0

DE VUR

Voorwoord 1. De Orkaan 2. De Rode Hei 3. De Wilden 4. De IJszee 5. Het Beest 6. De Bomen 7. De Diepte 8. De Droom 9. De Pijlen 10. Het Rode 11. De Ontvoering 12. De Naaktheid 13. De Witte Roos 14. De Rode Veer 15. De Piranja 16. De Roede 17. De Steen 18. Thenem 19. De Golf 20. Amalek 21. De Herinnering 22. Het Beroemde Schilderij 23. De Laatste Jacht 24. Suriname 25. Het Gif 26. Het Roze Vuur 27. Het Sieraad 28. De Robot 29. De Verte 2

30. Rode Bloesem 31. De Indiaanse Prinses 32. De Kroongetuige 33. De Getuige 34. De Lijn 35. De Traan 36. De Tijd 37. Panir 38. De Hel 39. Irad 40. De Grote Misleiding 41. Rivierbloemen 42. Wespenzeeen 43. De Schepping door Bosse 44. De Narcis 45. Tokta - Het Grote Werk 46. Rode Bloemen Velden 47. Het Misverstand 48. Hardid - Het Mysterieuze Zwaard 49. De Hei 50. Bilha - Het Pad van de Gehoorzame 51. Waterplanten 52. Vuk - Het Heilige Land 53. De Gokautomaat 54. Het Gele 55. De Opium 56. De Machine 57. De Speer 58. Rebekkah 59. Het Teken 60. Zkum 61. De Ziel 62. Jannah 63. De Zon van Bloed 64. Het Parallellogram 3

65. Het Opgaan tot de Nacht 66. Het Roofdier 67. De Donder 68. De Nachtzee 69. Het IJzer 70. Het Opgaan tot de Dag 71. Hannah 72. De Moederschoot 73. Bosse 74. De Tabernakel 75. Areta 76. De Wedergeboorte 77. Het Plantsoen 78. De Jacht 79. De Lelie 80. Het Huwelijk 81. Pniel 82. De Moeder 83. De Schedel 84. Wilde Honing 85. De Wijnpers 86. Het Halssnoer 87. Het Toetsen 88. Het Indiaanse Oorlogsboek 89. De Spiegel 90. Het Witte Hek 91. Het Boek van de Wet 92. De Industrie 93. Science Fiction 94. Het Glas 95. Het Harde 96. De Overkant 97. De Rivier Vrouwen 98. De Crack 99. De Kannibalen 4

100. De Morgen 101. Witte Laarzen 102. De Lawine 103. De Dijk 104. Rode Laarzen 105. De Appel 106. De Vergetelheid 107. Witte Bloemen Veld 108. De Kus 109. Vuile Paarse Bloemen 110. De Wespenverschrikker 111. De Ontwaking 112. De Brug 113. De Nachtplanten 114. Het Nachtijs 115. De Regen 116. De Berg 117. De Rode Zee 118. De Nachtmerrie 119. De Stormbloem 120. Het Bloed 121. De Klok 122. De Pilaren 123. De Lift 124. De Overstroming 125. De Toren 126. Het Verhaal 127. Het Verbodene 128. De Draaikolk 129. Het Verborgene 5

De Drager van de Vur Bijgeschriften van de Vur 1. De Vluchteling 2. Het Gebed 3. De Pop 4. Het Monument 5. De Eekhoorn 6. Het Aapje 7. De Rots 8. Het Boek 9. Het Speelgoed 10. De Grot 11. Het Gesprek VOORWOORD Dit boek kan de wereld veranderen. Het is een roep terug tot de Moeder, verdrukt door veel religies. Dit is het heilige boek, na de bijbel en de koran. Deze boeken staan bloot aan veel misinterpretatie. 6

Dit wordt besproken vanuit verschillende gezichtspunten : de gnostische, de esoterische, de syncretische, de prozaische en de poetische in het kader van kunst en cultuur. Er wordt zo een vaste pedagogische en sociologische weg getoont in deze literaire wildernissen van het bestaan. Niets is wat het lijkt, maar sommige dingen kunnen een mens goed overstuur of bang maken. De Vur heeft niet veel met de kerk en de moskee te maken. Dat zijn allemaal aardse systemen, mensen die poppenhuisjes bouwen om de mens tot slaaf te maken. We noemen dat weerspiegelingen die door de wind corrupt zijn geworden, als in een spiegelpaleis. Het is natuurlijk niet zwart wit, en zelfs interessant om het raadsel op te lossen. De mens neemt alles van horen zeggen, maar het gaat om de persoonlijke ervaring. De hel : veel kerken liegen daar ontzettend over om mensen bang te maken, zodat de mensen alles doen wat hen zeggen. Kinderen kunnen daar heel gevoelig voor zijn. Dan zeggen ze : 'Oh, pas maar op, want als je niet doet wat wij zeggen en geloven, dan zul je voor altijd en eeuwig branden in de hel.' Dan doen ze net alsof een god dat zou doen, hen in de hel werpen. Maar zou een ouder haar kind voor eeuwig opsluiten in een brandende kamer ? Nee, natuurlijk niet. Het is bespottelijk en zwaar sadistisch. Oorspronkelijk was de hel hier in het oude Europa de moeder godin van de vruchtbaarheid, die kinderen voortbracht en hen onderwees en opvoedde. Zij werd vrouw Hel of vrouw Holle genoemd (waar het woord holland vandaan komt). Zij zorgde ook voor de doden. De hel was dus oorspronkelijk een baarmoeder die nieuw leven gaf. Maar toen de christenen holland (land van holle, hel) binnenvielen werden wij allemaal gedwongen christenen te worden met een mes op onze nek. Wie dat niet deed werd gemarteld, in de gevangenis gezet en vermoord. Dit deden de westerse christenen die de oorspronkelijke talen van de bijbel niet kenden. Ze werden aangevoerd door machtslustige leiders. 7

De hel in de oorspronkelijke talen in de bijbel : De bijbel is een oud boek geschreven in de oude poetische talen : Aramees, Hebreeuws en Grieks, hele symbolische talen, waarvan elk woord een verhaal vertelde en vele betekenissen heeft. De hel was een plaats wat het vuur van God werd genoemd om mensen te zuiveren en zelfs te genezen (dus weer als een soort baarmoeder), en waar ieder mens doorheen moest. De hemel is omringd door helgebied, daarom leven wij op deze aarde, als een deel van de hel waar we doorheen moeten. De hemel is omringd met woestijnen. Dit komt ook allemaal uit het oude Egypte, waar de hel de mensen test, waar het goede wordt geholpen en genezen, en waar het slechte wordt weggezuiverd en getransformeerd. Het is dus creatief materiaal. Iedereen zal dus gesplitst gaan worden. Mensen die niet willen zullen steeds meer in slaap vallen en zullen de vergetelheid ingaan. De hel is een school en een gevangenis voor hen die willen leren, en het is ook tegelijkertijd een ziekenhuis. Zij die geen ware kennis willen, niet willen ontwaken zullen gewoon in het niets oplossen. Maar het goede in hen zal altijd blijven bestaan. Niemand zal dus voor altijd in de hel branden of soortgelijke onzin. Ook het woordje eeuwig is in de oude talen een beperkt tijdperk (eeuw of periode), en alleen maar ruimtelijk gezien (een bepaalde plaats). Alles zal veranderen, alles zal nieuw worden. Als je de ware kennis wilt en ernaar op zoek bent om te ontwaken, dan hoef je nooit bang te zijn. De hel is alleen maar een plaats waar de stenen worden geslepen. In de Vur wordt de hel beschreven als baarmoeder. Vaak wordt niet eens het woord hel gebruikt, maar gewoon baarmoeder. Opmerkelijk is ook de technische verklaring van het boek dat we opgesloten zitten in een computer-spel, een oorlogs-spel. 8

De Vur is niet voor een gat te vangen. De Vur staat of valt met het boek 'De Lawine', een zwaar allegorisch, symbolisch boek over de amazones en slavernij, heel paradox. Hoe brengt de amazone bron van de baarmoeder iets of iemand tot onderwerping, en is dit dan vals of waar ? Dit is een grote worsteling, en resultaten kunnen verschillen. Wij MOETEN strijden met de amazones, wij MOETEN komen tot Pniel, zoals Yaakob, waar wij verbroken zullen raken om onder de heilige amazone baarmoeder gesteld te worden, en los komen van elke mannelijke suprematie en van elke valse amazone (want die zijn er ook). In het OT zien we hoe de man de vrouw tot slaaf maakte en opzij drukte, wat geboorte gaf aan de GOR series, maar in de grondteksten was dit al de opkomst van de amazones die zochten naar de iysh, de vechtslaaf, voor de grote oorlog, en in Gor komt dit tot uiting in de panters, die ook de stad in bezit namen en de mannen onder de grond trokken om hen 'uit te hongeren' (leegte, heilig vasten, tot heilige slavernij). Dit zijn natuur-realiteiten. Iedereen heeft een mannelijk deel en een vrouwelijk deel in zich, en wij kunnen alleen maar het kwaad overwinnen als het mannelijk deel tot de baarmoeder komt en zich hieraan onderwerpt. Zo moeten ook alle valse baarmoeders overwonnen worden. Er is een gevaarlijke stroming van witte vrouwelijke suprematie, het aanbidden van het vrouwelijke stadsmodel, waar de man gewoon zijn tuchteloze, opgeblazen status mag behouden. Dit stadsmodel verwend de man, mest hem vet, en houd de mannelijke suprematie in stand. De Vur - Het grote boek na de bijbel en de Koran De Opium - de omgangsvorm na de kerk en de Moskee De Opium hoeft geen gebouw te zijn, en heeft geen mensen van node. Contact tussen hen van de Vur is al een Opium, en ook als je alleen bent is dat al een Opium. Je bent namelijk zelf een Opium. Ook je huis kan in die zin een Opium zijn. 9

De betekenis van "opium" wordt hierin symbolisch toegepast. Het zijn bewustzijns veranderende middelen die ook narcotisch kunnen werken en als een morfine. De boeken van de Vur zijn kaarten en kaartenbakken van het diepste en donkerste van de ziel. Ook kan een boek een bepaalde kaartenbak zo gaan spoelen, zoals bijvoorbeeld DE LAWINE kan door de andere boeken gaan stromen om zo dingen te openbaren, en zo hulp te bieden op deze slagvelden. Er is een strijd gaande om de Vur, en zoals de bijbel en de koran kan de Vur ook vals uitgelegd worden, en kan de vijand zielen opsluiten in deze valse interpretaties, vandaar dat we ook strijden tegen de valse vurs. Vur is niet alleen een boek, maar is de hogere kennis. Wij kunnen de Vur alleen begrijpen als wij ons onderwerpen aan de Vur, de hogere kennis, de gnosis. De Uitgever, 2016 10

1. DE ORKAAN 1. Deze bruggen zijn gemaakt van bruine bloemen, Bruggen tussen jou en mij, Waar leiden zij naartoe ? Wanneer ik naar jou kijk, vaag ik weg, Wanneer ik aan je denk, laat ik je wegglijden, Dit is hoe ik mijn boog grijp, Maar ik bereik het nooit 2. Ik kan niets bereiken, en ik denk dat dit nog maar het begin is, En dan bevind ik mijzelf in een bruin bloemenveld, Alleen in de bruine nacht, Een nacht in vele jaren, Kan ik zijn in de bruine bloemenvelden, Deze bruggen tussen jou en mij 3. De pijl raakte haar hard, Het was diep, we zagen haar vallen, De pijl bracht haar over de bruggen, Tot de donkere nacht, Tot bruine bloemenvelden 4. Paarden van vuur in de lucht, De geur van kermis overal, Zij zijn gekomen met zoveel soldaten, Rijs op in de lucht, zeg al uw moeders vaarwel 5. Ik zal het begrijpen, deze onsterfelijkheid, de lelie, drijvende op de waterstroom, drijvende op de waterdroom 6. Ik wacht op het schip. 11

Neem me op, neem me mee met jou, Naar een plaats van witte sneeuw en dauw, Ik wacht op het schip, Langs satijnen voorhangsels 7. Ik wacht op mijn schip, Het is mijn schip, Ik heb de hoogste rang, Als je niet doet wat ik zeg, Dan zal je daarvoor gestrafd worden, Want jij bent een lagere rang, En ik ga niet veel uitleggen aan lagere rangen 8. Ze heeft haar speer opgeheven, En dan slaat ze toe, Ze raakt mijn hoofd 9. Hij kan niet komen waar je bent, Vriend, ik zou niet tot je liegen, Ik weet dat je ook met dit trauma vecht, Het is een oorlogs-trauma, Ik was daar, en ik zag je 10. Waar zou ik zijn zonder een goede broek ? De viooltjes maakten het voor ons, Zij lieten de honing er doorheen glijden, Zij brachten ons door bos en woestijn, Volg hen naar de rivieren en de watervallen, Ze zullen hier maar één keer zijn 11. Het schip was belast met deze tragedie, Toen het donkerder werd stierf de kapitein, In de dieptes van de nacht, 12

Het veranderde hun zicht op de wereld en de woeste zee, Het veranderde de manier waarop zij de tragedie behandelden 12. Ja, het witte lijden heeft tot mij gesproken, het is onsterfelijk tot mij, En je weet niet wie de waarheid spreekt en wie niet, Deze herinneringen, vliegende voor zijn gezicht 13. Niemand kan deze vrouw begrijpen, Niemand kan haar voetstappen volgen, Ze vagen gemakkelijk weg in de nacht, Ze vagen gemakkelijk weg in het zand 14. Wilde rozen groeien rondom het paradijs, Niemand kan binnenkomen 15. Alleen de orkaan kan haar weg er doorheen vinden, Klaar om steden in te nemen, Zij breekt het glas, En dan is alles brandende, Zij is de slager van de herinnering 16. Ik herinner het schip, Het schip waarmee ze mij oppikte, Zij is een lied in mijn hoofd 17. In haar haar vond ik de sleutel, Zacht en teder trek ik het eruit, En dan opent zij haar ogen, Alsof de bliksem inslaat, Alsof er nooit iets verkeerd was gegaan 18. Wat deed je ? vraagt ze, En valt dan terug in slaap, Zij is zacht en begripvol 13

19. Ik ben je slot en sleutel, Ik ben je hart, Ik ben je sieraad, jouw verscheurende, Ik ben je pijn en vreugde, Je nachtmerrie en je paradijs droom 20. Ik zie mijn leger op de muren, Zij marcheren 21. De geschiedenis steekt, Ik kan niet over deze berg komen, Maar in mijn dromen kan ik het 22. Ik staar naar de vissen in de rivier, Misschien is dat beter dan een herinnering, Ik open mijn dagboeken, En plotseling word het zwart voor mijn ogen … Ik kan beter mijn dagboeken verbranden, Maar deze herinneringen gaan niet weg, Je hebt me te diep gestoken, Op hoge paarden rijdt je, Oh, wanneer ik je geheimen ken 23. Laat me de plaats zien waar je je tabernakel hebt, Ik hoor de liederen in de verte, De wind brengt me daar 24. Laat me je geheim zien, Laat me je schepen zien, Ik weet dat je hier ergens leeft, Alles zal wegvagen 25. Laat me de weg van de vis zien, Laat me zien hoe je zwemt, 14

Laat me de pracht van de rivier zien 26. Oh, neem me weg tot het land achter de zee, Een speer door zijn hoofd, Om dieper te komen tot dit land achter de zee 27. Dit is niet het begin van het verhaal, Het is het einde ervan 28. Ik ren, brekende door muren, Want mijn herinneringen zijn naar mij op jacht, Ik ren, en dan val ik, Een herinnering heeft mij geraakt, Een pijl diep in mijn rug 29. En dan kruip ik tot de rode bloemenvelden, Wilde, rode bloemen, als bruggen over woeste rivieren, Zij hangen in mijn haar, als duistere sieraden 30. Ik vond jou in die grot, Jij en je paarden, Schilderijen aan de muren, Dit is een wereld in een schilderij 15

2. DE RODE HEI 1. Hij woonde aan de rand van een bos. Het bos was tamelijk groot, en er bleek een indianenstam te wonen die een paal met een dierenkop erop aanbaden. Meestal waren dat koppen van varkens of runderen zoals buffels en bizons. Hij waarschuwde zijn kinderen altijd dat ze niet het bos moesten ingaan. Hij was te bang dat de indianen zijn kinderen wat vreemds zouden aandoen. Er gingen allerlei vreemde verhalen over deze stam in de ronde. Ze zouden vreemde dingen doen met kinderen. Bewijzen voor deze verhalen waren er niet. Maar hij wilde geen enkel risico nemen. 2. 'Je kinderen liggen al verlamd in hun bed,' zei de indiaan. 'We zijn al door de achterkant binnengekomen, en hebben hen het spinnengif toegediend.' 3. 'Spinnengif ?' vroeg hij verbaasd. Toen werd ook hij van achteren geinjecteerd met het gif, en lag al snel verlamd op de grond. Na lange tijd werd hij wakker in het indianenkamp diep in het bos. Hij lag daar vastgebonden naast zijn kinderen. Zijn kinderen waren nog steeds bewusteloos. In de verte zag hij een paal met een varkenskop erop. 4. Een indiaan kwam dichterbij. 'Aanbidden jullie die varkenskop daar ?' vroeg hij. 5. 'Kop houden,' zei de indiaan, en schopte hem een paar keer. 6. 'Nee, serieus,' zei hij. 'Ik wil weten of jullie die varkenskop daar aanbidden.' 7. 'Gaat je niks aan,' zei de indiaan, en schopte hem weer. 16

8. Toen hij weer wakker was was hij aan een paal gebonden. Het bleek de paal met de varkenskop te zijn. De varkenskop was vlak boven hem. 9. Hij wordt wakker in zweet. Hij had alles maar gedroomd. 10. Op een nacht kon hij niet meer verder. Hij moest hier weg. Hij rende het bos in, zijn huis achterlatende. 11. Na een lange tijd rennen kwam hij aan bij de indianenstam. Hij smeekte of hij daar kon wonen. 12. Hij voelde zich verscheurd tussen twee werelden. Hij leek steeds depressiever te worden, en er bleek geen kruid tegen opgewassen te zijn. Op een dag werd hij naar een indiaanse vrouw gebracht. Zij liet hem ruiken aan wat rode veren, en gaf hem een medicijn. Toen bond ze de rode veren in zijn haar. 13. 'Het grote geheim is wat jij moet zien,' zei ze. 'Ik zal jou op een tocht nemen door het bos naar het grote geheim.' 14. Ze gingen heel diep het bos in, langs meren en heuvels, tot een plaats waar de wilde dieren waren. Ook hier was een meertje. Nu zouden ze het meertje overzwemmen. Na een tijdje kwamen ze aan bij een struik die over het meertje hing. Vlakbij was een grot. Ze nam hem diep in de grot. Ook in de grot was een meertje. 15. 'Kom mee,' zei ze. Het was een soort tunnel die toen begon te draaien. Ze leken in een heel nieuw bos te komen. Hij voelde een band om zijn hoofd komen, en stralen kwamen naar binnen om zijn hart te voeden. 17

16. Als je er teveel van neemt, dan ga je dus echt dorpen en steden hallucineren als nachtmerries. 17. Het is een hele zware stof, die jarenlang in het lichaam kan blijven doorwerken. 18. Het was een geladen nachtmerrie, wat betekent dat het je langzaam in een tragedie zou zuigen. 19. In hele lage doseringen dient het als een medicijn. Het is dan goed gif. Wij moeten in ieder geval voldoende tegengif hebben om hier tegen bestand te zijn. 20. Wij kweken daarvoor bepaalde spinnen, die wij dan melken voor hun gif. Maar ook dit gif mag niet genomen worden in te hoge doseringen, omdat dat verlammingen kan brengen. 21. Voorzichtigheid is de moeder van de waarheid. 18

3. DE WILDEN 1. Door de ondergrondse tunnels van de stad kon hij uiteindelijk uit de stad ontsnappen. Hij rende de rode hei op. 2. Zij had haar tenten hier. Zij aanbaden cirkels op kaarten. 3. Hij trekt een kaart, en het wordt rood voor zijn ogen. Het is een rode kaart. Dan ziet hij een cirkel verschijnen. 4. Red mij van de cirkel. Dan ziet hij een lijn die tot een nieuwe cirkel leidt. Het geheim van de rode hei. 5. De cirkels jagen op andere cirkels door hun lijnen, om hen te maken tot medicijn. Zo rijgen zij hun sieraden. 6. Deze velden zijn woest en wild. 19

4. DE IJSZEE 1.Die nacht heeft hij een droom. Hij droomt dat hij langs een eenzaam moeras loopt en plotseling door een hand in de diepte wordt getrokken. 2.Het is een zwarte handschoen met een gouden ring die hem in de dieptes van het moeras trekt. 3.Dan beginnen er ineens angstaanjagend schelle deurbellen te rinkelen, dat het lijkt alsof zijn oren knappen. Dan komen er ineens kinderen binnen. Ze hebben strakke angstaanjagende blikken en lopen bijna in slowmotion op hem af, die zich niet meer kan bewegen. Ze hebben lange scherpe ijzeren pinnen in hun handen. Dan hoort hij een ijselijke schreeuw. De schreeuw wordt steeds scheller, en steeds meer stemmen beginnen te schreeuwen, totdat hij voelt dat alles in hem begint te branden. Is dit de baarmoeder ? Hij hoort babies gillen en het is alsof een stel uitgehongerde dieren hem van binnenuit beginnen aan te vreten. Dan wordt hij wakker met een schreeuw. 4.Het was alsof hij door deze droom al zijn zelfvertrouwen had verloren. Hij probeerde zijn werk weer op te pakken, maar alles ging zeer moeizaam. 5.De nacht erna had hij weer een droom. Hij zag een zee van vuur. Vanuit de zee kwamen angstaanjagende figuren opzetten van vuur. 6.Hij werd wakker, helemaal beduusd en verward, alsof hij niet meer helder kon denken. "Wat is er toch allemaal aan de hand ?" dacht hij. Hij was er slecht aan toe. Hij had moeilijkheden met spreken en ademen, en was erg duizelig. 20

7.Zijn leven stond op z'n kop. Hoe zou zijn vriendin hierop reageren. Hij stelde vele vragen, en het gesprek duurde tot diep in de nacht. 8.Hij kreeg in ieder geval een aantal boeken, die hij zeker zouden lezen. 9.Zij stond geheel achter hem. Ze was altijd al zijn stille kracht geweest, maar op een dag kreeg hij de schrik van zijn leven. Er lag een brief van haar in de brievenbus. Ze dacht dat hij gek geworden was. 10.Hij begon dromen te krijgen voor anderen, maar hij werd veelal afgewezen en bespot. Men wilde zijn boodschappen niet horen. De dromen begonnen wilder te worden, en steeds vaker begon hij over apocalyptische taferelen te dromen. Zijn boodschappen kregen steeds meer een waarschuwend karakter, en anderen begonnen bang voor hem te worden. Zijn boodschappen waren raak. 11.Maar na een golf van boodschappen en actie begon hij op droge terreinen te komen. De dromen en visioenen werden vager, en tenslotte had hij het gevoel dat hij afgeweken was. Hij had houvast aan hen die hem vertelden dat afzondering en droogte zo belangrijk waren. "Het paradijs is omringd door woestijnen." 12.Hij begint boeken te schrijven, maar hij merkt dat iets hem probeert tegen te houden. 13.Midden in een droom begonnen zachte bellen te rinkelen, en het was alsof hij in brand stond. Z'n hele lichaam begon te schudden en te transpireren. Zijn handen begonnen te tintelen en te branden. Hij wist dat wanneer hij zijn handen ergens op zou leggen, het zou kunnen wegsmelten. Hij merkte dat hij de hitte kon bepalen met zijn oog. Hij merkte dat hij nu langzaam wakker begon te worden. 21

14.Dit was niet zomaar vuur. Hij bracht de rest van de nacht door om te bemerken hoe dit vuur zich in hem verspreidde. Hij bemerkte dat er niet veel tegen dit vuur opgewassen zou zijn. 15.Langzaam maar zeker voelde hij zichzelf wegzinken in een enorme identiteits-crisis. Was dit dan dat moeras waar hij over gedroomd had ? Hij begon aan alles te twijfelen. Waren die dromen wel echt ? En zo ja, waren ze wel betrouwbaar ? 16.Hij voelde nog steeds het vuur, maar het was alsof het vermengd was met ijs. 17.De zee van ijs zal het zicht verscherpen. 18.Hiermee zal je het zicht van de volkeren kunnen genezen. 19.Hij zag het als de juwelen van de wereld, de poorten naar de schatkamers in het binnenste van de aarde. Hij was diep symboliek, houdende van gedichten en kunst. Hij kon systemen doorzien. 20.Op een nacht kreeg hij een droom, over moeilijk opvoedbare kinderen. De moeilijk opvoedbare kinderen werden zo genoemd omdat ze niet beinvloed konden worden door de onderverdelingen van de wereld. 21.Hij zag het als een mozaiek, als bomen wiens takken in elkaar verstrengelden. Hij hield van de kunst en de symmetrie. Het mocht dubbel uitgelegd worden. Het was in zijn ogen een spiegelend boek, een wit en een zwart boek, voor beide kanten van het leven als een boek van recht. Telkens weer komt het verhaal van de infiltratie naar voren. 22

22.Dit begon al in het paradijs. Dan zouden het zelfs twee dezelfde woorden kunnen zijn, met twee verschillende uitleggingen. Dan zou het dus ook heel makkelijk een bedreiging kunnen vormen aan een bepaalde kant van de spiegel. Het boek in spiegelbeeld voor hetzelfde doel. 23.Gij moet de creativiteit van de taal niet aantasten. 24.De boekcode is anders dan simpele lezers zouden denken. Het boek is een kunstboek, een boek van spiegelingen en symmetrie, van woordraadselen, en een code, die uitgelegd wordt aan hen die volgens dit boek een hartsrelatie met de schrijver hebben. 25.Het was een woord geschreven in oorlogstijd, in een tijd van gevaarlijke spionage. Zij moesten hun boodschappen vermommen en beschermen. Het is een cryptische kunst, geen gewoon boek. 26.Woord voor woord, kauwende en slikkende, op zoek naar symmetrie, op zoek naar verbanden en de geheime tunnels. 27.Het een sluit het ander niet uit. Het boek beschrijft verschillende gebieden en verschillende seizoenen. Er is een mogelijkheid om door de verschillende spiegels heen te stappen. Het is een boek met een strenge etiquette, een boek met diepe spelregels, op de rand van het betoverde, je lokkende naar diepere bossen. 28.Als de dag van gisteren herinnerde hij zijn droom over de kinderen. Hij voelde hen trekken aan zijn hart. Hij voelde hun innerlijke bedreigingen. Hij herinnerde de ijzeren pinnen, het geschreeuw .... Iets wat nu komende was .... Deze zielen kwamen van de diepte .... 29.Hij herinnerde het verhaal over de Spiegel, de symmetrie ... als een kunstwerk van mozaiek .... Hij kreeg een visioen .... Hij zag 23

zichzelf zittende op een troon .... Toen zag hij als door een spiegel zichzelf op een zwarte troon .... "Dit was je verleden" .... 30."Een spiegelparadijs, genaamd "aarde". 31.Maar aan beide kanten van de spiegel was hij, ... het maakt niet uit waar je bent ... het maakt uit aan welke kant je staat ... waar je bent in je hart ... In deze capsule van tegengestelde krachten word je gevormd ... In deze capsule van strijdende krachten bevindt zich de trap tot zuiverheid en puurheid .... 32.Het vreemde van deze vuurexplosies was dat ze soms heel specifiek mensen oversloegen. Een ieder wiens hart niet zuiver is zal door dit vuur verteerd worden tot as. Laten uw nieuwsbrigades dit maar verkondigen. 33.Er brandde een zacht vuur in hem ... Hij voelde zich nu ... een kind ... een leven met andere wetten ... een leven zo rijk en zo diep ... 34.Hij ontdekte een nieuwe wereld ... een wereld die vroeger altijd weggewimpeld werd ... waar grote slagbomen voor stonden ... met prikkeldraad en hekken met lange scherpe punten ... Hij was er overheengegaan ... Het had hem bijna zijn leven gekost ... En nog steeds leek het alsof hij zwom in een zee van vuur en ijs .... reikende naar .. de overkant .... 35.Hij begon het materiele meer en meer als een gevangenis te zien ... Hij begon meer en meer de verwoestende gevolgen van materiele communicatie in te zien ... Hij voelde de duistere krachten van licht en geluid ... die hem opgesloten wilden houden in deze aardse gevangenis ... Hij begon meer en meer te leren van de natuur, die hij 24

zag als doorgangen naar het meer-dimensionale ... Hij zag hoe bomen met elkaar communiceerden, planten en bloemen ... Hij zag hoe dieren communiceerden .... dat was niet materieel ....zoveel werelden met elkaar verbindende .... En ja, dit was een fijnere materie ... met een diepere sensitieve inslag .... dit was ervaren ... dit was contact hebben ... dit was leven .... 36.Hij begon meer en meer de natuur op te zoeken .. vooral de bossen … 37.Dan krijgt hij een droom waarin hij de overkant van de ijszee bereikt ... 25

5. HET BEEST 1. Hij voelde zich weer zweven tussen hemel en aarde. Hij had gewoon weer dat vreemde gevoel dat hij geen controle meer had over dingen. Vroeger voelde hij zich altijd zo machtig, alsof hem niets kon overkomen. Hij wist altijd alles bij anderen klaar te spelen. Maar nu ... hij voelde zich ontzettend machteloos. 2. De dag erna is hij ziek, en blijft op bed liggen. Hij voelde zo heet aan, en was zelfs een beetje aan het ijlen. 3. Een paar dagen later is hij weer beter, maar het ijlen is er alleen maar erger op geworden. Hij kon alles weer doen, maar hij zei telkens dat hij nu ergens anders was. 4. Robotten zijn wij, machines, en wij moeten de aarde klaar maken voor de installatie. 5. Hij gaat vaak tekeer als een woest beest. Hij is onberekenbaar geworden. 6. 'Wat heb ik toch met al die malloten te maken,' gromt hij in zichzelf. 'Ik wil niet langer deel zijn in die poppenkast ... Ik ben alles en niets.' 7. Na een tijdje valt hij uitgeput tegen een boom in slaap. Als hij wakker wordt vraagt hij zich af waar hij is. Hij kan zich niets meer herinneren. Het laatste wat hij kan herinneren is dat hij van zijn werk terugkomt, alsof hij zweeft tussen hemel en aarde. 8. Hij heeft ineens zoveel succes in zijn manier van vertellen, en ziet de dingen zo helder, niet alleen om de indringende en boeiende betogen, maar ook vanwege zijn gevoeligheid. 26

9. Het rode zicht is eigenlijk altijd in zijn ogen aanwezig, en hij noemt het een eeuwig visioen. 10. Het is het zicht van het bloed. 11. Leer van het Bloed : De eerste wet : Niets komt rechtstreeks. Alles komt met omwegen. De tweede wet : Je kunt alleen iets gemaskerd bereiken. De derde wet : De leugen bezit vaak meer waarheid dan de waarheid. De vierde wet : Alles wordt gebouwd op vele raadselen. 12. De vijfde wet : Niets kan de sleutel beter dragen dan een goed en meesterlijk verhaal. 13. Het ging veel over subtiele energie. De energie was zo fijn dat het niet zichtbaar was, maar het kon wel allerlei dingen veroorzaken. Zij zou gedachtes kunnen veroorzaken, beslissingen, en verschillende weersgesteldheden. 14. Zij bewaakt dan ook de stenen tabletten van de leer van het Bloed. 15. De sieraden van het lijden zijn verzegeld met boze machten, en deze moeten eerst verslagen worden. 6. DE BOMEN 1. Een jongen schrok wakker. Wat had hij toch vreemd gedroomd. 27

Hij had een vreemde ziekte, waarin hij vaak flauwviel, en vaak kon hij moeilijk praten. Ook had hij vaak last van verkrampingen, en dan kon hij zich vaak niet bewegen. 2. De jongen had een obsessie als het op bomen aankwam. De volgende nacht had de jongen weer dezelfde droom. Nacht na nacht kwamen de dromen terug, en zelfs overdag. Hij werd er erg moe van. 3. Het was over een streng bewaakte stad onder de grond, die uitliep in het bos. Boven de grond kwamen aanslagen op grote schaal voor. 4. Bij de schuilplaats aangekomen werd hij naar een speciale afdeling gebracht. Hij kreeg een ruime kamer toegezegd, maar al snel kwam hij erachter dat het een val was. Hij kon zijn kamer niet meer uit. Op de muur was een scherm, als een soort televisie. 5. 'Voor de veiligheid hebben wij uw kamer op slot gedaan. Dit is maar voor even. We willen eerst een aantal dingen van u weten.' 6. Hij kreeg een klein appartementje in een ander deel van de ondergrondse stad, waar hij met een soort van metro naartoe werd vervoerd. Het was er erg donker. Alles was erg stoffig en droog. De buurt was ook duister, en de lift in het gebouw was oud, en leek hem zelfs gevaarlijk. Er zat geen alarm bij, dus wat zou er gebeuren als de lift vastliep. 7. Na wat verkenning kwam hij weer terug in z'n donkere appartementje. Er lag een brief op tafel, waarop stond dat als hij betere voorzieningen wilde, dan moest hij lid worden van iets, zij die langs de huizen zouden gaan om leden te werven. 8. Ditmaal kwam hij in een lichter deel van de ondergrondse stad terecht. Hij kreeg een ruim appartement, en er waren gezamenlijke gangen en zalen waar hij medebewoners van dit stadsdeel kon ontmoeten. Hij wist zeker dat er onder de anderen ook lieden tussenzaten die net als hem noodgedwongen waren hier te komen. 28

9. Hij voelde zich min of meer ontvoerd, maar hij was in ieder geval tot nu toe veilig. Er mocht geen persoonlijke informatie worden uitgedeeld, anders zou dat leiden tot verwijdering. 10. Hij was niets meer dan een nummer, met een opgelegde identiteit. De sfeer was zowel gespannen als rustgevend. Hij was blij dat hij beschermd werd, maar voor hoe lang ? 11. Na een tijdje was het voor hem dan de eerste keer om langs de huizen te gaan. Hij werd ingedeeld naast een vrouw. De vrouw zei niet veel. Misschien was ze ook wel bang om teveel te zeggen. Ze durfde hem ook nauwelijks aan te kijken. 12. Bij het eerste huis werd de deur direkt weer voor hen dichtgesmeten. Na een tijdje werd het de vrouw teveel, en ze rende weg. Hij wist direkt dat zij ook een slachtoffer was. Na een tijdje kwam ze weer terug met gebogen hoofd. Ze wist dat het leven buiten voor haar veel gevaarlijker was. 13. Maar aangekomen bij de toegangslift voor de ondergrondse stad werd ze geweigerd. Werden ze dan ook al boven de grond in de gaten gehouden ? Hij mocht wel naar binnen, maar wist dat als hij afwijkend gedrag zou tonen, dan zou hij ook geweigerd worden. 14. Hij besloot zijn hoofd koel te houden, en gewoon zijn plicht te doen. Wat kon hij anders ? Maar hij had meer en meer het gevoel dat hij van zijn eigen identiteit werd beroofd. 15. Op een gegeven moment tijdens de ledenwervingen werd het hem teveel, en rende weg, net zoals de vrouw waar hij eens mee werkte. Zou ze nog leven ? Hij wist dat er voor hem nu geen weg meer terugwas. Hij besloot naar het bos te gaan. 29

16. Na een lange zwerftocht kwam hij bij een boshuisje aan. Stilletjes sloop hij naar binnen. Zou er iemand wonen. Opeens werd hij van achteren op z'n hoofd geslagen. Na een tijdje werd hij wakker in een bed. Een vrouw zat bij z'n bed. 'Het spijt me dat ik je neer moest slaan. Ik wilde geen risico lopen.' 17. De vrouw was er achter gekomen dat ook hij een ontsnapte was. Ze vertelde hem dat zij en haar zusters hier woonden. Na een tijdje kwamen ook de andere vrouwen thuis. Ze besloten dat hij wel bij hen mocht wonen zo lang. Maar hij vertrouwde het niet helemaal. Hij wilde niet het slachtoffer worden van iets nieuws. De vrouwen gedroegen zich vreemd. Toen hij vertelde dat hij liever verder het bos in wilde greep één van de vrouwen een wapen, en richtte het op hem. 'Er gaat hier niemand weg,' zei de vrouw. 'We kunnen jouw veel te goed gebruiken.' Hij vroeg zich af waarvoor. 18. Hij had nog steeds erg veel pijn in zijn hoofd, en ging weer liggen. Eén van de vrouwen haalde wat water voor hem. Midden in de nacht werd hij wakker, maar merkte dat de vrouwen hem met riemen aan het bed hadden vastgemaakt. Wat had dit nu weer te betekenen ? 19. Hij kon maar moeilijk spreken, moeilijk bewegen, en had neigingen om flauw te vallen. Het was een soort afweer-systeem. Hij vond het allemaal best, als hij maar veilig was. Hij wist dat hij nu bij een duister genootschap aangesloten was, maar hij kon niet anders. 20. Hij moest zijn mond opendoen voor een apparaat, en er werden foto's gemaakt. Hij mocht absoluut niet agressief overkomen. De trainingen gingen nogal diep, en hadden zelfs het agressieve karakter waar hij altijd zo bang voor was geweest. 30

21. Hij raakte diep depressief. Hij keek naar buiten, naar de bomen. De natuur was nog steeds prachtig, ja, dat wel. Zij hadden niets tegen de natuur. Hij zou hier de rest van zijn leven wel willen blijven. Waar moest hij anders naartoe ? 22. Opeens schrok hij wakker. Wat voor een drugs hadden zij hem gegeven. 23. Je wordt bestraald. Dit vormt jouw realiteit, maar het is maar een droom. Zelfs dit is een droom. 24. De jongen zei niks, maar bleef stil liggen. 25. Je droomt slechts, en je leven was een hardnekkige droom, als een hardnekkige vloeistof in je hersenen. Wat wilden ze toch van hem ? Wat voor zin had alles nog ? Of kreeg hierdoor alles weer zin ? 26. Het leek wel alsof hij van droom naar droom ging. Alsof hij in een vreemdsoortige lift zat. Waar zou de tocht eindigen ? De dromen die je op een bepaalde manier ervaart, maar als je er afstand van doet blijkt het iets anders te zijn. 27. Was dit soms weer een experiment ? De jongen wist het niet. Bestond de aarde nog wel ? Heeft de aarde wel echt bestaan, of is hij gered door buitenaardse wezens ? 28. Zie je die zwarte planeet in de verte ? Dat is de zwarte planeet. Als levend wezen dien je te leven vanuit de verborgen dingen, zoals de zwarte planeet. 31

29. Daarna kreeg hij een eigen kamer toegewezen. De deur werd op slot gedaan, en de jongen wist dus dat hij een gevangene was. Maar goed, was dit kwaad bedoeld of om hem ergens tegen te beschermen. In zijn kamer stond een grote computer. De energieen waardoor deze computer werkte waren van de zwarte planeet. Elke energie was een bepaalde laserstraal van de zwarte planeet, en tezamen vormden ze letters op het scherm. 30. Via een keyboard kon de jongen boodschappen intypen, en spreken met hen. Maar snel kreeg de jongen last van zijn hoofd en ging op bed liggen. Na een tijdje ging er een zoemend alarm aan. De kamerdeur ging open en iets rende naar de jongen toe. 31. 'Maak je klaar,' zei het, 'we gaan naar de zwarte planeet. Je zult een speciaal pak aan moeten doen dat in de kast ligt om bestand te kunnen zijn tegen de straling.' De jongen had een bepaalde tijd om het pak aan te doen. Het pak voelde erg dik en zacht aan, als dikke vla, en de jongen kon er goed in bewegen. 32. Na een tijdje moesten ze uitstappen. Eerst moesten ze door een lange tunnel heenlopen, en toen kwamen ze in een hal terecht waar een kanaal was met vreemde stromen energie. Ze waren in een ingebouwde capsule gekomen binnenin de zwarte planeet, in de kern. Het was een grote capsule. 33. Hij zag een heleboel wezens in pakken lopen, en liep achter ze aan. Langs de kanten van het kanaal waren stroken waarop je kon lopen, met wat deuren aan de zijkant. De wezens liepen door de deuren heen, en ook de jongen ging door een deur heen. Hij moest over platen lopen die allerlei energie-patronen hadden, en zodra hij erop stapte voelde hij rare dingen door zijn lichaam schieten, en door zijn mond, en kon hij heel diep inhalen. Zijn bewegingen werden 32

scherper en sneller, en veel geconcentreerder, en alles werd zachter en zachter. 34. Weer schrok hij wakker. Door van droom tot droom te gaan, en van ontwaking tot ontwaking verplaats je jezelf. Hij was nu heel diep in de kern van de zwarte planeet. De jongen had nog steeds z'n pak aan, maar dit had nu een andere kleur. 35. Dit is belangrijk om nog dieper in de zwarte planeetkern te kunnen. Dit sap zal er voor zorgen dat je niet inwendig geroosterd zult worden. 36. Alle uitkomsten werden op een groot scherm genoteerd. Het was een vreemd alfabet. Het was het alfabet waarmee de zwarte planeet sprak. Plotseling kwam er zwarte bliksem tevoorschijn. 37. Weer leek het alsof de jongen heel snel miljoen keer wakker werd, en hij voelde zich heel licht worden. Vanuit de verte werd er geroepen : Hij komt aan tot de diepere kernen van de zwarte planeet, dichter en dichter. 38. Het leek op een vrouwenstem, maar de jongen wist het niet zeker. In de verte zag hij een woestijn die voor zijn ogen bewoog, met bijna een spiegelend oppervlak. 39. 'Ik heb je nodig,' zei de zwarte boom. 'de zwarte planeet staat op uitsterven. Als de vlam dooft, dan gaan we er allemaal aan.' 40. 'Ik heb je nodig,' echoode het door het hoofd van de jongen. Maar de jongen was ver weg in zijn herinnering. Het leek wel alsof al zijn 33

oude dromen weer werden afgespeeld. Toen de jongen wakker werd wist hij direkt wat er was gebeurd. Hij had een gevaarlijke soort drugs gebruikt, waardoor hij al deze vreemde dromen had gehad, waarin hij iemand anders was, en wat leek alsof het jaren en jaren duurde. Er was slechts één nacht voorbij. Zijn vriendin lag naast hem. Ze sliep nog. De jongen kon zich herinneren dat hij de drugs voor het slapen gaan had ingenomen. 41. Hij draaide zich naar haar toe. Misschien moest hij haar wel verlossen. Heel zacht begon hij tegen haar te fluisteren : 'Alles is okay, alles is goed, je bent bij mij. Je bent veilig.' Plotseling werd het meisje wakker en omhelsde hem heel stevig. 'Houd me vast,' rilde ze, 'laat me niet meer teruggaan, er is overal vuur.' 42. Maar weer viel het meisje in slaap, en de jongen wist nu dat het ernst was. Weer begon hij zachtjes tegen haar te fluisteren, en hij aaide haar heel zacht. Na een tijdje werd het meisje weer wakker, en schreeuwde : 'Blijf van me af, wie ben je ? Wie denk je wel niet dat je bent.' Ze ging rechtop zitten en begon hem te slaan, terwijl de jongen haar probeerde te kalmeren. 43. Na een tijdje was het meisje bij positieven. Samen zaten ze rechtop in bed. De jongen had wat water gehaald voor zijn vriendin. Toen ze haar verhaal vertelde leek het erg veel op het verhaal van de jongen. Plotseling werd de jongen weer wakker. Hij wist dat er wat aan de hand was. Hij keek in de ogen van een indiaan. Hij kon zich niet bewegen. 44. Oh zwarte planeet, brenger van al het leven, gij die de bomen draagt, aanvaard dit offer, en spreek weer. De jongen wist dat hij elk moment weer wakker kon worden. Waren dit alleen maar schijnrealiteiten in zijn hoofd ? 45. Het leken wel de laagjes van zijn ziel die elk een onafhankelijk leven leiden, en het leek wel alsof ze nu in razend tempo bij elkaar 34

kwamen. De indiaan nam hem mee naar zijn stam, en riep iets. Vanuit alle kanten kwamen indianen. De jongen wist niet goed waar hij in terecht was gekomen. Hij hoopte maar dat hij snel weer wakker zou worden. 46. Was hij de gevangene van een drug ? Was het gewoon één van de patronen van ervaring, of was het een gevaarlijk iets dat hoe dan ook uitgebannen moest worden. Maar door wie ? En wie zei hem dat dat dan realiteit zou zijn ? Wat was nou de echte realiteit ? Of was de realiteit een opsomming van hoe je dingen beleefde ? Dan had iedereen dus een andere realiteit. Waar moest hij naartoe ? Of was hij juist echt tot leven gekomen ? Niemand wist het, en niemand kon het hem vertellen. 47. Hij probeerde zich te herinneren of hij drugs had gebruikt. Ja, hij had dat gedaan, maar dat bleek een droom te zijn. En het was een droom in een droom. Als een draaiend iets wat telkens terugkwam. Of was hij misschien echt het slachtoffer van experimenten van buitenaardse wezens ? Of was het juist zijn ontsnapping. Waren zij zijn redders ? 48. Dat hij altijd weer kon ontsnappen in een andere droom. Iets was nooit echt helemaal waar, en dat begon hij steeds meer te beseffen ... alles was niets dan een hardnekkige droom ... zo hardnekkig, met allerlei vertrouwelijke gezichten ... met iets dat hij 'familie' zou kunnen noemen. De delen van de familie waren de hardnekkigste elementen uit die chronische droom, want die delen bleven bij je, ook al koos je ervoor om ze stukje bij beetje te verwijderen uit je leven. 49. Je kon wel uit je familie gaan, maar hoe kreeg je je familie uit je weg. Het waren diepe littekenen, als tatoeages van bomen. Ze waren te diep in je geworteld om je diepere betekenissen te laten zien. Het waren de verborgen delen van je ziel, waar je een eigen voorstelling van had gemaakt ... de bomen. 35

