door die doop werden zij als een eenheid verbonden. 21 Bij proseliet12 Cornelius ontving de verzamelde menigte de gave van heilige geest. Daarmee getuigde God, dat Hij ze aangenomen had. En zo kon Petrus zeggen: Iemand kan toch niet het water beletten, zodat dezen niet gedoopt worden, die de heilige geest ontvangen, zoals ook wij? En hij gelastte hen gedoopt te worden in de naam van Jezus Christus. Toen vroegen zij hem enige dagen te blijven Hand.10:47,48 Deze mensen uit de natiën vormden nu een eenheid met de gedoopten in Jeruzalem. God maakte ze door de geest, de heilige, één. Tot op zekere tijd waren gelovigen in Samaria wel in water gedoopt, zonder de heilige geest te hebben ontvangen Hand.8:14-17. Zij, die nog niet de gave van de heilige geest ontvingen, konden zich wel met de heiligen in Jeruzalem verenigen. Hoe konden dan deze proselieten niet gedoopt worden, die de geest wél ontvingen, zoals de apostelen? Hand.11:15,17 Zo vormde God door de heilige geest een nieuwe eenheid. Deze verving de door waterdoop toegevoegde eenheid, hoewel de waterdoop en de doop in de geest nog enige tijd naast elkaar bleven bestaan. Wij hebben gezien, dat de tempel en het daarmee verbonden ritueel een bepaalde periode voorafschaduwde. Dat is de tijd waarin de Heer, 12 Proseliet: iemand die genaderd is tot de God van Israël; Cornelius was een ‘proseliet van de poort’ wel een God-vereerder, maar nam geen deel aan de gezette hoogtijden van Jahweh, wat een ‘proseliet van de gerechtigheid’ (de ‘kamerling’, Hand.8) wél deed. 22
Page 22
zoals eens Salomo, op Zijn troon zal zitten en in vrede zal regeren. De tempel is daarom in zekere zin een beeld voor het komende koninkrijk van de hemelen13 op deze aarde. Vóór de tempel was het de tabernakel, die tijdens de regeerperiode van David de latere functie van de tempel vervulde. De Heer stond het David echter niet toe voor Hem een huis te bouwen tabernakel van David vervallen, zoals Amos voorzegde. Wanneer Israël afgezonderd wordt van de natiën, en de zondaren van het volk door het zwaard sterven Amos 9:9,10, dan wordt de vervallen hut van David weer opgebouwd Amos 9:11,12; Hand.15:16. Daarmee wordt betuigd, dat indien deze tent niet letterlijk uit aardse materialen als zichtbaar gebouw gebouwd werd, deze toch de waarheid uitbeeldt, dat het koninkrijk zich in de voorbereidende fase van gericht bevindt, totdat Israël in het beloofde land tot rust gekomen is. En zo lang zal het wasvat op zijn plaats blijven, en zo lang gaat ook dat woord in het land uit: Hebt berouw en laat eenieder van jullie gedoopt worden op de naam van Jezus Christus tot vergeving van jullie zonden Hand.2:38 Zoals de offers vanwege hun onvolkomenheden steeds herhaald moesten worden, Hebr.10:1-4 gold dat ook voor de wassingen tot reiniging. Maar in die heerlijke dag, als heel Israël gered wordt, worden allen gereinigd in het bad van wedergeboorte Matt.19:28-30. Het hele volk wordt dan tot een koninklijk priesterschap gewijd Ex.19:6; Rom.11:26; 1Pe.2:9; Op.1:6. 13 Is het aardse koninkrijk onder Messias Jezus, zoals in Daniël 2:44 aangekondigd, Mattheüs 4:17 e.a. gebruikt als enige de uitdrukking. 