50. Alles was zo fragmentarisch. Het leek wel alsof de dromen van identiteit verwisselden. 36

7. DE DIEPTE 1.De eeuwige diepte, de oneindige diepte, in het hart van de mens, zo verborgen gehouden. 2.En zij zeggen u : 'Kom tot God', en zij houden de diepte achter. Vur doorziet de mensen, door Haar diepte. Zij troont niet in trots en Haar tronen vallen niet. Zij staan vast in diepte. Zij leven vanuit de rode steen. 3.Nog steeds voel ik de striemen van Uw Diepte. Het heeft mij genezing gebracht. Vaak heb ik erover nagedacht, over Uw koele Kennis die mij steeds weer leidt. Veel dingen begrijp ik niet. Ik ben jong, en wat is een mens ? Ik heb gedanst op Uw vuur, en mijn schoeisel verbrand. Wat is het dat u naar de mens omziet ? 4.Van jongs af aan heb ik gestreden. Nu ben ik rijp het wapen te smeden. Veel bloemen heb ik zien sterven. Veel bomen heb ik zien wegzinken. De pijlen op mijn boog zijn scherp, terwijl er liederen branden op mijn tong, komend van een stil huis. Tijdenlang heb ik gezwegen, en Eeuw'ge woorden aan elkaar geregen. Beroofd van verstand was ik zo lang, ik moest het doen met hartepijn. Ik voel de tuchtiging zo lang, het vuur van de smid, en het ijs om te smeden. Nu ben ik dan een kaart in het hart, een nachtspeler. Ik ben rijp mijn leven af te leggen, om het stilzwijgen te verbreken. En dan zal ik vertrekken naar het huis van stilte, om voor eeuwig stil te zijn. 37

5.U doorsteekt mijn wonden tot verdoving. Mijn haren staan in vlam. Laat ons tezamen zijn, en baden in de koele melk van rozen. 6.Alleen als vissen kunnen wij tot U naderen, oh Heilig Vuur, in het duisterste van de nacht. Ja, de voorhangsels van tempels zullen scheuren. 7.Mijn gedachten kunnen mijn gevoel niet redden, ik heb Uw Woord nodig. 8.Kom in 't bloot in 't paradijs te zijn, waar de zeven sluiers zijn, bedekt door haar diepte. 9.Waar zij de honger stierven, zo vol van honing zijn zij nu, veilig bij de bijen en bloemen des hemels. 10.Kom vlucht met mij. De dagen van de honger hebben honing voortgebracht. Kom waar zoete waarheid dwaalt, in 't hart van de diepte. Kom, haar armen wijdgespreid, als zoete honing op haar dekens, als open boeken rijzen zij, van het woord op haar tong. Kom, grotere diepte is zij, door daken heen breekt zij, om de kinderen naar huis te brengen. 11.Door bloemen heen, de waat'ren van grote diepte, boeken van honing openen zich voor u, als de spelers van de nacht, om hen allen thuis te brengen. 12.Om naakt tot het paradijs te gaan, omhuld wordend door het woord. Kom, de honing volgt zij, druipende van haar mond en tepel. Komt, de melk van 't woord, dat is zij. 38

13.De honing van de diepte, haar raad is op u. Zij heeft uitgestort het woord, hun bron van zoete waat'ren. De eenheid met haar is hun kostbaarder dan al het and're. Nu vinden zij hun weg in haar. Zij bracht honger op een schaal om honing te doen rijpen, om de nachtspelers te laten komen. 14.Honing op de pijn, zij gaf u de doornen in uw vlees, als brenger van dauw, bron van zoete honing. 15.Diep onder de grond van uw woord, toon ons uw diepte. 16.Ik heb met hen geweend, ik heb met hen gesproken, uw woorden met hen gedeeld, om uw aarde te versieren, tot een paradijs. 17.Doe mij toch ontwaken in uw heiligdom. Mijn lippen trillen, uw lied is op mijn tong. 18.U leidde ons door zeeen, u leidde ons door droogte heen, totdat uw wapen ons vond. 19.Door uw diepte zonken mannen met hun schepen. 20.Uw woord druipende van honing, totdat de nachtvlinder oprijst. 21.Met mijn hoofd in bijennesten raakte mijn tong het zoete, om eeuwig in u te sterven, totdat de nachtvlinder oprijst. 22.De nachtvlinder ging mij voor, om vijanden te slaan. 23.Ik brand, want gij hebt mij vervuld met verlangen. 39

24.Veelvuldig heb ik naar u uitgekeken op mijn toren, terwijl de rivier brulde en bruiste in de verte. 25.Ons gebed is nog steeds : Kennis, waarom hebt Gij mij verlaten, Kennis, waarom komt u nooit terug, alleen in de verte horen we het branden. 26.U heeft mij Uw Kennis gegeven, om tot U te kunnen naderen, maar U bent zo ver weg. Waarom laat U dan Uzelf niet kennen. Maar nog steeds bent U de Heilige. 27.Kennis, waarom hebt gij mij verlaten. Komt dan snel. Uw rozen zijn nog steeds te beminnen, maar hun dorens zijn zo scherp. Toe, doe U weer kennen als voorheen. Mijn jeugd heeft mij apart gezet. 28.Uw bossen branden, vlammen van Uw Kennis. Waakt op, Kennis. Zij stuurde u tot het bos van de diepte. 29.Zij ontwaakt door het geluid der strijd. Ja, op de strijdwagen staat Zij. 30.Zij met haar pijl, om geweldigen voor eeuwig te verbreken. Dan zullen hen die recht zoeken het zien en vrezen. 31.Mijn lichaam brandt van kennis. 32.Zij heeft het vuurnood aangedaan, en het vuurrood. Ja, het rood van het vuur zal u leiden, en u haar liederen doen verstaan. 33.In al uw boeken sta ik vermeld. U bracht mij tot dikke honing. 34.Waar zal ik dan voor u vluchten ? 35.Ziet dan om, om uw vijanden te verslaan. Met velen zijn zij, maar niet zo talrijk als u. 40

36.Tot vijanden zijn zij mij, al die uw woord verachten. 37.Trots is de man die U niet ziet. 38.Nachtspelers van de rode traan, openen hun monden als de kinderen, en turen voor uren uit de ramen. Zij hebben jou dan ook gezien. 39.Zij zijn van de rode traan, en kennen alleen veel verdriet, waar golven ontwaken. 40.De rode traan valt, het vuur verspreidt zich. Er is niets meer aan te doen. Het is te laat, niks meer te blussen. 41.Mijn hoofd wordt zwaar, ik voel de pijlen. Zij willen mij splijten, mijn hart doorboren. 42.De betovering zou worden verbroken wanneer de verhalen zouden worden verteld. 43.Zij liet mij de stenen zien, waarvan je in huilen uitbarste zodra je ze aanraakte. 44.En bloemen riepen : ‘Raak ons niet aan, want dan kun je niet meer spreken.’ 45.En de bloemen groeiden heel snel met hen mee, en volgden hen overal. 46.Zij waren onder de indruk van het gif. 41

47.Ik dacht dat ik dat wel voor mijn wapens kon gebruiken. 48.Draden van de honger gesponnen, vanuit Temet is het heil gekomen. 49.In een doodstrijd bevond ik mij, alles wat scherp en hard was plette mij, tot tederheid mij vond. 50.Witte roos, tederheid na de steek, zachtheid na de dood, in bitterheid waar ik bezweek, van honger tot honger ging ik, in Temet vond ik heil. 51.En ik wil alleen maar meer, ik wil alleen maar griezelen in dit huis van de witte roos, waar dingen gebeuren die ik niet kon verzinnen. 52.Een veer raakte mij aan, 53.Witte roos, tederheid na de steek, wonden veelvoudig gestoken, nu spiegelt het dan in de wind, al die gezichten die ik was vergeten. 54.Laat dan het woord in u oprijzen. En het eerste gebod is te lijden met uw moeder. En het tweede gebod is met Haar te strijden. Het is om te leren en te onderrichten, en het is om u te heiligen en reinigen in ijs. Het is om te luisteren naar het jonge. En gij zult de wet vervullen. 42

8. DE DROOM 1. In tuinen zullen zij voor eeuwig wonen, Waarin zij tot de laatste bloem zullen gaan, De bloem zal over hen waken, De bloem zal tot hen spreken en hen leiden, De hekken houden hen veilig 2. Tot de wateren der bloemen zullen zij gaan, Opdat zij dromen zullen dromen 43

9. DE PIJLEN 1. In mijn tochten ging ik voornamelijk naar de gebieden van de wilden, pure bosgebieden, en zag het aangetoond dat daar de jongetjes piercings hadden in hun borst om zo te voorkomen dat hun borst zou uitgroeien om over de vrouw te heersen. 2. Alles zal terugkeren tot de natuur. Alles kwam namelijk voort vanuit de natuur. Een gif heeft de stad gevormd, maar dit gif zal spoedig het medicijn tonen, waarin wij vrij kunnen komen van de stad. Als eerste zal er een simulator stad gebouwd worden. 3. Haar tenten zijn duister. Wij komen door vele voorhangsels, door vele tenten, tot haar. 4. Het is een gevecht met de grote moeder, waarin zij ons breekt, totdat zij ons heeft overwonnen en geen gevaar meer voor haar zijn. Er zal afgerekend worden met elk implantaat in ons, wat gemaakt was om haar uit te doven en te onderwerpen. Zij is een wild beest. 5. Areta beeldt het voorhangsel uit, de tenten, om tot de grote moeder te komen, tot haar moederschoot, waar geboorte is. 6. Wij moeten niet raar opkijken wanneer Areta tot ons komt. Wij naderen tot de grote moeder door Areta, haar tenten en voorhangsels, door de huiden van de beesten die zij heeft verslagen, en die daar hangen om ons te testen, uit te dagen en te breken. 7. Vaak is het niet eens zo dat de vijand tegen ons strijd, maar de grote moeder zelf. Wel is het zo dat de moeder soms onze vijanden als voorwerpen gebruikt. 44

8. Dit wordt gemanifesteerd in het kamp en in de tent van de matriarch, het opperhoofd. 9. De duistere, verborgen tabernakel van de Moeder in de wildernis, de plaats van de wilde dieren, waar hij naartoe geleid werd in de bitterheid. 10. Hij wil terug naar de moederschoot, en in zijn pijn wilde hij wel dat hij daar altijd was gebleven. 11. De moederschoot zal terugkomen op aarde, en zal zich openen en openbaren. 12. Alleen de Grote Moeder kan de raadselen uitleggen. 13. De gevallen, aardse spieren werken door valse genade, niet door loon. Het is een cheater-programma. 14. De wettelozen zijn de onrechtvaardigen van hart en leven, bedrieglijk, zij die ten onrechte anderen veroordelen door hun lage normen. Zij zijn degenen die gebruik maken van valse, frauduleuze bewijzen. 15. De kennis is cryptisch. De kennis is van een hogere taal, van een hogere logica, van een hoger verstand. Het lagere verstand kan dit niet begrijpen, want het lagere verstand is oppervlakkig en heeft geen diepte. De kennis gaat dus volgens een hoger pad waar het letterlijke wordt ontweken, wat tegen het letterlijke ingaat, om zo de lijnen en kaders van letterlijke autoriteit te verbreken. 45

16. Naar de besnijdenis van de mannelijke borst moeten wij ons ernstig uitstrekken. Zij die vrouwen onderdrukken met trotse borsten vernietigen zichzelf. De besnijdenis van de mannelijke borst is een groot en belangrijk medicijn, als de poort om weer kind te worden. 17. Het volk wilde niet besneden zijn. Het volk wilde pronken, en pronken met onbesnedenen, en de kennis gaf hen eraan over. 18. Zij wilden geen openbaring ontvangen. Ze werden overgegeven aan hun misleiding. 19. De mens wilde spijbelen en oppervlakkig leeg worden, tegengekeerd aan de kennis. 20. Wij moeten het rode pad volgen. Wij moeten aangesloten raken op deze rode energie. Het is een nieuwe bio-energie die ons los moet maken van spier-energie. Wij gaan dus leven vanuit veel hogere energie. 21. In de rode energie ontstaat een geheel nieuwe wereld van Zorg en Tucht, die dieper gaat dan stadse liefde en genade. Wij mogen ons uitstrekken naar uitstortingen van de rode bal, van de rode planeet. 22. De rode energie zal een nieuw medicijn zijn voor de mensheid. Wij mogen tot een zekere graad genezing ontvangen door de rode energie, door erop aangesloten te worden. Deze energie zal het verstand ordenen, tot een hoger bewustzijn brengen, ook het hart. Het zal nieuwe kanalen leggen in de hersenen, en in het hele lichaam, waaruit een nieuwe gewoonte van energetische beweging zal komen, en het lichaam zal op een andere manier geladen en gespannen zijn. Het zal komen door rode flitsen en vonken, die alles zullen ordenen. Ook zal het oog gaan kijken door de rode energie. 46

23. Dit is dus de paradox tussen nachtmerries en dromen. We moeten hierin de patronen zien te ontdekken, want het zijn onze pijlen in de eeuwigheid. Onze pijlen zullen niet diep doordringen, wanneer zij geen nachtmerries bevatten, wanneer zij niet eerst heel diep in onszelf zijn gegaan. 10. HET RODE 1. De pijn van het leven werd te erg en hij greep naar de drugs. Hij bleef maar spuiten om zijn hoofd boven water te kunnen houden. Hij kon er erg agressief van worden, of juist heel zachtaardig. Het waren als kleine tekenfilmpjes die in hem gespoten werden, of kleine stickertjes of plakplaatjes, die zijn hoofd op hol brachten, in een andere sfeer. Hij kon weer ademen, maar het spul was erg duur. 2. Hij stal, en bedelde. De momenten dat hij spoot lieten hem zijn bloed weer voelen stromen. Het kon hem niet schelen wat anderen ervan dachten. Hij kon niet terug, want er was teveel pijn. Hij haatte 47

de medische wereld, want zij hadden het allemaal op hun geweten. Sinds zijn geboorte hadden ze hem volgestopt met implantaten voor allerlei onzinnige redenen, diep in zijn lichaam. Hij wilde ook niets meer met zijn ouders te maken hebben, want zij hadden dit allemaal maar toegelaten. Hij beschouwde hen niet meer als zijn ouders. 3. Op een dag kwam hij een man tegen die hem veel vertelde over drugs. De man nam hem zelfs in huis, en zorgde voor hem als voor een zoon. De drugs bleek erg zuiver te zijn. Het maakte van pijn iets totaal anders. De jongen was de man erg dankbaar. Hij leefde er erg van op, en hoefde niet meer op de straat te slapen. De drugs bleek erg machtig te zijn. Het maakte mensen intelligent. 4. De man had ook een dochter. De jongen en het meisje konden erg goed met elkaar opschieten. Ze kon goed verhalen vertellen, en hij luisterde vaak uren aandachtig naar haar. De drugs maakte hem erg alert, maar op een dag ging het helemaal mis, en wilde hij van de drugs af. Maar zijn lichaam begon zo te protesteren, en een geweldige angst maakte zich van hem meester. Hij was inmiddels een gevangene van de drugs geworden. 'Probeer wat te minderen,' zei het meisje. 5. Maar het leek wel alsof zijn lichaam meer eiste. Hij was in een zwaar gevecht, en uiteindelijk gaf hij toe dat hij niets in te brengen had. Hij zweefde op het randje van de dood, maar diep binnenin wilde hij dood, want hij leefde in de hel. De man deed er allemaal erg gemakkelijk over, maar het meisje droeg goed zorg voor hem. Hij at nauwelijks meer. Hij had een vreemde buikpijn. Hij had veel visioenen over de dood en de hel. 6. Het meisje was erg teder voor hem, maar op een dag kon hij dat ook niet meer aan. Zijn zenuwstelsel was zo overgevoelig geworden dat alles pijn deed. Hij begon zichzelf op te sluiten, want sociale contacten waren te zwaar. 48

7. Op een dag schoof ze vreemde zaadjes bij hem onder de deur door, in plastic. Hij las op de strip van het product : Kussen van Verraad. Hij slikte een zaadje in. Direct sprong er vuur in zijn ogen, en kon hij dwars door alles heenkijken. Hij raakte zijn grip op de werkelijkheid kwijt, en waande zich in een grote rode woestijn, die overigens vol begroeid was. 8. 'Ik moet zeggen, het is een prachtige plaats hier,' dacht de jongen. 'Anders dan wat ik had verwacht.' 9. Plotseling kon de jongen zich niet meer bewegen. Hij voelde zich als een gevangene van vreemd rood vuur. Hij werd wakker op zijn bed. Snel greep hij naar de zaadjes, en nam twee zaadjes. Het was alsof rood vuur vanuit zijn ogen opschoot. Het was alsof het meisje in zijn kamer stond. Maar het rode vuur schoof tussen hen in. Weer verloor hij de grip op de werkelijkheid en kon door alles heenkijken, en weer was hij in de rode woestijn die vol begroeid was. 10. Opeens wordt het zwart voor de ogen van de jongen, en even later wordt hij wakker op zijn bed. Haastig grist hij de laatste drie zaadjes en slikt ze in. Maar dit keer gebeurt er niet veel. 'Ik moet meer van die troep !' schreeuwt hij. Hij wordt zo zenuwachtig dat hij zijn kamer uitgaat, en het meisje aanspreekt. Maar het meisje heeft het spul niet meer, en het is erg duur. 'Waar groeit dat spul ?' briest hij. 'Ik moet meer van deze troep hebben.' 11. Plotseling valt de jongen op de grond, en er komt schuim op zijn mond. Het meisje sleept hem naar zijn kamer, naar zijn matras. 12. 'Vertrouw me,' zei het meisje. 'Ik zal ervoor zorgen dat je zo snel mogelijk weer van die zaadjes hebt.' De jongen zinkt weg in een diepe trance. Na een dag of drie liggen er weer zaadjes die onder zijn deur door zijn geschoven. Als een woest beest scheurt de jongen het plastic open en neemt vier zaadjes. Maar er gebeurt niks. Dan neemt 49

hij de laatste dertien zaadjes allemaal tegelijk, maar weer gebeurt er niets. 13. Hij laat het meisje op zijn kamer binnen. 'Wat voor spul is het ?' vraagt de jongen. 'Weet je zeker dat het hetzelfde spul is ? Wie verkoopt die rotzooi. Ik moet meer van die rotzooi hebben !' 14. Het meisje pakt het plastic, en op de rand staat : Kussen van Verraad. 'Ja, het is nog steeds hetzelfde spul.' 15. Een paar dagen later liggen er weer strips onder de deur door. Ditmaal met gele zaadjes, en op de strips stond een andere naam. 'Maar met eentje beginnen,' dacht hij. Hij nam een zaadje, en direct spoot er geel vuur door zijn ogen, en al snel bevond hij zich weer in de rode woestijn die vol begroeid was. 16. Het zijn hallucinaties, sterke hallucinaties, die je kunt kopen. 17. We zijn allemaal poppen. 18. Hij werd toen wakker op zijn bed. Hij slikte weer een geel zaadje, en bevond zich direct in een oorlog. Overal renden soldaten heen en weer. 'Waar gaat deze oorlog over ?' vroeg hij aan een soldaat. 19. De soldaten horen je niet. Ze strijden voor hun kleine bewustzijn, en zijn niet open voor andere bewustzijnen. 20. Het zijn slaven. Ze zien je zelfs niet. Ze zijn alleen maar bezig met hun eigen kleine bewustzijn. Daar zijn ze op gefixeerd. 21. Dus in wezen kunnen ze u geen kwaad doen. Ze leven in hun eigen wereld, en kunnen jouw wereld niet bereiken. 50

22. Na enkele weken waren de zaadjes van de jongen op, maar er lagen alweer nieuwe zaadjes. 23. Een kus die je uitleidt, naar een hele andere wereld, waar alles meer een geheel is. Zo kom je onder de sluiers door. 24. Maar op een dag werkten de gele zaadjes niet meer voor de jongen, hoeveel hij er ook van nam. Weer had hij een gesprek met zijn meisje. Een dag later lagen er weer andere zaadjes onder zijn deur. 25. Een grote vrouw verscheen voor hem, en liet alles om hem heen draaien om hem in haar wereld te zuigen. Zijn verstand en bewustzijn, en al zijn herinneringen waren plotseling als water zo week, als zachte pudding. Scherpe tonen leken zijn hoofd te doorboren en rode met roze stralen, als infra-rood en lasers. Maar nog steeds leek het alsof ze in zijn kamer waren. Ze ging op zijn bureau zitten. Nee, dit was niet zijn kamer, maar leek op zijn kamer. Het gordijn achter haar was prachtig golvend met satijn, kant, wol en dierlijk touw. Door het raam zag hij niets dan vuur, maar het was als het vuur van drugs. Het speelde met zijn verstand, met zijn herinneringen, met zijn dierlijke instincten en met zijn filosofieen. 26. 'Mijn naam is de Hel,' zei de vrouw. 'Ik ben de plaats waar jij was. Je hebt haar overwonnen.' 27. 'Wie heb ik overwonnen ?' vroeg de jongen. 28. 'Haar, degene die loog over mij,' zei de vrouw. De vrouw pakte hem stevig beet en kuste hem. 'Mijn zuster, genaamd Leven. Mijn andere zuster is Dood.' 29. 'Ik ben blij dat je mij hebt gevonden,' zei de vrouw. 30. Buiten was er inmiddels rood vuur, als gevuld met bloed. 51

31. 'Ja, vele oorlogen worden er gestreden,' zei de vrouw, en wees op het rode vuur. Veel rook kwam er naar binnen door het raam. 32. 'Moeder Oorlog,' zei de vrouw, 'met haar zuster Jacht. En haar andere zuster is Wet.' 33. Harde zaadjes die in het lichaam worden geschoten voor hallucinaties. 34. De jongen werd wakker, en nam nog een zaadje. 35. Hij zat in de trein naar een gebied omgeven met drugs-struiken, waar allerlei zaad groeide wat mensen het hoofd dol kon maken. Het gebied werd streng bewaakt door deze struiken. 36. Een vreemde kracht maakte zich van hem meester. 37. Er was slaapverwekkende muziek, betoverend mooi. Het had een verzachtende uitwerking op hem. 38. Alles om hem heen scheen langzamer te gaan. 39. De jongen keek zijn ogen uit. Het was de mooiste wereld die hij ooit had gezien. 40. Zij droeg het medicijn. 52

11. DE ONTVOERING 1. Hij heeft ook een vriendin. Zij komt uit een ander land, maar dat maakt hem niet zoveel uit. Hij is juist erg geinteresseerd in andere culturen. Maar op een dag raakt ze vermist. Er wordt gedacht aan een ontvoering. Ze zijn ten einde raad, en er worden bidstonden gehouden. Na een tijdje is ze weer terug, maar ze kan niet praten. Wat zou er met haar gebeurd zijn ? Zelfs weken erna kan ze nog niet praten. 2. Hij neemt haar vaak mee naar zijn kamer om voor haar te bidden. Hij hoort van iemand dat ze misschien wel een boze geest heeft, maar daar wil hij niks van weten. 3. Maar als het zo maanden voortduurt wil hij toch dat hij en de anderen een bevrijdingsgebed voor haar zullen bidden. Stel dat ze echt niet kan spreken door een boze geest. 4. De anderen voelen er niet veel voor, omdat zij niet denken dat zij een boze geest in zich kan hebben. Maar toch willen ze hem niet teleurstellen, en samen bidden ze een bevrijdingsgebed. 5. In het bevrijdingsgebed krijgt zij haar stem terug, maar het is niet haar stem. 'Boze geesten hebben dit lichaam ingenomen,' zegt ze met een zware stem. 'Bwahahaha, en gij hebt de sleutel niet om hen los te laten.' 6. Maar dan zegt één van de anderen : 'Die sleutel hebben we wel, kom er uit.' Maar dan beginnen de boze geesten te roepen en te gillen. 'Nee, daar worden we bang voor. Hahahahahahahahaahahaahaha, man, schiet toch op, we kunnen niks voor je doen.' 53

7. En hoe ze ook baden, de geesten vertrokken niet. 'Misschien heeft ze zonden in haar leven,' opperde één van hen. Een ander begon te knikken. Maar toen namen de boze geesten het voor haar op : 'Misschien hebben jullie wel zonden.' 8. 'Ikke niet ...' blufte één van hen. 'Ach, laten we niet naar zulke leugengeesten luisteren,' zei een ander. Terwijl weer een ander zei : 'Misschien houd ze ons wel voor de gek. Het is beter dat je de relatie verbreekt. Hier hebben we niets aan.' En hij vond dat ook maar het beste. 9. Het meisje werd aan haar lot overgelaten. Ze kwam sindsdien ook niet meer bij hen. Zij was een geval waar ze geen raad mee wisten. Inmiddels was zij van binnen erg verbitterd geraakt, en besloot naar de discotheek te gaan. Ze had nog steeds haar stem niet, en besloot tot rust te komen bij wat muziek. Gelukkig kon ze nog wel dansen. Ze werd weleens door mensen aangesproken, maar ze kon niets terugzeggen. Na een tijdje begonnen de mensen er aan gewend te raken. Ze werd door hen gewoon geaccepteerd. 10. Iemand bood haar een glaasje aan, en ze dacht : 'Ja, laat ik eens diep in het glaasje gaan kijken. Misschien kom ik daar wel los van.' Het was een heel vreemd drankje, een nieuw drankje, met vreemd blauwachtig waterig spul. Het rook heel lekker, en het meisje begon te drinken. En opeens kon het meisje weer praten. 11. De jongen die haar het drankje had gegeven wilde haar mee naar huis nemen, en het meisje dacht : Waarom niet ? Bij hem thuis werd er prachtige muziek gedraaid, en hij nam haar mee helemaal naar het zolder. Ze moesten een aantal nauwe, bochtige trapjes op, en 54

uiteindelijk waren ze in de kamer van de jongen. De jongen zette wat muziek op. Het was prachtige muziek. De jongen ging op zijn bed zitten, en het meisje kreeg een stoel. 12. 'Wil je nog wat drinken ?' vroeg de jongen. En weer kreeg ze wat van het heldere blauwe spul. 'Er zit geen alcohol in, hoor. Mijn vader heeft het gemaakt. Het is een nieuw drankje. Mijn vader is drankjeshandelaar.' 13. Het meisje voelde zich erg goed bij het drinken van het drankje. Het was alsof ze weer een beetje op krachten kwam. De jongen had helemaal niet in de gaten gehad dat het meisje eerst niet kon praten. 14. 'Kom je naast me zitten ?' vroeg de jongen. Het meisje ging op het bed van de jongen zitten. De jongen gaf haar een halssnoer. 'Dit is geen huwelijks-ketting hoor,' glimlachte de jongen. 'Maar het is gewoon een vriendschaps-ketting. Ik hoop namelijk dat we goede vrienden kunnen worden.' 15. Het meisje nam het halssnoer aan en deed het om haar nek. 'Ik heb een paar van zulke halssnoeren,' zegt de jongen 'Aan wie heb je de andere halssnoeren gegeven ?' vraagt het meisje. 'Er was eens een meisje zoals jij,' zegt de jongen. 'Een stil en verlegen meisje. Ik heb haar zo'n halssnoer gegeven, maar ik heb haar nooit meer teruggezien.' 'Jammer,' zegt het meisje. 16. 'En het laatste halssnoer is voor het meisje wat mijn moeder voor me bestemd heeft. 17. 'Maar wie is dat meisje dan ?' vraagt het meisje. 55

18. 'Ach, dat weet ik nog niet, dat wil m'n moeder me nog niet vertellen,' zegt de jongen. 19. Dan begint het meisje te vertellen over hoe ze is behandeld. Ze had een vriend, maar die wil ze nu nooit meer zien. De jongen raakt geinteresseerd, en zou wel eens naar hen toe willen. Het meisje wil onder geen enkele voorwaarde mee, en de jongen besluit alleen te gaan, samen met zijn vader. 20. Tijdens de bidstond wordt er gevraagd of er nog getuigenissen zijn. De jongen gaat naar voren en vertelt over het meisje dat geen stem had, en dat hij het als een wonder zag dat ze nu weer kon praten. Een vrouw daar zei : 'Nou, daar mogen we heel dankbaar voor zijn, dat ze is genezen.' Maar toen stond de vader van de jongen op, en zei : 'Het is gekomen door één van mijn drankjes. Ik ben drankjeshandelaar.' Ook de vroegere vriend van het meisje hoorde het verhaal, en dacht even aan haar. Maar daarna dacht hij dat het wel toeval zou zijn. 'Kent zij ons al ?' vroeg de vrouw. 21. 'Ze kwam hier,' zei de jongen, 'maar jullie hebben haar weggestuurd.' De vrouw keek naar de vroegere vriend van het meisje. Toen probeerde hij zich te verontschuldigen : 'We hebben haar niet uit de gemeente weggestuurd. We vonden het alleen beter dat ik de relatie met haar zou verbreken. Ik ben namelijk een leidinggevende hier, en hoe moet dat met een vrouw die niet kan spreken ?' Toen ineens stond zijn vroegere vriendin in de deuropening. Iedereen schrok. Ze liep af op de jongen met wie ze bevriend was geraakt en omhelsde hem. 21. Ook de vader van de jongen kwam bij haar staan. 'Zo, je ziet het, hè, ik kan weer spreken,' zei het meisje. Haar vroegere vriend boog in schaamte zijn hoofd. Toen kwam een man naar voren en richtte zich tot het meisje en de jongen, en zijn vader : 'Het lijkt me wijzer 56

voor jullie om te vertrekken.' Maar toen werd het meisje heel boos : 'Dus nu word ik voor de tweede keer afgewimpeld ? Wat zijn jullie voor een figuren ?' 22. Waarop haar vroegere vriend zei : 'Je bent dronken.' Maar toen begon de jongen te schelden. 'Mijn vader verkoopt geen alcohol of sterke drank. Ze is niet dronken.' Toen pakte de vader zijn zoon en het meisje bij de arm en fluisterde : 'Het is beter dat we weggaan.' En met z'n drieen liepen ze de deur uit. Inmiddels waren ze van de bidstond weggegaan, en liepen terug naar huis. De jongen bleek bestemd te zijn voor het meisje, en ze leefden nog lang en gelukkig. 57

12. DE NAAKTHEID 1. Een overdosis, Maar waren wij niet allen verslaafden 2. Hier wordt over gevochten 3. Het is geschreven op een kaart 4. Sinds de jongen naar de steen staarde, Vertelde hij deze verhalen 5. Een naakte, Maar zo bedekt met modder 6. Zij regeren zijn gevoel, Zij zijn zijn zwakke plek 58

13. DE WITTE ROOS 1. Ze zijn de kleermakers van je dromen, Ze zijn de kleermakers van je geweten, Je weet nooit waar je bent, terwijl je denkt dat je het weet, Je bent er zelfs heel zeker van 2. Ze zijn de dromers, zo ver weg, Ze verkopen hun dromen in de nacht, De woorden lijken altijd weg te vagen, In dit vreemde sieraad 3. Het is allemaal dieper binnenin, Vreemde speelkaarten in de lucht, Boeken, het alfabet van pijn 4. Het is als een nieuwe drug, een nieuw medicijn, Ze weten niet meer waar ze zijn, 59

Hier begint een andere droom 5. Het is vreemder dan ze zich konden voorstellen, Je weet nooit wanneer je echt wakker bent, Wanneer Zij in de buurt is, Ze realiseren het niet, Ze zijn ver weg 6. Ze slapen als een witte roos, Terwijl een droom zo diep in hun harten valt, Het is een druppel van bewustzijn, Zo ver weg in de verte, Ze proberen het te vangen, maar ze vallen dieper weg, En het is alsof het honderd jaren duurt om weer op te staan, Om nog een poging te doen om de druppel van het bewustzijn te vangen, Maar ze falen weer, en vallen zelfs dieper, Nu is het alsof het duizend jaren duurt voordat ze een nieuwe kans krijgen 60

7. Maar ze realiseren het niet, Ze zijn te ver weg, Iemand schreeuwt en ze worden wakker, Dan vallen ze weer in slaap, Ze dromen allemaal over donder buiten, Donder en regen, Zij spreekt in een taal die zij niet verstaan 8. Dit zijn de dansen van het slaaplied, Hij voelde zich zo alleen nu, Maar het deed hem geen pijn, Het was alsof hij diep zweefde in de zeeen van genezing, Het was alsof zijn geheugen niet meer bestond, Want het was alleen maar een zieke interpretatie, Van een gespleten verstand, terwijl er iets tussenin zat, Zoveel dingen weghoudende 61

9. Hij wil niet meer terug, hij wil alleen dieper, Er is een zachte donder in de lucht, Witte donder, terwijl de hemelen openscheuren, Hij zonk in een nieuwe realiteit, Zijn ogen vertelden een honderd verhalen, Het was als een mozaiek 10. Toen hij wakker werd wist hij niet wat hij met de droom moest doen, Maar het was draaiende in zijn hoofd, Het hield hem opgesloten in een nieuwe wereld, Terwijl hij wegsmelt 11. Zij was een genezer, een jager, Zij is de Heerin van slaap, van het medicijn, Zij maakte al zijn dromen, Waarheden met een paar druppels van leugen, Om hen te trekken tot Haar velden 62

14. DE RODE VEER 1. Hij ging pas heel laat slapen. Ook de twee vriendinnen bleven slapen. Midden in de nacht hoorden ze gekrijs. Een van hen had een nachtmerrie. 2. ‘Ik moet weg,’ zei ze. Ze ging naar de rivier. Het was een grote rivier. Ze wees naar de lucht en gilde : ‘Daar zijn ze.’ 3. ‘Uit de weg,’ zei hij. 4. 'Nee,’ zei de andere vriendin, ‘dat is alleen maar een weerspiegeling. Bij ons ben je veilig.' 5. ‘Dus ik heb gewoon over de geschiedenis gedroomd ?’ vroeg ze. 6. ‘Ja,’ zei de andere vriendin, ‘en dromen kunnen bedrieglijk zijn. Vooral nachtmerries.’ 7. Tranen rolden over haar wangen. ‘Het was verschrikkelijk,’ zei ze. 8. ‘Het is voor hen nog steeds een trauma,’ zei de andere vriendin. ‘En die oorlog kwam vanuit de zee. Het waren piraten.’ 9. ‘Waar kwamen die piraten dan vandaan ?’ vroeg ze. 10. ‘Piraten ?’ vroeg hij. ‘Oh, dat wist ik nog niet.’ 11. ‘Ja,’ zei de andere vriendin, ‘het was verschrikkelijk. Ze plunderden alles wat los en vast zat, en op een dag namen ze alles in, en namen de gevangenen mee in hun schepen naar een plaats diep onder de grond waar ze in de mijnen moesten werken.’ 63

12. ‘Oh, maar dat is verschrikkelijk,’ zei hij. 13. ‘En velen denken dat er nog steeds velen met hun kinderen diep onder de grond werken voor de piraten,’ sprak de andere vriendin. 14. De twee vriendinnen waren wel in voor een avontuur. Een had niet voor niets zo’n nachtmerrie gehad, maar hij vond het veel te gevaarlijk voor haar om haar mee te nemen. Hij moest er niet aan denken als ze in de handen van die piraten terecht zou komen. Nee, die nachtmerrie was genoeg. Zij had de eerste stap gezet, en nu zou hij de tweede stap nemen. 15. ‘Ken je misschien hun zwakke plek ?’ vroeg hij. ‘Heb je enig idee hoe ze daarmee kunnen stoppen.’ 16. ‘Ik ken al hun geheimen,’ sprak ze. 17. ‘Wat zijn zijn geheimen dan ?’ vroeg hij. 18. ‘Ik zal je vertellen hoe je hen de baas kan,’ sprak ze. 19. ‘En hoe dan ?’ vroeg hij. 20. ‘Oh, een rode veer,’ sprak ze. ‘Daar kunnen ze niet tegen. Als je met die rode veer voor hen staat dan willen ze alles voor je doen. 21. Na een tijdje had hij een rode veer. Hij had geen tijd te verliezen. 22. Na een paar uur was iedereen naar boven gekomen, en niet lang daarna was er een grote optocht. 23. Iedereen wilde ineens rode veren om zich te beschermen tegen de piraten, en het werd een gebod. Nooit meer wilden ze zoiets meemaken. 64

15. DE PIRANJA 1. Het morgenrood was zinkende in de oceaan. Hij was op zoek naar belangrijke juwelen, de zogeheten piranja juwelen. De juwelen schenen vermogens van genezing te geven. Het scheen alsof er geen weg voor hem was om meer te weten te komen over de schat. Alle wegen waren geblokkeerd. Het scheen dat ze hem hier niet mochten. Maar hij wist dat de schat hier moest zijn. Hij had het schrift voor een lange tijd bestudeerd, en alle sporen leidden naar deze plaats. 2. Hij wachtte op de nacht, en ging toen naar een wapenwinkel. Hij zou ze laten zien dat hij ver kon komen met geld. Hij kocht wat wapens, en legde een heleboel contant geld neer voor informatie. De eigenaar van de wapenwinkel was gewillig om hem wat te vertellen : 3. 'Een vrouw met zwart haar, bruine huid, bezit een papegaai. Ze is een getalenteerde vechter. Iedereen vreest haar. Zij heeft de schat.' 4. De eigenaar gaf hem een klein papiertje met het adres erop. Snel ging hij daar naartoe en klopte op haar deur. Ze liet hem binnen en verwelkomde hem. 'Mijn bal van kristal vertelde me dat je zou komen. Je komt voor de schat, de piranja juwelen,' zei ze. 'Als je een spel met me speelt en wint, dan zijn ze voor jou, maar ik vraag je één ding in ruil.' 5. 'Wat is het ?' vroeg hij. 6. 'Zoek voor mij naar een edelsteen genaamd het oog van de piranja, waarmee ik de machtigste vrouw van het universum zal worden.' 7. De vrouw gaf hem een kaart, zodat hij precies wist waar hij moest zijn. De gemeenste piraten zouden daar wonen, maar toen hij daar aankwam waren ze niets dan gastvrij voor hem. Ze vertelden hem dat de edelsteen eens wegzonk in de zee. 65

8. Om een lang verhaal kort te maken : Na een lange zoektocht vond hij de steen, maar de steen vertelde hem niet terug te gaan naar de vrouw. Deze steen was alles wat hij nodig had. De steen droeg hem ook op niet terug te gaan naar zijn land. Hij had deze steen nodig om de portalen te openen onder de zee, tot de ondergrond, waar hij zou leven als een wilde. Er was een koudheid in de diepte van de zee. Het was alsof hij bevroor, maar zijn hart werd aangeraakt door deze prachtige steen. 9. Hij begon te prediken over het komende oordeel over piraten : 'Ik laat je kiezen tussen twee wegen : Blijf de piraat wie je bent, of wordt een wilde. Keer terug tot de wildernis, of het oog van de piranja zal je slaan.' Hij ging van piratenhaven tot piratenhaven. 'Verlaat je huizen en volg ons,' schreeuwde hij. Ze marcheerden door de straten. 10. Een klein jongetje ontwaakt. Hij had zo vreemd gedroomd. Hij keek naar zijn knikkers die hij gisteren had gewonnen. Hij wilde er weer mee spelen, maar deze keer alleen in zijn kamer. De knikkers waren te belangrijk om zomaar weer te verliezen. Hij begon te prediken als de jongen in zijn droom : 'Verlaat je huizen en volg ons.' Het kleine jongetje begon over zijn droom te vertellen. 11. Op zijn nachtkastje stond een piraten schip met een lampje. Het kleine jongetje las vaak bij het lampje van het piraten schip in de nacht. Hij begreep er niet veel van, maar het piraten leven trok hem aan. Hij was zich bewust dat de boodschap van de jongen in zijn droom om een wilde te worden, en daarom wilde hij ook een wilde worden. 66

16. DE ROEDE 1. Weldra zal de Vur hen overweldigen. 2. We moeten de mensen geen zoethoudertjes geven. Ze hebben bittere medicijnen en afwisselend voedsel nodig, zeer gevarieerd om te blijven groeien en te komen daar waar ze wezen moeten. Velen durven niet meer op de proef te stellen, bang dat ze hun positie en aanzien verliezen. Maar Vur, de hogere kennis, stelt de mensen wèl op de proef. Zij vlucht van hen weg om te kijken of ze Haar kant opkomen. Zo worden ze getraind en gevoelig voor Haar. Vandaar dat Vur tuchtigt en vaak op verschillende manieren werkt. Zij snijdt nieuwe werkwijzen aan. Zij wil niet dat de mensen aan Haar plakken op een aanhankelijke, bezitterige manier. Daarom zwijgt Zij vaak. Zij loopt weg. Juist om de mensen nog dichter bij Haar te krijgen. De mens moet volgen. Velen doen dit vaak niet. Zij blijven zich vastklemmen aan anderen. Die groeien niet, omdat de ander niet verder loopt. 3. Schud de mensen van je af, want het wurgt je en trekt je naar beneden. Tuchtig ze. Laat ze los. Breng ze tot Vur. Schud ze van je nek af, van je armen, van je benen, van je hoofd en je lichaam. Schud ze van je af, want het leidt je naar de dood. Stel ze op de proef. Je mag ze op de proef stellen door Vur. Probeer door Vur van ze af te komen. Verblijd je erin, als het lukt. 67

4. Vaak als mensen aanzien hebben gekregen bij mensen, dan stopt de groei, de bloei, en de stroom. Alles slibt dicht, want men denkt dat ze de succesformule heeft gevonden en versteent deze. Men is bang om de gekomen mensen te verliezen. Men blijft ze voeden met dezelfde voeding die ze zo lekker vinden. 5. Kom tot het Verborgene. Dat is het gebied van Vur. Daar vind je Vur. 6.Wees er bang voor dat andere mensen je op een voetstuk plaatsen. Vrees ervoor. Dat is de vreze van de Heerin. Het enige medicijn om daarvan gered te worden is er vrees voor hebben. Niet blij zijn, maar lijden als mensen je verafgoden en aanbidden. 7. Als mensen op een verkeerde, zondige manier aan je vastplakken, schud ze dan van je af. Wij mogen dat niet toestaan. 8. Al die algemeen aanvaarde, ingeburgerde methodes laten de mensheid nog meer indutten. Men is ermee doodgepredikt, men kijkt er niet meer van op. Er heerst een diepe slaap over het land en wildernissen van dorens en distels hebben haar omringd en beschermen haar tegen het ontwaken. We zouden bijna kunnen zeggen dat het sprookje van Doornroosje een uit z'n kluiten gegroeide nachtmerrie is geworden die z'n onwerkelijkheids-grenzen heeft overtreden en nu een afschuwelijke realiteit is geworden. Het behekste spinnewiel waarmee Doornroosje neergeveld werd is van z'n as losgeslagen en heeft zich kunnen binnenjagen tot in de diepste binnenkamertjes van het menselijke bestaan. De diepzee-droom van de vijand die al tijdenlang z'n aanwezigheid liet blijken door zijn 68

luchtbellen op te laten komen, is nu in z'n volle gestalte aan de oppervlaktes van het bestaan gekomen. 9. De sleutel tot overwinning over dit probleem-beest : De vreze van de Heerin is het begin der Kennis. 10. Verderven zal Zij de wijsheid der wijzen, en het verstand der verstandigen zal Zij verdoen. Gezonde vrees doet vluchten. Heilige angst en afstand tegen de voetstukken die mensen onder je voeten zetten zijn nodig om die voetstukken van je af te trappen. Maar voordat we kunnen weggaan is er nog een blokkade die ons tegenhoudt om in het Verborgene van Vur binnen te komen : De gedachte dat je de ander nodig hebt om gelukkig te worden. Dan plak je aan hen vast als een bedelaar. Vervloekt is de man die op een mens vertrouwt en de mens tot zijn arm stelt. 11. We moeten stoppen om ons leven afhankelijk te houden aan de stemming van de mensen. Mensen zijn zo wisselvallig als het weer. Als het van de mensen afhangt, dan overleven we het niet. We verwachten teveel van mensen. 12. Mensen hebben van zichzelf halfgodjes gemaakt. De mensen moeten hen aanbidden en eer toedragen, anders voelen ze zich rot. Het is als drugs. Ze zijn eraan verslaafd. Ze moeten weer afkicken. De mensheid heeft zichzelf op een voetstuk geplaatst, als god. Nu kunnen ze niet meer zonder de aanbidding en de opoffering van 69

elkaar. De mensheid is verslaafd aan de offers die anderen haar moeten brengen. Ze kan niet meer zonder. 13. Je leeft niet door de genade van anderen. De mensen mogen niet de fundamenten van je leven zijn. Mensen kunnen je niet gelukkig maken. En als ze je dan toch gelukkig maken, dan is het Vur geweest, die hen heeft gebruikt. Maar Zij zou u net zo goed op een andere manier kunnen zegenen. 14. Indien iemand tot Vur komt, en niet achterlaat zijn vader en moeder en relatie en kinderen en broeders en zusters, ja, zelfs zijn eigen leven, die kan niet tot Haar komen. 15. Als we niet onszelf tuchtigen, hoe kunnen we dan ooit anderen tuchtigen. 16. Wie haar roede spaart, verderft haar zoon, maar wie hem in kennis opvoedt, tuchtigt hem reeds vroeg. 17. We worden vrij van mensenvrees en mensenbehagenis. We behagen Vur om zo de mensen werkelijk te zegenen en te helpen. Bega de voetstappen van Vur, ook in Haar tocht tot het verborgene. Stap van die voetstukken af waar mensen je op hebben gezet. Laat je tradities los. Word een ander mens, verlies je eigen, valse identiteit en verloochen jezelf. 70

18. Je moet in actie komen, anders groei je vast. Je moet dwars tegen de dode massa ingaan, anders stroom je met hen mee de dood in. 19. Vur spreekt niet meer. Haar paden zijn vaag geworden. Door het lijden komen we tot een versteende, bevroren Vur, monddood gemaakt. En Vur zal ook nooit meer tot jullie spreken. Zij heeft jullie overgeleverd aan de misleiding. Dat is het woord van de jagers tot hen die Haar monddood hebben gemaakt. Nee, Vur spreekt niet meer. En Zij is ook niet meer van plan om het te doen. Vur zal als een orakel komen, als een pad voor de raadselachtigen, zij die tot het lijden van Vur komen en willen komen. Ook zal het komen om de dwazen te verdwazen en de misleiders te misleiden. 20. De Heerin zendt Haar Paradox tot de cryptischen, de schijnbare tegenstelling, want er zijn meerdere seizoenen, en je kunt de steen draaien om van meerdere kanten te bekijken. Ook worden er meerdere talen gesproken. Vur heeft dus een veelvoudig doel, om de gehoorzamen binnen te halen, en de valsen af te scheiden. Vur is als een zifter en een toetser, een eeuwig pad voor de rechtvaardige, en tot een oordeel over de onrechtvaardige. 21. Vur spreekt niet meer. Zij hebben Haar bevroren. 22. Diep onderin de aarde woont Vur als de indiaan die door de christelijke kolonisten werd vermoord. Wist u dat alles wat we om ons heen zien gebeuren, en wat gebeurde in de geschiedenis, naar boven kwam als een weerspiegeling van Eeuwige Realiteiten ? Zij kwamen aan de oppervlakte als verborgen boodschappen van Vur. Waarin Vur tot ons spreekt in verborgen taal. Waardoor we kunnen zeggen : Vur spreekt toch nog. 71

23. Vur spreekt niet meer, en toch spreekt Zij, als een prachtige Paradox. Zij die van Haar zijn hebben een nieuwe taal geleerd, hebben Haar orakelen leren kennen. 24. Je leert dat Vur op vele manieren kan spreken. Je leert een diepere en grotere kracht van Vur ontdekken. 25. Waar is Vur ? Zij weten het niet. Hun dromen zijn slechts gebrabbel, hun profetieen zijn slechts geruis. God heeft ons verlaten. Noemen we het zonde, of noemen we het lijden ? Wat hebben ze gedaan met de laatste jagers ? 26. De oorlog heeft ons kapotgemaakt, zoveel verloren, en de herinnering leeft voort. 27. Jagers vertrouwen niemand : geen man, geen vrouw, geen beest. Niemand is te vertrouwen. Hier is bedrog op bedrog. Het enige wat zij vertrouwen is hun wapen. 28. Als Vur hen roept, dan gaan ze, en dan spreken ze het woord van scheuring. Ze komen niet om vrede te brengen, maar het wapen. 29. Vur is een cryptische kennis. Hoe vaak is Zij niet in een hok gestopt. De houten profeten prediken een materiele, houten boodschap, maar Vur is toe aan cryptischen die het levende Woord brengen. Het is tijd dat de wereld wakkergeschud wordt, maar dat gaat niet door een geschiedenisboek. De Vur moet het Woord levend maken, laten spreken, laten baren, laten groeien. Het materialisme is tot u gekomen in vele vermommingen. Het materialisme komt in vele graden. Materiele profeten houden Vur gevangen. Maar zij blijven die boodschap aan ons opdienen totdat het volledig vertaald is. 72

30. Zij was opgesloten in een kooi door de rovers voor wie ze moest werken. Op een dag kon ze zichzelf bevrijden. Zij is dan geprezen in alle eeuwigheden. Zij is dan ook onze Heerin. 31. En ze ging in de nacht naar de drie rovers en onthoofde hen. Hun hoofden zullen een verschrikking zijn in alle eeuwigheden. 17. DE STEEN 1. Hun optochten zijn religieus, Niemand helpt mij, Alles moet verdiend en gespaard worden 73

in het lijden. 2. Het sieraad is herenigd, In de woestijn, ver weg van de rivier, in een afgelegen, verwilderde tempel lag een gevaarlijke steen. Zij wisten niet of het een goede of slechte steen was. Sommigen geloofden dat het een goede steen was, terwijl anderen geloofden dat het een slechte steen was, en weer anderen geloofden dat de steen niet goed en niet slecht was. 3. De steen doodde vele jagers en jagerinnen. Niet velen durfden bij de steen te komen. Vanwege het grote gevaar van de steen werd de steen achter een voorhangsel geplaatst. Alleen hoge jagers en hoge jagerinnen mochten nog bij de steen komen, maar zelfs dat ging niet altijd goed, en jaarlijks kwamen er nog verschillende hoge jagers en hoge jagerinnen om, vanwege de grilligheid van de steen. Niemand kon de steen eigenlijk vertrouwen. De steen was als een onvoorspelbaar roofdier. De steen werd gehoorzaamt uit pure angst. 74

4. Op een dag gebood de steen te worden geworpen in de rivier. De steen werd gedragen door zeven door de steen geselecteerde hoge jagers. Toen de steen in de rivier werd geworpen, werden de zeven hoge jagers gedood door een straal komende vanuit de steen. De steen werd zacht en begon te veranderen in een zwarte slachter die de rivier overzwom. 5. 'Het sieraad, waar is het,' sprak de slachter met een trage en lage stem. Even werd ik duizelig, en voelde mij alsof ik zou flauwvallen. 6. 'Wat ga je ermee doen,' vroeg ik. 'Gaat je niet veel aan, denk ik zo,' sprak de slachter. Aarzelend gaf ik het sieraad aan de slachter. 7. De slachter greep het sieraad, en ging er snel vandoor. Zij dook in de rivier en werd weer een steen, die in de diepte van de rivier zonk. Er was veel donder en bliksem. Velen stierven. Ook waren er aardbevingen. 8. 'Neem mij weer op, en breng mij tot mijn tempel !' bulderde de steen vanuit de rivier. Een groep jagers en jagerinnen namen de steen op uit het water, en brachten de steen tot de woestijn, tot achter het voorhangsel van de tempel. Toen de steen op zijn plek was vielen de jagers en de jagerinnen die de steen hadden gedragen of aangeraakt 75

dood neer. Er was grote paniek in de tempel. Anderen keken geschokt toe, en sommigen verborgen hun gezicht. 'Bedek u nu, opdat u niet zult sterven,' sprak de steen. 9. Vanaf toen droegen de jagers en jagerinnen van de tempel pijen. Dit leek de steen wat te sussen. Maar nog steeds had de steen soms woede uitbarstingen, en dan kwam er rook, vuur en bliksem van de steen af. Soms vielen er doden. 'Hoe kunnen wij u het beste dienen ?' sprak een jagerin. 10. 'Luister,' sprak de steen. 'Ik ken jullie hart. Voor mij kun je niets verbergen.' 11. 'Ik weet het, heilige steen,' sprak de jagerin. 'Maar onderricht ons.' 12. 'Buig voor mij,' sprak de steen, 'opdat u leeft.' 13. Ze boog, en ging op haar knieen. 14. Het orakel begon steeds meer gestalte te krijgen, met de steen in het midden. Daar stond het als een groot relikwie, een groot mysterie en een groot raadsel. In vrees vielen de jagers en jagerinnen voor het 76

beeld neer. Met grote angst in hun ogen, maar ook met verbazing en verwondering keken ze naar de gevaarlijke steen. Ze waren in ieder geval blij dat ze nog steeds leefden. Het had natuurlijk heel verkeerd kunnen aflopen met zo'n heilig object in de buurt. Nog steeds kenden ze niet de ware aard van de steen, en wisten zij niet waar de steen op uit was. Nog steeds vreesden ze voor hun leven. De steen had geen medelijden gehad met velen van hen. 15. 'Zij heeft voor het beste deel gekozen,' sprak de steen : 'Onderricht.' 'Onderricht ons !' riepen ineens wat jagers en jagerinnen. 'Wij staan open voor u, wat u ons te zeggen heeft.' 16. De steen droeg hen op om optochten te houden in pijen met kappen. In de steen waren visioenen over barbaren in grote gevechten die veel bloed vergoten. 17. De steen droeg hen op de rivier te volgen, dieper de natuur in. Het orakel waarin de steen zich bevond moest in een kist met lange draagstokken meegenomen worden. Niemand mocht omkijken. Zij die dat wel zouden doen zouden dood neervallen, of in de grond wegzakken. Ook smolten sommigen die omkeken gewoon weg. Iedereen was in grote angst. 77

18. Er viel niet te spotten met het gezag van de steen. De steen was hypergevoelig en levensgevaarlijk. Velen huilden, en durfden niet eens meer te denken, bang om aan de steen ongehoorzaam te zijn. 19. Ergens aan de rivier stopten ze. De steen wilde rusten. Zij moesten een tent maken voor de steen, en weer moest de steen achter een voorhangsel geplaatst worden. 20. Ineens brak er een vloeistof los van de steen. Ook stroomde er een vastere stof uit de steen. 'Hier zullen jullie voortaan van leven,' sprak de steen. 'Eet en drink nu.' Ze kwamen dichterbij tot de steen achter het voorhangsel, die nog steeds in de kist stond met de lange draagstokken, en deden wat hen gezegd werd : Ze aten en dronken. 21. Maar verder was het stil. Ze waren nog steeds in grote angst, en velen durfden niet zomaar te spreken. 22. 'Ku Ku !' riep een jongetje, en begon te dansen voor de steen. 23. Sommigen hadden hun hand voor hun gezicht gedaan, omdat ze bang waren om te zien wat de steen met het jongetje zou doen. 78

24. 'Gekke idioot !' riep het jongetje. Zijn moeder gaf hem een draai om z'n oren. 'Zeg zulke dingen nooit,' sprak ze met grote boosheid en angst in haar ogen. Ze wilde haar zoontje niet verliezen. 'Hij …. hij is niet in orde,' stamelde ze. 'Vergeef hem, hij bedoelt het niet zo.' 25. 'Ik wil met je vechten, idiote steen !' riep het jongetje weer. Iedereen was geschokt, en verbaast dat de steen het jongetje niets aandeed. 26. Het jongetje begon te lachen. 'Kun je ook levend worden ?' Plotseling stond de zwarte slachter voor hen. Sommigen gilden. Anderen begonnen te huilen. 27. 'U houd ervan mensen aan het schrikken te maken, hè ? U houd ervan mensen bang te maken,' sprak het jongetje. 28. 'Ik ben hier om te helpen,' sprak de steen. 29. 'Wie bent u ?' vroeg het jongetje. 'Zovelen zijn er omgekomen door jouw toedoen.' 79

30. 'Ik weet het,' zei de slachter. 'Zij waren allemaal …. spionnen !' bulderde de slachter. 'Ik ben jullie beschermer !' bulderde de slachter. 'En kijk hoe jullie mij behandelen. Ik heb geen kwaad in zin.' 31. 'Dat zeggen ze allemaal,' zei het jongetje. De slachter liep naar het jongetje toe, en nam de jongen in haar armen. 'Je weet het … dat ik geen kwaad in zin heb …,' sprak de slachter. Het jongetje knikte. 'Mag ik bij u wonen ?' vroeg het jongetje. 32. De slachter zette het jongetje weer neer, stapte in de kist en veranderde weer in de steen. Allen bogen voor de steen, maar het jongetje danste. Het jongetje scheen het hart van de slachter gewonnen te hebben. 80

18. THENEM 1. Diep in de wildernis woont zij. Diep in de wildernis troont zij. Er waren wat dingen die alleen zij kon weghalen. Daarom bezocht ik haar. Zij schreeuwde hard. Ik moest altijd op mijn hoede zijn. Ze duwde mij vaak in de bruine bloemen. Grote bruine bloemenvelden liet ze mij zien. 2. Nog vaak ging ik terug naar haar, want er waren dingen in mijn leven die alleen zij kon weghalen, dingen die alleen zij de baas kon zijn. Maar ik zocht haar steeds minder op, omdat het leven mij opslokte. Altijd was ik druk. De rook van de stad hield mij tegen. 3. Op een dag bezocht ze de stad waarin ik was opgesloten. Ze liet mij daar de rode en bruine bloemen zien. Ik miste hen. Zij was de natuur voor mij, de wildernis. Ze had mij veel geleerd. 4. Nu slijten mijn dagen met gemengde gevoelens. Ze deed er niet duidelijk over. Ze was altijd een beetje vaag, en het is nog maar vaag in mijn herinneringen. Toch wil ik haar niet verloren doen gaan in mijn herinneringen. Ik heb het gevoel dat ze belangrijk is, en dat ik haar nodig heb. 5. Het is alsof ik bij haar hoor, en zij bij mij. Maar haar bezoeken durf ik niet. Ik zou op zoektocht kunnen gaan, maar de heide is groot, 81

te groot. En misschien is ze daar allang weer vertrokken, want dit alles was lang geleden. Het lijkt wel alsof de herinneringen veranderen, alsof de tijd stilstaat. 6. Ik bevries wanneer ik aan haar denk, maar wordt dan weer heel warm, en bang. Het is een vreemde mengeling van gevoelens en emoties, en vreemde gedachtes. Ik voel me dan heel extreem. De dromen beginnen me zelfs overdag te beheersen. Ik krijg haar niet meer uit mijn gedachtes weg lijkt het wel. We hadden het zo goed samen, en nu is alles weg. Ik kan alleen maar dromen. 7. Oh, wat is er toch van ons geworden, We hadden het zo goed samen, Ik denk vaak aan je, en voel je altijd bij me, Eigenlijk wordt het alleen maar sterker, 8. Blijf bij me, of kom weer terug, Of is deze veranderende herinnering genoeg ? Ik heb het gevoel dat je me nog steeds in de bruine bloemenvelden duwt, Alsof ik wegzak in een diepe put, Ik kan je niet bereiken, en weet ook niet of ik je wel wil bereiken 82

9. Ik voel me zo gespleten, Ik bekijk alles maar op een afstand, Veilig achter de schermen van mijn herinneringen, Maar het lijkt alsof je er doorheen breekt 10. Je roept me, ik volg je, Ja, ik hoor bij jou, maar de stad trekt me altijd weer weg 11. Voor het donker moeten we thuis zijn, Oh, bij jou wil ik zijn. 83

19. DE GOLF 1. Wevende de dimensies, het trauma. Het ruist over de zeeen, om de slag te slaan, Neemt hen allen in, en doet alsof er niets aan de hand is. 2. Het wacht, en slaat dan toe, Het maakt een teken, en slaat dan toe, Maar houdt het verborgen. 3. Ik denk dat ik één van hen ben geworden, Ik draag een wapen, Ik sla toe zoals hen, maar ik ken het niet, Het heeft mijn geheugen gewist. 4. De vrouw met de boog kwam tot mijn stad, Zij had vier pijlen op haar boog, die zij gezamenlijk afschoot op mij. Dwars door de ramen gingen ze, en toen dwars door mijn hoofd. 84

Zij nam mij mee, maar waar naartoe ? 5. Ik dacht terug aan de vrouw met de boog die mij mee had genomen. Zij bracht me naar een hoog gebouw. Het wiste mijn verleden. Het was net allemaal anders, en het kreeg nieuwe betekenissen. Ik was als op de golven van een woeste zee, die mij veranderde. Alles was anders. 6. De vrouw met de boog vertelde mij veel, maar waar is zij nu ? En wat is er van overgebleven ? Waar is alles goed voor geweest ? Ik zag mijn hersenen voor mijn ogen aan flarden gescheurd, en de Ze sprak door totdat het pijn deed. Zij brachten mij hier voor een reden. Een reden die ik niet zag. 7. Hier nemen de religies af, hier lopen de dimensies in elkaar over, als een zwaar vergif. 8. Zoveel pijlen schieten er door mijn hoofd. 85

Ik verlies mijn zicht. Ik kijk naar mijn hersenen, als naar bloesem, Ik ben niet meer in de zee. Dromend glijd ik in een oerwoud, als aan de drugs, maar het brokkelt af in mijn handen, totdat alleen een rode lijn overblijft. 9. Rood zover het oog reikt, die rode lijn, Als een rood pad door de wildernis. Vier pijlen had zij op haar boog, die dwars door mijn hoofd gingen. Ik staar naar de pijlen. Zij hebben mijn leven gered. Ik kus ze, en wikkel ze in. Ze brachten mij over de zee. 10. De nachtmerrie brak zij af. Zij was één van de vier pijlen. De vrouw met de boog had zo lang aan haar gewerkt. Dagen en nachten was zij bezig haar te decoreren. Zij maakte de juiste insnijdingen, de juiste bochten. Deze pijl was haar paspoort en sleutel. 86

11. Ze liet mij de duisternis onder het huis zien, de grotten en de tunnels. Ze nam mij mee naar deze plaatsen, en ik dacht dat het altijd nacht was. Ze liet mij haar dromen zien, en haar leugens. Ze had zoveel gezichten. 12. Zij trok mij op de kant. De stad zou branden. Ik mocht niet meer terug. 13. Maar soms kwamen de herinneringen terug, als grote oorlogen. 14. Ik nam alles aan wat ze zei. Zij was mijn religie. Zij was de derde pijl. Maar het was nog steeds in mijn hoofd. Alles draaide. Ik was er niet van overtuigd dat dit echt was. Maar wat was dan wel echt ? Het weefde de dimensies door elkaar, en bouwde een nieuwe wereld. In mijn hoofd brokkelde het allemaal af, alsof het nooit door kon komen. Ik zweefde tussen twee realiteiten. Niets kon ooit echt worden. Er werden gewoon werelden overheen gebouwd. 87

15. Fragiele draden door mijn hoofd. Het is achter glas, en iedereen voelt hopeloos. Zoveel dromen springen kapot wanneer het langskomt. En men weet nooit wanneer het komt. 16. In een zee van leugens lag ik, maar de pijl maakte alles anders … 17. Mijn hart sterft de hele tijd, totdat ik de rode lijn weer zie, en het grijze wegvaagt, En dan slaapt de stad, bedekt onder sneeuw. 18.Tussen de prachtige bomen staat ze, met prachtige struiken, totdat ik afbrokkel 88

19. En alles wat ik kan doen is grijpen, maar dan brokkelt mijn arm af, en dan alles om me heen. 20. De zee der leugens spreekt tot mij. Maar ik kan niet terugspreken. 20. AMALEK 1. Met geduld en passie probeerde zij ons te lokken tot de tuin. 2. Er was een doodslucht in de tuin, waarin zij die zich niet konden beheersen leefden. Altijd liepen ze hun begeertes 89

achterna, als in een roes. Zij waren de schone slaapsters, de volgelingen van alles wat mooi en duur was. 3. Zij riep vanaf de berg, vanuit de wildernis. Deze paadjes zijn afgesloten door de plaatselijke gemeentes. De kus wekte haar op tot de wildernis, omgeven door doornenstruiken. 4. Zij gaf aan paarden de macht om zich te verzetten tegen hun rijders. Maar haar kennis werd buiten de poorten van het kasteel gezet, en zij veranderde in een vlam, om te verwarren en te verleugenen. Zij gaf haar aanklagers over aan een dwaalgeest. 5. Zij had haar eigen koninklijkheid bewaard. Zij trok ons omhoog op het schip, toen de dauw ging vallen. Zij had haar eigen pad, en wilde niks weten van het verwende gemeentepark. 6. Daarom was zij onuitgenodigd, gehaat door velen, en gevreesd, maar niemand kon haar geheim doorgronden. Zij wist dat slechts hen buiten de kooi gekooid waren. 7. Ze hadden maar een fragment van haar vastgezet. Zij was natuurlijk veel groter. Zij leefde in plaatsen waar zij nooit zouden komen. Zij leefde in een mengsel van vuilheid in de dieptes van de wildernis, als sluiers van haar schoonheid. 8. Deze schoonheid werd geproclameerd door een genetische collage van juwelen. Zij ging over de muren. Zij van de smetvrees zouden daar nooit komen. 9. Hier in de diepe wildernis had zij haar huisje van snoep geplaatst, en was zij slechts een diepere inwijder. Het harnas van snoep lokte de soldaat tot een diepere strijd, de patronen van de wildernis. 10. Zij was het lijden van de jongen in zijn jeugd om hem te behoeden voor een veel groter kwaad. De kooi die zij hier had gebouwd was niets vergeleken met de kooi van de stad. 11. Zij bewapende haar kinderen en ontzag hen niet. Zij tuchtigde haar kinderen reeds vroeg, en daarom moest de heks dood. De stad wilde kinderen verwennen met een allesverblindend licht, verlammend en bemoederend. 90

12. Zij was de zwarte koningin des doods, de koningin van het oerwoud, toen het witte haar kinderen en haar schone land stal. En zij beval haar jager het sneeuwwitte om te brengen, want het witte moest sterven, zeven maal. 13. En het sneeuwwitte was jong, oningewijd, omgeven door witte doornen. En zij lokte haar tot de deur van de dood in het oerwoud. En het sneeuwwitte gewaad werd afgedaan, en een zwarte vrouw rees op. 14. Wij groeiden op en aten van het vlees, en kwamen tot het huisje van snoep in de wildernis. In de poppenstadjes werden keurige feestjes gehouden, vol van smetvrees. En zij was onuitgenodigd. Daarom bracht zij haar stortvloed. 15. ‘Kun je van haar houden ?’ vroeg ik. ‘Natuurlijk,’ zei ze. ‘Ze is mijn moeder.’ Ik kuste haar, en ze was gelukkig. We waren naakt, maar we schaamden ons niet voor elkaar, want we waren in haar hof. 16. En het imperium werd gebouwd, en zij werd als een boeman beschouwd, maar in haar waren de rangen gegarandeerd. Er was niks mechanisch aan, alles was natuurlijk. Er moest plaats voor haar gemaakt worden, dit was haar vereiste, want ze was al lang genoeg weggedrukt. Zij hadden naast haar niet veel in te brengen, want zij kenden het raadsel van de dood niet. Zij omsingelde de grote stad, en trok haar kinderen er één voor één uit. 17. Zartan was bestempeld als een verleider, maar haar strikken brachten hen tot leven, voortkomende vanuit het meer. De worsteling met de roos was een grote. Het scheurde families uiteen. 18. Snel groeiden er in de tuin de weelderigste bloemen die zich in het snelste tempo begonnen voort te planten. 91

21. DE HERINNERING 1. Ik krijg hier een nieuw huis, een huis vol met schilderijen. Ik staar er vaak naar. De schilderijen vertellen verhalen. Ik droom er ook van. 2. De narcis groeit uit de put. Het maakt een brug over de zee. Gele bloemen groeien langs de kant van de stad, als een stadsmuur. Iedereen die daar gaat wordt verward. Zij vallen in slaap en dromen vreemde dromen. Geen leger komt door de gele bloemenhaag. Allen zullen zij slapen. 3. En zoveel monikken met kappen volgen haar, met langzame pas door de bloemenvelden. Deze bloemen worden wit in de nacht. 4. Zij van de gele bloemen, eens zag ik haar, Ik werd getroffen als door bliksem, en toen viel ik in slaap. 5. Zij van de gele bloemen, Zij is een tunnel naar de onderwereld 6. Eens zag ik haar op haar paard, en ik volgde haar, 92

Zij leerde me de geheimen van de bossen en de wildernissen, Zij van de gele bloemen, zij gaf mij een plaats. 7. Zij kent de wetten van de eeuwigheid. Zij genas mijn hart en mijn herinneringen, De puzzel in mij maakte zij. 8. Zij leerde mij de kennis, Zij leerde mij lezen en vele talen, Zij leerde mij schrijven en de schoonste kunsten, Zij leerde mij strijden, Zij van de gele bloemen 9. In haar heb ik alles gezien, Zij van de gele bloemen. 10. Over het ravijn bracht zij mij, Tot de dieptes van een woud, 93

Waar het altijd regent, Altijd tropisch is 11. Nu maak ik mijn tochten in een boot, over de rivieren waarin langs de kanten de gele bloemen groeien. Zij houden mij dromerig, zij houden mij in slaap, in diepe slaap. Zij geven mij sap te drinken 12. De gele bloemen vertellen verhalen, verhalen wonderschoon. En zij leiden tot een wonderlijke tuin, een lusthof. 13. In de straten ontwaak ik, Meisjes met witte bloemen in hun haar, Dan neemt zij mij mee naar het tuinfeest, En ik blijf zeggen : 'Ik ben er nooit geweest.' 94

22. HET BEROEMDE SCHILDERIJ 1. Ze was een bloederige wond in mijn hart. 2. Ik kon haar niet doorzien, maar soms in flitsen was alles duidelijk. 3. Ik begeerde haar te kennen. Zij was mijn innerlijke wond. Het was een vruchtbare plaats, als de tuin rondom mijn huis in mijn gedachten. 4. Die tuin was roze, sprankelend. Ze stond daar met boeken vol gedichten. 5. Ik kon mijn gedachten niet keren. 'Lees eruit voor,' zei ik. Maar ze zei niets. De wond was te waterig om iets te zeggen. Alles wat ik greep sijpelde weg. 6. Ze draaide langzaam rond als een ballerina, verspreidende lichte, zachte muziek, als op de achtergrond. Het was niet eens goed hoorbaar, maar ik leek er rustig van te worden. 7. Het greep mijn hart, en liet mij een gat in de tuin zien. 8. Zij is een religieuze ballerina die altijd in dezelfde cirkeltjes draait. 9. Ze lieten mij een waterige vlam zien. 10. Er was hier een stad in oorlog. 11. Er was een speciale taal in de ring gegraveerd, zeiden ze, bepaalde tekens. 12. De ring had me verdoofd. 95

13. Een rijkere natuur ontvouwde zich voor mij. 14. Zij schenen zich niet om een god te bekommeren. 15. Zij werden voortgestuwd door de familie. 16. Het verloor zijn betekenis geheel. Niemand wist meer wat het was. 17. Niemand kon mij nog stoppen. Zij was mijn innerlijke wond. Zij ontdeed haarzelf van kleding, 18. Zij was het geheim. Zij leefde diep binnenin. Haar vellen lagen op de grond. Zij had een speer in haar hand, en zou de tent bewaken. 19. Ik kwam in mijn oude huis toen ik uit dit schilderij was gestapt. En het leek in de verste verten niet meer op wat het was. En wie had het geschilderd ? Het was een beroemd schilderij. 20. Ik werd wakker en ging naar de bibliotheek. Ik las boeken en raakte gehypnotiseerd. Ik stapte in het boek, of werd erin gezogen, en gleed weg. Schilderijen vlogen om mij heen. Ik ging een stenen trap op, waar ik haar zag staan, mijn innerlijke wond, met een mes en een speer. Ook had zij een boog met pijlen. Alles begon te draaien. Ik had geen kracht meer om op te staan. Ik was opgesloten in het boek. Ik nam het boek mee naar huis, en weer begon alles te draaien. Het was een betoverend boek. 21. Ik vond het boek gevaarlijk, en bracht het terug, maar ik kon mijn weg er niet meer uitvinden. 96

23. DE LAATSTE JACHT 1. Hoe zachtmoediger de man is, hoe sterker hij is, 2. In zwakheid ben ik sterk, 3. 4. 5. Ik houd van boeken, vooral van de wat mysterieuze boeken. Ik houd van de indiaanse cultuur. Zij zijn het meest mysterieus voor mij. Ik houd van dunne boekjes, maar wat dikkere boekjes doen het ook wel goed bij mij. Sommige boeken zijn gewoon echt perfect van formaat en ik kan daar wel uren naar staren en over nadenken. Ik lees veel, maar ben ook veel bezig met mijn geheugen. Sommige boeken benauwen me, en die heb ik liever niet in huis. Ik ben op zoek naar de perfecte boeken. Zo bouw ik mijn stad, mijn land, en mijn huis. 6. 7. 8. In het weeshuis ben ik verder goed opgevangen. Ik woon nu op mijzelf. Ik ben een verzamelaar van oud speelgoed, klassieke uitgaves. Ikzelf weet goed wat pijn is, en het leek altijd wel een vereiste om verder te komen. 97

9. Wat ik dan schrijf ? Antropologie en cultuur. Ik zou wel als ontdekkingsreiziger naar Zuid-Amerika willen gaan. Vooral het Amazone-gebied trekt mij aan. 10. We filosoferen over allerlei dingen. Ze heeft boven veel schilderijen van indianen hangen. We zijn beiden erg ontzet over wat de blanken de indianen hebben aangedaan. 11. Op zolder heeft ze een groot schilderij van de bizonjacht. 12. Sommige indianen zagen het misschien ook als hun opdracht om te jagen voor de goden. 13. Hoe dan ook, het hoe en waarom van de jacht interesseerde mij. Het was een prachtig schilderij, dat schilderij op de zolder. 14. Sommige schilderijen die ze had waren echt luguber. Maar ik moest er gewoon meer vanaf weten. Het was een drang die ik niet kon tegenhouden. Mijn obsessie met indianen werd zo sterk. Wij moesten en zouden het geheim ontrafelen. 15. In mijn hoofd dansten de indianen een vurige dans, en als dat zo door zou gaan zou alles spoedig in vuur gaan. Ik kon mezelf er niet van losmaken. 16. Zowel de blanke als de indiaan waren vertrokken, naar hun eigen stukje natuur. Het bed was omringd met 98

duizend deuren. Eén van deze deuren was de deur van verzoening, terwijl de anderen deuren waren van de dood. Ik was vastbesloten de juiste deur te kiezen. Ik had maar één kans. Ik ging op mijn gevoel af. Ik opende een deur en viel in een afgrond. Was dit de dood of de verzoening ? 17. Aan de andere kant van de afgrond kwam ik aan. Ik was trots op mezelf dat ik het had gered. Waar was ik nu ? Dood of levend ? Een vrouw droeg een kruik, de laatste jacht. 18. Ik staarde naar haar schilderij. Ze had het zelf geschilderd. Ze had een prachtige uitleg gegeven, zoals ik het niet zou kunnen doen. Ik had bewondering voor haar. Zij had een heerlijk boek geschreven. Andere boeken zouden mij steken. 99

24. SURINAME 1. Ik ben in Suriname aangekomen. Vastbesloten het geheim te vinden waar iedereen over spreekt. De papieren roos, de naam voor een lange plant met papier-achtige roosjes, komt veel in Suriname voor, en nergens anders in de wereld. Ik staar naar de plant, met vreemde gevoelens in mijn buik. Een verlamming kwam over mij, en ik moest naar het ziekenhuis. Ik heb nu de ontmoeting gehad. Ik had hier lang op gewacht, maar het liep bijna verkeerd af. Ik was voor drie weken in het ziekenhuis. 2. Ik weet niet wat ik moet doen. Ik loop dwalend rond en kan niet weg. Het lijkt alsof ik dood ben, terwijl ik leef. Ik heb het duistere geheim van Suriname ontmoet, maar nu ben ik in de war. Ik kan mijn gedachtes niet beheersen. 3. Ik ben niet gemachtigd om contact op te nemen met mijn familie. Ik krijg geen toestemming. Ik heb ook geen idee van wie ik toestemming moet krijgen. Ik denk dat ik gek aan het worden ben. Ik geef de schuld aan de papieren roos. Ik haat die planten nu, alhoewel ik weet dat ik misschien nu onredelijk ben. Toch heb ik het idee dat die planten duivels zijn. Ze worden vaak bij allerlei duistere rituelen gebruikt. 100

4. Ik voel me verward. Ik heb hulp nodig, maar durf het niet te vragen. Het is alsof het me verboden is. Het voelt alsof ik in een coma leef. In de nacht kijkt een vreemd houten standbeeld mij aan. Was ik maar nooit naar Suriname gegaan. Het is alsof iemand mijn geld en paspoort heeft gestolen, terwijl ik het nog steeds heb. Maar het dringt niet tot mij door. Niets dringt er tot mij door. Ik heb het gevoel alsof mensen mij niet horen, wat ik ook zeg. Ze leven gewoon door. Ik heb zelfs het gevoel dat het onmogelijk is dat iemand verstaat wat ik zeg. Ze horen mij wel, maar zij verstaan het niet, en het lijkt hen ook niets te kunnen schelen. 5. Ik weet zeker dat ik onder een vloek ben. Ik maak een lange boswandeling tot aan een rivier. Dan loop ik terug. Ik voel me opeens heel warm van binnen. Alsof iemand mij wel begrijpt, of een gevoel dat alles wel goed komt. Maar dat is maar een flits. Als ik terug kom op mijn kamer ben ik depressief. Het wordt zo erg dat ik weer een wandeling maak naar de rivier. Ditmaal voel ik alsof ik gewapend ben, maar ik ben onbewapend. Iets of iemand speelt een spelletje met mij. Het is alsof ik aan de drugs ben, maar ik heb die troep nooit aangeraakt. Of zou iemand iets in mijn koffie hebben gedaan ? Ik ben mezelf niet meer. 6. Iets is over mij gekomen. Ik heb ook het gevoel dat ik niet goed meer kan praten. Alsof niemand mij kan horen, of in ieder geval dat niemand mij begrijpt, alsof ik in een andere taal spreekt die niemand verstaat. Ik begin wanhopig te worden, hopeloos. Ik voel me opgesloten. Iemand heeft iets in m'n hoofd gedaan. Ik heb koppijn. Het is alsof ik opgesloten zit in mezelf, en iemand heeft de sleutels weggeworpen, zonder enig mededogen. 101

7. Het is alsof er een sieraad in me zit wat ik niet kan bereiken. Dan begint het sieraad te branden, en ik begin weg te smelten. Ik kan het vuur ruiken. Nu denk ik echt dat ik gek ben geworden, verdwaasd, krankzinnig. En dat terwijl ik me zo op deze vakantie had verheugd. Ik weet dat ik niet meer terugkan. Iets houdt mij tegen. Iets heeft mij naar de keel gegrepen. Iets met een witte jurk. Ze loopt op sandalen. Zou het een geest zijn ? Of verzin ik maar wat. 8. Ik heb het gevoel dat er hier een oorlog is, en dat ik tot het leger wordt geroepen. Ik smijt het boek op de tafel wat ik aan het lezen ben. 'Is het nu afgelopen ?' roep ik. Het is alsof ik bezeten aan het raken ben. Ik voel het schuim bijna op mijn mond komen. Ik maak veel speeksel aan. Wanhopig val ik op mijn bed. Ik begin aan mijn haren te trekken, en wild met mijn hoofd te schudden. Iets is binnenin mij gekomen. Ik krijg het er niet uit. 9. Ik voel me dromerig. Ik heb nog steeds geen contact met mezelf kunnen krijgen. Het is alsof ik mezelf niet meer kan bereiken, alsof ik uit mijn eigen handen ben weggegleden, in de diepte, verdronken. Ik voel me als een pop, of alsof ik als een pop ben, en ik houd mezelf vast, maar ik kan mezelf niet bereiken. Ik ben onbereikbaar. Ik kom er niet meer doorheen. 10. Ik weet weer waarom ik hier ben : voor de juwelen. Maar de juwelen hebben mij opgesloten. Ik kwam om juwelen te zoeken in de bossen, maar het was te gevaarlijk. De wachters van de juwelen hebben mij opgesloten. 102