23 2Sam.7:2-16. Maar nu is de De tempel van Salomo In de tempel van Salomo, die op de berg Moria stond 2Kron.3:1, werd het koperen wasvat dat bij de ingang van de tabernakel stond, niet opgesteld. In plaats daarvan zien wij de ‘koperen zee’, staand op 12 runderen, aan de zijkant van de ingang. Ook zijn daar de 10 verrijdbare wasvaten, die aan de zijkanten van het huis 1Kon.7:23-27,38,39. De gegoten, koperen zee spreekt van overstromende zegen en dat wat heilig is; in die dag Israëls deel. Dan zal niemand vermaand worden om zich te bekeren en zich te laten dopen, aangezien allen nu wedergeboorte bereikt hebben. Er rest niets anders dan het heilige vervullen van de priesterdienst voor de natiën. De natiën zullen dan door hen dichterbij komen. De tempel zal een huis van gebed genoemd worden voor alle volkeren Jes.56:7. De natiën staan niet in dezelfde verhouding tot Jahweh als Israël, daarom staan daar nog de wasvaten. In dat heerlijke koninkrijk zal de aanwijzing van de Heer werkelijkheid worden: En, genaderd, sprak Jezus tot hen, zeggend: Mij is gegeven alle volmacht in hemel en op de aarde. Ga dan, discipelt al de natiën, ze dopend14 in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, hen onderwijzend alles te bewaren, al wat Ik jullie verordend heb. En zie, Ík ben met jullie, alle dagen, tot de afsluiting van de eon! Amen. Matt.28:18-20 14 De zin: ‘ze dopend...geest’ is mogelijk later ingevoegd. Eusebius van Ceasarea (260-339) citeert Mattheüs 28:19 zonder die zin (red.). 24
Page 24
De tempel van Ezechiël Aan het begin van de dag van Jahweh15 zal de vierde tempel gebouwd worden. Deze wordt dan ten noorden van Jeruzalem, op de hoogten van Samaria, gebouwd. Ezechiël heeft deze beschreven. Die zal een terrein beslaan dat als hefoffer van het overige land toebedeeld is Ez.40-42; 45:1. In veel opzichten is dat een tegenhanger van de tempel van Salomo. Die getuigde van een dag waarvan de heerlijkheid naar de toekomst verwijst. De dag van de Heer heeft als kenmerk het getal 7. Bij de tempel van Ezechiël is de afmeting een zevental langer dan bij de tempel van Salomo. Het getal zeven spreekt van voleinding, van een afgesloten geheel; het getal acht van een nieuw begin, van een vernieuwing, een nieuwe schepping. Eén van de meest opmerkelijke veranderingen in de tempel van Ezechiël in vergelijking met de tempel van Salomo blijkt bij de tien verrijdbare wasvaten en de gegoten koperen zee. We zagen dat de wasvaten wielen hadden. Hoewel we lezen Ez.40:38 dat brandoffers ergens afgespoeld worden; daar zijn geen wasvaten. Deze zijn weggereden! Er hoeft immers niets meer gereinigd! De koperen zee is door iets veel heerlijkers vervangen. Aan de rechtervleugel van het huis, stroomt het levende water (de vloek verdwijnt), het brengt leven, vruchtbaarheid Ex.47:12. Omwille van Zijn grote Naam liet God wanden tussen Hem en de mensheid zetten. Door Christus zijn ze weg. God verzoent alle mensen met Zichzelf. 15 Deze start met gerichten; ‘de dag des Heren’, duurt 1000 jaar 25 De overgang Want Hij, Die in Petrus werkzaam is voor het apostelschap van de besnijdenis, is ook in mij werkzaam voor dat van de natiën Gal.2:8 Die beide dienstopdrachten kunnen we nalopen in Handelingen. Gebeurtenissen uit de 1e helft ‘herhaalt’ de tekst in de 2e helft. Wonderen die Petrus doet, lezen we later weer bij Paulus. In kort overzicht: Handelingen 3:1-3 en 14:8-10 9:33-35 en 28:8 genezing van een verlamde genezing van een verlamde en de vader van Publius 9:36-41 en 20:9-12 opwekking van Tabitha en Eutychus 5:15,16 en 19:11,12 genezing van zieken Het onderscheid tussen Petrus en Paulus komt naar voren: Terwijl zij echter hun dienst uitoefenden en vastten, zei de heilige geest: ‘Zondert in ieder geval voor mij Barnabas en Saulus af voor het werk waartoe ik hen tot mij geroepen heb’ Hand.13:2 Tot dan toe werd het evangelie van het koninkrijk door de twaalf apostelen van de Besnijdenis verkondigd. Maar we lezen ook: Want ik maak jullie bekend, broeders, het evangelie dat door mij verkondigd wordt: het is niet in overeenstemming met de mens. 26