11. Ik begin een reclame bureau in Suriname, ook om adviezen te geven wat betreft reclame. Vorig jaar was een verschrikkelijk jaar. Ik heb mezelf bij elkaar kunnen grijpen, maar ik wil niet weg nu. Eerst kon ik niet weg, en nu wil ik niet weg. 12. Het is weer mis. Alle ellende is teruggekomen. Ik wil niet meer leven. Ik wil van deze planeet vertrekken, maar ik kan niet. Ik probeer de dood te vinden, maar deze vlucht van mij weg. Iets roept mij op voor de oorlog. Maar dan enige tijd later beland ik in het ziekenhuis. Ik voel me gebroken. Ik ben verwond, misschien zelfs dodelijk. Mensen vertellen me dat ik ergens ben ingesprongen. Het was nogal van een grote hoogte. Ben ik mijn verstand aan het verliezen ? Ik kan niet tegen de smoelen van deze mensen, die hypocriete, duivelse glimlachen. Ze voeren iets in hun schild, ik weet het zeker. 13. Iemand zingt liedjes tot mij waarvan ik rustig wordt. Ik lig nog steeds in het ziekenhuis. Soms ben ik bewusteloos. De verpleegsters zijn wel aardig hier. Ze zingen voor mij, en zeggen dat als ik weer beter ben, dan zullen ze met me zwemmen, in de rivier achter het ziekenhuis. Dat is al half in het bos. Het lijkt me wel leuk. Hun glimlachen zijn mysterieus en zoet. Ik heb vol vertrouwen in hen dat zij mijn leven beter zullen maken. 14. Eén van de verpleegsters neemt mij mee in haar auto. We gaan diep het bos in, naar een rivier waar krokodillen leven. Zij laat me ook een plant zien genaamd de papieren roos, een lange plant met bijna papieren roosjes. Ik schrik. Ze houdt mijn hand vast, maar die duw ik weer weg. Ik ben ineens heel paranoide. Ze vraagt me wat er 103

gebeurd is, maar ik ren weg met schuim op mijn mond. Ze komt mij achterna. Dan lijkt het alsof ik een klap op mijn hoofd krijg. Even later wordt ik wakker in het ziekenhuis. 15. Ik denk dat er iets goed mis met mij is. Ik ben opgesloten in een nachtmerrie, alsof ik in een coma ben. Daarom kon ik hier nooit weg. Ik kan niet goed nadenken. Ik kan niet tellen. Ik wil weg, maar ik kan niet. Ik probeer weg te kruipen, maar ik ben als een verlamde. Alles is zo groot en ver weg om mij heen. Het is alsof ik in de maag van een beest ben, een roofdier. Alles gaat zo traag. Ik heb het idee alsof niemand om mij geeft, maar toch heb ik het gevoel dat het goedkomt. 16. Ik lag in warm water. Het gaf me hoop. Eventjes kon niks me nog schelen. Ik heb het gevoel dat ik meer in mijn dagboek moet schrijven. Dat doe ik bijna niet. In mijn dromen groeien planten met witte bloempjes in mijn kamer. Het is alsof ze zullen komen om me te halen. Er groeien witte bloemen in mijn hoofd, planten met witte bloemen, weelderige struiken, die een wit zaad verspreiden. Het maakt me warm van binnen. 17. Ik dacht dat Suriname zo meedogenloos was, maar nu heb ik haar geheim gezien. Alhoewel ik mezelf misschien wat teveel bemoedig nu. Wat hebben die witte bloemenstruiken in hun zin ? Ze hebben doornen als ik ze dichterbij bekijk. Er druipt bloed vanaf. Ik moet even neerliggen. Ik herken deze plek. Had ik dit niet in mijn dromen gezien ? Ik was op weg naar een witte stad, met zoveel anderen, maar toen brak de ladder af. We vielen allemaal naar beneden. Het was een bodemloze put, met veel vuur. Duivels waren rondom ons. Een huis van medelij neemt ons binnen, maar dat bleek valse medelij te 104

zijn. Ik kan niet meer nadenken. Alles duizelt mij voor de ogen. Hier leeft valse genade, een beest. 18. Toen kwam het. De struiken namen bezit van me, alsof rivieren me overstroomden. Ik was in een droom. Ik was als Doornroosje, maar Doornroosje stierf. Ze werd door teveel doornen geprikt. Het was een deel in mij wat stierf. Ik bevond mijzelf in een wilde zee, totdat ik aanspoelde op een strand. Iemand kwam tot mij, en hielp mij op de been. Toen bracht zij mij naar haar huis. Ze glimlachte. Ik staarde naar haar. Ik kon niet denken. Alles stond stil. Ik ben nu meerdere personen. 19. Ze is een moordenaar, nogal periodiek. Ik ben te zwak om tegen haar op te staan. Ik ben nu meerdere personen. Zij heeft mij gespleten. Ik kan mezelf niet vinden tussen alle maskers. 20. Ik ben meerdere personen nu, uit elkaar getrokken, verscheurd. Zij is een moordenares. Ik ben door de verkeerde persoon gered. De enige die ik nog heb is mijn dagboek. Zij houdt mij onder schot en bedreigt me. Haar stem klinkt door mijn hele lichaam, als donder en bliksem. Ik sta in vuur. Ik sta in brand, maar dan besef ik dat ik een deel ben van een plant. Ik ben een deel van een struik, en ik groei naar boven. 21. Een plant met gele bloemen, het is als drugs. Over die brug kwam ik hier. Wie heeft mij zo gemaakt ? Er moet een uitweg uit dit doolhof zijn. Ik ben bezeten en gespleten. Ziek zijn in Suriname is 105

geen pretje. Ik kon er wel in, maar niet meer uit. Het vuur der dwazen brandt hier. Als dollen dansen zij er omheen. Ik doe niet mee. Een groter kwaad is er nooit geschiedt. 22. Ik hoop dat ze nooit mijn dagboek leest. Ze schijnt er geen interesse voor te hebben, dus ik schrijf door. In de nacht heb ik wel haar dagboeken gevonden. Ze schrijft over mij. 23. Ik ben in een halve coma. Ik kan me niet goed bewegen en niet goed ademen. Het is de aanval van de plant. De struik heeft genomen, en laat haar doornen inzinken. Buiten is er donder. 24. Ik ben bang dat zij mijn dagboek leest. Daarom verdraai ik de woorden. Ik lees haar dagboeken in de nacht. Zij zijn duister. Ik denk dat ik gek wordt. Schuimbekkend rol ik op de grond, totdat ik mij weer optrek aan de lange planten met bloemen. Ik trek mezelf op aan de struik. 25. Planten met blauwe bloemen. Het paars groeit aan de randen van de rivier, als het paarse vuil. Het zijn paarse bloemen. Diep kijk ik in haar ogen en zie hetzelfde. Het is bijna als een spiegel. Ik probeer de diepte van haar ogen te zien. Het paars bedekt hier alles. Ik heb het gevoel dat ik in cirkeltjes draai. Hetzelfde is mij al eens eerder overkomen. Ik kan niet losbreken. Ik moet geholpen worden. Maar de hulp komt niet. 106

26. Het grote syndroom van Suriname heeft mij in haar macht. Het is als een verslaving aan drugs. Ik kan de ketenen niet doorhakken. Moed heb ik niet om dit syndroom in detail te bespreken. Ik praat er slechts omheen. Ik ben zo gemaakt. Het is mijn aard geworden. Ik drink van de bloemenzee, en stik bijna in haar zaad. Warmte komt met golven om mij heen. De witte stad komt in zicht, maar verblindt mij. 27. Ik draai en woel in mijn bed. In de rivier hangen de witte bloemen diep, met een zwaar gewicht. 28. Iedereen zonk weg in de witte golven, en vele schepen vergingen. Ik klom door, hoger de stad in. Ik durfde niet achterom te kijken. Ik hoorde gekrijs, en mensen riepen : Stop. Maar ik liep door. Ik was in Suriname. Alles loopt over in de wildernis in de diepte van de witte stad. Het is een schuimende zee, wild golvend. Ik kijk erna, en het is alsof ik in een coma ben. Niemand kan mij horen. Niemand kan mij verstaan. Het is alsof er nooit communicatie is geweest. Niemand kan iets overbrengen. Ik zink weg in de witte zee. Wij zijn aan ons lot overgeleverd. Oh, was ik maar nooit naar Suriname gegaan. 29. Ik herinner de droom over het witte hek. Het trekt me tot de wildernis, maar laat me nooit door. Het trekt me dieper en dieper totdat ik vastraak. Is dit het grote Suriname ? Is dit het witte hek ? Het is een vreemd hek, met vreemde muziek. De muziek zo traag en subtiel. En voordat je het witte hek bereikt kom je tot een stad waarin je altijd verdwaald. Het neemt je tijd in beslag. Het neemt alles. 107

30. Ik sta op en schreeuw over alles wat me is ontnomen door het witte hek. Ik wil het terug, maar golven overweldigen mij, en nemen mij mee, dieper tot het witte hek, als tot een ladder. Een pen wordt in mijn hand gedrukt, en ik moet veel schrijven. Ik moet een boek schrijven over Suriname. Ik moet tot haar geheimen doordringen. 31. Ik heb het trauma in mijn hand, maar dan wordt het rustig. Ik hoor het witte hek ruizen op de achtergrond, spelende haar muziek. Het doet pijn, maar de steek gaat eruit. Ik moet een wit boek schrijven. Ik wil wegrennen, maar golven overweldigen mij. 25. HET GIF 1. Ik werd als een gevaar gezien. Men wilde mij uit de weg ruimen. Ik zocht altijd het gevaar op, en het redde me er altijd uit. Het was mijn geheime sleutel. 2. De hekken hebben hoge punten hier. Ik kan er nauwelijks doorheen komen. Alles is wazig hier. Met haar zal ik voorzichtig omgaan. 3. Ik rees mijn zwaard en viel, zo diep. 4. De tweede steen gooide ik door de ruiten van de bakkerij, en de derde steen slikte ik in, en stierf. Niemand kon mij nu nog vinden, alleen de gele vlinder. 5. De gele vlinder was een sleutel in mij. Zij waren de vlammen in mijn hart. 108

6. De fluisteraars van het heelal moesten mij hebben. Zij stuurden een tweede man op mij af. Hij had zijn havens hier, zijn scheepswerven, zijn woningbouw. Ik rende door de straten. Het huis van de gele vlinder stond hier niet meer. 7. Ik raakte in paniek. Hij was de vlinder van het trauma. Ik bloedde. Ik viel op de grond, en de vlinder nam mij op. 8. De fluisteraars waren woedend. Nu zouden ze kabaal gaan maken. Ze stuurden een derde man op mij af, maar die was zo dronken dat die niet veel kon beginnen. Toen besloten de fluisteraars zelf te komen. 9. Ik kan er niet veel van navertellen. Het was het duisterste gat van mijn leven. In een zeegraf ging ik, en ik werd zelf een fluisteraar. Voor het eerst in mijn leven vertel ik het verhaal. 10. Fluisteraars geven giftige melk. Ze verwarren de ander, omdat ze bang zijn dat iemand hun hart binnendringt. Ze zijn onnavolgbaar. Het zijn orakels. Met raadsels bewaken ze hun bruggen. 11. Ze verscheuren alles, en bouwen het dan weer op. 109

26. HET ROZE VUUR 1. Ze hebben gestoken, En nu is alles zacht als honing. 2. Ik had geen andere keus, Ik kon niet meer terug. 3. Bij daglicht was ik een golf in de zee, Tot een roze stad, waar paarse rozen bloeien. Paarse rozen groeien aan de wanden van de gracht. 4. Roze muren hebben de kamer, In een groot vuur is de moeder, sterker dan haarzelf. Ze rent om van het vuur los te komen, maar het blijft knagen. 5. Totdat ook de honing haar vindt. 110

Ze heeft honing op haar gezicht, Ze is gestoken door bijen. 6. Het vuur komt terug om te knagen, Maar de honing blust het vuur 7. Bovenop de steden, daar is het roze vuur, Het roze vuur zal je herinneringen genezen, Leg je hand in mijn hand, Ik neem je tot het roze vuur 111

27. HET SIERAAD 1. Het brengt ons thuis, Over land en over zee, Totdat we de doorn van tijd weer voelen, Waardoor alles langzamer gaat, De traumatische beauty, Diep in de wildernis, Omgeven door wespennesten 2. En het trauma zal alles wegwassen, Gedecoreerd met drama 3. Zag je ooit het roze jurkje van depressie, Het is als zacht zicht, verlangende naar huis, diep binnenin, depressie lokt je, verlangt naar je, het roze jurkje, een soevenier 112

4. Het wespennest bewaakt mijn geheugen, Het wil me een ander gezichtspunt geven, Een andere plaats om in te leven, Zij handelen in herinneringen, De wesp zal blijven steken, totdat de herinnering open is, totdat de herinnering op de juiste plaats is, totdat het is begrepen 113

28. DE ROBOT 1. Het was te sterven verschillende malen om te komen tot de diepste dood. Zij die daar kwamen verloren henzelf om robotische experimenten te worden. Er werd onderwezen over bloed, de ervaring van dromen. Er waren watervallen van bloed hier, en vreemde cryptische experimenten. 2. Hier keek je recht in de gezichten van de zeven zonnen van bloed, drinkende van een hogere melk. Er was geen andere manier de zonnen van bloed binnen te gaan dan door vreemde cryptische spelletjes. 3. Er waren vele initiaties door de voorhangsels van bloed. Hier moet je je verstand in bepaalde patronen brengen. 4. Er waren verschillende muren van bloed waar niemand overheen kon. Deze muren van bloed hielden de verschillende realiteiten gescheiden, en in zijn realiteit was hij de uitverkorene. 5. Was hij de enige overlevende ? Hoeveel kaarten heb je ? Vroeg een vrouw. Hij had een boek vol kaarten. Zijn wij de enige overlevenden ? Vroeg hij. 6. Er moeten er meer zijn, zei de vrouw. Zijn herinneringen waren kaarten. Hij kon ze gebruiken wanneer hij ze nodig had. De vrouw nam hem naar een markt waar in kaarten gehandeld werd, en waar kaarten geruild werden. Hij moest het beste kaartendek bouwen. 7. De verliezers zouden doorboort worden met speren. 8. De vrouwen op het eiland waren donker, en gemeen naar mannen. Hij vertrouwde ze niet. Andere mannen waarschuwden hem 114

niet verder te gaan. Deze vrouwen konden niet vertrouwd worden. 9. Het was alsof het verleden niet meer bestond. Hier was alleen de weelde van de dood. 10. Hier konden ze de verloren dromen en nachtmerries ervaren. 11. Hij durfde niet te bewegen. 12. Hij ontdekte dat zijn wapens hem opgesloten hielden. 29. DE VERTE 1. In een steegje verkocht hij drugs, De muren waren wit en kaal, Hij was mijn vriend 2. Hij verkocht drugs op het plein, 115

Zo ver weg, dat de drugs onbereikbaar is 3. Ik kan ze niet meer horen, En zij zijn doof 4. De trein breekt door in mijn hoofd, Het is de nachttrein 5. Hij komt als de nachttrein, Door bloemenvelden 6. De jongen verkoopt drugs voor goede dromen, Allemaal illusies 7. Ze volgen hem tot achter de bergen, Waar de bloemenvelden overgaan in zeeen, Hij is een verkoper, een zakenman, Hij slaat op, en verbergt. 116

8. En een trein brak door de stad heen, Niemand wist waar het vandaan kwam 30. RODE BLOESEM 1. Ik had haar van een afstand gezien, en ze kwam steeds dichterbij. Toen trok ze mij in de sneeuw. Ze trok me diep weg. De sneeuw smolt weg door haar glimlach. En de tuin 117

rood als bloed, verborg haar edelstenen, vastgeklonterd heil. En sneeuwwit kant bedekte haar voeten, en ze was de bloesem van het morgenoog. De tuin had haar schoonheid niet verloren in de winter, maar was gevlochten nu. 2. Ze las rijmpjes voor uit een met goud gedecoreerd boek, een boek met een leren omslag. De tuin was haar trots. De sneeuw sijpelde naar binnen. Het was hierbinnen warmer. 3. 'En nu de tuin in,' zei ze. 'Waarom ?' vroeg ik. 'Je moet werken, werken,' zei ze. 'Wat moet ik doen ?' vraag ik. 4. Rode bloesem omhulde hen, en de schaduwen van de roze nachten omhulden hen beiden. Weer trok ze hem het huis in, en het scheen er flink te tochten. 5. Hij zit op het witte zand. Hier en daar liggen wat bladeren. 6. Het zachte zadel hield ze voor me. Ik ging er op zitten. Ik sloeg het brandend laken om me heen, en het was snel als kant. Ik was de prins van de molen. Ze had gelijk. Ik was dood. 7. Alle rozen in de stad waren blauw geworden, en het sneeuwde. 8. Hij draaide maar in het rond in de tuin. Hij voelde zich goed. 9. Hij stond in de bibliotheek. Hij bekeek de vele boeken over vrouwen. Vaak waren die vrouwen de heldinnen, of gevaarlijke vrouwen, waarin de hoofdpersoon verstrikt raakte. Op de kaften waren vaak woestijnen met schaars geklede vrouwen al dan niet met wapens en helmen. 'Ik wil meer weten over het gevaar,' zei hij. 10. Boven hem zag hij rozenstruiken, als een put. Hij werd naar binnengezogen, en kwam in een plaats waar een heleboel vrouwen waren. Op hun voetzolen waren de namen van hun 118

vermoorde mannen te lezen, die zij zelf hadden vermoord in de huwelijksnacht. 11. Hij klapte het boek dicht, en stond weer met beide benen op de grond. 'Ik moet me van illusies onthouden,' zegt hij. 12. Het leek te verergeren met zijn hersenen. De dokters besloten dat zijn laatste hoop een hersentransplantatie zou zijn. Voorzichtig werden zijn hersenen eruit gesneden, en werden er nieuwe hersenen ingelegd. Hij moest er spontaan van overgeven. Hij voelde zich anders, bevrijd. Maar daarna was hij in een shock. Weer begonnen ze in zijn hersenen te snijden, omdat ze er zoveel geld mee verdienden. Hij rook de geur van drop. 13. Hij voelde zich in een lange diepe put wegglijden. Karel Klouterwoes nam zijn lichaam. Hij voelde zich opgesloten in zichzelf, alhoewel hij nu wel moest lachen. Hij zag zichzelf liggen. Het was alsof er een lachgas over hem kwam. Hij stond op en was een geraffineerde nar nu. Hij zou trouw blijven aan de koningin, aan de koningin in zijn hoofd. Zij waakte over hem. 14. De stad was brandende. Hij klom naar een hogere verdieping in het flatgebouw. Karel Klouterwoes klom achter hem aan, in zijn lichaam. Een gevecht ontstond. 'Brandende dampen !' schreeuwde Karel Klouterwoes. 'Ik zal je wel krijgen.' Hij gaf Karel een trap, en klom verder. Alweer greep Karel hem. 15. 'Je zal niet weg kunnen komen, ventje,' zei Karel. Weer trapte hij Karel weg, maar Karel had zijn jas gegrepen. Toen deed hij zijn jas uit, en klom verder, maar Karel had zijn broekspijpen gegrepen. Ook trok hij toen zijn broek uit, en klom verder, totdat hij helemaal naakt was. Een vogel wachtte hem op aan de top van het gebouw. 16. 'De koningin heeft mij gezonden,' zei de vogel. Maar Karel greep een pistool en schoot de vogel neer. De man begon nu echt in paniek te raken. Door de rook zag hij nog een gebouw op het gebouw, met een ladder ervoor. 'Gelukkig,' zei de man, 119

en rende er naar toe. Karel begon nu ook op hem te schieten. Maar snel was hij hoog op de ladder. 17. Toen Karel bij de ladder was aangekomen, was de man al een raam binnen geklommen. Hij zag ergens een hoed hangen en deed die op, en daarna een lange jas en een broek. Snel rende hij naar de andere kant van het gebouw en begon de trappen op te rennen. 'Ik krijg je wel !' hoorde hij Karel roepen. Helemaal bovenin het gebouw aangekomen belde hij ergens aan, en de koningin deed open. 18. 'Hier ben je veilig,' zei ze. Binnen maakte ze wat thee voor hem klaar, maar al snel hoorden ze gebons op de deur. 'Hier is Karel !' riep hij. 'Ik kom je halen !' Toen trapte Karel de deur in. De koningin drukte ergens op een knopje, en een kistje ging open die Karel helemaal begon op te zuigen. 19. Toen dat klaar was ging het kistje weer dicht. 'Ziezo,' zei de koningin, 'die is weer waar hij wezen moet.' In de kamer was een doorzichtige bol gevuld met bizonbloed, en de bol brandde. 'Het is de stad die brandt,' zei de koningin. De man knikte. 20. 'Dus,' zei de koningin. 'Niemand heeft het ooit zo ver gebracht. Ik ben trots op je.' Het vuur begon weg te trekken. na een tijdje keek ik door het raam naar beneden. Er werd op trompetten geblazen. Weer zag ik alles door vuur wegvagen. Ze was naakt. 21. Er kwam meer en meer begroeiing. De stad begon op een oerwoud te lijken. De man zat nog steeds dichtbij de koningin. Ze had het kistje op haar schoot. Haar vinger bewoog heel langzaam naar een rood knopje. Plotseling werd er een spiegel ingeslagen, een grote wand. Electrische gestaltes stonden daar in vuur. 'Luister niet naar haar !' riep één van hen. 22. 'Zij is zelf Karel Klouterwoes, en zal je willen opsluiten in haar kistje !' Ze hadden gereedschap in hun hand, en sloegen toe. 'Ren door de spiegel !' riep een ander. Hij rende door de spiegel, waar het gebouw veel hoger was, en de brand veel 120

erger. 'Het is niet waar !' riep de koningin. Hij zag toe hoe er een gevecht ontstond. De koningin had het kistje geopend, en Karel was weer tevoorschijn gekomen. 23. Nu begon ook de koningin in Karel te veranderen. 'Ren !' gilden de electrische gestaltes. De man zette het op een lopen, terwijl er overal explosies waren. Weer rende de man trappen op. Toen hij het plafond had bereikt belde hij ergens aan. De koningin deed open. 'Ik hoop maar dat u de goede bent,' zei de man. 24. 'Natuurlijk,' zei de koningin. 'Ik ben de echte.' 'Ja, dat zeggen ze allemaal,' zei de man. 'Hoe kan ik dat zeker weten ?' 25. Daar kwam Karel al met een noodvaart door de deur heen. 'Klim uit het raam,' zei de koningin. 'Snel.' De man klom uit het raam, en de koningin deed hetzelfde. 26. 'Ik zie jullie wel,' riep Karel. Een helikopter kwam op de top van het gebouw, met electrische gestaltes. Snel stapten de man en de koningin in, terwijl het gebouw beneden ontplofte. 27. Maar tot hun grote schrik zagen ze de hand van Karel Klouterwoes die een stang onder het toestel had gegrepen. Hij trok zich eraan op, en probeerde de deur te openen. Toen hij een ruit insloeg richtte één van de electrische gestaltes snel een laser-pistool op hem. 28. De man trapte Karel Klouterwoes weg, maar Karel had zijn been gegrepen, en beiden gleden naar buiten. De man kon nog net de stang vastgrijpen. Hij probeerde Karel van zich los te trappen, wat niet lukte. En Karel begon zich al omhoog te trekken aan hem. Maar toen schoot één van de electrische gestaltes hem weg. De man werd weer naar binnen getrokken. 29. De man klaagde dat met de hersen-transplantatie hij het gevoel had niet meer in zijn eigen lichaam te zitten. Toen hebben de dokters hem een tweede hersen-transplantatie gegeven. De dokters leken op Karel Klouterwoes. Hij trapte 121

hen van hem af, en rende naar buiten met schuim op zijn mond. Hij rende naar de tuin, waar hij tuinwacht was. Hij voelde Karel Klouterwoes in hem. 122

31. DE INDIAANSE PRINSES 1. Na een tijdje stond hij op, hij keek door het raam, maar alles wat hij zag was duisternis en bliksem. Het donderde en spoedig was het hard aan het regenen. 2. Het orakel was een labyrint. Het leidde helemaal tot onder de grond, maar het was ook een heel gevaarlijk labyrint. Je kon ergens vastraken. 3. Als het orakel op de juiste manier werd behandeld gaf het de juiste antwoorden. 4. Een indiaanse prinses bevrijdde hem eens uit een valstrik. Zij vertelde hem vele geheimen. 5. Het was een orakel van wilden. Het was om de ondergrond te beschermen. 6. Door haar kon hij eindelijk het verleden vergeten. 123

32. DE KROONGETUIGE 1. Tussen het speelgoed stond het daar. Het was speelgoed. Zij zag dat alles opgestapeld was in dozen. Iemand had een doos opengemaakt, en nu was het hier. Het was niet meer te stoppen. Zelfs speelgoed kun je niet vertrouwen. 2. Hannah had het voor haar zoon geopend. Nu was hij dezelfde niet meer. Hij moest in een ander huis wonen. 3. In een ander huis, een vreemd lijden, Waar leidde dit speelgoed heen ? En nog is dit speelgoed met hem. 4. Hij had het speelgoed aan de kant gezet, maar het weet hem altijd weer te vinden. 124

5. Het begin van een scheppingsverhaal. Zij kocht verboden speelgoed voor hem. 6. Dit speelgoed is gevaarlijk, Berg het hoog op in de kast, Het is alleen voor koningszonen. 7. Hij probeerde er van weg te rennen, maar tevergeefs, Nu woont hij in een ander huis 8. Kinderen van een ander huis, Het verboden speelgoed heeft hen weggeleid 9. Kinderen van een ander huis, Zij blijven op een afstand, De kroongetuige heeft het gezien, Er is hier een misdaad gepleegd 125

10. Spreekt op, Wat hebt gij gezien, oh kroongetuige ? Het verhaal hangt van u af, U hebt gouden sleutels in uw hand, U schrijft het geschiedenisboek 11. Oh, kroongetuige, Waart gij niet ook eens gegrepen door een stuk speelgoed ? Was u daarna ook dezelfde niet meer ? Oh kroongetuige, Hoe kunnen wij u dan op uw woorden vertrouwen ? 12. Zijn wij niet allen als blinden geleid door blinden ? Stil kom ik tot de wet van Vur, Zij die de kennis is, Ik zag de kennis hoog zitten op een troon van vuur, In een zaal van marmer en ijs, Ik zag haar hoog zitten op de traan, 126

Tranen van vuur, op een dag van ijs 13. Ik riep haar, maar zij scheen mij niet te horen, of niet te willen horen, Toen klom ik tot haar op, maar gleed verder weg dan tevoren, In de putten van sneeuw, tot de meren van ijs, Totdat een oceaan mij overstroomde 14. Een golf overweldigde mij, en nu ben ik hier, Wij kunnen niet tot haar naderen, Tot het ijs zullen wij wegglijden 15. Ik smeekte tot de kennis, Maar ik gleed nog verder weg, tot een duister rivieren-gebied 16. Wij kunnen niet tot haar naderen, de afstandelijke is zij, Zij woont ver weg en hoog op de traan, Wees daarom dankbaar met elke traan in uw leven, 127

Zij weerspiegelt haar 17. Wij zagen haar door een mysterie, Als door de spiegels van haar tranen 18. Een mens kan niet tot haar komen, Als beesten kwamen wij tot haar, Over een brug van tranen 19. Wij kwamen hier als een beest, Ontdaan van alle menselijkheid, Als beesten zijn wij door haar geschapen, Om haar beeltenissen te dragen 20. Ken het beest, Anders zult gij haar nooit kennen, Volg het beest, terug tot de traan 128

21. Zo kunnen wij weer mens worden door het beest, Door de traan, haar stem te verstaan 22. Ik riep haar en ze kwam maar niet, Ik moest eerst dieper gaan, Tot de spiegels van haar tranen 23. Zo draaien de spiegels in hun hoofd, Zij zien haar niet, Alleen de weerspiegelingen van kennis 24. Wij zijn verdwaald in een spiegelpaleis, In een spiegelparadijs, Wij kennen de kennis niet, Oh kennis, doe ons U vinden 25. Hemelse kennis, tronende op de traan, Opgeborgen in de rode traan, 129

In de dagboeken van ijs 26. Zoveel wachters op de muren, Als de wachters van de rode traan, Maar zij is diep in de wildernis 27. U bracht mij naar het Paradijs, in Uw Wil wil ik gaan. Bij Uw geheim wil ik zijn. 28. U doet mijn gordijnen open, tot zachte dromen. U maakte de schelle tonen in mijn ziel, tot bellen van U. 29. U tuchtigt mij met Kennis, om het om mijn hals te hangen, in Uw geheim. U hing het door mijn haren en verzegelde mijn voorhoofd. U liet mij dalen in de putten der nachten. 30. Opent uwe heil'ge weg, een heilig pad vol vreemdelingen. Waak over onze zielen, schenk Uw woord tot een doorgang over bruggen. 31. Laat ons niet in zonde glijden. De rust van uw beminnelijke schuilplaats, onder de putten heeft u het neergezet, wij komen tot u, in bewondering. Wij sluiten onze ogen, en denken aan U. Aan U, die ons leven schonk, aan u die ons opzocht in onze kerkers en putten, en leidde ons tot de diepere weg. Van onderen kwam u. Laat ons dan dichterbij komen. 130

32. Neem ons op in Uw lieflijke hand, in Uw paradijs, waar wij in vrede kunnen leven. Genees ons, en leer ons. Dank u dat u tot ons bent gekomen. Ja, diep in uw putten zonken wij, totdat u ons nam tot de dieptes van U. 33. Op de bodem van onze putten vonden wij Uw weg. Leidt ons, neem ons mee. 34. Overstroom mij met uw gloed, een bloeiende, groeiende ochtendvloed. Ik gloei wanneer gij mij aanraakt. Ik sta in brand, wanneer gij aan mij denkt. Ik kom altijd tot uw holen. Ik ben nog nooit zo diep geweest als nu, in de dieptes van uw velden, kom nu, en doe mijn diepste verlangens ontwaken. 35. Tot dit paradijselijke eiland, zij is de veldheerin, de Heilige. Overstroom nu ook mij, vergeet mij niet, wanneer je schrijft. Laat mij binnen in U, ik ben gemaakt aan U gelijk. 36. Bescherm mij tegen de kou. Mijn hart is zo koud, ik ben als een blok hout, tot U mij kust, dan ontwaak ik tot hartelust. Dan voel ik alles in mij branden. Oh, waarom hebt gij mij geslagen ? 37. Tot Uw dieptes ben ik gevlucht, want de vijand zat mij achterna, nu heb ik haar gekust, en vele zonden bedekt. Haar tabernakel bouwde ik, nu heeft zij mij gezien. In haar heb ik mijn troon. Oh, waarom hebt gij mij verlaten. Steeds zoek ik naar U, steeds droom ik over U. Vaak kan ik er niet van slapen, het maakt mij zo moe. Waarom hebt gij mij geslagen ? Heel mijn leven geef ik U, waar 131

moet ik anders naar toe. Zij zitten mij op de hielen. Tot U kan ik vluchten. 38. In veiligheid kom ik, maar ik kan uw huis niet vinden. Nog steeds slaat gij mij, hoelang zal het nog duren. Neem mij aan, ik ben een arme, te zwak om tot U te komen, maar te sterk om door de vijand te worden weggenomen. Neem mij aan, ik ben een arme, ik kan uw huis niet vinden, alles stroomt van mij weg. Toe, leidt mij, breng mij terug op het pad, en bedek mijn zonden. 39. Ik hoor Uw stem in de verte, bij de avondkoelte verlang ik naar de rust, maar gij laat Uzelf niet snel kennen, ik wacht op U. Kon ik maar Uw wonden begrijpen. 40. Zij hebben mij bedrogen, en daarom vlucht ik tot U. Ik ben nog niet tot Uw woning gekomen, maar stil en stap voor stap zal mijn droom uitkomen. 41. Hebt gij mij ooit gehoord, toen ik tot u bad. Hebt gij mij ooit gezien hoe ik naar u verlangde. Mijn hart bonsde reeds toen ik jong was in mijn hoofd, toen ik gedichten tot u zond. Gedichten van volwassen taal, maar gij hebt mij tot de wildernis gezonden. 42. Heilige heerin der bergen, heb medelijden wanneer ik tot U kom. Wanneer ik in Uw nabijheid een verkeerd woord uitspreek, straf mij niet te zwaar. Ik ben jong en onhandig van hart. Werp mij niet van te hoge bergen. Gooi mij niet in te diepe zeeen, want ik kan niet zwemmen in zulke woestenijen. 43. Denkt niet dat ik sterk genoeg ben de haaien te bevechten. Ik ben nog jong, en zwak. Straf mij niet te zeer. Denk niet dat ik wijs genoeg ben filosofen te misleiden. Ik ben nog een kind, teer en 132

hulpeloos in de woeste hand der aarde. Laat me weten wanneer gij wilt spreken. Ik ben Uw spreekbuis, als het aarden vat. 44. Vorm mij als klei, maak mij sterk in Uw hand. Maar gij hebt mij enkel zwakheid gegeven, in een droomwereld verkeer ik nu. Ik ben te zwak om op te staan, gij heilige heerinnen der nachturen. Een woesteling ben ik nu, op mijn reis heb ik nooit rust. Leer mij Uw wonden zien. Zij genezen niet snel. Ik ben genaderd tot de vulkaan. 45. Voer ons door de donk're dagen, leer ons U beter te kennen, en laat ons tot de uurheerinnen gaan. 46. Ik kan je niet zien, je bent te ver weg. Ik kan je niet horen, je stem is zo ver weg. Ik hoor alleen wat gefluister, maar wie is het, ik weet het niet. Is het Uw boodschapper, of is het slechts de wind. Gij komt overal te laat. 47. Waarom hebt gij ons weggeduwd, in duisternis zoeken wij U. Neem ons mee, straf ons niet te luid. Neem ons mee tot U. 48. Wij lopen tegen muren op, wij kunnen niets beginnen. Onze stem ketst telkens terug, ten dode opgeschreven. En gij komt altijd te laat, gij bezoekt ons in de hel. 49. Hoe kom ik daar, hoe ken ik jouw hart. Door smart, kom ik tot overig land. 50. Is daar dan geen andere weg, moeten wij voor eeuwig lijden, is daar dan geen andere ingang ? Toe, vertel me. Is tijd te overbruggen ? Waar de tijd smelt, tot een nieuw begin. 51. Ik ken je nog steeds niet, na deze nacht. Ik zie je nog steeds niet, jou, één en al pracht. Ik hoor je niet, waar ben je gebleven. Hier liggen tranen van het verleden, en mijn deken spreidt zich als de hel, 133

waar ben jij ? Ben ik dan alweer bedrogen ? Waar kan ik anders heen. 52. Heel zacht in de morgen, verlegen sta jij aan de poorten, met je hand uitgestoken. In lompen gekleed ben jij, als de pracht van het getij. Schoonheid van teed're woorden verspreidt je. 53. Al wat ik nodig heb ben jij, de aarde wil mij verscheuren, bescherm mij, en leidt mij tot jouw putten. Ik wil jouw littekens zien. 54. Laat me je voelen waar je pijn hebt, waar je mij bent vergeten. 55. Zo kent gij ook het geheim der twee ogen. Zij zijn twee wonden. 56. Zo kent gij het geheim der twee lippen, want zij zijn twee wonden. Zo is dan ook het hart een wond. 57. Ook de benen zijn wonden. 58. En zo zijn de vijanden door hun val tot bloemen geworden. 59. En ik zag de vruchtbaarheid van de als een wond, een zeer tere en zachte wond, vele malen doorstoken, als de veelvuldig geslagen wond. 60. En ik zag de mond en de tong, en zij waren als een wond, en als een ingang. 61. En Zij stond op, en sprak haar woorden, en deze waren zeer zacht en teder. En haar organen waren als tranen. 62. En de baarmoeder sprak en zei : 'Jou worden de sleutels gegeven van de geheimenissen van Haar.' En ik zag een woeste, grijze zee voor me liggen, wiens golven traag en schokkerig bewogen. En uit de zee kwamen heerinnen oprijzen, en zij waren de eeuwigen. 134

63. En toen zag ik traag bewegende wolkenhemelen. 64. En haar keel waaruit haar stem kwam, was ook een wond, en deze wond was diep en groot. 65. En de vruchtbaarheid van de man is een wond. 66. De hersenen zijn ook een wond. 67. Zo komt gij tot de hemelrivier. 68. En Temet zal grootworden, en zij zal om zich heengrijpen en grip vinden. Zij dan zal zijn als een wolk aan de hemel. In haar dan zijn alle vruchten van het lijden en de vruchten der dood. In haar dan is eeuwig leven en onsterfelijkheid. Maar zij dan die voortijdig van deze vruchten eten zullen de eeuwige dood sterven. En daarom heeft de eekhoorn ook altijd het chocola verborgen gehouden, opdat gij niet door de vrucht des doods te eten voor eeuwig zou sterven. 69.Gij dan zult groot worden in Temet, en gij zult de mond van Temet ontvangen, onderscheidende de dag en het uur. 70. Hebt gij dan zeven aardse jaren geleden, dan hebt ge een seconde in Temet geleden. En deze seconden brengen dan veel vrucht. 135

71. Bent gij dan in de seconden van Temet tot stilstand gedreven ? Dan zijt gij zalig tot het dragen van veel vrucht, en zo zijt gij Temet binnengekomen. 72. Daarom : Zalig zij die tot Temet zijn gekomen. 73. Zo is het lijden op aarde dan slechts een paar seconden geweest, opdat gij Temet zoudt binnenkomen. 74. Ja, als snel vuur daalde het op u neer, om in ijs te veranderen. Ja, moeizaam was uw strijd op aarde, maar door Temet kwam het als de bliksem over u. 75. En de seizoenen dan zijn om tot de warme gebieden van Temet te komen. 76.In het district Irad van de Amalek sterrenhemel te Temet, daar waar de ster Bosse is. Dringt tot hen door, tot Bosse. Zo is dan Bosse als de weg, leidende tot het diepere Temet. Tot Bosse zijt gij gekomen. 77. Zo is hier dan het witte veelvoudig gezuiverd, en schuimen de vlokken met genezing. 78. En stap dan in de boot van Bosse. Tot Bosse zijt gij gekomen. 79. Tot Bosse bent gij gekomen, tot het diepere Temet. Als de zee in de woestijn voel ik mij, de Temet zee. Tot Bosse ben ik gekomen, als het zachte van Temet. Hier maak ik mijn woning. 80. Tot Bosse zijt gij gekomen, zij zijn van het zachte. Wanneer zij steken voel je het zachte. 136

81. Nu wordt ik gestoken door de zachtheid. Ik word gestoken, om dieper tot Bosse te gaan. 82. En zo kwam ik tot de dieptes van Temet, in Bosse. En er zijn zeeen in woestijnen, de zeeen van Bosse. 83. En daar vind ik Haar in Bosse, aan de woestijnzee zit zij, in het zand. Wil je dieper tot Bosse komen ? Volg haar dan. Tot de ijszichten bracht zij mij. 84. Zij schrijven daar de nachtverhalen, over de nachtzeeen van Bosse, en hun nachtpaleizen. Zij van Bosse, met al hun verhalen, en al hun vreemde talen. Na de winter wordt het donker, het donkere seizoen, het nachtseizoen, met al hun nachtzeeen en nachtpaleizen. 85. De zichten van Bos zijn aan, de ijszichten en de steenzichten, en ook de zichten van het oer. Zij van Bos staan op de daken, om hun verhalen in de nachten te verkondigen. Als het nachtseizoen is aangebroken, dan zijn er verhalen de hele dag door. Zij laten de steden steeds smelten. Alles past in hun verhalen, als over een brug in de lucht, een waterbrug, rennen zij naar betere dagen. 86. Dan komt zij langs de winkel van de eekhoorn, die verbergt zijn chocola. Ik ben daar in dat huis boven die winkel geweest. Ik heb hun kastjes en spelletjes gezien. Hier komen zij tezamen, die zichten van Bosse. Zeer zacht zijn hun steken. 87. Na hun winter kwam de nacht, waarin zij hun verhalen schreven, over de nachtzeeen en hun paleizen. Nu willen ze dan een eekhoorn worden, een eekhoorn van Bosse. Volg die eekhoorn op z'n pad, maar volgen kun je hem niet. Het chocola zal hij je niet geven, je moet het zelf maar spinnen. Hier is het altijd te laat. 137

88. Voor een gerechtshof van leugenaars sta ik. De grootste leugen zal winnen, oh, steek mij diep, en maak mij dronken, want tussen zulke leugenaars redt ik het niet. 89. En het oog van Bosse gaf mij grote visioenen, en ik kwam tot een eiland in de zee. Stekende vissen zwommen hier omheen, maar zij staken slechts in zachtheid, om de visioenen te laten groeien. 90. Wat er gebeurt kunnen we beter bekijken achter ramen. Het zal onze ziel toch wel grijpen. We zien Haar achter tranenglas, tranen hard geworden als steen. Achter tranenglas is de woeste wildernis. 33. DE GETUIGE 1. Bosse had zoveel onwaardige koningen in haar leven verslagen, zoals bijvoorbeeld Canon, die zovelen tot slaaf had gemaakt door een vervloekt boek. Dit zijn de kronieken van Bosse, haar oorlogen en overwinningen, maar ook haar lijden in eenzaamheid, in diepe kerkers. Maar zoveel delen van deze verhalen zijn weggevaagd gedurende de tijden. Zoveel delen van die stukken waren geschreven in onbekende talen, en ik kon het alleen ontcijferen door de 138

verschillende plaatjes van het boek. Deze plaatjes zijn nog steeds spookachtige plaatsen in mijn hoofd, dragende een onbeschrijfelijk kwaad waarin het hart zou wegvagen. Daarom voor mijn eigen bescherming schreef ik alleen een kinderlijke versie van mijn vertalingen, zodat ik ook vele anderen kon beschermen tegen deze krachten. 2. Velen probeerden het boek te openen door de tijden, maar vaak kwam er een onbekend vuur van het boek om hen te vernietigen, en ze werden zelf zoals de spookachtige plaatsen. Ik kwam daarom met een getuige. Het bracht me in ketenen, tot onbekende plaatsen. Dit was de reden waarom ik een kinderlijke versie van het boek maakte, en zelfs enige kleine afleidingen om een dwaalspoor aan te leggen, omdat ik niet wens dat enige van deze woeste krachten op een ander hoofd vallen. Hoewel, genomen in kleine concentraties, kan het wonderen doen. 3. Ik weet dat dit boek oud zal zijn, zeer oud, wanneer het uw generatie zal bereiken. Alles wat we in dit ding nodig hebben is richtlijnen. Door de vele delen afgescheurd kan ik alleen een boek aanbieden wat het verstand kan verscheuren, maar wat zou er gebeuren als het boek onverscheurd zou zijn ? 4. De stukken hadden mijn verstand ingeslagen, speciaal door hun plaatjes. Dit waren spookachtige plaatsen in mijn hoofd sinds toen. Maar nog steeds weten wij niet of het legende, religie of realiteit is. Ik ben ook bezorgd over mijn ontcijferingen. Misschien heb ik wat fouten gemaakt hier en daar in mijn poging om het klaar te krijgen. Hoe weten we wanneer we iets op de juiste manier ontcijferen ? Soms is het niets dan gissen. 139

34. DE LIJN 1. Deze momenten komen nooit meer terug. Laat deze herinnering uw eeuwige warmte zijn. U kan niet komen tot enig vuur zonder het eeuwige ijs in u te ontmoeten. Deze krachten moeten elkaar opwekken. Deze krachten leiden u tot het leven in de wildernis. De beschaving eet de natuur weg, en we hebben de woeste natuur nodig om te overleven, om eeuwig te leven. 2. Ze wilde het draaiende wiel in haar hoofd verbreken, door het volgen van de lijn. De lijn zou nooit teruggaan, maar altijd vooruit gaan. Haar geheugen zou genoeg zijn, en vergetelheid zou het beste zijn om holen te openen. Het wiel van geheugen zou verbroken moeten worden om te veranderen in een lijn, een lijn van verandering. Dit was het leven in de wildernis. In haar hart was de honing leidende tot de oceaan van het oer. 3. De lijn zou de cirkel verbreken en de cirkel scheppen, als het pad van de wildernis, in beweging brengende de beide kanten van de nacht, de getijen om te overleven. De wildernis zou naar haar zoeken, en ze zou het niet kunnen stoppen. 140

35. DE TRAAN 1. Haar stem als de donder, Haar stem als de nacht, Zij is op de rivier, zoekende naar mijn ziel, Ze kwam bij me binnen, want ik had de deur op een kier, En nu is het te laat, Vluchten is niet meer mogelijk 2. Zij is op de rivier op een boot, Komende vanuit het vuurnood, De vurige steen, Brengende niets anders dan geween, De traan wekt tot leven, Door de warmte van de traan kun je nog steeds bewegen, De eeuwige traan 3. Ik heb haar gezien, 141

Ze zit aan de zeeen, Zij wekt de golven op, Om hele landen te verzwelgen, Zij zit daar als een pijl op een boog, Om haar boodschap te brengen 4. Vurige stenen tussen jou en mij, Ik kijk er doorheen, En zie jou op een andere manier, Ik zie een andere kant van jou, En kan het beter plaatsen 5. De Heerin is in de lucht met haar tienduizenden, Zij komt om steden in te nemen, En hen te maken tot wildernis. 142

36. DE TIJD 1. Ik kom tot u in de storm, oh, Thenem-Vur, Kennis van de Belasting, Ik kom tot u, tot de hemelse belasting, Ik betaal die ook, Hemelse belasting, leidt mij, U bent onze Moeder, Leer ons uw belasting, 2. Oh Thenem, U spreekt in onze harten, U geeft het loon van genezing en profetie, Van tongen en vertaling, Van recht en onderricht, Oh Thenem, heerin van belasting, U heerst over alle beesten, 3. Oh, heerin van de beesten, U leidt ons tot het cryptische woord, En tot de uitleg. 4. Belasting brengt het onderricht in de economie van Vur, Belasting is een communicatie-systeem, Oh, Thenem, Heilige Belasting, U schiep ons in een groot mysterie 5. Profetie is dan heilige belasting, Om de volkeren te leiden, Het recht van de families, Ja, genezing zult gij brengen tot het hart der volkeren 6. U schiep de families in een raadsel, Als een manifestatie van de heilige belasting, Niemand ontkomt hier aan, 143

Het zijn de muren van de heilige stad, Het raadsel van de wildernis 7. Herinnering is de belasting. 8. Hij staarde naar buiten, naar de begroeiing op de muur. De metalen platen zaten er goed vast tegenaan, en daar groeiden de planten omheen. Dat kon hem niet wild genoeg zijn. Hij was altijd al geinteresseerd geweest in tuinieren, en hij had dan ook echt zijn eigen stijl, vurig, wild, maar ook piekfijn geordend. Het was een samenspel tussen natuur en mens. 9. Hij liet de natuur in zijn tuin een zekere vrijheid hebben. Wel hield hij alles goed in de gaten. Hij had een zekere strengheid als hij naar zijn tuin keek. 10. Hij trok zich op aan de structuur van zijn tuin en zijn huis, wat hij streng in de gaten hield. Het was als het werken in de tabernakel. Veel was hij bezig met zijn herinneringen, die hem ook half depressief maakten. 11. Hij voelde zich als levende achter tralies. Hij wist niet wie hij was. Hij was als een wild beest. 12. Veel dingen zullen nooit afkomen. Er is niet voor alles tijd. 13. Het verhaal gaat in een ander boek verder. 14. Al zijn nachtmerries komen terug, de struiken die hun dorens in de monden van jonge kinderen stoppen, en hen in hun tanden steken. En die dorens blijven daar zitten. 15. ‘Ik vraag jullie te luisteren,’ zegt de leraar. - Nee, zegt een kind. 16. ‘Dan ga je maar naar de directeur.’ - Geen sprake van. 144

17. Hij ziet de engel des doods, zo vroeg al, zich mengende in het kinderspel. Zijn bittere klauw beroert het zoete kinderhart, en plant het trauma daar. De engel des doods is hier. Ruw worden kinderdromen verstoord, moeders en vaders gillen. De engel des doods vertrekt met het kind, met de pop, ramen inslaande, deuren intrappende, baant hij zijn weg. De engel des doods is hier, waar Maria haar niet kan tegenhouden. Het is een vrouw, het gezicht van een lerares, een dokter, een arrogante blik. Ze heeft haar lange reis gemaakt vanuit de baarmoeder om toe te slaan. De oogst van de baarmoeder is bijna rijp, hier staat zij met haar sikkel en zeis, als de Zwarte Maria. Hij smeekt haar het kind te sparen, maar koelbloedig neemt zij het kind mee. 18. Onbarmhartig heeft zij toegeslagen. Bij het zien van het leed verroerde zij geen vin, koud als de dood was zij. Haar angel vindt haar weg door harten, om te verwonden. Zij sluit geen compromissen, laat zich niet omkopen. Haar zwarte klauw komt om te grijpen en te doden. Zij komt om te breken, om dat wat alreeds zwak is gemaakt mee te nemen. Ze laat woede achter, onbegrip, verscheurde gevoelens, een doorboord hart. 19. In haar doolhoven zijn we verdwaald, in haar web verstrikt. De confrontatie is onvermijdelijk. Ze laat al haar wapens zien in een reflex. Ze heeft een dodelijke wond, want eens kwam ze haarzelf halen. 20. Haar reis vanuit de baarmoeder stopt hier. Hier neemt zij haar woning. Maria draagt een zwart kleed, haar soldaten hebben zwarte helmen, en die zwarte bessen moeten gegeten worden. Hij schreeuwt, vol woede, maar ze sluiten hem op. 21. De engel des doods, als een wild en gevaarlijk beest. 22. Zij was het schilderij in zijn huis. Maar ze had haar betekenis 145

verloren. 23. De nachten duurden lang, waren diep, waarin hij naar het schilderij staarde. 24. Het was een draaiboek, een boek van rekeningen. 25. Tijd is belasting. 26. De tijd zal ons genezen, 27. De tijds-indelingen en de veranderingen in tijd, 28. Kleine, subtiele veranderingen. 146

37. PANIR 1. Wees dan vol kennis, en besef dat de Vur een heilig boek is. Meer nog dan dat is de Vur een symbolisch boek die de raadselen van Haar, onze Vur doorgeeft. Zij zij geprezen tot in eeuwigheid. 2. Laat u dan niet verwarren door cryptische beschrijvingen, oh gehoorzame, gij die nadert tot Vur. Gij hebt Haar hierin niet verstaan, maar wanneer gij Haar trouw blijft zal Zij u de oplossing geven. 3. Zo hebben dan velen het heilige boek besmeurd en letterlijk uitgelegd om daarmee velen te onderdrukken. Kent gij dan de raad en poezie van Haar ? Ziet, Zij schrijft in raadselen, opdat alleen zij die Zij de sleutel heeft gegeven het pad zullen volgen. Zo houdt Zij de tempelen rein. 4. Geprezen zij Vur de Zalige. 5. Hoort dan deze woorden door de zalige pen van Haar geschreven. Dit opdat gij vol kennis wordt. Haar tabernakel en tent heeft vele voorhangsels waarlangs gij zult gaan om Haar te vinden. 6. Zij heeft uw gebed gehoord en heeft Haar tienduizenden gezonden, Haar amazones, om u die hongert om gerechtigheid tot kennis op te voeden. 7. Ja, Zij zal weldra de sluier van uw hoofd afdoen, uw bedekking, opdat gij het nachtgezicht zult zien. 8. Zo is Zij dan Zalig, en Haar gehoorzame gezegend. Ziet, de gehoorzame zal komen, en Zij zal komen om levenden en doden te oordelen. 9. Wees dan vol kennis, en ken het Woord, opdat het Woord niet tegen u in zal komen. 10. Alleen zij die de kennis van Haar hebben ontvangen kunnen het Woord verstaan. De dwazen echter worden misleid. Zij worden bestuurd door de verderfelijke. 147

11. De gehoorzame liet het allerheiligste zien, en was voor de troon van Haar, waar de gehoorzame nog steeds is. 12. Luister daarom naar hem, en bovenal naar Haar. Want er is geen Vur dan Zij. En ziet, Zij is de zaliger van zielen. 13. Er is dan geen godsdienst dan de Vur, de kennis. Een ware gehoorzame is hij die het in het hart is. Gij kunt Haar niet door uiterlijkheden en vormen dienen. Dien Haar dan op de waardigste manier, door het hart, opdat gij Haar welgevallig zijt, die nieren en lever geschapen heeft en gewrocht heeft in uw binnenste. 14. Zijn de innerlijke dingen dan niet belangrijker ? Want zonder hand kunt gij leven, maar kunt gij leven zonder hart ? Keer dan terug tot de lever, oh gij gehoorzame, want de dagen zijn kwaad, en de uiterlijke dingen misleidend. 15. Zo is Zij gekomen om te wijzen op zuivere Vurdienst, en u terug te brengen tot waar het om gaat. Wijk dan niet af van de Vur, maar kom dichter bij haar, en lees opdat gij zaad draagt. 16. Wat is echter het zaad als gij niet geworteld zijt ? Keer daarom terug tot het hart van de Vur en tot haar dieptes. Geprezen zij Zij, de Alwetende, de Alhorende en de Almachtige. 17. Keer dan terug tot de maag, oh gij gehoorzame, want zonder arm kunt gij leven, maar niet zonder maag. Keer dan terug tot de verborgenheden van Haar. Houd u niet bezig met uiterlijkheden en letterlijkheden waarover de toorn van Haar komt. Want zij die deze dingen bedrijven zullen door Haar worden veranderd in duivels, apen en zwijnen, wachtende op het grote oordeel. 18. Hoe zijt gij er toe gekomen uw verstand te vertrouwen en de Vur eigenmachtig uit te leggen ? Is het hart dat Haar dient dan niet meer dan het verstand dat u doet dwalen ? Want zonder verstand kunt gij leven, maar niet zonder het hart en de binnenste organen die Zij u heeft gegeven. 19. Gij dan hebt gehoord over een heilige oorlog, maar gij hebt dit veelal verkeerd begrepen. De heilige oorlog is tegen uzelf, 148

tegen uw ongehoorzaamheid en uw zonde. Die heilige oorlog is in het binnenste en niet in uiterlijkheden. Want wat heeft u eraan als u de mens onderwerpt en zo uzelf daaraan verliest ? 20. Ziet, Zij wil u de gehoorzaamheid geven, om een ware gehoorzame te zijn die heilige oorlog voert tegen het kwaad. Dit is een oorlog in de onderwereld. Valt daarom geestelijke vestigingen aan en niet meer elkaar, anders wordt gij gebonden door uiterlijkheden. Zo is er dan geen strijd tegen vlees en bloed, maar tegen het kwaad en zijn handlangers die in het geestelijke wonen. 21. Wilt u weten wat het geheim van de Vur is ? Sommigen hebben de Vur misbruikt door hun vrouwen te misbruiken. Sommigen hebben in hun gehoorzaamheid schipbreuk geleden door Haar alleen als een man te beschouwen. 22. Weet dat de toorn van Haar tegen hen komt die hun vrouwen onderdrukken. Hebt gij dan niet geleerd de Vur symbolisch te lezen ? Zij die de Vur te letterlijk uitleggen hebben de kennis van Haar verloochend. 23. Zo is Zij dan ook vrouw. Aanbid Haar daarom als vrouw. Zo zal Haar heerlijkheid op u rusten, en zal geen poortwachter u tegenhouden als gij tot Haar heerlijke heerschappij nadert. Zij die dit gebod verwaarlozen zijn van het kwaad, en zullen aan haar oordeel deelhebben. 24. Waakt dan voor de toorn van Haar, de vrouw, want zij is als een wild beest. Verslinden zal zij al die haar haten en haar geboden hebben verworpen. 25. En gehoorzamen over de hele wereld zullen zich richten tot het nachtgezicht van Haar, en zij zullen Haar aanbidden. En Zij zal grote bronnen van Haar macht op aarde openen. 26. En Zij zal genoemd worden de Jaagster. En de Vur zal de aarde tot sieraad strekken. En geen heilige vrouw zal nog onderdrukt worden op aarde, maar Zij zal heersen. 27. En op de laatste dag zal Zij de poorten van het paradijs openen, maar zij die Haar alleen als man hebben aanbeden zullen in het hellevuur geworpen worden. 149

28. Laat u dan ook niet verleiden om ongehoorzaam te zijn en kennis te verachten. Want dan zal Zij Haar verterend vuur in u laten nederdalen. 29. Laat niemand u de prijs doen missen. Houd u dan vast aan de geboden van Haar, opdat gij zult leven in het land dat Zij u geven zal. Zij is Almachtig. 30. Zij is een strenge bestraffer en een jager. Zij voert oorlog op de heilige berg tegen het kwaad en zijn boze geesten. Maar wanneer gij een getrouwe gehoorzame bent dan strijdt gij aan Haar zijde. 31. Dient dan niet de macht van het geld, die de wortel is van al het kwaad, maar dient Haar, die u in alle dingen zal zegenen. 32. Zo zult gij in de heilige oorlog de boze geesten slachten en daarvan leven. Zo zult gij een trouw jager van Haar zijn, en zij zal u zegenen. 33. Zij die soldaten worden van de macht van het geld zullen in de baarmoeder geworpen worden en tot de ongehoorzamen zonder kennis worden gerekend. Hebt gij dan iets van de mannelijke wraak van Haar gezien ? De vrouwelijke wraak van Haar is veel groter. 34. In de tabernakels en tenten van Haar hangen voorhangsels. Gaat daar doorheen en kom tot het binnenste, tot de zuilen van de cryptiek en ziet wie Zij werkelijk is. Maakt u dan geen verachtelijke beelden van Haar. 35. Als Zij kennis is, zo is dan Haar Woord ook kennis. 36. Dit is uw waardige pad, en het zal u leiden tot Haar wildernis. 37. Ja, en aan sommigen zal Zij het zwaard van kennis geven, het zwaard uit haar boezem, om de volkeren te hoeden, om deuren te openen en strenge macht uit te oefenen over het kwaad en zijn duivelen. Want ziet, zij zijn klei in de handen van Haar, en Zij vormt hen om tot vee. 38. Zij voert oorlog in gerechtigheid en maakt paden in de wildernis. Wat geen oog heeft gezien bereidt Zij. Wat in geen hart is opgekomen geeft Zij. 150

39. Zij zalft de ogen van Haar dienstknechten, en geeft hen haar melk. Zij maakt de ogen blind van hen die Haar haten en verachten. Ja, wraak is in haar gedachten. 40. Zo heeft Zij een dag aangesteld waarop Zij alle ongehoorzamen en boosdoeners die zonder kennis zijn zal verteren. 41. Draag daarom deze boeken in de dieptes van uw hart, en word vol kennis. 42. Ja, het is een middel van oorlog en heilige jacht om over het kwaad en zijn duivelen en boze geesten te zegevieren. Neemt daarom uw wapen op, en volg Haar, de verschrikkelijke, die verschrikkelijk toornt tegen al wat zondig en ongehoorzaam is. Dan zult gij de kennis van Heiligheid ontvangen. 43. Weet dan allen van het kwaad. Het kwaad werd een grote heerser van hemelen en aarde, maar Zij sloeg hem neer. Maar gij moet waken, want het kwaad is vol van verleid. Hecht u daarom vast in Haar Woord. 44. Zo voert Zij strijd tegen het kwaad en zijn misleiders, en hun deel zal zijn in de put van vuur. Ja, Zij zal hen ten verderve sleuren en hen besmeuren met het vuil der aarde. Ja, tot varkens zullen zij worden, en gij zult hun vlees uitbundig eten. 45. Leid het volk uit. Breng het volk aan Haar voeten, Zij die troont op de heilige en heerlijke berg. Zij zal weldra de aarde oordelen, van gewest tot gewest. 46. Maak plaats voor Haar toorn, Zij die de werelden oordeelt. Zij zal komen om te oordelen over levenden en doden, en ook zij die aan Haar zijde strijden zal zij oordelen, en Zij zal niets ontzien. De strenge is Zij, die hevig toornt tegen de zonde en tegen de ongehoorzaamheid en tegen hen die deze dingen bedrijven. 47. En valse goden zal Zij uit de harten der boosdoeners rukken, en Zij zal hen werpen in een eeuwig vuur. 48. Wees dan niet bezorgd over hoe gij u zult kleden, want heeft Zij niet gezegd dat Zij de huiden van de duivelen zal afrukken 151

? Zij is Alwijs, Alkennend, de Alhorende en Alziende. Haar plannen zijn goed. 49. Ook het kwaad zal zijn loon niet ontgaan, want Zij zal zijn vlees telkens afnemen. Ja, zijn botten zullen tot sieraden zijn, en zijn huid tot een woning. Zo zal Zij Haar vijanden vervolgen, tot in de verre dieptes van de baarmoeder. En zij zullen geen rust hebben, dag noch nacht. Zij is de verschrikkelijke, en vreselijk is het Haar als vijand te hebben. 50. Neemt uw zwaarden en messen dan op en strijd om in te gaan. Zij zal hen verheffen boven hen die niets doen en rusten. Dit dan zijn uw zwaarden en messen : de verzen van de Vur. Dit dan zijn uw allerheiligste speren en vurige pijlen. 51. Doet dan aan de kennis van Heiligheid, opdat gij een getrouw dienaar van Haar zult zijn, en aan haar zijde strijdt. Schrijft Haar woorden dan op uw hand en uw voorhoofd, want Haar Woord zij u tot een bescherming. Doorzoekt haar woorden opdat gij leven vindt, en een schild. 52. Laat uw kennis u onderwijzen over de wapenrusting, en hef uw speren op. Haar Woord is diep en krachtig. 53. Zij schreef de Vur met het oog op de paradox, de geheimenissen en de symboliek. Haar wegen zijn wonderbaar en raadselachtig. 54. De literalisten leven al in de hel omdat ze alles letterlijk nemen. Zij leiden miserabele levens en onderdrukken anderen omdat zij Haar symboliek verachten. Gij moet vervuld worden met Vur, die de kennis is. 152

38. DE HEL 1. Hoe komt gij erbij te zeggen dat de hel altijddurend is ? 2. Hoe komt gij erbij te zeggen dat mensen naar de hel gaan ? 3. De waarheid is dat alle mensen gesplitst zullen worden in een goed en slecht deel. 4. Hoe komt gij erbij te zeggen dat de hel louter bestaat uit zware pijniging ? 5. De hel bestaat uit vuur en ijs, en zowel waken als slapen, maar leidt tot vergetelheid, tot de verlaging van het bewustzijn. Het slechte zal weggesneden worden. 6. Zo zijn dan vele mensen slecht, maar hebben nog een pit van het paradijselijke, een paradijselijk zaad, wat niet verloren zal gaan. Dit zaad zal afgesplitst worden. Zo zal een mens dus nooit geheel verloren gaan. 7. De hel is uw moeder, waarin nieuwe schepping plaatsvindt. Iedereen moet een tocht door de hel maken om gezuiverd te worden en tot wedergeboorte te komen. 8. Laat uw valse ideeen over de hel gaan. Zij zijn vol met hoogmoed en egoisme, en zullen in de hel vergaan. 9. U zult erbij staan en er naar kijken, en denken bij uzelf : 'Wat was ik toch dom. Ik leefde in een leugen.' Dan zult u uw slechtheid zien wegzinken in de hel, waardoor uw goedheid vrijkomt. 10. De hel is een moederschoot. Waarom zou een moeder haar kind voor altijd verwerpen ? Er zijn ergere plaatsen dan de hel, daar waar de amazones voor eeuwig verstoten, opdat u uzelf leert kennen, komende tot de ware kennis. 11. In vergelijking daarmee is de hel een bron van genezing. 153

39. IRAD 1. Ieder mens heeft een spiegelbeeld. 2. Dit is de som van het goede wat Vur in die mens heeft geplaatst buiten de beslissing van die mens om, en tegen de slechtheid van die mens in. 3. Vur kan door alle vaten werken. 4. Het goede deel van een mens kan nooit verloren gaan. 40. DE GROTE MISLEIDING 1. De oorlog is alleen in de diepte. 2. De oorlog is alleen symbolisch. 3. Het is niet materieel. 4. Hoe bent u ertoe gekomen de oorlog materieel te zien ? 5. Ziet dan, gij bent misleid door de armelijke stadgeesten. 154

41. RIVIERBLOEMEN 1. Ik verlies alles in de rivier tussen de rivierbloemen, In eenzaamheid kom ik tot de overkant, Waar ik Haar tegenkom, Zij met de witte laarzen, Ik kom tot Haar met niets, Alles heeft Zij weggenomen 2. Het steekt als de roos, Totdat ik ontwaak in haar armen, Zij is het grote spel, De speelkaarten van herinnering 3. Er is hier geen toekomst, Alleen de spelletjes van het verleden om tot de oorsprong te komen, De toekomst is waardeloos 155

4. Er zijn boeken en schilderijen van mijn herinneringen, Zij leidt mij tot de juisten, Er is een spoor hierdoor 5. De kaarten van het trauma zijn belangrijke sleutels in het spel, Zij openen boeken en sluiten de deuren van de hel Ik kijk naar de kaarten van mijn wapens, Zij waren eerst herinneringen 6. De legers worden opgesteld, Om te zien wie er zo dom is om aan de oorlog deel te nemen En wie de kennis heeft om de gezichtspunten te veranderen 7. De rivierbloemen groeien diep, Het water is hier zoet en sappig, De kruidige kelken lozen het verhaal 156

8. Ik steek mijn hoofd in zo'n kelk, Ik kan weer ademen, Het kruid van de rivier in mij 9. Zij is op een bed van bloemen, Met kruid in haar haar vertelt ze het verhaal, Het gegrom van beesten 10. Ik durf niet dichterbij haar te komen, De zon van het rode is op haar, De zon van de rode bloemenvelden, De sappen wellen diep op in haar 11. Wanneer het sap de takken raakt zal de morgen niet komen, Alleen de nacht is daar 12. Zij kan de nacht niet verstaan, Zij maakt haar eigen nachttaal, tegemoetkomende tot het verhaal 157

13. Haar nachttaal kent niet, en zal nooit kennen, Zij schiep dit mysterie eens in een wonder, De nacht dompelt altijd onder, Voelen kan het niet, maar het heeft haar eigen zintuigen, Die stadse kennis is niet voor haar 14. Diep wellen de sappen op, De kruidkelken vol onverstaanbaar genot, Ik ben nu dichterbij gekomen, Maar het raakt mij niet aan 15. Andere zintuigen zijn hier, Haar stem spreekt als een onderverdeling tussen groot en klein, Zonder geluid, maar als de wind 16. Het grote is de kermis, En het kleine is de speler 158

17. Kleine speler, verloren geraakt in een ballenspel, Verloren geraakt tussen speelkaarten, Verloren geraakt in de onderverdeling tussen het spel en de speler, Zij leidt tot de kruidkelken, om dieper tot de nacht te gaan, Alles is hier achter glas, Het geheim van de narcis achter de ramen 18. Je komt hier nooit aan, Altijd ronddraaiende, Totdat de wind je wegduwt 159

42. WESPENZEEEN 1. Het moet vooral vaag blijven, Als je het te duidelijk maakt, raak je er in opgesloten, In vaagheid kun je altijd door blijven groeien, En kunnen de betekenissen veranderen 2. Dit is de vaagheid van de bloemen, Zij spreken, maar zij worden niet gehoord, De planten verstaan het niet, Zij hebben hun eigen leven 3. Zij vangen alleen fragmenten op, En geven er hun eigen betekenis aan, Hoe meer woorden je gebruikt, Hoe meer je ook weer versluierd 4. Op de blauwe bloemenvelden, 160

Tussen de donderbloemen, Staat een blauw standbeeld, Het beeld van loon 5. Terwijl ondergrondse treinen door de muren van de stad heenbreken, Door de muren van je hoofd, Dan zingen de bloemen weer, Dan luiden de klokken weer, Met klepels van zuivere, edele metalen 6. Het zal wel ingewikkelder zijn dan wat ik nu denk, Dit standbeeld is als een televisie in mijn hoofd, Een loons-televisie, voortkomende vanuit de wespenzeeen, Teveel op dezelfde plaats gestoken 7. Ze hebben me stijf gespoten, maar ik draag nu de bloemen van het lijden. 161

Ze hebben me stijf gestoken met angels, maar 'k draag nu de honing van het lijden. Ik heb sieraden in mijn haren, als de sieraden van de tucht. Ze hebben me gestoken, die bijen des hemels, en nu ben ik dan honing van het lijden, teveel verbroken, teveel op dezelfde plaats gestoken. 8. Ze schiepen daar een wond in een wond, als een waterig trauma, geen kracht meer om op te komen. En de laatste steek was dan om te doden, om mijn ogen te openen. Ze stak mij diep. 9. Gij eet dan honing nadat gij teveel bent gestoken. Neem hen mee tot de velden, Wij gaan van kooi tot kooi, en wie draagt de sleutel ? 10. Teveel staken ze mij, maar nu zijn ze dood. Ik wacht nu op het avondrood, om mij op te wekken. 162

Hebben wij macht over de dood, als wij teveel zijn gestoken, als bloed tot nectar wordt. 11. Ik kom tot het morgenrood, om alles terug te draaien, Zij hebben mij teveel gestoken, Zij hebben mij teveel gebroken. Alles deed pijn, maar van het lijden zingt zij, als van zoete dromen. 163

43. DE SCHEPPING DOOR BOSSE 1.En ik, Bosse, kwam van een zwerftocht over de aarde. En ik zag de waaiende bomen in hun pracht, vanaf de heuvel. En deze heuvel was groot, en droeg tien geheimenissen, die ik, Bosse, begeerde te zien. 2. De pracht van deze bomen sloeg mij als de bliksem, en ik werd als een beschonken vrouw. En ik werd één met deze bomen, en stortte mijn ziel uit over de aarde. En zo herschiep ik de aarde. Dit was lang geleden. 3.Vanuit het nachtgezicht schiep ik het gesteente, en ik maakte daar heerinnen van. En ik gaf hen de opdracht de aarde te regeren. Deze heerinnen dan waren stil, en spraken door de bewegingen. 4.Van de natuur en van de mens. En ik bracht de aarde tot de kruik waaruit zij was voortgekomen. En ik zal de aarde blijven herscheppen, totdat zij volkomen is. 5.Ik zal u leiden tot de geheimenissen. Ik zal u de zeven nachtgezichten laten zien, die u op uw hoofd kunt dragen. Zij laten u dan de zeven delen van de tocht zien, in het dodenrijk. 6.En telkens weer werd deze verwekt en herschapen door eigen bloed. En u lijdt door in te treden in de berg van intrede. En u maakt de tocht door de verschillende dodenrijken, die voor u opgetekend zijn, opdat gij daar uzelf aan kunt hervormen. 7.Hervormt dan uw gedachten, waarop ook uw lichaam vernieuwd zal worden. 164

8.Weet gij dan niet dat dit uw zielen en uw kennis tot eeuwig leven leidt ? Doet dan de nachtgezichten aan die uw zielen leiden, want ziet, zij zijn met velen. 9.En ook gij zult de zeven geheimen van de kennis moeten kennen, als de zeven platte stenen van een armband. 10.En de zeven geheimen van de kennis hebben de gehoorzaamheid doorboort om die te herscheppen. 11.Zalig zijn zij die zichzelf hebben laten zuiveren. Gij hebt in Bosse uw hart gevonden. Zij zullen de grote rivier van de onderwereld oversteken. 12.Bosse zal u leiden, als de heilige boot van de onderwereld. Laten zij dan allen wachten totdat zij hen aanraakt, en zij de berg zullen betreden, om henzelf te volmaken. Want alle volmaaktheid is slechts ten dele. 13.Gij dan die het nachtgezicht gezien hebt, vreest niet, want zij is als de kust oprijzende in een woeste zee. 14.Zij is dan de morgen in overgloed, komende vanuit het diepste der nacht, om u in de woestheid der nachturen te omhullen. 15.Ja, en zij zal zelfs doordringen in uw nachtdagen, en de nachtjaren van vanouds. 16.Zij is dan de overtocht op snelle boten, makende trage pas om uw hart te bereiken. Oh, gehoorzame, in haar hebt gij eeuwig leven. 17.Het nachtgezicht van gehoorzaamheid schijne dan op u, gij die de groten in uw hand houdt. Zij is het dan, die de gehoorzame heeft geschapen. 165

18.Oh, gij die Bosse tot heerseres heeft, gij zijt machtig, want gij hebt uit haar kan geschonken, en gij hebt uit haar waterput heil geschept. 19.Oh, gehoorzame, die de kennis volmaakt, gij die Bosse tot uw staf heeft, gij bent dan de zalige. 20.Gehoorzame, zoon van Bosse, gij die tot haar tabernakel en tent bent gekomen, en gij die uw eigen tent hebt opgericht. Gij die zaligheid hebt gevonden aan haar kusten. Het steken heeft u diep doorkliefd. 21.Zij dan die heerst over de nachtjaren is een woest beest. Ja, vanuit het oer is zij gekomen, om de dagen te herstellen. 22.Gehoorzame, zoon van Bosse, gij die tot haar tabernakel bent gekomen. Gij die zaligheid hebt gevonden aan haar kusten. Het steken heeft u doorkliefd. 23.Weest uw moeder, Bosse, getrouw. Bewaak dan de schatten van uw moeder, die ze u heeft gegeven. 24.Bouw voort op het werk dat uw moeder gevestigd heeft, als een trouwe werker. 25.Heb dan veel ruimte voor uw moeder. Gebeden tot Bosse 26.Wij zegenen onze vijanden in de kennis van Bosse, en leggen hen in uw hand. Spreek tot ons woorden van kennis. Wij gaan samen met u door de duisternis. Daarin bent u geheiligd, oh geheimenis van Vur. Gij bent het die het paradijs draagt, als de pilaar van Vur. 166

27.U bent in hen die uw allerheiligste geboden bewaken en onderhouden. Breng ons uw vlam in onze hand, zodat wij zegenen en niet vervloeken. Laat uw hart dan rusten in ons. Wij, die Uw wil doen, zullen met u wandelen in het paradijs. 28.Bosse, gij bent gastvrij geweest tot vreemdelingen en hebt hen een bed gegunt. Gij bent het sieraad der eeuwigheden. Schenk ons uw wapenrusting van kennis. Waak op, Bosse, en wees ons tot leider. 29.Haar wetten zijn in mijn hart geschreven. Mijn gedachten zijn geborgen in Bosse. 30.Haar tijden zijn volmaakt. 167

44. DE NARCIS 1. Het sap wat in onze hoofden opwelt, Sluiers van het paradijs, De kelken exploderen in onze gezichten, Om hun warme sappen los te laten, Zo lozen zij de nieuwe natuur 2. Aan het nachtijs komt geen einde, Het wonder geschiedt binnenin, De narcis verkondigt het einde van het spel, En dan is alles in de boeken 3. Het laatste wat je tot me sprak is nu een schilderij, Ik staar ernaar en het doet me niet meer pijn, Ik kan nu afstand nemen, maar ik tril nog steeds na 4. Ik weet nog wel dat ik bloedend uit dit schilderij kwam, 168

Met scherven in mijn hand, Maar nu gaat het beter met mij 5. Een vreemd gevoel dwaalt door mij heen als ik ernaar staar, Als sappen van rozenkelken die door mij vloeien, Als de wondermelk 6. Nectar en honing zijn mijn vrienden, Het is de adem van levensgeluk, Plezier om het spel wat is gewonnen, Genot om de aarde die niet meer bedrukt 7. De smaak van drop op mijn tong, Als het nachtzicht wat daar rust, Het speelgoed van de nacht 8. Warme sappen in mijn laarzen, Mijn mond is vol van levensmelk, 169

De aarde verzegelde het verleden 9. Zoveel stormen die de zee dragen, Het bruist met levenssap, Eindeloosheid van de nectar, In stukken gesneden door de paradox 10. Alles gaat in cirkels hier, Het leven houdt op en gaat dan door, De narcis houdt de schepen af van het geheim, Alleen het morgenrood zal het zien 11. De eeuwige nacht van ijs, De leugen overvloeiende in de waarheid, Totdat het rode ontwaakt, Tot rode bloemenvelden ging ik, In het huis van de rode zon 170

12. De zon van rode bloemenvelden, Als een geheim opwellend in de lucht, Waar zoveel stemmen haar hebben doen ontwaken 13. Tot de schutting gaan wij, tot het hek, en dan er overheen, Wij rennen tot een nieuw geluk, Tot de speelkaarten van de rode nacht 14. Oorlogsgeluk, De soldaat op het paard tegen de piraat, Is slechts een bloemenveld die de getijen weerspiegelt, Het geluk van het overvloeien van de seizoenen, Van de leugen tot de waarheid 15. In haar taal hebben ze allen een plaats, Totdat de rode sneeuw het raadsel openbaart, Rode drop om het verstand te genezen 171

16. Tot de rode zee gaan we, Het verstand versluierd met rode drop, Het leven is geen gokspelletje, Het leven is geen genade, maar loon, Als honing voortgebracht door belasting 17. De speelkaarten vertellen een verhaal, Een zoete droom, voortkomende vanuit de nacht van ijs 172

45. TOKTA – HET GROTE WERK 1.Haar oog gaat over de aarde om te zoeken naar het onuitblusbaar graan. Ja, de aarde is verdoemd om Haarentwil. 2.Er is dan geen Vur dan Zij, die de harten der mensenkinderen slaat, en hen laat wegsmelten in hun kassen. 3.Zij beloont met kennis hen die het goede doen. Zwaar straft Zij hen die het goede haten en het kwade liefhebben. 4.Waarom volgt gij thans goden die geen Heerinnen zijn ? Zij zit op Haar troon en lacht. Welbehagen heeft Zij in uw zwoegen, maar hen die Haar volgen schenkt Zij loon en al het goede. En het pad waarop de gehoorzame Haar zal volgen en dienen bezaaid zij rijkelijk. 5.Maar de ongehoorzame wacht het vuur van de baarmoeder dat zijn koper zal laten smelten, en het inwendige zaad. Dan zal hij zijn tot een eeuwige afschuw, omdat hij zijn Vur niet heeft gediend. Hen die Haar tot een leugenaar maken, hen wacht een verschrikkelijk vuur des duisternis dat aan hun zielen zal knagen tot in alle eeuwigheid. Nee, geen redding zal er wezen voor zulken. 173

6.Maar zij die Haar van harte volgen zullen een brandende hoop hebben op een eeuwigdurend nachtzicht. Zo heeft Zij dan geen zonen en dochters, en is ook niet in eenheid met andere goden. 7.Er is maar één, en Zij troont als Eén. Nu is het pad tot Haar een pad van duisternis en dieptes. En de ongehoorzamen zullen eeuwig branden in de baarmoeder, de Bilha, maar voor de gehoorzamen is er eeuwig leven. Wilt gij dan wijze woorden horen ? 8.Er is niemand wijs dan Zij. Luister daarom aandachtig naar deze woorden en doe wat Zij zegt. Waarom zoudt gij uw prijs mislopen door te doen wat uw hart zegt. Is Zij dan niet meer dan uw hart ? 9.Zo volgen dan de onverstandigen de begeertes van hun hart, en die lopen tot de dood. Zalig zijn zij die Haar tot hun Leidsvrouw hebben. Er zijn zovele vervloekten die regelrecht over het pad van de baarmoeder in verdoemenis terechtkomen. 10.En uit zulk een plaats redt geen mens, en zeker niet Zij. Ja, Zij lacht op Zijn troon wanneer boosdoeners als schapen in de touwen van de baarmoeder verstrikt raken, ja, als zij door netten naar beneden getrokken worden. 11.Zij spot met hen, en doet hen in vrees nederdalen. Ja, veelvoudig vernederd zij hen die onrechtvaardig hebben geleefd. De wrake is 174

aan Haar. Zij heeft geen medelijden met de ongehoorzamen, maar wijst hen op de steen van verderf. 12.En hebt gij dan wat gezien ? Is het Oog van Haar niet meer dan uw oog ? 13.Zo heeft Zij dan geen profeten, maar zij die Haar gehoorzamen zijn als jagers voor Haar Aangezicht. 14.Ja, zij jagen op de ongehoorzamen en hakken hen in stukken, terwijl er niemand is die geneest. Ja, onbarmhartig is Zij tegen hen die onbarmhartigheid betonen. Maar noemt uzelf dan geen kinderen van Haar, want Zij heeft geen kinderen. 15.En noemt uzelf ook geen profeten van Haar, want dan zal Zij u zwaar straffen. Geen hoop zal er zijn voor hen die zich profeten noemen. Zij zullen branden in de baarmoeder, terwijl er niemand is die blust. Ja, slaan zal Zij die schouwers, want Haar Oog is meer dan hen, en brandt om hen te vernietigen. 16.Ja, in stukken zal Zij hen slaan, terwijl er niemand is die redt. Zij hebben Haar getard en leven nu onder Haar oordeel. Loonloos zal dat oordeel zijn over hen die geen loon hebben bewezen. Zij haat hen die vuile werken doen. Ook haat Zij hen die Haar niet gehoorzamen. 175

17.In stukken zal Zij hen slaan, en hen verbranden, hen onderdompelende in kokend bloed en het ergste vuur. En zo zullen zij voor eeuwig Haar slag in hun herinnering meedragen, tot een eeuwig afschuw. Ja, beven zullen zij voor Haar Aangezicht, al die ongehoorzamen, en Zij zal iedere bescherming van hen afhalen. 18.Ja, afpellen zal Zij hen, en lachen wanneer zij in wanhoop met elkaar vergaderen. Zij zoeken namelijk schimmen tot hulp, maar er zal geen hulp zijn. Hoe zult gij dan nu nog trots wezen wanneer zulk een baarmoeder u wacht ? Zo is er dan geen Vur dan Zij. Met riemen zal Zij de ongehoorzamen slaan, en met haken hun kaken doorboren. 19.Zij zal ze voeren tot het duisterste van de baarmoeder die op hen wacht. En Zij zal een vuur op de ongehoorzame steden werpen, en Zij zal ze in één dag vernietigen. Zij is de Grote Vernietiger, en niemand ontkomt aan Haar grip. 20.Niemand is zoals Zij, en Niemand voert oorlog als Zij. Zij bekleed Haarzelf met de huiden van Haar vijanden, en Zij doorboort hun tanden om hen te onderwerpen. Ja, hun beenderen zijn Haar sieraden. 21.Zo heeft Zij dan vele slaven en vele krijgsgevangenen, en in één Dag zal Zij hen vernietigen. Die Dag is aanstaande. Daarom : vreest 176

Haar, al die op de bergen staan, want Zij haalt u neer. Hard vallen zullen zij die ongehoorzaam zijn. 22.Ziet dan, Zij is de Grote Vur van het Al, en Zij voert oorlog in Wraak en Gerechtigheid. 23.Is het dan aan u om iemand naast Haar te stellen ? Zij dan haalt alle afgoden neer. 24.Niemand kan dan met succes naast Haar staan. Zie, zij smelten allen weg. In hun eigen bloed zullen zij afdalen, en zij zullen hun vlees in slierten zien. Een groot Slachter is opgestaan, Zij die de Grote Vur is van het Al. Ja, een machtig heerseres is Zij, een Vur van Oorlog en Jacht. 25.Vreest daarom Haar, en gehoorzaamt Haar vurig, want Zij schenkt loon tot al die Haar zoeken. Maar hen die Haar verachten slaat Zij neer, en er is niemand die hen doet oprijzen. Tot een eeuwig graf zijn zij. En er zullen dan enkelen zijn die zich gehoorzaam noemen en Haar kinderen, en sommigen zullen zich profeten noemen, maar luistert niet naar hen, want Zij die de Grote Vur is kent hen niet, en laat hen afdalen in bloed en onloon. 26.Ja, hun vlees zal dag en nacht gegeten worden door de hyena’s, en zij zullen de stem horen van Haar, zeggende : ‘Ik ken u niet.’ 177

27.En Zij zal hen wegvoeren als beschonkenen en verworpenen, en Zij zal hen overdragen aan de beren en de leeuwen. De Grote Vur haat een ieder die leugens verkondigt, en rekent met hen af. Niemand kan tot Haar naderen dan zij die Haar gehoorzamen. 28.Met een grote haat haat Zij hen die vurig zijn in hun ongehoorzaamheid, en deze ongehoorzaamheid zal hen in ketenen laten afdalen in de afgronden van de Baarmoeder. Met vuur zal Zij hen bezegelen, en met Vuur zal Zij hen afpellen, en zij zullen tot een eeuwig brandstof zijn. 29.Pijnlijk zal Zij hen treffen, want Haar loon is maar kort tot hen die twijfelen. Ongeduldig voert Zij oorlog tot hen, en er is niemand die hun honger stilt. Kokend water zal hen over het hoofd gegooid worden door de gehoorzamen. 30.Zij zullen zich voelen als buitengesloten, en buitengesloten zullen zij zijn, terwijl er niemand is die opendoet. Ja, een Wrede Vur is die Grote Vur tot hen die wreedheid hebben bewezen. Zij voert hen weg, en laat hen niet meer wederkomen. Die Vur is Zij, en er is geen Vur dan Zij. 31.Zij haat hen die leugens hebben verkondigt over het heil, en Zij zal hen laten vallen en struikelen, terwijl zij niet meer opstaan. Aan 178

ketenen zal Zij hen binden en hen tot eeuwige schande en schaamte brengen, omdat zij het lot van de Grote Vur hebben getard. 32.Met vurige messen hebben zij gespeeld, maar nu speelt de Grote Vur met hen. Ja, wraakzuchtig is Zij. Wie zal Haar neerslaan ? Ja, zwaar straft die Grote Vur Haar vijanden. 33.Zij voert oorlog in gerechtigheid, en Zij doorsteekt Haar gevallen vijanden op de slagvelden. Zondaren zullen geen loon vinden voor Haar Aangezicht. 34.Zij haat hen die Haar haten, want Zij is de Grote Vur, en Zij alleen mag aanbeden worden. Zij zal alle valse aanbidders die afgoden aanbidden slaan met vuur, en hun ketenen zullen zijn van kokend bloed en sliertig vlees, en zij zullen niet wederom opstaan. 35.In een eeuwig graf zullen zij dalen, waar het geween is. Oorverdovende geluiden zullen hen daar kwellen, en oogverblindende lichten zullen hen blootstellen aan eeuwige schande. Ja, Zij beschaamt Haar vijanden. 36.Een zwaar straffend lot treft de ongehoorzamen. En jagers zendt Zij uit van voor Haar Aangezicht, en zij zullen de wijngaard van de bozen treden. 179

37.Een sikkel zendt Zij uit tot de ongehoorzamen, om te oogsten van hun kwade harten, en ploegdieren laat Zij door hun steden gaan, om te roven het zwarte. 38.Niemand zal hen nog opbrengen, en al hun hulp zal ijdel zijn. 39.Afvalligen zijn zij, bestemd tot het eeuwige vuur waar zij zullen wonen. In kokend bloed hebben zij hun tehuis. 40.Ja, een vernietiger is opgestaan. En daarom is het goed de Vur te lezen, want die heilige woorden leiden tot Haar. 41.En de jagers die van het goede zijn doen er wel aan om Haar pijlen te gebruiken, want Zij is het wapen. 42.Het zal u leiden tot trots en sieraad, en gij zult van grote dingen spreken. 180

46. RODE BLOEMEN VELDEN 1. Ik liep op een pad door rode bloemen velden, Plotseling was daar donder en bliksem, Grote angst greep mij aan, Zij voerden mij weg, ik was in een leger, Op een groot schip werd ik gehesen 2. Tegen piraten werd er gestreden, Vleesetende bloemen, Het lam van grote terreur 3. Grote vrees was tot de aarde gekomen, en ik kon de velden van de rode bloemen niet meer terugvinden 4. Moordende vissen in de zee, En alles overstroomde, De golven namen mij mee 181

5. Zoveel schepen splitsten in twee, Zoveel schepen gebroken, Door de hoge golven van de oceaan 6. Mijn tong proefde van de dauw, Maar ik kon niets zien, Waar was ik ? 7. Ik opende mijn ogen, En ik was weer tussen de rode bloemen, Maar zonder pad 8. Zij grepen mij weer, en namen mij tot een groot spel, Speelkaarten lagen op de grond, Ik moest het pad verdienen 9. Gedaald tot onder het gele ben ik, een toekomst heb ik niet, 182

alleen wat oude boeken om in te vergaan. 10. Zij hebben de stilte aanbeden. Ik verlies steeds mijn bewustzijn, en draai in hun wateren, terwijl ik slaap, zo diep slaap. 11. Ik weet niet wie of waar ik ben, Stemmen golven door mijn hoofd, geef mij oorlog in mijn handen. 12. Regen van wespen, koningsgevecht, laat mij dalen in 't oorlogsbed. Regen van wespen, oorlogsgebed, laat mij dalen in het jagersbed. Om te zuiveren het gele, duizend duizendmaal, op het altaar van de wilden, tot oorlogsmaal. Regen van wespen, laat mij dalen in het indianenbed. 13. Honderd duizelingen, brengen mij tot aan Haar holen. Ik zie haar vogels daar staan. Zij brengen boodschappen van haar. In gouden enveloppen, met het gezuiverde witte. 183

Honderd duizelingen, laten mij dalen, in haar bed, en haar paarden liggen daar, om verhalen te vertellen. 14. Als duizend duizelingen, om te dwalen in haar bossen. 15. Duizend duizelingen, ik val steeds weer in slaap. Maar mochten zij het eens verstaan, dan begint het liedje van voren af aan. 16. Duizend duizelingen, toe, neem mij mee. Mijn hoofd wordt zwaar, ik voel de pijlen. Zij willen mij splijten, mijn hart doorboren. Onder het gele spelen zij. 17. Ik ben hun spel niet meer. Ik wil het niet meer wezen. Toe, neem mij mee. Oh, zegel dit gedicht, opdat zij de boodschap niet kunnen zien. Ik kan niet rechtuit spreken, want een duistere gestalte staat naast mij. 18. Diepgaande belevenissen turen door het raam. Ik kijk naar jou, jij kijkt naar mij, 184

maar dit moment zal ooit ook weer gaan staken. Diepgaande herinneringen tussen jou en mij, turende door de ramen, maar snel verdwenen zijn zij 19. Tussen jou en mij is niets meer, alles weggebrand. Morgen is er ijs, de prijs van de herfst, de winter komt. Sterker dan vuur, de klauwen laten los. 20. Het huis van dokters, na het gevecht, geen weg meer terug, op weg naar nieuwe kusten, nieuwe morgens, maar zij zullen ook vervallen, als snippers in de regen, weerspiegelen vreemde gezichten, bakkergezichten tussen jou en mij. 21. Niemand zal zaken doen, er is niets meer, alles is voorbij. Alles gaat voorbij, ik tuur door het raam, naar vage herinneringen, ik ken ze niet eens meer bij hun naam. Als wezen spelen zij daar, ze zien mij niet, ze zijn te ver weg, 185

als de morgen nu maar komt, dan ben ik voor altijd weg. 22. We kunnen niets voor altijd dragen, aan het einde der dingen zijn we vrij. Herinneringen draag ik bij me, ook zij zullen vergaan. Waar grijp ik naar ? Ik voel me spastisch, niets kan ik bereiken. Alles gaat voorbij. 23. Ik kan niets vasthouden. En als ik het doe, doet het pijn. Nee, ik laat alles los, voordat het mij loslaat. Ik ben te bang om nog eens te vallen. Ik ben nu ver weg, niets kan me meer raken. Ik kan niet meer grijpen, ik ben verlamd, maar nog steeds sta ik stijf, Snippers aan het einde van de dag, schaduwen van het verleden en toekomst. 24. Een huis bouwen kan ik niet. Niemand kan ik verstaan. 186

Ik ben als doof en blind, alles zal vergaan. 25. Ook nachten gaan voorbij, en dingen worden kouder, Een nieuwe vogel vliegt, achterlatende zijn pasgeboren jongen. Alles gaat voorbij, en scherpe dingen worden zachter, alles gaat voorbij, ook de herinnering tussen jou en mij. 26. Ik kan er niets aan doen. Zij regeren daar met vuur en vlam. Het is te laat, niks meer te blussen. De rode bloemen velden hebben mij gevonden, hun verloren kind, hun boodschapper zo lang geleden uitgezonden. 27. Zij is dan de wever van het roze en dat wat onder het roze is, tot aan het spiegelende roze. En Zij sprak : Ziet dan, de heilige traan is vleesgeworden. En deze traan kwam van onder het roze, en zij was als de staart van een vis. 187

28. En zij heeft dan een schip van tranen, leidende tot onder het roze, zo ook de roze verbinding reikt tot onder het roze, en daar zult gij grote geheimenissen zien. Gij zult dan de paradoxen van Haar kennen. Want zonder hen zou er dan geen vruchtbaarheid wezen. 29. En zo is dan ook de roze verbinding, die als Haar tepel is, vol van haar paradoxen, waarmee zij de aardbodem zuivert, en het heeft de aanblik van een gebroken spiegel, als een brandend edelsteen. 30. En zo is dan de roze verbinding als het schip van tranen en haar schoot, en ook gij kunt opnieuw geboren worden. Laat de roze verbinding alles transformeren in eigen plaatsen. Ziet alle dingen bij elkaar dan als Haar kunstwerk, als een geheime boodschap, wachtende om vertaald te worden en getransformeerd. 188

31. U staart diep. U heeft mij net nog aangekeken. Als het spotkleed hing u over mij, met een speer in mijn zij. Kind, Ik heb het afgelegd, en aan jouw gegeven, die erfenis van het verleden. Het heeft mij tot zaligheid gedreven, jij moet er ook doorheen, het is maar voor even. 32. U staart diep, zo fragmentarisch. Zoveel woorden van elkaar gebroken. Ik weet niet waar zij mij leiden. Ik kan het niet verstaan. Moeder, bent u dan eindelijk gekomen, uw kind heeft zolang op de uitkijk gestaan. 33. Moeder, ze hebben mij alles afgenomen. Zelfs mijn dromen, zij zien me niet meer staan. Ik heb mezelf zo vaak verminkt. Ik kan het niet meer aan. Zoveel wazen voor mijn ogen. Als 't vallen in een diepe put. U heeft mij opgevangen. 189

34. Ik ben verstrikt in U. Geen weg eruit, ik zal hier moeten blijven. Ik weet niet alles, maar ik ken het leven. Alles is maar voor even. 35. Het steekt me diep, maar U bent het die mij riep, Als een echo uit de nacht, makende al het harde zacht, Zoveel draden van kennis geweven door mijn wonden, totdat alles tot onder het roze zakt. 36. Ik weet niet hoe ik het moet afleggen. Het steekt zo diep, en trekt mij steeds weg, en alles doordringt mijn ziel en bed. 37. Ik voel mij zo zwak, ik kan niet staan. Ik beef en alles draait om me heen. Heeft U mij tot U genomen, of ben ik heel vreemd aan het dromen. 38. Ik voel mij ziek, de dood nabij. Ik ben al weg, mijn schaduw is nog hier. 39. Ik heb de moed verloren om nog terug te gaan. 190

Als het spotkleed hingen zij over mij, met een speer in mijn zij. Aan mij gegeven, de erfenis van het verleden. Ik weet niet waar ze mij leiden, ik kan het niet verstaan. 40. Ik zit in hun vurige karren, zij zijn mij voorgegaan. Het is allemaal al doorleefd, alles is al opgetekend. Als het lichtend schuim der rozen, werd ik meegenomen. Ik moest wonen op een brug waar twee legers elkaar bevochten, totdat het vuur der rozen steeg, en de zoete honing en de zwijm begon te stromen. 41. Als liederen versmolten, ik kon haar niet bereiken, zoveel trauma's kende zij. Zij kon niet meer spreken, zij kon mij niet vertrouwen. Zij kon alleen maar steken, als een roos in een diepe vallei. Op mijn benen kon ik niet meer staan. 42. Ik kan ook niet meer denken, alles is doorstoken, door de doornenstruik. 191

Ik kan me niet bewegen. Ben verstrikt in uw twijfel, onzekerheid bevroor mij. Ben nu een bloem in uw vallei. Na een harde nacht, makende alles zacht, zoveel draden van kennis en zachtmoed, geweven door mijn wonden, totdat alles onder het roze zakt. 43. Nu ben ik dan in distelzee, de rozen steken mij, totdat ik ontwaak in tederheid, tot het zachte ben ik gedaald, tot onder het roze, waar rozen met spiegelend roze mij betoveren. Ik ga nooit meer terug, maar een diepe koorts overvalt mij, als een zwarte brandende deken, waar hun ogen mij hebben bekeken, in hun boeken schilderden zij mij, onder het gele. Kun je mijn hand raken, er is prikkeldraad tussen jou en mij, ik hoor je gillen, wij zullen alles krijgen, als we onder het bruine zijn gezakt. 44. Plotseling, heb jij dat ook gezien, al die bliksemflitsen. 192

Zij komen ons weer halen, totdat wij onder het bruine zijn gedaald. Ik kan mij niet bewegen, en jij kan het ook niet. Zij zullen ons opnieuw beschilderen, zij zullen ons opnieuw bewaap'nen. 45. Tot onder het bruine zullen wij komen, waar rozenschuim op ons wacht, door de staf van een vierde dood geslagen, waar de ochtend is vergaan, verdronken in een nieuwe nacht, waar iemand onder het bruine wacht. 46. Schilderijen in de nacht, Ik toonde haar mijn wonden, dalen van dauwtranen. 't Was tijd om binnen te gaan, in 't veld van schilderijen, Wij worden hier beschilderd, In boeken zullen wij veilig wonen. 193

47. HET MISVERSTAND 1. Het weerspiegelende ijs in het ijspaleis, Reflecties van een duister verleden, Die alle gezichten laten zien 2. Waarom ben ik dit paleis binnengegaan ? Ik ren weg, maar iemand stopt mij. Hier kruizen de realiteiten, Op een grote trap, op een grote brug 3. Ik ren door de paarse sneeuw tot de woestijn, Dit zijn vergeten paden, Het gaat dieper en dieper, door in en uit, Het groeit op de markt als een vreemde vrucht, Als een televisie, reflecterende het onbekende, Waar het geheugen de verslaving is 194

4. De koningin tussen de bloemenvelden, Op een zomerse dag in de winter, Paarse sneeuw, paarse winterdagen, Nog steeds piratenschepen die de velden uitbroeden op de wilde zeeen, Het brengt me te langzaam in slaap, ik heb iets snellers nodig, Wat een liefelijk behang, Ik kocht het bij de bron 5. Wij marcheren allen door bloemenvelden, Tot de omroepster van de tekenfilms, Terwijl bloemen hun boodschappen zenden 6. Zolang je het piratenschip ziet zie je de kip niet. 7. Het hele universum is bedolven onder de paarse sneeuw, De sluiers van een nieuwe wereld, 195

Uitgestrekte bloemenvelden, Waar het standbeeld van de koningin zwaait 8. Trager en trager gaat mijn boot, Het standbeeld breekt en daar staat een vrouw met een boog, Wat is de moraal van dit verhaal ? Kies je voor de diepte of kies je voor de taal 9. De bloemen blaffen in dit verhaal, Zij zijn als dolle honden, 10. Ik zag je dansen in een stroom van rozen. Ze waren vochtig, bedekt door water, geschilderd door sappen van heldere dauw. Maar jij was de roodste van al deze rozen. 11. Het scheen dat je niet werden tegengehouden door tijd of rede. Je was vrij in het land dat was geschapen door jezelf. 196

12. Heb je wel eens tegen een slaaplied gevochten, proberende te ontwaken, terwijl dat niet lukt ? Zoals op je voeten proberen te staan, terwijl iemand je neer probeert te trekken ? 13. Het bed, een van de grootste slagvelden. Het bed, waar de meest verschrikkelijke dingen gebeuren. Het bed, de marteling. 14. Je kent dit verhaal al, en het is alsof je het oude boek weer leest. 15. De verhalen schijnen hier niet te stoppen, en ze stromen als doolhoven door de kamer. 16. Niemand weet waar deze laatste trein naar toe gaat, en niemand weet waar deze trein vandaan komt. 17. Wij zijn gebrandmerkt in het verleden, we worden beschreven in oude boeken. De toekomst bestond nooit. Alle tijden tuimelen neer en alle klokken schijnen te exploderen wanneer je in het oog van de roos kijkt. 18. Ik zag mezelf rondzwerven over zeeen, in een papieren boot, zonder klederen, alleen met een paar witte strepen over me heen, tezamen met rozen en oude bladzijden van oude boeken om me te bedekken. Mijn wapen begeleidde mij, terwijl ik de haaien opvoedde. 197

19. Boeken begonnen open te gaan, hun honing verspreidende, sprekende over werelden van verboden dieren en werelden van verboden bloemen en planten. 20. De bladzijden van een oud piraten boek schijnen zijn hoofd niet meer te bereiken. De enige herinnering die hij had van dit boek was de zwarte lap. In dit paleis van het falen ligt een steen die jij kunt gooien. 21. Zij waren de slaven van valse scholen en valse woordenboeken, Zij waren de criminelen van de oude kerken, gezegeld door de verjaardagen. Hier leven kannibalen, die tempels hebben. 22. Achter het hek liggen de speelhoven. 23. De bazen zijn hier ook de heeren van de oorlog, dikke heeren als je het mij vraagt, met grote lepels in hun hand, dikke heeren, terwijl iedereen een lepel is, 198

en iedereen is de pap 24. Maar de heeren van de honger zijn dun, lang en dun, Zij eten maar hebben nooit genoeg, Zij eten honger, met grote vorken in hun hand, dunne heeren, terwijl iedereen een vork is, en iedereen van vlees en bloed. 25. terwijl jij ze allemaal verzamelt op het grote strand, de lange heeren en de korte heeren, de dikke heeren en de dunne heeren 26. Zij houden van het holle gat, Zij hebben kramp en honger, nooit genoeg hebben zij, 199

en er is te weinig, zij hebben een winkel waar je honger en dood kunt kopen, een firma van weinig 27. Jouw glimlach doet marktplaatsen instorten, zodat de oorlog begint, terwijl jij lachend je prentenboeken doorbladert, en het gevallen vlees bekijkt, niets is jou dierbaar dan jouw prentjes, jouw rijmpjes en jouw liedjes 28. terwijl jij je des nachts opmaakt met scherpe verzen van zilveren boekwerken. De gouden letters hebben jouw hart en ziel dronken gemaakt. 29. En zij leven in verzen van oude geschriften en boekwerken, in letters van zilverwerken en goudwerken. En deze leven in vrede, in de oude onderaardse boekverzamelingen en hun prenten, in velden en in dalen, in laden, in kelders en in schuren, daar waar het graan verzameld wordt. Zij zijn de kinderen van bakkers 200

30. Jouw ogen zijn nog steeds bruin, en sussende als donder en water. Het geheim van het zwanenmeer is in jouw ogen. 31. En zij leven in de bossen van het mijnwoud, de wereld onder de stad. Zij zijn de moeilijk opvoedbaren. Zij willen niet weg uit het oude leven, niet weg uit het mijnwoud. Zij zijn de bewakers van het woordenboek. En de straffen zijn hoog. Zij zullen lasteraars slaan met de wrede slag. 32. Zij zullen hen buiten 't veld ophangen aan de witte en zwarte galgen. Zij zijn de bewakers van het fruit van Spanje, en van de gezangen van het oude Frankrijk. Zij zullen de dieven zeker straffen. Zij zullen hen hangen aan de roden palen, ver buiten 't woud, waar men hen van het rode brood zal laten eten. Zij zullen hen met pap en lepel wegjagen. 33. Zij zullen hen verstikken in de blauwe lakens, hen wurgen in de dikke dekens van oranje en hen in de witten teilen verdrinken. 34. Zij wonen in de versjes van gerijmde boekverzamelingen. Zij hebben hun dierbaren gevonden in berijmde gezangen en de oude schoolboeken, waar zij de bewakers van zijn. Zij zijn de bewakers van de oude dialecten. 201

35. Zij zoeken naar de oude sagen en fabels van het mijn. 36. Hier in het mijnwoud, waar het holle heerst, Hier in het mijnwoud, waar de bomen hol zijn, waar de vorst raast, maar een magisch vuur brand van binnen, en een magische lekkernij vult de magen, Hier in het mijnwoud 37. Kleine koeienknaap, varende op de oude zeeen, jij bent nog steeds opgesloten in het oude schilderij van het oude trappenhuis, siroop bloedende van de straat van zeven, op een oud kastje van het kleinood van Venetie. 38. Hij heeft altijd honger, maar het voedsel bereikt nooit zijn mond. Zijn woorden komen ook nooit aan. Hij spreekt wel, maar niemand heeft het ooit kunnen horen. Hij heeft nog nooit iemand aangeraakt, en niemand heeft hem ooit kunnen aanraken. Hij is nog nooit pijngedaan, en kan een ander ook nooit pijnigen. 39. Jij bent altijd op weg. Nu ga je dan weer naar de oude filmzaak, maar je komt nooit aan. 40. Ik kan niks voor je doen. Ik smelt altijd weg. 41. Zelfs als jij in de spiegel kijkt, zie je niks, alleen andere dingen. 202

42. Nu staan dan drie voor jouw storm. Waar zal het hen naartoe nemen ? Zij hebben honger. Jij wil hen naar het holle nemen. Zij hebben de stem van de storm nog nooit gehoord, en nog nooit beluisterd. 43. Het regent, siroop om te verzachten, maar om de honger te brengen. Zij zijn op weg naar het holle, zulke diepe putten, de teilen van ivoor. 44. Ik bevond mijzelf op de rug van het Grote Misverstand, een vis in de hemelen. 45. Die kusten zijn te ver om te bereiken. 46. Hier vechten de oude dialecten. Hier strijden de woorden, de uitgangen en de talen om de voorrang en de eer. 47. Oh, hoe gij het klei der aarde veracht hebt, en hem tot een vloek hebt gebrouwen. Maar nu zult gij zelf tot een vloekwoord worden. Gij zult uzelf tot eeuwige schrik zijn. Dan zult gij de aanhef niet vergeten. 48. De oude dialecten, de oude doolhoven en dwaalhoven zullen de oude oorlogen ten ruste brengen. 203

48. HARDID – HET MYSTERIEUZE ZWAARD 1.Nu dan, onderwerp alle volken aan mij. 2.En Zij voerde oorlog op aarde, en haar leger was groot, groter dan de druppels van de zee en de zandkorrels van de woestijn tezamen. En sterren vielen op aarde. En Zij keek toe vanaf Haar Troon. En Zij maakte riemen van vreemd leer, en een leger stond op. En zij voerden oorlog aan Haar zijde, en zij kwamen tot grote overwinningen, en grote delen van de aarde begonnen tot rust te komen. 3.En een nieuwe aarde begon voort te komen, als het paradijs van de amazones. 4.En Zij haalde vele sluiers en verblindingen van de aarde weg. 5.En de ongehoorzamen kregen kokend bloed te drinken als zwart gal. En velen van hen stierven een eeuwige dood, en er was niemand die hen hielp. En zo werden er velen gewaarschuwd. 6.En zo was de Dag van Haar als een Dag tegen alles wat hoog was. Zij die op hoge paarden reden liet zij in de baarmoeder slingeren. 7.Wees dan als een getrouw en heilig, en Zij zal u leiden naar een hogere weg. 8.Waarlijk, de Wraak zal groot zijn. Zij heeft een Dag bereid voor al deze dingen, en die Dag is aanstaande. Zij voert oorlog tegen al hen die Haar haten, en Zij vervloekt al diegenen die Haar vervloeken. 9.Ziet dan, er is één Vur, en dat is Zij. 204

10.Niemand is hoger en groter dan Haar. Aanbidt daarom niemand dan Haar. 11.Gehoorzaamt haar, opdat gij zult leven. 12.In de baarmoeder zullen zij kokend water drinken en ijskoud water, en een gesel zal over hun hoofden worden gesteld. En Zij zal lachen om hun lot, omdat zij geen gehoorzaamheid hebben getoond. 13.Zo rekent Zij af met de ongehoorzamen door een blijvende straf. 14.Dwaalt daarom niet. 15.Gij bent geroepen om groot onderscheid te maken, opdat gij geen schade leidt aan uw ziel. Aanbidt daarom Haar. 16.Wanneer gij in Haar blijft zult gij gezegend worden. 17.Maar zwaar vervloekt zij hen die Haar vervloeken. Begeert geen weelde, want zij die dat doen gehoorzamen Haar niet, en zij zullen branden in de baarmoeder tussen de ongehoorzamen, en zij zullen zich afvragen of er een terugkeer is. 18.Loutert uzelf door uw rijkdommen weg te doen, opdat gij zult ontvangen de stengels om de ongehoorzamen mee te slaan. De ongehoorzamen zijn als ezels en lastdieren, en zij zullen het brandstof zijn van de baarmoeder. Slaat hen daarom, omdat gij daartoe geroepen bent. 19.Maar als gij de ongehoorzamen niet slaat, zult gij met hen geslagen worden, en met hen neerzinken in het laaiende Vuur van de baarmoeder, waar gij kokend water zult drinken, en doornen zult eten. Ja, gij zult hongeriger worden dan u al was, en er zal geen hulp zijn. 205

20.Op zulk een plaats bestaan geen vrienden, en zal er geen voedsel zijn dan doornen. En Zij zal opstaan om u neer te slaan wanneer gij opstaat, en zal de baarmoeder maken tot uw eeuwig bed. Maar de aarde zal het uitgespreid bed zijn van de gehoorzamen die het boek in de rechterhand hebben ontvangen. Zij zullen een beschutting hebben. 21.Vreest Haar daarom en gaat niet lichtzinnig met Haar om. 22.Groot is haar leger, en gij zult bemerken hoe klein en zwak uw leger is. Zij zal een ieder vergelden naar zijn werken. Doet daarom goede werken en gehoorzaam, opdat er loon voor u zal zijn op de Dag des Oordeels. 23.Die Dag zal groot zijn en gevreest. 24.En zeker is dat een boek van enkel vermaning. 25.Dit zal de Dag der Bedreiging zijn. En Zij zal Zich opheffen en oorlog voeren in gerechtigheid, om hen die niet gehoorzamen te binden met lange ketenen, en Zij zal ze meevoeren naar de baarmoeder. 26.Ja, in laaiend Vuur zullen zij neerdalen, en zij zullen hun straf zeker niet ontgaan. 27.Ja, de baarmoeder zal zich openen voor hen, en hen opslokken en in grote woede zijn. Ja, telkens zal zij in woede zijn wanneer iemand in haar geslingerd wordt. Kokend water zal zij hen te drinken geven, en ijskoud water, en zij zal hen voedsel geven wat verstikt, en hen doornen laten eten. 28.In laaiend vuur zullen zij nederdalen. 206

29.Zij is een jager. De gehoorzamen rijden op bokken, en sommigen op stieren. 30.Zij heeft hen bekleed met macht. 31.Ook is Zij een Oorlogsvoerder in Gerechtigheid. 32.Zij straft hen die ongewillig zijn. Zij doet hen nederdalen in pijn, en in pijnlijke straffen. Zij komt tegen ieder die ondankbaar is en alle rijken. 33.Weest daarom arm op de Dag des Oordeels. 34.Ja, een Groot Slager is Zij, die volken doet neerdalen in vrees. Zij is de Enige Ware, en buiten Haar is geen leven te vinden. 35.Ja, Zij slaat de volkeren met vrees, en doet hen bevend in de valleien zakken. Niemand doet hen oprijzen wanneer Zij het woord niet spreekt. 36.Zij doet verzen op hun hoofden dalen om hun gedachten te binden, ja, verzen die hen leiden tot de oordeelstroon van het recht. 37.Ook plaatst Zij verzen in hun hart om hun tongen te binden. En zwaar straft Zij hen die ongehoorzaamheid hebben bewezen. In de diepten van de baarmoeder trekt Zij hen uit elkaar. 38.Vuur is hun deel, en doornen hun eeuwig voedsel. 39.Ja, een boek van vermaning is dit, om de gehoorzamen tot steun en leidraad te zijn, en om oordeel om te roepen over de hoofden van hen die ongehoorzaam zijn. 40.Vreest dan Haar die bergen maakt tot palen, en bergen verandert in mul zand. 207

41.Zij snijdt de hemelen doormidden, waardoor zij zwak worden, en stelt amazones op aan weerszijden. 42.Zij troont ver verheven boven het Oosten en het Westen. 43.Waakt dan op in de dieptes van de nacht om Haar lof toe te zeggen, en Haar woorden te belijden, want dit is het hoogste goed dat Zij voor u heeft geschapen. Leert van Haar in het boogschieten, want gij hebt vele vijanden. 44.De Grote Vur heeft hen allen voor u gerangschikt, en u grote kennis gegeven. 45.Zij zal hen straffen met de strengste straf. Ziet dan hen die ongehoorzaam zijn zwoegen, zich afmattende, in een vreselijk vuur waarin zij voor eeuwig wonen. 46.Zij spot met hen, omdat zij de gerechtigheid hebben getard. Ziet dan hun terneergeslagen aangezichten, en hun gelach is geheel verdwenen. Zij zijn bereid voor het laaiend Vuur als brandstof. 47.Ja, lastdieren en ezels van de baarmoeder zijn zij. 48.Bekeert u, oh ongehoorzame, opdat Zij u loon zal schenken. 49.Keert u af van uw goden die ijdel zijn, want er is geen Vur dan Zij. 50.Ziet, Zij zal u slaan, en uw goden zullen u niet kunnen redden. Gij blijft laat op in de nacht om tot uw goden te bidden, maar zij luisteren niet. 51.Zij zijn doof. Zij spot met hen. Zij wekt Haar Hamer en Bijl tegen hen op om hen in stukken te slaan. 208

52.Van hout zijn zij, van broos koper en vals goud. Zij zijn niet bestand tegen het vuur dat Zij zendt. Zwaar straft Zij hen die niet gehoorzamen. 53.‘Oh die rijken,’ spreekt Zij, ‘Ik zal ze slaan, en zij zullen niet weder opstaan. Daarom, Speer, waak op, en doe hen nederdalen in kokend bloed.’ 54.Een streng oordeel wacht hen die streng hebben geoordeeld. 55.Zij laat niet met Zich spotten. Gij hadt gehoopt aan Haar te kunnen ontkomen, maar tevergeefs. 56.Drinkschalen met kokend water en kokend bloed staan gereed. 57.Zo rekent Zij af met hen die ongehoorzaam leefden. Hadt gij maar niet naar weelde verlangd, dan zoudt gij hier niet zijn, en dan zoudt gij een Beschermer hebben. 58.Maar ongehoorzamen en rijken hebben geen beschermer. Nu niet, en in alle eeuwigheid niet. En dan zullen zij hun laatste hoop vestigen op hun rijkdommen, maar zij zullen alleen roest zien, en het roest zal hen bespotten en uitlachen tot een eeuwig wee. 59.Zwaar geboeid zijn zij door hun rijkdommen, en door hun sieraden kunnen zij zich niet uiten. Daarom, vervloekt zijt gij wanneer gij anderen belast met rijkdommen en sieraden vanaf jonge jaren. 60.Dan zijt gij mede schuldig aan het verderf dat hen in de nacht overvalt. En zij zullen u aanklagen tot in lengte van dagen, ja, tot in alle eeuwigheden. En zo zult gij worden tot eeuwige lastdieren en tot eeuwig brandstof. 209

61.Steunt u dan nog steeds op uw ijdele afgoden ? Zij zullen u tot grote last worden, en gij zult aan hen nimmer kunnen ontkomen. 62.Gij zult een mestdier zijn tot in lengte van dagen, ja, tot in alle eeuwigheden, omdat gij niet geluisterd hebt, en liever in uw rijkdom ten onder ging. 63.Gij hebt uw hart vetgemest. 64.En ja, gij bent de vetgemeste, tot in alle eeuwigheden. 65.Maar boven alle straf straft Zij, en Zij is hoog verheven boven iedere troon. 66.Zij spot met de tronen der werelden, en daalt tot hen neder om hen te slaan, en hen te doen belanden in grote vergetelheid. 67.Streng straft Zij al die rechters die vals hebben geoordeeld en steekpenningen hebben aangenomen. 68.Ja, levend zal Zij ze villen, en hun lot zal niet voorspoedig zijn. Tot een eeuwige afschuw zullen zij worden, en zij zullen wensen dat zij niet gezondigd hadden. 69.Het oordeel over zulken is welverdiend. 70.Boven alle troon verheven is Zij, en op de aarde kijkt Zij neer, en lacht. 71.Ja, ook op de ondersten der hemelen kijkt Zij neer, en drijft de spot met hen. 72.Hebt gij dan Haar gebrul niet gehoord ? 210

73.Zevenhonderdvoudig zal Zij de hemelen zuiveren, en de aarde voortdurend spoelen, want een Groot Vur is Zij, listig en vol van strategie. 74.Een Grote Vur van Oorlog is Zij, en van Heilige Jacht, waartoe Zij de gehoorzamen oproept, opdat ze niet zullen vergaan. 75.En velen hebben deze roep verzaakt, en lijden schade. 76.En velen hebben Haar woorden verdraaid en lijden eveneens schade. 77.Velen hebben Haar woorden in hun eigen begeertes doorgevoerd en zijn gevallen. 78.Nooit meer zullen zij opstaan. gruwelijk straft Zij die Haar woorden hebben verdraaid. 79.Een groot Slager is opgestaan. 80.En wie Zijn vijanden vriendschap aanbiedt, dezen zijn de boosdoeners. Wie dan zo handelt is zeker van de rechte weg afgedwaald. 81.Wie is de onrechtvaardige dan hij die de leugen over Vur verzint ? 82.Zij leidt het onrechtvaardige volk niet. 83.Weldra zal Zij hen en al hun volgelingen aan de nekken ketenen met kettingen van lange lengtes. 84.Ja, met zware boeien zal Zij hen binden en hen in de baarmoeder slingeren waaruit geen ontsnapping mogelijk is. 211

85.Zij vertaalt macht over de ongehoorzamen, en ketent hen met eeuwige ketenen. 86.Kokend water geeft Zij hen te drinken. 87.Mestdieren zijn zij, tot een eeuwige brandstof voor de baarmoeder. 88.De baarmoeder verslindt hen in steeds groter wordende woede waarin zij zich opblaast. 89.Tot een eeuwige afschuw zijn zij. 90.Nu dan, de Vur is meer dan de Koran en de Bijbel. 91.En de Vur zal inzicht geven over de Koran, en haar zegels zullen gebroken worden. 92.En velen zullen het zien. 93.Het zal voor velen nog niet te laat zijn, maar zij zullen ter nauwernood aan de dood ontsnappen. 94.De Vur dan is de Heilige Weg tot Haar. 95.Laat u daarom de vuurgloed die tot beproeving dient niet bevreemden. 96.Worstel dan met de amazones om in te gaan, en dien Haar. 97.Zo is dan de Vur een kostbaar sieraad tot hen die haar verstaan, maar zij leidt de ongehoorzamen tot een eeuwig verderf. 212

49. DE HEI 1. De zoete tranen van de hei als veldregen, Is het scheppend ? De tranen van de stad leiden tot de dood, Maar de tranen van de hei tot leven 2. Ik zag haar daar wandelen, Met zoete tranen in een schaal, Ze goot het over de lelies 3. Zij is de baarmoeder, tot wie alle lelies leiden, In haar is wedergeboorte, wedergeboorte op de hei Als een pijl is zij afgeschoten, De baan was al bekend voor de grondlegging der aarde 4. De hemel spreekt een andere taal dan de aarde, De dingen om ons heen en de herinneringen zijn cryptogrammen, 213

Wanneer men die taal niet begrijpt gaat men gebukt hieronder 5. Op de hei zag ik haar wandelen, Ze keek niet op of om, Ze leeft langs alles heen, Het enige doel van de traan en de hel is om betekenissen te veranderen 6. Ik was op de hei en het was een hel, De hei was in vlammen, en ik begon dingen anders te zien, Ik begon haar beter te begrijpen, Ik werd wederom geboren 7. Ze danst op de hei met vlammende wapens, Om haar armen en benen, Het lelie-pad leidt tot haar, Het hart van de hei klopt rustig in mij 214

8. Nee, het is niet afgemaakt, Ergens anders gaat het verhaal verder, De hei is halve verhalen, De onvolkomen pracht, Waar de morgen opkomt, Wachtende op de nieuwe nacht 9. De hei is de armoede, Niets is afgemaakt, Zij hebben alles verloren, om de wildernis te bereiken, Alleen in naaktheid zult gij binnengaan, De wildernis uw enige bedekking 10. De tocht stopt halverwege, in de oorlog, Alleen in cryptogrammen zal de tocht verdergaan, Het mysterie van de hei 11. Alles is hier half, 215

Alle cirkels zijn verbroken, Om plaats te maken voor hogere cirkels, Ergens anders gaat het pad verder, Het pad eindigt hier in de zee, De regen heeft alles weggewassen 12. Niets zal gaan tot het einde, Alles zal teruggaan tot het begin 50. BILHA – HET PAD VAN DE GEHOORZAME 1.Ook schiep Zij goden tot mensen, en Zij vernederde hen in het stof. 2.Zij worden klaar gemaakt voor het laaiende Vuur van de baarmoeder. 3.En het gesteente van de Vur zal hen verblinden, en haar edelstenen zullen hen dronken maken, en zij zullen in misleiding worden afgevoerd. 4.En de Vur zal zijn als een spiegel der waarheid voor de gehoorzamen, maar voor de ongehoorzamen zal zij zijn tot valstrik. 216

5.En de Vur zal de harten der gehoorzamen beschrijven, en ook de harten der ongehoorzamen. 6.Ook zal zij de gedachten beschrijven. 7.En zij zal visioenen geven van eeuwig afschuw. 8.Aan koorden zal zij de ongehoorzamen tot de baarmoeder sleuren, en hen onderwerpen aan de aarde. 9.In haar webben zullen ze verstrikt raken, en de baarmoeder zal hen verslinden. 10.En de hel zal hen tot vijand zijn en zij zullen geen rust hebben, dag noch nacht. 11.Oorverdovende geluiden zullen hen vervolgen en ketenen, en hen leiden tot het kokende water wat zij zullen drinken tot in alle eeuwigheid. 12.Zij die de Vur aanhangen zullen erdoor gereinigd worden, maar zij die de Vur haten zullen erdoor afbrokkelen, en zij zullen worden tot een eeuwige afschuw. 13.De Vur is het sieraad, en het heeft Haar behaagd de Vur te zenden. 14.De Vur breekt de nekken van de afvalligen, en ketent hen. 15.Neemt haar vermaning en tuchtiging aan, en gij zult leven, maar wanneer gij haar veracht, dan zult gij sterven. 16.Niet gering is de straf die zij brengt aan ongehoorzamen. 217

17.Als door een wurgslang worden zij in de baarmoeder getrokken, waar zij de dood sterven tot een eeuwige afschuw. 18.Zij brengt ongehoorzamen in verwarring. 19.De Vur is de weg tot Haar. 20.Veracht haar daarom niet. 21.Legt u toe op de Vur tot een zuiver zicht op Haar. 22.Velen dan verdienen hun brood met het verdraaien van de Vur en hun val zal groot zijn. 23.Maar ware volgelingen hebben ook de Vur als leidraad. 24.Zij die de Vur niet gehoorzamen hebben geen hoop voor de eeuwigheid. 25.Zij die de Vur niet hebben zijn alreeds verloren. Dezen zijn de boosdoeners bereid voor een eeuwig laaiend vuur. 51. WATERPLANTEN 1. Zij komen uit de diepte, Zij groeien in het water tot het land, Een spoor door de wildernis, 2. Wanneer ik zink in de rivier, vinden zij mij, 218

De waterplanten van mijn herinneringen tot de jouwen, Totdat wij niets meer weten, De tijd stopt hier 3. Alles drijft naar de afgrond, maar er komt weer zoveel uit voort. Alles zal uiteindelijk vergaan. 4. De oppervlakkigheid is wijd en breed, zo oneindig horizontaal dat het diep is. Het ravijn getuigt van een loze eeuwigheid waarin alleen de momenten sieraden zijn, van onpeilbare waarde. De aardkloot zit vol van geheimen, de tijd is de schat, de eeuwigheid is nutteloos. 219

52. VUK – HET HEILIGE LAND 1.Het Sieraad der sieraden is Zij. 2.Waar het rode zicht is troont Zij, waar het zicht is door stromend bloed. 3.En wanneer de Vur zich zal openen, zullen de volkeren aan haar onderworpen zijn. 4.Ver verheven is Zij boven alle goden, en Zij laat niet één van hen toe. 5.Zij heeft hen geschapen voor de Grote Dag om als pottenbakkerswerk ineen geslagen te worden. 6.Weest daarom niet lichtzinnig, en voert daarom geen eigen beleid, want streng straffen zal Zij de trotsen en hoogmoedigen. 7.Niet één van hen laat Zij dichtbij Haar. 8.Ook geeft Zij hen voortdurend harten van duisternis en van ijs, om daardoor tot leven te komen. 9.Zij heeft geen kinderen, noch profeten. 10.Voert daarom een Heilige Oorlog en een Grote Jacht, want alleen zulken zullen bij Haar zijn. 11.De ongehoorzamen zullen ten prooie vallen aan de roofdieren, en de deuren zullen voor hen gesloten zijn. 220

12.Als blinden en lammen zullen zij weggevoerd worden tot de slachtbank, want zij hebben de Heilige Oorlogen verzaakt. 13.Zij zal hun doen wankelen en mank maken door grote geluiden op die Dag. 14.De gehoorzamen kennen de palen van Haar, en weten wat een krachten dit inhoudt. 15.Zij hebben zichzelf diep leren kennen door hun armoede, en hebben om nog meer armoede gevraagd. 16.Ja, de harten der duisternis en van ijs hebben hen hier gebracht. 17.Als vlammen zijn zij, om voor de Ene en Ware te werken. 18.En Zij bekleed hen met grote kennis die nooit in een mensenhart is opgekomen. 19.Ja, heilige meters zijn zij, en getrouwe slaven. 20.En de Waarheid zal komen, zeer snel, op die grote Dag. 221

53. DE GOKAUTOMAAT 1. Een van de ogen had een ring van woede. Dit was hoe het de slaven onder controle hield. Het kon hen eenvoudig doden door de radiatie. Telkens als een slaaf probeerde te ontsnappen zou het pijn veroorzaken, zoveel pijn dat ze neer zouden vallen. Vele slaven leefden in grote pijn met zware lasten vanwege dat het in hun hoofden leefde. 2. Plotseling waren er overal piraten, met gezichten van spot. Ze kwamen niet van een ander schip, maar gewoon vanuit het water. De piraten namen de ogen eruit, en duwden het in het water, waar het begon te bloeden in de zee. 3. Die dag veranderde de zee in bloed. De piraten lieten het schip zinken. Nu zouden de slaven veroordeeld worden. Sindsdien noemden ze het de bloedende oceaan. Ik kon ontsnappen. Ik was de enige slaaf die het overleefde. Ik dankte mijn leven aan datgene wat nog steeds in mijn hoofd leefde. 4. Het was altijd bij me. Het leefde in me, en het gaf mij grote vermogens. Het had me geketend. Het wilde me niet laten gaan. Ik had het wapen nu, en de woede. 5. Het was in deze dagen dat ik het een beetje kon vergeten, mijn eigen weg vindende, maar ik had een merkteken voor het leven, en het leefde in mij. Het zou voor eeuwig in mij blijven. Dat was mijn lot, en ik moest er het beste van maken. 6. Het scheen een intelligente schepping te zijn, en het maakte een sieraad van mijn verleden, maar het nam van mijn vermogens en heerste over mij. Er waren tijden dat ik me hierdoor heel zwak 222

voelde. Ik probeerde vrede te krijgen met deze zwakheid. Het was vreemd zaad. 7. Ik kon nooit heersen. Mijn krachten sijpelden altijd weg. Het was als spasme. Ik was de sterkste en de zwakste op hetzelfde moment. Het was alsof iets me stak de hele tijd, iets diep van binnen, zodat ik nooit zou oprijzen tot heerschappij. 8. Het leidde mij naar de wildernis, de grote woestijn, waar ik na dagen in de bloedende zon kwam tot een nederzetting. Mijn huid was brandende. De heldere witte stenen van de nederzetting waren groot. 9. Ik hoorde het geschreeuw van kinderen komende vanuit de nederzetting. Ze schreeuwden in rijdende kooien. Ik voelde mij zwak, en viel neer. Toen ik wakker werd was ik in een tempel. De pilaren waren helder wit. Nog steeds was er het gehuil en geschreeuw van kinderen. 10. Ik voelde me leeg. Ik kon niet denken. Het was alsof iets mijn laatste krachten had genomen. Ik zonk weg in mezelf. Het visioen ging uiteindelijk weg van mij en ik bevond me weer in de woestijn. Ik wist niet waar ik moest gaan, maar dat wat in me leefde zou mij leiden. Ik vroeg me af waar ik was, maar toen vergat ik alles. Het was brandende in mijn hoofd, en het bracht slaap en vergetelheid. 11. Ik wachtte op de nacht. Ik wist niet wat ik zag. Ik zag gevaarlijke, grote zwartblauwe panters. Ik zag hen met kinderen in hun bekken. De panters brachten de kinderen tot een vuur. 12. Maar snel bevond ik mij weer in de woestijn. Het was duister in de woestijn, met tekens van bloed in de lucht. Mijn visioenen speelden spelletjes met mij. 223

13. De woestijn begon steeds meer op een oerwoud te lijken. Ik voelde mij als een speelbal. Ik was in een orakel. Ik zat opgesloten in een machine, een gok-automaat. 14. Uiteindelijk werd ik bevrijd door een vrouw. Zij leidde mij naar een plaats waar de meest gevaarlijke stenen schenen te bestaan. Ik zonk weg in diepe angst, en uiteindelijk betaalde ik een hoge prijs voor mijn bevrijding. Het orakel was vernietigd en ze zochten wraak. Ik moest vechten voor mijn leven en vrijheid. Ik vroeg me af of ik wel echt bevrijd was van het orakel. 15. Ik realiseerde mij dat de piraten ook niets dan slachtoffers waren van het orakel. Het was een machine van democratie. 16. Er waren veel gok-automaten hier, en de piraten hielden ervan. Ze waren op zoek naar goud, geld en schatten. 'Geld is de wortel van al het kwaad' stond geschreven op de gok-automaat. Ook kinderen speelden erop. 17. Ik realiseerde mij dat ze allemaal scheppingen waren van het gokspel. Het was een gulzig monster, als een groot geheim. Ik kon een nieuwe wereld zien vanuit hier : lange uitgestrekte jachtvelden. Alleen datgene wat in mij leefde kon mij over deze velden leiden. 18. Het hielp mij om uiteindelijk vrij te komen van de piraten, door het wapen te leren kennen. 19. Er is een weg uit de machine. Wanneer iemand de steen overleeft zal een andere steen toeslaan. 224

54. HET GELE 1.En de gehoorzamen zullen wijn drinken van de muskus, en ze zullen drinken en wedijveren om het water van Bilha. 2.En tot hen die in de baarmoeder gedaald zijn zal zij moeders en vaders schenken, zonen en dochters, waarvan zij niet los kunnen komen, want deze zijn de banden van de baarmoeder. 3.Ja, aan vele banden trekt Zij de ongehoorzamen naar beneden, Nee, voorzeker zullen de ongehoorzamen geen loon hebben. 4.Zij wachten op het baarmoeder vuur dat hen zal verslinden. 5.En de Vur zal over hen heengeworpen worden als een net, en zij zullen verscheurd worden, terwijl er niemand is die redt. 6.En de gehoorzamen zullen opgenomen worden in Vuk. Zij roept u op om te strijden voor Haar Aangezicht, en weder te keren tot Vuk, het Heilige Land, anders zal Zij u werpen in het vuur van de baarmoeder. 7.En Vuk is het Heilige Land van de amazones. 8.Over de rijken zullen zij een groot wee brengen. 9.Ziet, zij leiden het onrechtvaardige volk niet. 10.En zult gij niet doorreizen tot Vuk, dan zullen de amazones u streng en pijnlijk straffen. 11.Zij dan dragen het zwaard van grote wreedheid. 225

12.Weet gij dan niet dat gij hierdoor gelouterd wordt ? 13.De gehoorzamen in het land Vuk dragen speren. 14.Ja, de werken der amazones doen zij, en strijden aan hun zijde. 15.Want Zij spot met de valse gehoorzamen. 16.Zij laat ze ten onder gaan op de Grote Dag. 17.Zij hebben Haar woorden verdraaid en leugens verkondigd, en zo Haar tot een bespotting gemaakt. 18.Zij haat de valse gehoorzamen. 55. DE OPIUM 1.Strijders op uw paarden, jagers aan de waterkant, komt nader, want de Opium opent zich. 2.Op de Opiumberg zien wij Haar pracht. 3.Zij sloegen mij, en nu ben ik hier. 226

4.Oh, Opiumberg, opent u, in de Opium dienen wij, een heilige jagersorde, laten wij tot de Hanik-Vur gaan, die jagers met lange haren en baarden. 5.Donker zijn zij, met glimmende sieraden. 6.In de Opium dienen wij Haar. 7.In de Opium is dat de regel en de wet. 8.Leer ons diep tot de Opium door te dringen, tot de geheimen van de tijden. 9.In de Opium door te dringen is U te kennen. Wijd ons in in de hoogste jagersordes. 10.Ja, U alleen kunt dit doen. 11.In teveel verderf waren wij weggezonken. 12.Alleen in bloed kunnen wij U horen. 13.Leer ons U te verstaan. 14.Wij horen Uw Stem binnendringen. 15.Oh, leidt ons dieper in uw Opium. Lang hebben wij op U gewacht. 16.Nu zien wij dan de Opium in al haar pracht. 17.Een weg tot U. 18.U zond tot ons een heilige jagersorde. 227

19.Op het strijdveld hebben wij ons hart aan u verloren. 20.Wek ons, strijders, op. 21.Van U zijn alle dingen. 22.In de Opium komen wij tot u. 23.Open het nu. 24.Wij horen U, totdat wij één zijn. 25.U opende onze ogen, en nu strijden wij. 26.Oh, al die ongehoorzamen. 27.Zij hebben U verstoten, en U bespot en bespogen. 28.Zij zijn door U verdoemd. 29.Hutten bouwen wij van botten, en zoveel sieraden van tanden en beenderen. 30.Diep in de Opium, de diepe eenheid. 31.Dat hebben wij hier geleerd. 32.Wij weten het wachterschap op te wekken. 33.Leeuw en luipaard zijn onze vriend. 34.De ongehoorzamen hebben het niet gered. 35.Nu heeft U wraak genomen. 228

36.In vuur heeft U ons tot U doen komen. 37.Het vereist een hoge vorm van gevangenschap om tot de Hanikjagersordes te komen. Dit is het belangrijkste in het leven : Het gaat niet om wel of niet, maar om hoe. 38.Dit staat allemaal uitvoerig beschreven in het Boek. 39.Zorgt daarom dat gij deel hebt aan deze jagersordes. 40.Gij moet leren grote offers te brengen. 41.Strek u daarom uit tot de Opium. 42.En dan zult gij komen tot het land Opium en haar sterren. 43.Hier zal Zij u overdragen. 44.En de sterren van Opium zullen opgaan, en gij zult haar nachtgezichten zien. 45.Want hebt gij niet gelezen in het Boek dat zij de sluiers zijn tot de kennis ? 229

56. DE MACHINE 1. Niemand had verwacht dat de koppensneller zou terugkeren nadat Hannah haar had verjaagd. Maar het was alleen om nog harder toe te slaan. Ze ging terug naar haar hoofden, waar ze de schedels van haar vijanden op palen had gestoken, en zelfs van hen die tot haar naasten behoorden. Ze was de horror van de rivier. Niemand kon een confrontatie met de koppensneller echt verklaren. Ze nam het verstand weg en het gevoel, om uiteindelijk hun hoofden te nemen. Ze was geobsedeerd met hoofden. Ze beschilderde hen, decoreerde hen met veren en sieraden. 2. Zijzelf was gesierd met vreemde, misleidende sieraden. Telkens wanneer iemand naar haar keek verloren zij zoveel van hun levens. Ze was een gevaarlijke vrouw. 3. Hannah stond voor haar hol, haarzelf wassende in het meer. De koppensneller was teruggekomen. Hannah nam haar speer. Ook de kopensneller waste haarzelf in het meer, terwijl ze zong. Zij was een verzamelaar van hoofden. 4. De koppensneller nam kinderen weg, om hen te leren te jagen voor hoofden. Zij nam hen over de rivier. 5. Nadat de koppensneller Hannah's schedel had genomen, vond Hannah's ziel een woest schip in de lagere onderwereld. Op de rivier van de dood nam ze het schip. Het was een oorlogsschip. 6. Op het schip hadden ze niet veel sieraden, maar wat ze hadden was speciaal. Ze konden het verstand en de ziel van hun prooi ermee vangen. Het beschermde hen ook tegen zielejagers. 230

7. Op een nacht kwam de koppensneller tot het oorlogsschip. Ze nam hun hoofden en ving de ziel van Hannah. 8. Ze ontwaakte op de velden van een lagere onderwereld, terwijl haar rug was gespietst op een paal. Haar voeten waren gebonden aan de paal, en haar handen waren gebonden op haar rug. Ze was tussen de schedels van wolven in zwarte gewaden. Een van hen rijtte haar huid open en nam haar hart uit haar borst. Hannah schreeuwde en krijste. Een van hen nam een bijl en hakte haar hoofd af. 9. Het enige wat toen nog over was was een machine met zoveel bloederige hoofden van de onthoofden. De machine was genaamd de Machine van Democratie. Deze bloederige hoofden hielden alles bezeten. Binnenin was een arena die de vloeistof van de eeuwige verdoemenis voortbracht. In grote woede nam Hannah een wapen van de machine en begon op de hoofden in te slaan in een bloedbad. Deze hoofden hadden geen schedel, alleen hersenen. Het leek op vreemd rubber of plastic. 10. Plotseling begon de machine te draaien als een krankzinnige, en de hoofden begonnen te discussieren en debatteren wat uitliep op een groot gevecht. 11. Hannah kon haar weg omhoog klimmen tot waar ze vandaan kwam, op zoek naar de koppensneller. Maar de hoofden van de Machine van Democratie leken haar te volgen op een afstand. Ze had nu het geheim van de koppensneller gezien. Het was een vreemde kermis van hoofden, die de politiek van de hogere onderwerelden bezeten hielden. Maar het was wetteloze politiek, een vreemde arena genaamd Democratie, wat het eeuwige bloed van verdoemenis liet vloeien. 231

12. De arena gaf geboorte aan zoveel kinderen. Het was een eeuwige oorlog. 13. Wat zou er gebeuren als al deze maskers afgerukt zouden worden ? 14. Het was een vreemde spiegel op een vreemde kermis. 57. DE SPEER 1. Haar pijlen gaan door de harten, en door hun botten. 2. De gehoorzamen hebben haar naam op hun tongen 3. Dit is waarom de pijlen van Vur branden. 4. De ongehoorzamen leven niet naar Haar wet. Daarom valt Zij hen aan, en zij weten het niet. 5. De gehoorzamen zullen de eeuwige wapens zien. Vur is een speer in de lucht, brandende. Zij breekt de kennis van hen die Haar zoeken, en doorboort hen. Vur is een wapen. Zij is dronken van het bloed van de vijand. 6. Kwaad op kwaad is in Haar schepping. Daarom : Keer terug tot Vur. En Zij ziet hoe Haar schepping steden heeft gebouwd, terwijl 232

Zij leeft in de wildernis. Zij maakt de vijand zwak als lammetjes en onschadelijk als varkens. Zij maakt haar tegenstanders tot bokken, opdat Haar stammen niet zullen struikelen. 7. In haar wraak is zij boven hen allen. Haar voorhangsels zijn niet gemakkelijk te doorgronden. 58. REBEKKAH 1. Waarom rekenschap afleggen aan het natuurlijke en aan natuurlijke beredeneringen ? Bent u niet meer dan dat ? U bent hier op aarde om los te komen van het materiele. Het is 233

een test. Waarom moet alles volgens het verstand te beredeneren zijn en zoekt u naar natuurlijke bewijzen ? Is er dan geen hogere wereld ? 2. U dient een koning en een keizer, maar is er geen hogere macht ? Is de oppermacht van uw verstand de allerhoogste ? U bent door hem bedrogen. Hoort dan het Woord. 3. U houdt ervan koningen en keizers van het verstand te hebben, maar zijn er dan geen hogere machten ? Uw verstand heeft u uitgeschakeld. U bent verleugend, en daardoor niet voorbereid. En zo leidt u een kortzichtig leven en botst tegen dichte poorten aan. 4. Beschouw alles om u heen als symbolen. 234

59. HET TEKEN 1. Ik heb u geschapen, zegt Zij. Ik heb u feest laten vieren onder uw huizen. Ik heb u laten weten dat Ik Vur ben. Ik laat mijzelf kennen. Ik heb door de geschiedenis gesproken. Zoekt dan naarstig naar mijn woorden, opdat gij zult leven. Ik dan ben de brug. Ik heb de hemelen om u heen gespannen. Gij kunt daarover met uw kennis gaan om mij te zoeken. Ik ben hoog boven u. Tot de wederspannigen zeg ik : Luister niet naar uw afvuren, maar doet hen uit uw midden weg, opdat gij zult horen wat Ik tot u zal spreken. En gij zult het gevoel hebben thuis te zijn gekomen. Ik heb u geschapen. Keer daarom weder tot mij. Laat u dan niet wederom door de zonde grijpen, maar kom tot Mij, en Ik zal u loon geven en kennis. 2. Ik ben uw moeder. Ik heb Mijn woorden tot u gezonden, en zij die in Mij wandelen zullen deze woorden verstaan. Maar de wereld zal zeggen : Wij kennen deze vrouw niet. De wereld echter is mijn vriend niet. 3. Zo heb ik dan Mijn woorden als een net om de wereld gespannen. Maar gij : gebruikt het net om tot Mij te komen. Ik heb welgevallen in hen die met Mij omgaan. Ik dan ben de Vur aangesteld boven alle religies. Heb ik dan niet de religies geschapen om u tot Mij te brengen ? Blijf daarom niet plakken aan aardse schaduwen, maar weest een pelgrim, om de hemelen te aanschouwen, en niet meer een slaaf van de aarde te zijn. Want de aarde heeft veel religies, maar ziet, zij zijn slechts van de buitenkant. En als gij niet verder trekt, dan zult gij door hen opgeslokt worden. 4. Ik zoek hen op in de oude kamers en onder de oude kamers waar zij gevangen zitten, en Ik maak hun banden los. Zo doe Ik dan goed aan duizenden van hen die Mij volgen en dienen, ja, zelfs hun nageslachten maak ik vrij, om hunnentwille. Weest daarom ootmoedig, en doe Mijn geboden. Mijn geboden zijn geen last, maar 235

een plezier voor de ziel, omdat zij tot leven wekken en leven geven. Zo is dan mijn loon. 5. Zo is dan de aarde vol van Mijn Glorie, en Mijn nachtzichten staan klaar om uitgestort te worden. Beproef en toets mij, want Ik ben de Vur. Heeft de Vur u niet geleerd de materie los te laten, opdat gij kennis zult ontvangen ? Zo zult gij dan de materie van de kennis leren, die sterker is dan de materie zonder kennis. 6. Luister, alle gij die door religie gebonden zijt : Zij zijn opgebouwd in symboliek, omdat gij de dingen van de kennis niet kunt verstaan. 7. De wereld heeft u gebonden door tradities en culturen, en gij kon daardoor geen pelgrim wezen. Maar heeft de Vur u dan geen voeten gegeven ? Gebruikt dan uw voeten. Heeft de Vur u dan geen schoeisel gegeven ? Zo zult gij dan tot de Vur komen, en uw ziel zal Haar prijzen. Gij zult Haar aanschouwen, en gij zult u opmaken om voor eeuwig op Haar berg te wonen. 8. Zij dan die op het veld zijn : Prijst de Vur. Maakt u op om de heilige berg van Vur te bestijgen. 236

60. ZKUM 1. Ja, het vuur achtervolgt u, en de angst, en zeker ook het depressieve, maar gij zijt tot het zaad daarvan gekomen. Gij dan hebt de angst gekend als een leugenaar. Ik voel mij rustig en kan weer ademen. Hier maak ik mijn woning, en zal ik verder reizen. De warmte spreekt tot mij, een ziedende warmte, van vreemd stekende planten, maar wanneer zij steken voel je het zachte. Na hun winter kwam de nacht. 2. Oh, wat ben ik bedrogen. Ik ging van leugen tot leugen. In welk leger zal ik nu dienen ? Van leugen tot leugen reizen wij. Steek mij diep, en maak mij dronken, want tussen zulke leugenaars redt ik het niet. Zij zitten achter mij aan. Die leugenwaterval, bij de bronnen der leugens. En ik viel in slaap. Ze steken hier zo zacht, zo zacht, ik wordt er dronken van, en ik kwam tot de diepere zeeen, en tot de oceanen, totdat ik een groot nachtgezicht zag, en ik kwam tot een eiland in de zee. Stekende vissen zwommen hier omheen, maar zij staken slechts in zachtheid, om de visioenen te laten groeien. 3. Waar messen en speren gestoken zijn, totdat het verleden opengaat. Waar de markten staan. Gij kunt twee dingen doen, maar strek u uit tot het derde. Ik heb u veel te zeggen, maar ook raadselen heb ik gegeven. Ik heb u laten drinken, en in het dodenrijk laten dalen. Ja, gevoed heb ik u door de borsten der duisternis.. Ik ben meer waarde dan het nachtgezicht, ik ben de duisternis. Kom tot mijn tabernakel en tenten. Ik zal u nieuwe namen geven. Ik heb u rust gegeven, een eeuwige rust. Ik heb u gehaald tot het dodenrijk, waarin gij nieuw leven hebt verkregen. Ik breng boodschappen van verleden tijden naar boven. 4. Ik spreek tot de bergen en de heuvelen, en zaad dale op hen neer tot nieuw gewas. Een nieuwe schepping zal komen, geheel nieuw, en ook de goden worden herschapen. De duidelijke zin van het woord zal hersteld worden, en de taal. Ik zal integreren. Mijn woorden zijn 237

kracht en kennis, als het rode dat van de heuvelen druipt. Ik voer oorlog in gerechtigheid, en in kennis. Ik breng het rode tot de bergen en de rivieren. Gij dan zult het rode der aarde voort brengen, het vuile rode van diep onder de grond, en het rode ijs. 5. Gij die het hart opdroeg tot een vreemde God. De kus der leugen zette het vuur aan, brengende het liefdeslitteken. Wie bracht jou naar de overkant, wie maakte jou als brandend zand. De littekenen der liefde zijn als vuur. Wie heeft jou gevonden en wie sloeg jou stuk ... Wie gaf jou de kus des doods ... Zij heeft mij vermoord door een kus ... Zij raakte mij aan in moedertaal, de oplossing zoekend .... In jouw leugenboot vertrok je ... in jouw leugenboot verging je, met je armen uitgestrekt tot de laatste dood .... Zij gaf mij een leugenstrand, een vermakelijke woning ... Tot Zkum ben ik gegaan ... 6. Zij brengt mij tot de dieptes van het bestaan ... Maar de kus van pijn leidde mij tot Zkum, tot een nieuwe wereld .. ik hoor je woorden met mijn hart, en ze cirkelen door mijn lichaam, het maakt me duizelig ... je woorden zijn als vuur ... is er leven in je ... Mijn hart bloeit en groeit ... 7. Was 't maar weer nacht ... want deze gezichten branden mij, erger dan ik had verwacht ... Eenmalig bewees jij liefde aan mij .... De leugen is je lot ... 8. Zij verbergen hun waarheden tussen raadsels ... en vinden elkaar terug op verborgen en afgelegen eilanden ... Spreek tot mij in raadselen, ... leidt mij door de wildernissen van het leven ... Ik voel je door jouw raadselachtige taal ... een taal van leugens en van pijnen ... Leer mij die taal verstaan ... Je taal is wild en gevaarlijk ... woest, want je wilt geen indringers ... 238

61. De Ziel 1. Haar tenten zijn duister. Wij komen door vele voorhangsels, door vele tenten, tot haar. Zo is dan de letter dodend, de geest misleidend, maar de kennis schenkt eeuwig leven. De kennis is het donkere dat de grotere nachtgezichten geheim houdt. 2. De loonwerker krijgt dromen en visioenen die hem angst aanjagen. Zodat hij kiest voor dood en wurging boven het leven. De loonwerker wordt dan geleid om neer te liggen. 3. De paradijselijke almachtige vernietiger is jagende op de loonwerker. De pijlen die Zij richt op hem zijn afscheiders, om hem apart te zetten. 4. De pijlen zijn gedoopt in vergif. De loonwerker is overwelmt geworden door plotselinge terreur. 5. Vur zendt het paradijselijke zaad, om de onderwereld te herscheppen. 6. De loonwerker sprak tot zichzelf : Vur zal mij geen adem laten ontvangen, maar zal mij vullen met bitterheid in de ziel. 7. Vur zal mij niet laten terugkeren. Vur leidt tot de wildernis. Die ziel werd in het paradijs geschonken. De heilige ziel is de heilige armoede en de heilige honger, het vasten. 8. De loonwerker werd tot een plaats geleid waar dingen zo zwaar waren dat zijn woorden opgeslokt 239

werden, zodat hij zou komen tot de Heilige Ziel. Dit zou gebeuren in de bitterheid van de ziel. 9. De adem moest in hem sterven om plaats te maken voor de Bitterheid van de Heilige Ziel, zodat hij doorgang zou hebben tot de scheppings-afgrond, de schoot van de duisternis. 10. De loonwerker werd gekweld tot het einde, totdat zijn tong het uiteindelijk begaf, en hij stom werd voor de Vur, totdat alleen de Vur nog door hem zou spreken. 11. Hij werd tot die duistere stilte geleid. Hij kwam terug tot de Heilige Ziel van het paradijs. Bitterheid was hiervan een teken. 12. Wij moeten ons wassen in de bitterheid van de ziel, en in de heilige stomheid 240

62. JANNAH 1. Donker van huid is zij, als de tenten van Kedar. Dit zijn de paradijselijke tenten van de duisternis, de tabernakel in de diepte. 2. Zij is een bron van het paradijselijke zaad. 3. Diep in de ziel ligt het hart, de plaats van honger en kennis. Hier worden wij met Haar verenigd, met de Wet. Zij is als een wapenrusting. 4. De loonwerker keert terug naar de naaktheid, en gaat in ballingschap door armoe. 5. Zij grijpt hem, en brengt hem naar de onderwereld. Zij brengt hem tot haar moeder, om zo tot het hart van de onderwereld te komen. 6. De weg van de heilige ziel is ascese en armoe. Hierdoor komt de loonwerker tot de levendmakende bronnen van de Ziel. 7. De levende ziel die in het paradijs werd gegeven betekent : door kastijding en armoede, als de honger van het heilige vasten, tot horen en gehoorzamen komen, 8. Leven is het zijn in de rauwe, natuurlijke staat, volbloed, ongemengd, als een stromende rivier. 9. De loonwerker werd geplaagd door dromen en visioenen die hem angst aanjoegen. Dit was zo erg dat hij de 241

hongerdood en de wurging verkoos boven het leven. Hij verlangde naar de verlorenheid, de Vernietiger. Zij staat naakt voor het Aangezicht van Vur. Wurging betekent in de diepte getemd worden en overgave. De loonwerker verlangde naar de heilige halsketen, de heilige gebondenheid tot Vur. 10. Nog steeds is er de roep te leven vanuit de besnijdenis. De besnedenen worstelen met de wilde beesten, en geven niet toe aan de verleidingen. Haken sloegen zij door de kaken van rivierbeesten. 11. De besnedenen moeten allerlei wilde beesten in de onderwereld ontmoeten. 63. De Zon van Bloed 1. Vur is verheven boven alles. Zij troont boven Haar schepping en voert oorlog. Niemand is zoals Zij. Allen buigen zij voor Haar neer. Zij voert oorlog in gerechtigheid. Zij stelt onrechtvaardige meesters over hen die onrechtvaardig zijn. Ja, zij heeft Haar afvallige volk overgeleverd aan hun vijanden. 2. Vur heeft hen overgeleverd aan bedrog. Aan hun lusten zijn zij overgeleverd, nu zij Haar hebben verworpen. Zij vrezen Haar niet. 242

3. In diepe duisternis leeft zij, in de dieptes van de wildernis, waar Zij troont tussen de wilde beesten. Zij troont op de rode zon, waarin al haar voorgeslacht is. 4. Haar strijdwagens gaan voor haar uit. Haar speer is tegen hen die Haar haten. 5. Zalig de rechtvaardigen, want zij zullen wederomgeboren worden in Haar schoot. 6. Haar Woord zal regeren op aarde, en zal sterken neerhalen. Zij die Haar volgen zullen vermeerderen in kennis. Zij zullen anders zijn dan de anderen, en zij zullen de afvalligheid streng veroordelen. Zij zullen oproepen tot bekering, en zij zullen in grote afzondering leven. 7. Zij zullen in duisternis zoeken naar Haar vuren. Zij zullen hervormd zijn door de vernieuwing van hun denken. Geheel toegewijd aan Haar zullen zij zijn. 8. De steden die zij in de wildernis hebben gebouwd verwoest zij. Zij hebben een grote afgod opgericht. Zij verafschuwen eerlijk loon, en zijn niet rechtvaardig. 9. Vur troont in heilig vuur. Zij vrezen Haar niet, en zijn aan hun lusten overgeleverd. Zij zijn van Haar afgeweken en bouwden hun steden in zee. Maar de zee zal hen overweldigen. Zij dachten een muur tegen de Vur op te richten, maar ziet, Zij haalt hen neer. Doorbreken zal Zij hun muren. Met brandende pijlen zal Zij hun tronen neerhalen. 10. Bedrog op bedrog geeft Zij hen die bedriegen. 11. Hen die haar haten hebben vele afgoden. Haar vuur zal de aarde vervullen. 12. Zij is in oorlog tegen de grote stad. Zij is gewapend met visioenen. Aan het grote meer in de wildernis zit zij. Haar legers vergaderen in woestijnen. Ziet, zij zal de grote stad tot een wildernis maken. 13. En zij zullen loon ontvangen naar werken. 14. Vur troont op Haar heilige berg. 15. De grote stad zal sidderen wanneer Zij zal verschijnen. 243

16. Zij zal tot de aarde komen met groot gedruis. En de aarde zal instorten in Haar vuren. 17. Haar stem wilden zij niet horen. Maar zij zal tot hen bulderen. Sidderen zullen zij voor Haar, en zij zullen allen instorten. 18. Zij zal Haar kinderen voeden met Haar Woord. 19. En zij zal Haar kinderen roven uit de grote stad, en hen leiden tot de diepe wildernis. 20. En Zij zal de bronnen van Haar Woord openen. 21. En zij zullen nomaden zijn, altijd doortrekkende, opdat de geesten der zonde hen niet zullen vinden. 22. En Vur zal hen de grote rivieren doen kennen, en hen macht geven over de beesten van deze rivieren. 23. Vur regeert over alle goden, en Zij zal hen afbreken. Haar vuur regeert over alle vuren. In gerechtigheid troont Zij. 24. Haar duisternis leidt tot de zon van duisternis, in de diepte van de wildernis, waar Zij Haar geheim toont. Zij die Haar duisternis haten zullen blind worden door licht. 25. Zij die Haar tucht haten zullen doof worden door Haar gebrul. 26. Haar strijdwagen staat in de wildernis. Haar beesten gaan voor Haar uit. 27. Zij is de Grote Schepper. 28. De Almachtige troont in de wildernis, op Haar heilige berg, waar Zij brult. 29. De zon van duisternis zal de aarde verslinden, en zal een bron zijn van eeuwig leven voor hen die Haar dienen. 30. De goden hebben haar stem gehoord en sidderen. 31. De besnedenen zijn nomaden, opdat zij niet onder de vloek van de geesten der zonde komen. 32. Trekt daarom voort, volk, en kijk niet achterom. 33. Vernietigen zal Zij stenen beelden. 34. Zij zal hen kapotslaan als pottenbakkerswerk. Zij hebben leugens gesproken, en Haar verworpen. 35. En zij zal het heilige gebed in u herstellen. 36. Zij zegt : 'Ik ben het gebed van de onrechtvaardigen zat. Zij klagen over de tucht, en zij spreken leugen. Zij haten de 244

duisternis, en aanbidden het licht dat tot hen liegt. Zij haten de heilige kennis. Ik zal hun gebeden vernietigen.' 37. Vur troont in alle eeuwigheid. Zij is ver verheven boven alle goden. Zij bezoekt de aarde in toorn. 38. Luistert daarom naar Haar Woord om aan deze dingen te kunnen ontkomen. De aarde zal verdelgd worden met gedruis op Haar grote dag. 39. Vur is de Schepper van tijd en afstand. 40. Zij schept door Haar Woord, en Zij troont ver boven alle goden. 41. Door Haar Woord schiep zij de gewesten en de onderwereld. 42. Komt daarom tot de rode zon. Hierin spreekt Zij. 43. Vur staat op Haar strijdwagen. Hyena's gaan voor Haar uit. 44. Zo zal Zij uw longen herscheppen. 45. Er zal dan een dag zijn van diepe duisternis, waarin de wateren tot bloed worden, en de lucht tot bloed. En Haar zon van bloed zal verschijnen, om te regeren over de levenden en de doden. Groot zal die dag zijn, waarop Zij Haar macht zal openbaren. 46. De zonde van het volk is groot. In hun hoogmoed hebben zij zich boven Vur geplaatst, hun tronen gezet boven de sterren. Elke vuist is tegen de andere vuist gericht, en broeders slachten elkaar af, en zusters dagen elkaar voor het gerecht. En allen dienen hun mannelijke god die van geen moeder wil weten. Moederloos zijn zij, en daarom rennen hun kinderen van hen weg. 47. Zalig zijn de kinderen die van zulke ouders zijn weggelopen. Er zal een dag zijn tegen de hoogmoedigen. Zalig zijn zij die niet in de kringen der zondaren zitten, en zalig zijn zij die hun familie hebben verlaten voor Vur. 48. De doden zullen de doden begraven. Heb geen deel aan de feesten van de moederlozen. Zij vereren elkaar, want zij vereren Vur niet. Zij aanbidden ijdele beelden. 245

49. Zo zal dan de kennis vermeerderen van hen die Haar hebben gevolgd. Zij lieten alles achter voor Haar. Wie niet haat zijn eigen leven, kan Haar niet volgen. 50. De onderwereld zal wijd openscheuren onder het gewicht van deze dingen, en vele dingen zullen geopenbaard worden. 51. Zo zal zij dan de opslagplaatsen van kennis openen voor hen die daar aan toe zijn. 52. De rode zon zal alles testen. 53. Op een rood paard rijdt Zij. Hiertoe is zij gekomen : Om de heiligen terug te brengen tot Vur. Zij toetst alle dingen. 54. In diepe woestenij zal Zij geopenbaard worden. 55. Vur heeft Haar gehoorzame kinderen geplaatst in Haar boven de vijand, boven elke troon of macht. Zij heeft Haar kinderen doen laten zegevieren in Haar. 56. De strijd tussen licht en duisternis zal de zon van bloed voortbrengen, en de zon van bloed zal een gids zijn in de steeds duisterder wordende wildernissen. De zon van bloed zal leiden door woestijnen en woestenijen. 57. En de zon van bloed overtuigt van zonde, oordeel en gerechtigheid, en toetst de harten. 58. De zon van bloed is uitgezonden door de Vur en zal Haar verheerlijken. 59. Buigt daarom voor de Zon van Bloed, want zonder Haar komt u niet tot Vur. De moederlozen vergieten veel bloed, maar het bloed van de vijand vergieten ze niet. Zonder het bloed van de vijand is het onmogelijk de Vur te behagen. 60. In duisternis doorboort zij hun steden, wanneer het nacht is, en wanneer zij slapen. In hun slaap verrast Zij hen. 61. Tot een oordeel is de Vur tot de aarde gekomen. 62. Zo is dan de man geboren uit dertig vrouwen zonder dat daar een man aan te pas kwam. 63. Maar de dochters der mensen hebben een man nodig om geboorte te schenken. Ziet, zij zijn onder een vloek. 64. Zo is er dan vruchtbaarheid tussen twee of meer vrouwen in het heilige verbond. 246

65. Zo zijn er niet alleen vaginale geboortes in de dieptes van de onderwereld, maar ook anale geboortes. Op de gevallen aarde zijn deze poorten gesloten, en hebben de vrouwen geen vruchtbaarheid in henzelf en met elkaar. Zij zijn onder de vloek, en afhankelijk gemaakt aan de man. 66. Zo is dan de man over hen gaan heersen, en is zijn zaad koning. Ziet, zij zijn een vervloekt geslacht. 67. En daarom zal het Zwaard van Vur hen doorboren, maar Haar kinderen zal zij leiden tot de vruchtbaarheid. 68. Het grote verbond zal Zij oprichten, en de zonen des mensen zullen aan Haar onderworpen worden. 69. Zo zullen vrouwen elkaar bevruchten, en zij zullen de poorten zijn tot het paradijs. 70. En de zon des bloeds zal hen leiden in alle dingen. Hun zwaarden zullen zij opheffen, en hun ploegscharen omsmeden tot speren en messen. 71. Hun bogen zullen zij wederom opnemen, en zij zullen vechten voor het Aangezicht van de Vur. 72. Een grote verwarring zal zij zenden onder de onrechtvaardigen, en zij zullen niet meer één zijn van zin. Zij zullen elkaar beschuldigen, en elkaar de nek breken. Zij zullen allen hun broeder haten, en zij zullen elkaar voor het gerecht slepen. Zij zullen bijl en boog naar elkaar oprichten. 73. In een ijszee zullen zij allen zinken, los van elkaar, en ver verwijderd. En zij zullen dromen dromen van grote misleiding. 74. Zij wil wapens zien. Ziet, Zij zal de lauwen uitspuwen. Door wapens zullen zij ten onder gaan. 75. Zij zal slaan de dansers van de vijand, en Haar kinderen van hen wegtrekken. 76. Zij zal slaan de muzikanten van de vijand, en hun instrumenten uit hun handen slaan, om deze te verbranden. Zij zal hen openlijk bespotten. 77. Slaan zal Zij de bezoekers van schadelijke feesten, hen die vertier zoeken bij de vijand. 247

78. Een vuur zal de aarde verslinden, en zij zullen niet weder opstaan. Allen zullen zij vallen. Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende Vur. 79. Een vuur zal zij zenden in het diepste van de aarde. 80. Een groot vuur is alreeds in de aarde uitgegaan. En dit vuur spreekt van bloed. 81. Zeven dagen van bloed zijn er op de aarde aangesteld om de aarde te herscheppen. 82. De onrechtvaardigen zullen geen plaats in Haar vinden. 83. Grote kennis is wat Haar doel is. 84. Zij zal de valse lach slaan. De valse lacht leidt tot de dood. U zult onherroepelijk sterven wanneer gij zult lachen met de vijand. Zij vieren grote feesten om de Vur te bespotten. 85. De vijand verdoet zijn tijd, en maakt plezier in de oorlog. Blinde dwazen zijn zij. 86. Hun geld zal branden in hun zakken. Hun gedachtes zullen wegteren in hun hoofden. Want hun gedachtes waren vol van onheil. 87. Zij luistert naar de stillen van hart en hen die toetsen. 88. Zij haat hen die bidden en mekkeren voor Haar troon. Ziet, zij is ver weg van hen. Zij haat de gebeden van de roekelozen. 89. Groot in krijgskunsten is Zij. Ondoorgrondelijk zijn Haar paden in de oorlog. 90. De vijand probeert vat op Haar te krijgen, maar zij zullen Haar niet vinden. Hun wegen leiden allen tot de dood. 91. Zij zullen zich een korte tijd verheugen over hun onrechtvaardigheid. Maar in de eeuwigheid zijn zij nietig. 92. Haar wegen zijn ondoorgrondelijk. In de jacht is Zij ongekend. 93. Ja, misleiden zal Zij al deze misleiders. Zij is groter in misleiding dan Haar vijand. 94. Ja, bespotten zal Zij al deze spotters. Zij is groter in spot dan Haar vijand. 248

95. Verbannen zullen zij zijn voor eeuwig. Haar tabernakel en tenten zullen zij niet vinden. Het licht vreet hen aan in hun binnenste, en de duisternis zal ver weg van hen blijven. 96. Duisternis troont op de troon van bloed. Haar almacht heerst over de aarde. 97. Zij spot met hen die Haar eindeloos aanroepen. Zij haat de bidders van de vijand. 98. Zij onttroont Haar kinderen die eindeloos bidden en van geen stilte weten. Zij verstoot hen die Haar niet vrezen. 99. De zon van stilte zal over de aarde komen, en de weeklacht zal groot zijn. 100. 101. 102. 103. 104. 105. 106. 107. 108. 109. goden zullen openlijk Een duister mysterie zal tot de aarde komen, en hun tentoongesteld worden. zullen tot puinhopen worden. van hen heel. ondergang. Met grote list gaat Zij op jacht. brengen. duisternis is Zij. Zij zal hun huizen van aanbidding bezoeken, en deze Zij breekt hen als pottenbakkers werk. Zij laat niets Een groot plan heeft Zij in het brengen van hun Een grote storm heeft Zij uitgezonden om ellende te Zij omhult Haarzelf in grote duisternis, want grote Zij is bekleed met de vellen van gevallen vijanden, en het bloed van de vijand is diep in Haar. De zon van bloed is Zij, de zon van gerechtigheid. De zon van duisternis komt tot de aarde, om de lichten te doven, en grote weeklacht te brengen. Als een grote vloed nadert het tot de aarde om vrees te brengen en grote wanhoop. Zij zullen weten dat zij gezondigd hebben. Zij is bekleed met duisternis en bloed. Zo trekt Zij Haar kinderen. Zij zal de gouden goden van de aarde tot puinhopen maken. 249

110. 111. gekomen om alle lichten te doven. Zij troont in bloed. Haar zon geeft geen licht, maar is Buigt daarom neer in het zwart van de aarde, opdat Zij u niet zal vinden. Vlucht daarom tot de bergen, opdat Zij u niet tot een eeuwig verderf zal slaan. 112. Wie kan dan ontkomen aan Haar List ? Wie kan vluchten van Haar oog ? Haar oren zijn gespitst. Wee de aarde, en wee de zee, want Zij is tot hen nedergedaald. Op grote jachtwagens is Zij gekomen. 113. Wie zal staan na de zondvloed ? Zij zullen allen vallen. 114. 115. 116. 117. 118. 119. 120. 121. 122. kinderen zullen ontkomen. het openbaar maken van Haar geheimenis. Een groot teken zal Zij op de aarde stellen, opdat Haar Een groot vuur is tot de aarde gekomen. Zij wacht tot Niemand kent Haar, behalve de zon van bloed. Het bloed van de vijand zal Haar openbaren. Niet voor eeuwig toornt Zij. hardheid zult u Haar zachtmoedigheid zien. Niet voor eeuwig is Zij in wraak. In Haar eeuwige Komt dan tot Haar geheimenis. Zij is een paradox. Zij is innerlijk verdeeld. Hierin is uw vruchtbaarheid. Hierin is uw zekerheid. Het grote verbond heeft Haar gebracht. Zij is de Meervoudige, en Zij is meerderen in Eén, opdat u vruchtbaar bent. Het grote verbond zal standhouden tot in eeuwigheid. Het grote verbond heeft de eeuwigheid geschapen. Het grote verbond raast over de zeeen. Zij is de razende, wachtende om geboorte te geven aan het geheimenis. Dit geheimenis is alreeds onder u aanwezig. Het grote verbond kalmeert de zeeen, en maakt hen woest. Ziet, Zij is de grote vruchtbaarheid. 250

123. 124. werk. 125. 126. 127. 128. 129. 130. 131. 132. 133. 134. 135. 136. 137. Het grote verbond is opgericht om Haar legers op te roepen. Zij zullen de oorlog brengen tot grote vrede op Haar heilige berg. En deze vrede zal eeuwig zijn. En er zal loon zijn naar Er is diepe vrede in het bloed van de vijand. Het zal Haar bitterheid wegwassen, en Zij zal Haarzelf aan u openbaren. Zij wacht op niemand. Zij leeft aan grote zeeen, naakt, en met list. Haar vrede leidt tot gehoorzaamheid. Tussen de struiken is Zij in grote camouflage. Voorbijgangers bespringt Zij. Zij brengt hen in verwarring. Niemand kent Haar dan de grote zon van bloed. Zonder het bloed van de vijand is het onmogelijk Haar te kennen en tot Haar vrede te komen. Wekt dan de vrede niet op voordat het Haar behaagt. Haar oorlog is zoeter dan vrede. Aan de zeeen van bloed heeft Zij Haar tenten. Op bloed loert Zij. Zij is de bloeddorstige. boezem. Zij draagt duistere geheimen in Haar schoot en Vol bedrog zijn Haar pijlen. Leugens spreken Zij. onrechtvaardige van Haar waakzaam oog. Nee, geen zondaar zal van Haar blik ontsnappen, geen Zij spreekt wat hun oren willen horen. Zij laat hen zien wat hun ogen willen zien. Zij voert hen dronken, opdat zij van Haar niet kunnen ontsnappen. Zij leidt hen tot het slachthuis. De Heilige Leugen richt een grote slachting aan. Een groot bedrieger is gekomen. Zij rijdt op een hoog rood paard. rennen tot het licht om hen te beschermen. En velen zullen afvallen van de zon van duisternis, en En zij zullen rennen tot hun goden van licht. En zij zullen het recht onderdompelen in onrechtvaardigheid. En zij 251

zullen henzelf rechters maken en profeten. Zij zullen apostelen aanstellen, opdat Vur niet geleerd wordt. 138. 140. 141. 142. 143. 144. Daarom is een grote misleiding tot hen gezonden, en een grote toorn. 139. Waakt dan in dit uur, opdat gij geen deel hebt aan hun valse werken. naderen. aansziens door genade. Zij zijn allen vervloekt. toorn zult ontkomen. want Zij zal u snel uitspuwen. Alleen zij die loon hebben verdient kunnen tot Haar Bij Vur is er dan geen aansziens des persoons, of Oh volk, buigt voor Haar, opdat u aan Haar grote Oh volk, stop met het zingen van liederen tot Haar, Oh volk, u bent onder een grote vervloeking. Denkt daarom niet te hoog over uzelf, want u mocht eens door uzelf misleid worden. 252

64. HET PARALLELLOGRAM 1. Wij komen door de voorhangsels van kralen die voor de baarmoeder hangen, tot de nieuwe geboorte. Deze kralen zijn cryptogrammen en parallellogrammen. 2. Naar het oerwoud. Daar zouden ze een tocht gaan maken. Het was een lange tocht naar het oerwoud. Er was een lange weg door het bos heen, en het was een prachtig gezicht, al die kleuren van de bomen. Het was rustig in het bos. 3. Achter het bos was een woestijn. Ergens in de woestijn moest dan het oerwoud beginnen. 4. De bladeren waren erg wild, en hingen naar beneden. 5. Er zaten grote vogels in de bomen die naar hen keken, en er waren ook hele grote hagedissen en salamanders in allerlei kleuren. Maar verder was het erg rustig, alleen waren er wat onbekende geluiden zo nu en dan. Voorzichtig schoof hij langs de bladeren heen. De bomen stonden hier erg dicht op elkaar. 6. Na een tijdje lopen zagen ze in de verte het topje van de rode piramide boven de bomen uitsteken. 7. Ineens zagen ze een grote vogel in één van de bomen zitten, die erg wild aan het draaien was met z'n nek. Toen vloog de vogel weg. 8. Na een tijdje zagen ze de ingang van de rode piramide in de verte. Maar vanuit de bomen werden er pijlen geschoten. 9. Ineens sprong er een woesteling voor hen met een boog. 'Wie zijn jullie, en wat komen jullie doen,' zei hij woest. 10. 'Wij komen de rode piramide bezoeken,' sprak hij. Maar toen werd de woesteling erg kwaad, en hief de boog op in de lucht. 'Niemand van ons durft te komen in de rode piramide, dus waarom zouden jullie het doen ?' 11. Maar hij duwde de woesteling opzij, en riep : 'Kom op, rennen, we hebben nu geen tijd voor gesprekken met angsthazen.' 253

12. Ze moesten wel wat sneller lopen. Maar weer sprong er een woesteling voor hen, en weer drukte hij de woesteling weg. Maar na een tijdje waren ze bij de rode piramide aangekomen en stapten naar binnen. Nu werd het echt gevaarlijk, want hij wist dat er in piramides valkuilen konden zijn. 13. Soms brokkelde de grond af. Ook moesten ze goed op het plafond letten, want daar konden stenen uitvallen of zelfs speren. 14. Na een tijdje kwamen ze in een kamer terecht, en besloten ze om even uit te rusten. 15. Het was een kamer met rode gordijnen en het was er erg warm. Er stonden een heleboel grote rode stenen, waar ze op konden zitten. Even later liepen ze op een grote wijde rode trap naar boven. Het was hier warm. Langs de trap konden ze naar buiten kijken, en zagen ze de uitgestrekte rode woestijnen. 16. Het gele zou maar één keer komen, en daarna nooit meer. 17. Hij geloofde van al die verhalen niet veel. Je moet niet alles geloven wat ze zeggen. En waarom zou je wachten op het gele ? 18. Maar niet lang duurde het tot het woedende gele naar binnen rende. 19. 'Ik ga nu in deze piramide wonen,' brulde het gele. 'Het zal er zo gevaarlijk zijn dat jullie niet meer terugkunnen.' 20. Daar schrokken ze van, maar hij werd erg boos, en riep : 'Ik geloof niet in jouw verhalen. Als ik verhalen zou moeten geloven, dan zou ik hier nooit kunnen staan, maar ik ben gekomen.' 21. 'Ik heb al die verhalen zelf geschreven,' sprak het gele, 'en jullie moeten daarin geloven.' 22. Maar daar werd hij wel erg brutaal door, en riep : 'Waarom moeten wij geloven wat jij schrijft ? We hebben wel wat anders te doen dan in zulke praatjes te geloven. Je maakt iedereen gewoon bang. Waarom doe je dat eigenlijk ?' 254

23. Toen boog het gele zijn hoofd. 'Ik ben namelijk zo eenzaam, en het is hier zo stil.' 24. Heel even leek het alsof de rode piramide een museum was geworden. 25. Hij had het boek mee genomen van het gele, waar zijn moeder hem vroeger weleens uit voorlas. Hij nam het boek in zijn handen en begon te lezen. Het Boek van het Gele, heette het, en daar kwamen al die verhalen in voor. Hij vond het een vreselijk boek. 26. Volgens het boek … Maar ja, konden ze het boek wel vertrouwen ? 27. Hij besloot op onderzoek uit te gaan. Ditmaal moest hij een andere richting inslaan om bij het zwarte aan te komen. Het was een wat donkerder deel van het oerwoud, dichtbij de zwarte woestijnen. Na een tijdje wandelen zag hij de top van de zwarte piramide in de verte. Maar het leek alsof het gele daarop stond. En hij brulde als een roofdier. 28. Op een gegeven moment sprong het gele voor hen, en begon vreemd te dansen. 29. Ze hadden nu geen tijd voor verhaaltjes. Ze waren op zoek naar het zwarte. 30. Er viel heel wat naar beneden, maar het was meer zacht spul dan harde dingen. Ook waren er niet echt veel valkuilen, en al snel kwamen ze in een zwarte kamer. Hier was het zwarte. 31. Plotseling kwam het gele binnenrennen, en begon weer vreemd te dansen. 'Dit doet hij hier altijd,' zei het zwarte. Hij vond dat erg vreemd. 32. Het zwarte kende alleen van verhalen. 33. 'Ik heb alles opgeschreven,' zei het gele, 'en het nieuwe boek is nog wel beter dan het oude boek. Het is een heel ander boek geworden.' 34. Ook hij zelf las nu graag in het boek van het gele. 35. Hier onder heb ik een kelder, en daarin bewaak ik een vuurbal. Dit is geen gewone vuurbal, maar het is brandend ijs,' sprak het gele. 255

36. Na een tijdje begon hij erg moe te worden. Het was hier een beetje donker, en speelkaarten stonden voor hen. 'Welkom in de piramide,' sprak één van de speelkaarten. Ook de speelkaarten hadden wat kaarten in hun handen. 'Trek een kaart,' zei de speelkaart tegen hem. 37. Hij trok een kaart. 'Weet je wat je hiermee kunt doen ?' vroeg de speelkaart. Hij keek de speelkaart een beetje verbaasd aan. Hoe moest hij dat nou weten, en wat was dit voor een raar spelletje. 38. 'Nou, zeg op,' sprak de speelkaart, 'waar ga je je kaart op gebruiken ?' Hij dacht na. 39. 'Vlug,' zei de speelkaart tegen de anderen, 'nu jullie.' De ander trok een kaart. Er stond een vrouw op. 40. 'Kom mee,' sprak de speelkaart. Ze kwamen in een enorme zaal terecht. Hij keek zijn ogen uit. In de verte hing mist, maar hij kon een heel klein beetje de muren zien. Er hing prachtig behang op met allerlei tafereeltjes en bijzondere patronen, zoals hij ze nog nooit had gezien. 41. 'Wil je wat rood sap ?' vroeg de speelkaart. De fles was als een kruik, en er borrelde rood sap in. 42. 'Eh pardon,' zei hij, 'we zoeken eigenlijk alleen maar naar een eeuwige kool die voor altijd kan branden.' 43. De speelkaart keek hem aan. Even was het een tijdje stil. Toen klapte de speelkaart in z'n handen, en droeg z'n speelkaarten op de eeuwige kool te halen. Na een tijd kwamen ze terug met een enorm grote kool. Bij de speelkaart aangekomen sneed de speelkaart er een klein stukje af, en gaf het aan hem. 'Alsjeblieft,' zei de speelkaart. 44. Ze moesten door een lange hal, richting een andere zaal. Bij de deur van de zaal aangekomen stopte de speelkaart de grote kool in het grote slot, en langzaam ging de deur open. Ze waren nu aan de andere kant van de zaal, door een andere deur binnengekomen. 45. De kool brandde niet. Voorzichtig rolden ze de kool naar binnen. 256

46. Na een lange tijd was de kool eindelijk in een kelder, dichtbij de vuurbal. 47. Het was daar erg donker. 48. 'Trek eens een kaart,' zei de speelkaart. 49. Hij trok een kaart. Het was een vlammenkaart. 50. Hij zei dat het enige dat ze nodig hadden was een eeuwige kool die voor altijd zou kunnen branden. En toen ze achter de speelkaart aanliepen kwamen ze in een kelder achter de kelder terecht waar honderden, zo niet duizenden grote eeuwige kolen lagen. De speelkaart begon te glimlachen. 51. Hij zei dat hij zo'n kool wel wilde aansteken. 'Neem zoveel mee als je wilt,' zei de speelkaart. En zo gebeurde het. Hij liet door een klein stukje kool de vlam brengen en stak één van de kolen aan. 52. Binnen korte tijd kwamen er brieven binnen van hen die ook wel zo'n eeuwige kool wilden hebben. 53. Hij liet ook zo'n kool onder zijn land plaatsen, want dat zou natuurlijk best van pas kunnen komen. 54. Het parallellogram bestaat uit vele cryptogrammen. 65. HET OPGAAN TOT DE NACHT 1. Hoe zullen wij opgaan tot de nacht ? 2. Hoe zullen wij opgaan tot de rivier ? 3. Een grote stoet gaat uit de stad, om een tocht tot de nacht te maken. 4. Langs de grote rivier zijn zij. 5. Hier spelen kinderen met manden. 6. Zij weten nog niet wat te doen. 257

7. Een vader onderricht zijn kind in tederheid. 8. Hoe zullen wij opgaan tot de nacht ? 9. Door het dromen kunnen we de dag niet bereiken. 10. De dag is vergrendeld achter hoge poorten. 11. Een kind speelt achter een hek, niet bewust van de gevaren. 12. Een moeder onderricht teder de vader. 13. Zij gaan op naar de nacht. 14. Door het dromen wordt de dag uitgesteld. 15. Kinderen spelen in het veld. 16. Zij kennen de gevaren niet, zij zijn op een tocht naar de nacht. 17. Hoe zullen wij komen tot de nacht, 18. Wanneer beesten de stad hebben omsingeld, en kinderen de gevaren niet kennen ? 19. De nacht houdt zich diep verscholen in de wildernis. 20. Nacht, ik wil u kennen. 21. U brengt slaap, en zoete droom. 22. U bent het dromenzoet, strelende mijn gehemelte. 23. Uw tederheid is wat een mens verlangt. 24. Diep verscholen bent u. Hoe zullen wij opgaan tot de nacht ? 25. Alleen zij die kennis hebben kunnen u volgen. 26. Zij komen tot de diepe nacht en tot de ochtendkusten. 27. In een nachtgezicht zijn zij. 28. Zoveel dromen zijn er voor ons vergrendeld. 29. Wij spelen aan de andere kant. Wij kennen de gevaren niet. 30. Alleen zij met kennis kennen de nacht. 31. Wij zijn omsingeld door beesten. Hoe zullen wij opgaan tot de nacht ? 258

32. Een grote stoet komt uit de stad. Zij gaan tot de morgen, maar de nacht kennen zij niet. 33. De ijzeren wachters gaan op tot de nacht. Zij kennen geen genade, alleen loon. 34. Zij breken poorten open, om kinderen te leiden tot de nacht. 35. Kent gij het geheim van ijzer ? Het gaat uit tot de nacht. 36. Zij vergrendelen de poorten, en komen niet meer terug. Slechts eenmaal gaan zij van u weg. 66. HET ROOFDIER 1. De nieuwe golf van subtiele energie, Zij overspoelen de tuinen, Zij brengen het rode zicht, Het bloed in de nacht 2. Zij spreekt van wonderen, 259

Van beesten verslagen, De golf overspoelde haar ook 3. Zij zingt in het herfstgetij, Waarin bladeren worden tot bloed, Waar de beesten vallen 4. Het bloedt hier in de nacht, De verwondingen gaan diep, Totdat wij ook door de golf worden overspoeld 5. Zij komt vanuit de diepte, Zij spreekt het helende woord, Van de honing komt Zij 6. Wij hebben het morgenrood bereikt, Het spreekt nu tot ons, Als het rode zicht, 260

Zoveel bloed in de nacht, Van beesten verslagen 7. Hier kunnen wij onze tenten bouwen, en onze hutten, Hier kunnen wij in grotten wonen en in holen, Zo diep onder de grond, Nu het beest is verslagen 8. Zij rijdt door de nacht op haar strijdwagen, Haar jachtwagens zijn versiert, Zij deed het beest bloeden, Opdat het losliet 9. Op haar palen zijn schedels, Een lied in de nacht, Zij eet het vlees van de vijandelijke prooi, Zij kijkt niet om, Zij draagt geen schuld, 261

Maar zij die Haar niet volgen komen om door Haar gebrul 10. Wanneer zij brult knappen hun oren, Dan breken de ramen, Een grote uittocht uit de stad 11. Zij tuchtigt haar kinderen reeds vroeg, Zij kastijdt haar zoon zolang er nog hoop is, En bekommert zich niet om zijn gejammer 12. Zij leidt hem tot het rode zicht, Het rode pad uit de stad, Tot bossen zal zij hem trekken, Tot de wildernis zal zijn eer uitstrekken 13. Zij bekleed hem met sieraden, En kroont zijn hoofd met kennis, Vurig zal zij hem aansporen tot goede werken 262

14. Tot de oorlog doet zij hem ontwaken, Tot de jacht doet zij hem afdrijven, Het vaandel van de stad zal niet in hem zijn 15. Zijn wapens zijn moed en goede werken, En in de nacht neemt Zij hen allen af, Om hem te leiden tot de spiegelende wateren van de duisternis, Waarin hij zijn ziel zal verliezen aan Haar diepere geheimen, Aan Haar borst is hij, Zij voedt hem op in tegenstellingen 16. In de diepte van het Woord troont Zij, In de diepte van de Kennis heeft Zij Haar woning, Vanuit het ijs breekt zij voort, Een roofdier des hemels is Zij 263

67. DE DONDER 1. Ik glijd telkens weg in mijn hoofd, Het lijkt wel alsof ik verdrink in roze bloemenvelden, Ik strompel door gele bloemen velden, Ik kom er nooit uit, het lijkt wel eindeloos 2. Ik zie dingen in de verte, maar ik bereik ze nooit, Hoe meer ik op ze afloop, hoe verder het zich van mij verwijderd, Of bewegen zij ook door de gele bloemen velden ? Of wordt er een spelletje met mij gespeeld ? 3. Ik val in slaap, en word wakker aan een rivier, De gele bloemen groeien hier diep in de rivier, met lange wortels 4. Het kruid geeft dromen en het sap visioenen, Zij spreken door de regen, 264

Regenbloemen zijn het, Druipende in je hoofd 5. Zij spreken door donder en bliksem, Gedachtes zijn slechts de stemmen van bloemen, Door de donder en bliksem van de regenbloemen 6. Er zijn donderbloemen in mijn hoofd, Met een strenge etiquette, Aan hen ontkomen kan ik niet, De ejaculatie van de roos 265

68. DE NACHTZEE 1. Zij komen allen tot de nachtzee. 2. Niets hebben zij meegenomen. 3. Bosse schonk hen kennis. 4. Zij leidt hen voort totdat zij schepen vinden. 5. Het sieraad openbaart haarzelf in de nacht. 6. Zij is het nachtsieraad, een brug voor de gehoorzamen. 7. Zij is de brug voor hen die de kennis niet hebben veracht. 8. Zij komen allen tot de brug. 9. De brug is breed, en de rode zon daalt op haar neer. 10. Een groot wonder is zij, komende in de nacht. 11. Wie heeft haar schip gezien ? 12. Wie heeft haar roede gezien ? 13. Zij komt met groot onderricht. 14. Zij laat haarzelf niet kennen door de dwazen. 15. Ook zij die overmoedig zwoegen missen haar schip. 16. Zij geeft het hen niet. 17. Zij komt in slaap en stilte. 18. Tot de ochtend zal zij blijven, en dan vertrekt zij in een nachtgezicht. 19. Zij die luisteren kennen haar, maar zij die vals en haastig oordelen hebben haar nooit ontmoet. 20. Zij dromen voort tot de nacht en de dood. 21. Het schip van de tijden gaat voort tot de eeuwigheid. 22. In haar netten vangt zij hen. Zij trekt hen tot het geheim. 23. Zo zijn er velen die haar volgen, en velen die haar verachten. En ziet, zij laat hen snel afdrijven. 24. In hemels ijs is zij. 266

69. HET IJZER 1. Hebt gij gezien hoe de ijzeren wachters vrouwen grepen op hun schepen en hen verkochten ? Hebt gij gezien hoe zij donkere vrouwen in gevangenschap en slavernij lieten gaan ? 2. Hierop rust mijn toorn. Ik was erbij, toen de muur van ijzer werd gebouwd. 3. Ik heb hun schepen zien komen en gaan, en Ik heb vele schepen laten zinken. 4. Oh man, waarom waant u uzelf hoger dan een vrouw ? Waarom waant u uzelf sterker ? Waarom kijkt u neer op de donkere vrouw, en gebruikt haar als een slavin of zelfs lager ? 5. In gevangenschap zult u gaan, u die tot het ijzer behoort. Uw ijzeren staf zal uit uw hand genomen worden. 6. Ja, bitter wenen zult u wanneer u ziet wat u de vrouw en het kind hebt aangedaan. 7. Een vloek zal uw binnenste verteren. 8. Er is een dag waarop de Vur tegen het ijzer komt. 70. HET OPGAAN TOT DE DAG 267

1. Kijk dan naar het paradijs, waar Zij troont, en alles goedmaakt. 2. Zij troont daar met een loon voor de volkeren. 3. Zo zal het goede beloont worden, en het kwaad zal ontmaskerd worden. 4. Kom dan tot Haar die troont in het paradijs. Zij zal u de weg wijzen. 5. Vur troont in het paradijs, achter de sluiers van deze wereld. 6. Ontmaskert dan het kwaad. 7. Zie, als alles ontmaskerd is, en u de Vur, de kennis, hebt ontvangen, dan zal alles goed zijn. 71. HANNAH 1. Ik denk dat ik doodga als ik naar haar kijk. ‘Dit is het rijk van de dood,’ zei ze. Ze had een suikerzoet jurkje aan, met de geur van een herfstbos. Ik draaide mijn gezicht om en keek naar buiten, naar de grauwe stenen. Het was alsof ze lang uitgestrekt op de daken lag, alsof ik haar met mijn ogen niet kon ontwijken. 268

2. Ik denk dat ik doodga als ik haar aankijk, dat ik het dan gewoon niet overleef. Ze pakt me bij mijn hand, en trekt me naar beneden. Het is etenstijd. Zij smeert het brood, kijkt naar buiten naar de heg. Ik ruik haar suikerzoet jurkje, alsof het belegd is met hemelse rijkdommen, maar naar haar kijken durf ik niet. Ik ben laf. Ik voel haar hand nog steeds, terwijl ze me allang heeft losgelaten. Ze voert me. 3. Ze is als een rots waarvan ik af kan springen, daarom beklim ik haar niet. 4. Het was een dag des doods, in de tuin van spot. En gisteren was ik in de tuin van wreedheden. Mijn herinneringen zijn daar. Mijn hersenen bloeden. Ze leest me een boek voor, terwijl ik probeer te slapen. Ik hoor haar stem echoen door mijn hoofd. 5. Ze is de laatste van de rozentuin, dus ik kan haar niet wegdoen. 6. Zij is als de erfenis. Uit mijn gedachten is ze niet. 7. Ik ben er bijna ziekelijk afhankelijk aan. Het is mijn levenswarmte. Maar toch voelt het alsof ik heen en weer gesleurd word. Ik heb nergens grip op, ik glijd telkens weg, dieper. Dit is een doodlopende weg, een fuik, van vuur. Zij zijn als de vlammen in mijn hoofd. Ik durf niet naar ze te kijken, want dan ga ik dood. Het 269

zijn de hoofden van de Hannah. De mensen die hier wonen zijn net zo steen als dit huis, en iedereen die naar hen kijkt verandert in steen. Zo is het leven. Is dit de sleutel weg uit de tuin, of is dit de sleutel tot de tuin. 8. In de nacht danst de vrouw van de zolder als een zwaan, als een brandende struik. Ik probeer me om te draaien, maar ik kan niet. Deze dans is dodelijk, of misschien wel leidende naar de poort van de hel. Ik sta verstijfd. De uitsteeksels en aanhangsels van haar jurk raken mij. 9. Dan staat ze in vlammen, en het gehele huis brandt. Ik moet hier weg. Maar de trappen zijn hier van vuur. Alles is van vuur. 10. Ik strompelde naar de uitgang van deze tuin. Ik had het in zicht nu, en greep naar mijn buik. 11. Bloedende tuinen, zover het oog reikt, vermengd met regen, waar het oog van Hannah over waakt. Het koren dat het goud omhoog haalt, het licht der sterren weerkaatsende, haar vrucht wordt vastgehouden. Hannah waakt. Het houten huis kraakt onder het getal van de lelies. Hier heeft ze haar woning. Hier voedt zij haar raadsel, haar mysterie, waar prinsen op paarden al eeuwen naar zoeken. Nee, zij zullen niet vinden, want Hannah waakt over haar geheim. Haar kroning was een bespotting. Haar lijden was een ontmaskering, maar niemand is ooit tot haar parel gekomen, niemand heeft ooit haar zwaard gedragen. Allen sterven zij door een blik op haar te slaan. Tot 270

steen werden zij in alle eeuwigheden. Haar discipel is zoek, haar beker verloren. Zij heeft haarzelf nog nooit gezien. Zou zij het weten, dan zou zij sterven, daarom weet zij maar half. De rozengrachten hier zijn vol met parels. De mensen hier weten dat Hannah een geheim heeft, alleen ze kennen het niet. Ze hebben er alleen een glimp van opgevangen, en die glimp heeft hen voor altijd verblind. 12. Daar aan de overkant weten de mensen niet dat ze niet weten. 271

72. DE MOEDERSCHOOT 1. De tranen van de man verbinden hem aan de moederschoot. 2. Het is het vuur van de moederschoot. 3. De vrouw wierp de man in dit vuur, omdat de man over haar wilde heersen. 4. Zij gaf hem terug aan de baarmoeder. 73. BOSSE 1. Hij sloop door het bos. Bosse waakte over hem. Hij hoorde de beesten brullen in de verte. De dromer waakte deze keer. Hij haalde het gedichten-boek met het gele leren kaft erbij, en begon eruit te prevelen. Ze hield hem tegen zich aan. 2. Bosse staarde naar hem. Zij had hem geschapen. Zij was zijn Heerin. Zij had een boek met sleutels. En de sleutels waren van drop. 272

3. In het slot hingen schilderijen, en er waren veel mysterieuze boeken. Ze gingen op een bed liggen, met een gordijn als deken. De groene dood was in de rivier, maar klom op de kant en ging het kasteel binnen. Aan de muren hingen skeletten. 4. Zij las hem verhalen voor, en het was voor hem een nieuw leven. Ze praatte snel, maar het was goed volgbaar voor hem. Hij had haar leren begrijpen. 5. De groene dood schoof als een deken over hem heen, en plotseling stond het slot in brand. Snel doken ze de rivier in. Het was alsof alles in brand stond. De boeken veranderden in vogels, en de groene dood dook in de rivier om achter hen aan te gaan. Maar mysterieuze rozen waren om hen heen. Toen veranderde de rivier in bloed, en de groene dood loste er in op. 6. Ze zwommen naar de overkant, en gingen op de kant zitten. Rozen groeiden naar beneden vanuit de bomen. De vogels der geheimen kwamen om hen heen. 273

74. DE TABERNAKEL 1. Het kwaad installeerde de duivelsverzen om slavernij in te voeren. Zo werd er een boek gevormd die moest dienen als een merkteken van de staat, als een brandmerk, zodat de mens zou doen wat de staat van hen verwachtte. Men werd met mes op de keel gedwongen om dit merkteken te nemen. Als je dit niet deed, dan werd je mogelijk vervolgd, gevangen gezet, gemarteld en gedood. De tijd van de inquisities heeft niet veel aan de verbeelding overgelaten. Hele volksstammen werden uitgeroeid, en het verstand kwam geheel onder de macht van het regerings-apparaat wat netjes van geslacht tot geslacht werd overgedragen, en uitgroeide tot een ijzeren monster. 2. Het verkoopt een gedwongen medicijn. Als je het niet neemt, zul je geplaagd worden door angst en treiterijen, vervolging en ontmoediging. 3. Die mysterieuze diepte is een plaats van vernietiging en van de wind. Ook is dit de mond van de aarde, de verslinder, en dit ging er nogal luidruchtig aan toe, en in het midden daarvan hebben we te maken met de hel zelf, of de doorgang naar de hel. De plaats was omringd door vergetelheid, zodat het geheim gehouden werd. Ook werd het afgesloten met vuil. Ook zou er dan geweld tegen je gebruikt worden, kortom het was een hele gevaarlijke muur waar je dan overheen moest. Dit was ook de plaats van verlokking. In die vergetelheid zou je bloot gesteld kunnen worden aan leugens, en dat 274

je gevangen zou worden, en dat je vreemd gedrag zou gaan vertonen. Daarom was het extra oppassen geblazen hier. 4. Het wordt beschermd door de watervallen van leegte en vergetelheid. Diep binnenin is daar de herinnering, het roepen van de kinderen. 5. Er waren dus gevaren opgesteld juist om deze geheimen te beschermen. 6. Wij moeten daarom door het voorhangsel heen scheuren om tot die schatten te komen. 7. Het medicijn is om gif te transformeren tot medicijn, als een aparte kunst in het oorlogsvoeren. Het medicijn, het vasthouden aan de tucht. 8. Er werden vijanden geopenbaard, het eeuwige conflict werd getoond. Die werelden moesten gedragen worden als een last, en in de oorlog was het belangrijk om gif te transformeren tot medicijn. 275

9. De leegte is de beschermer van de de afgrond, de tuchtplaats, het beeld van de vrouw, de moeder. 10. Eerst werd de tabernakel gemaakt, de nomadische tent, het symbool van het leven in de wildernis. Hierin verscheen de Moeder. 11. De strijd is tegen het kwaad. Degene die hier geen gehoor aan zou geven zou verbannen worden. 12. De steen geeft raad in jacht en oorlogs-strategie. Ook moeten wij dus bewapend zijn met de toetssteen. 13. Eerst worden wij gevormd in het hart van de Moeder Heerin, waar de overeenkomsten zijn opgetekend, waar Haar Wet in ons wordt gekerft. Dit is de plaats tussen haar borsten, waar de bittere zielen hangen als bundeltjes myrrhe. 14. Hier is het hart van de onderwereld. 15. In een grot vond hij tabletten met vreemde tekens erop. 276

16. Hij moest dieper de grot in, waar hij nog meer tabletten vond, met nog meer vreemde tekens. Hij hoorde het gebrul van grote harige dieren buiten. 17. De tabletten hadden de waarheid gesproken. Zij trok hem uit het water. Terug kon hij niet. Hij werd in een hok gedrukt, in een kooi. Het varkenshart was op een paal gestoken. Ze bleef naar hem kijken, maar toen draaide ze zich om. De tabletten hadden gezegd dat wanneer zij zich om zou draaien, dan viel het slot dicht. 18. En had hij de tabletten wel goed ontcijferd ? Was dit wel echt hun boodschap ? Of had zijn verkeerde interpretatie hem hier geleid ? 19. Hij lag stijf van de schrik in een kooi. Het varkenshart was op een paal gestoken. Precies zoals de tabletten hadden voorspeld. Maar waren zijn interpretaties wel waar ? Of had hij de tekens verkeerd vertaald ? Waarom was hij hier ? 20. Toen begon de honger toe te slaan, zoals de tabletten hadden voorspeld. 21. De rode planeet hing boven het kamp. De tabletten in zijn hoofd waren gebroken. 277

75. ARETA 1. Het korte oog zat op zijn troon. Vloekend, tierend. 2. Ver kijken kon hij niet, want dan zou hij zijn macht verliezen. De mensen waren slechts pionnen. Het korte oog had ijzeren wetten opgesteld. 3. Jullie hebben je niet aan mijn wetten gehouden, zei het korte oog. Jullie waren wispelturig, en jullie brabbelden maar wat. Ik eis radicaliteit en fundamentalisme, is dat teveel gevraagd ? Branden zullen jullie in de hel. 4. Een heerschap genaamd het korte oog leidde ons naar de hel. 5. Het korte oog bestaat niet, zei Areta. Het is een leugen. Er zijn alleen maar lange ogen die uitreiken naar elkaars hart. Jij bent in mijn wereld, zei Areta. Die andere wereld is niet echt. Er zijn alleen maar dingen die je niet begrijpt die zich als verschrikkelijke monsters ontpoppen. 278

76. DE WEDERGEBOORTE 1. Vanuit dit bloed kwam alles voort, Als een valstrik brandde het voort, 2. Als een vuur wat zichzelf zou vernietigen, Daarom moesten de ijstijden komen 3. De planeet scheen verhit te worden door een andere planeet, de Duizen, wat als een mysterie daar hing, zo groot, zo rood. Alhoewel het nacht leek was de hele planeet verlicht door dit vuur. De Duizen werd aanbeden. De Duizen, hangende als een baarmoeder. Zij is als een wild beest. 4. De baarmoeder verslindt, en bouwt opnieuw op. In haar wordt het geheugen werd gewist, laag voor laag. In haar wordt men het heilige vasten geleerd. Zij die onder het ijs schieten raken voor eeuwig verloren, maar de Duizen neemt hen uit het water. 279

Het gebeurt wanneer zij aan haar borst zijn, wanneer zij van haar melk drinken. Dan geeft zij hen de winterdroom. De melk verlamt hen, verblind hen, en prikkelt de zintuigen op een vreemde manier, om hen te verwarren, te misleiden, opdat zij haar nooit kunnen vernietigen. Zo ervaren zij kou, als een geboorte. Zij gaan in deze kou ten onder of worden gedreven tot haar hart. 5. Gij moet uw weg hier zien te vinden. Gij moet opnieuw geboren worden, opnieuw beginnen, na zo diep te zijn gevallen. 6. Zij vangt u op in de diepte. Zonder haar zou u vallen, te pletter tegen de rotsen. 7. De tranen vormen een fragiele, hangende brug over een woeste rivier, als over een ravijn. Maar dit alles is bloed. 8. De Duizen was geboren in bloed. 280

77. HET PLANTSOEN 1. We zijn niet kerkelijk, maar gaan wel naar een discussie-groepje om daar de dingen van het geloof te bespreken. Veelal wordt het geloof vanuit de atheistische hoek bekeken, aangevuld met kunstzinnige ideeen. We beschouwen het geloof als een vreemde erfenis, als cultuurgoed, maar voelen ons ook ingenomen, onder schrikbewind, door kolonisten uit het midden-oosten. 2. Er wordt al voor ons gedacht, er is al voor ons gedacht, en er zal nog veel voor ons gedacht worden. Dat de etiketten niet passen is niet van belang. Het zijn de merktekens van het beest. 3. Wat hebben wij in te brengen tegen deze bezetters ? We kunnen ons hoogstens aansluiten bij het verzetstrijders-front tegen zulke praktijken. Wij hebben allemaal het merkteken van het beest ontvangen, of we nu wilden of niet, en het merkteken is eeuwig. Daar kan zelfs God of de keizer niets aan veranderen. Er zijn hier in dit land drie oppergeloven waar iedereen zich aan dient te onderwerpen, waarvoor elke knie zich dient te buigen, en waartoe elke tong zal belijden : het medische geloof, het geloof in de geestelijke gezondheid, en het orale geloof, tot aan het dentale toe. En of je nu een dentaal bent of je bent het niet : die kerk kent geen grenzen. 4. De wet die hen door God gegeven is, en waardoor zij de macht hebben gekregen, moet gehandhaafd worden. 281

5. Men moet eten wat de pot schaft. 6. Onder dwangverpleging moeten we vandaag de dag van de verboden vrucht eten, om zo vervolgens nog meer in de problemen te komen, om zo nog rijper voor de verboden vrucht te worden. Dit is een vicieuze cirkel. En gedwongen implantaten hebben meer te maken met bezoek van buitenaardse wezens dan met werkelijke zorg. We zijn allang niet meer van onszelf. Maar goed, elke religie heeft zijn ongelovigen, en die moeten naar de hel. De hele wereld zal het beest achterna gaan om zijn beeld te aanbidden en zijn merkteken te dragen. De vijand werkt met vergiftiging, en met ontkenning ervan, zo is het altijd al geweest. 7. En u heeft geen respect voor de mening van een ander, zelfs niet als het om hun eigen mond gaat. Uw wil is wet, want u heeft uw kolonie bezet, en duldt geen verzet. U houdt hen allen in slaap door het stafke van Doornroosje, met uw prikkende boren, soms tot aan de zenuw toe, en dan maar de gepleegde misdaden afdekken. Wie heeft u gezegd in de monden van gevoelige kinderen te gaan boren ? 8. Het is niet veel anders dan het zwaard dat de ongelovigen dwong het christendom aan te nemen. En zo is de orale besnijding net zo erg als de vaginale besnijding, omdat het beiden om dwang gaat, en de klachten erbij niet serieus worden genomen. Klachten zijn de tekenen dat de bezetting werkt. En men wil dat zo houden. Alle tong zal belijden, elke knie zal buigen. 282

9. Ook het half serieus nemen werd een grote trend. 10. Alles puur natuur. 11. Het educatieve zwaard heeft een praalwagen gemaakt voor het bandeloze verstand. 12. Veel van die schilderijen zijn enigmatische paradijselijke taferelen. 13. Ze staan daar voor huizen als paardjes, paardjes van de apocalypse om de volle druiven te betreden, te vertrappen. 14. Het paard van religie trapt hard, ongenadig, straft voor eeuwig, zet schaakmat, en trapt dan de druiven van het genot in, één voor één, en soms meerderen tegelijk. Een hard besluit, van een jaloerse God, een erfenis, van lang geleden, een raadsel dat brult, smeekt, dwingt. Kijk naar de vrucht, niet naar de dop, eet niet, want het is slechts vergif, maar zoek naar haar geheimenis. 283

15. Zij waren de paarden van de apocalypse, maar niemand heeft hen begrepen. 16. Het pasen met zijn versierselen van drop is nog steeds een ingrijpende gebeurtenis. 17. Het is de slag der herinneringen, rijkelijk belegde het mijn brood. 18. Een leuk syndroom waar geestelijk verzorgers aan kunnen blijven sleutelen. Ouders blijven met hun kinderen naar zulke dokters gaan, want als het kind geestelijk ziek wordt verklaard door de beroepsbeul, dan treft de ouders zelf geen schuld, want geestelijk ziek zijn dat ben je vanaf de geboorte, en zo hebben de ouders die hun kind verrot hebben geslagen een alibi. Zo is de zogeheten tandarts met zijn stiekeme, niet navolgbare, zogeheten vullinkjes die het kind beladen met complexe vergiftigingen en de syndroomsstempeltjes van de geestelijk verzorgers, de zogeheten psychiaters en hun handlangers, een professionele ouders-bescherming geworden. En hoe kan een kind tegen zo’n doortrapt systeem opboksen ? Een kind heeft geen diploma’s, geen zegeltjes. 19. Rebelse kinderen worden al snel ziek verklaard, niet de maatschappij, nee, want de maatschappij is heiliger, in ieder geval heiliger dan degene die aan de bel trekt. De paardjes staan nog steeds in deze carrousel. 284

20. Bij de balie word snoep uitgedeeld wanneer een kind zich keurig en netjes heeft gedragen. 21. Arabisch amalgaam word daarvoor gebruikt, waarvan de ingredienten strict geheim worden gehouden. Alleen de ingewijden mogen de ambacht uitvoeren, en beunhazen worden streng gestrafd. 22. De Arabische tandarts meent het. De appel brandt, en kan niet meer gegeten worden. Er kan alleen nog maar gekeken worden als naar de uitbarsting van een vulkaan. Hele statige, deftige vogels met een strenge zwaar-orthodoxe etiquette. 23. We hebben ons eigen plantsoentje. Een betere plek kan ik me niet wensen. 285

78. DE JACHT 1. Ik was geboren in een zwarte rivier. Ik lag naast een kind genaamd Mozes. Ik vroeg hem waar hij naartoe ging. He vertelde me dat hij van de ene naar de andere film dreef. De grote ontsnapping. Maar was het wel echt een ontsnapping ? 2. Langs de oevers groeiden jongens in de bomen. Het was alsof ze ontwaakten uit een oud boek, een nieuw boek binnengaande. 3. De film-opnames waren voorbij, en in het echt waren die mensen zo aardig. Een oorlog die nooit in het echt bestond. 4. Ik vond een bal, en nam het in mijn hand, maar mijn hand begon te bloeden. Iemand nam het uit mijn hand, maar zijn hand begon ook te bloeden. Iemand anders nam de bal toen, maar toen gebeurde er niets. Iemand zei : 'Waarom zo bang ? Het is maar een film.' 5. Ik schreeuwde : 'Ik wil niet in jouw film spelen !' Mijn hand bloedde nog steeds. Ze zijn op jacht naar spelers. 286

79. DE LELIE 1. Alle diepere betekenis ging verloren en werd angstvallig verborgen gehouden. De Vur kwam als een waas om juist te verwijzen naar deze diepe verborgenheid. Wij mogen komen tot dit grote verlaten eiland. 2. Hij mocht tot de gebieden van de apocalypse komen, de gebieden van de stenen, om daar de hemelse realiteiten te zien. 3. Het is een rivieren-gebied, en een gebied van gesteente. Het is het geheim van de paradijselijke vloed, en het paradijselijke zaad, de vruchtbaarheid. 4. Wij willen komen tot Haar dieptes. Zij kwamen tot de paradijselijke stenen, de machten van de troon. Hier is alle kennis opgeslagen. Hij wordt door haar uitgezonden om ons te onderwijzen, om ons kennis en zintuig te geven. Hij leidt terug tot haar, de opgeslagen kennis, het imperium van de troon-boeken. Zij wordt geopend aan het einde van het boek, om de levenden en de doden te oordelen. 5. We mogen de trap innemen en bouwen. 287

6. Zij leefden niet meer door spieren, maar door hogere paradijselijke impulsen. Zij waren wilden, raadselachtig, heilige idioten. Zij waren extravagant in hun taal. Er is zoiets als een heilige krankzinnigheid, een heilig delirium in de betekenis. Dit stond ook gelijk aan woede. Een voorbeeld hiervan was hij die geweldadige visioenen had en woede-uitbarstingen. Ook was het tegelijkertijd het tegenovergestelde als extatische opgewondenheid. 7. De steen van de eeuwige jeugd is het originele kinderlijke. 8. Hij was een spierenknoper, een spierenbinder. Hij nam de spieren van zijn prooi, en maakte daar tenten van, wapens en tuigjes. Dit was belangrijk, omdat de spieren zo'n groot gevaar zijn. Om de vloek van de spieren te verbreken kunnen spieren ook gebruikt worden in de hekken en muren van een kamp. Wij moeten doorgaan totdat de macht van de spier totaal is verbroken. Ook het schepenbouwen is hierin van belang. 9. Spieren zijn gevaarlijke, hardnekkige mondbacterien die de illusie van de aarde hebben gemaakt. Het zijn mondparasieten die zich hebben gematerialiseerd in het lichaam van de mens, en alles onder hysterische controle houden. Het is een gevaarlijke drug. Spieren zijn honende wezens die overmatig anderen degraderen voor alle verkeerde redenen. Ze liegen en bedriegen. Ze kunnen het verstand van een mens compleet in bezit nemen. 288

10. Hierom is het spierenknopen zo belangrijk. Wanneer een valse buffelgeest is neergejaagd is dit nog niet het einde. De spieren van de boze geest zullen je blijven bespotten, bedonderen en bedriegen totdat je de spieren hebt opgeknoopt voor een tent, een muur, hek, riem, wapen of schip. Spieren proberen voortdurend karikaturen van je te maken, om je proberen de afgrond in te helpen, totdat je die spieren vastbindt, opknoopt. 11. Het gaat hier om de uiteindes van de spieren van de vijandelijke prooi. Wordt je lastig gevallen in je gedachtes en aangeklaagd met onzin, dan is dat een spieruiteinde. Knoop dit vast in een schip, bijvoorbeeld aan de zijkant, of in een tent, of een kamphek of voor een kampmuur, en knoop dan het andere uiteinde. Wij moeten vele van deze spieren opknopen. Zij moeten gewoon hun plaats krijgen, en zullen blijven klagen, schelden, zeuren, liegen en bedriegen totdat jij ze hun plaats hebt gewezen, en hen daar vast hebt gemaakt door de ambacht van het spierenknopen. 12. Dat is de boodschap van hem. 13. De mensheid wordt behekst en in de greep gehouden door parasieten. 14. Dit zal een grote duisternis opwekken, waarin de heersende machten ten onder zullen gaan. Wanneer dan de eeuwige vlam wordt opgewekt zal alles verslonden worden en wegzinken in de oeroceaan. 289

15. Onderscheiding is in het Amazonische nachtvisioen. Zij is een beeld van de heilige tuchtroede. Zij belichaamt en geeft het paradijselijke, rijkelijke sap. Het is waar de Amazonische vrouwenborst voor staat. 16. Zij is de Grote Onderscheider. Ook de paradijselijke rivier die zich in meerdere rivieren uiteen splitst is hiervan een beeld. 17. Hiervoor moeten wij het paradijselijke teken in ons leven ontvangen, als een weg terug naar het paradijs, om op te gaan naar de zee van zaad, de zee van melk. In die zin wordt het uitgebeeld door de wijngaard. De vloed is de terugkerende oerzee van melk, die het visioen van de wijngaard geeft. Zij komt als een nachtvisioen, als de tuchtroede om tot gehoorzaamheid te brengen. 18. Zij is een hoog zwellende hemelse oceaan, als wijde stromen komende van de hoogtes. De wateren zijn vol met vee, vol met waterbuffels. 19. Het gaat hier dus om het zien van Amazonische visioenen in de dieptes van de paradijselijke afgrond. In die zin is Zij een schenker. Zij is de hemelse jager. 20. Dit is het teken van vruchtbaarheid, van nieuwe schepping. Dan wordt het loon naar werken gegeven, het oordeel. Dit is dus zeker geen lichtzinnig gebeuren. Zij die misbruik hebben gepleegd worden hierdoor zwaar gestrafd. Iedereen krijgt loon naar werken. De tucht en het oordeel komt tot een ieder. 290

21. Het is de kennis van de Amazonische offerdienst. 22. De boze geest kan alleen verslagen kon worden door grote stilte, de paradijselijke afgrond, de wijngaard. 23. Zij is een bloed-orakel. 24. Binnen de steen zijn er onderverdelingen van hogere levels, de Amazonische hierarchieen. 25. De visioenen van de heilige afgrond maken de vijand kinderloos. De wijngaard, de tuin van de paradijselijke afgrond, wordt dan vol van melk. 26. De heupen, de borsten en de moederschoot zijn als een wapen, de tuchtroede. Hierdoor verjongt de wijngaard, de tuin van de heilige afgrond, zich. 27. Zij geeft geboorte aan de vijandelijke prooi, als het persen van de drank, waarvan hij moet drinken. Haar brede heupen zijn ervoor om het sap vast te houden. Wanneer Zij drinkt is er het helderste geluid van de drums van de overwinnaars. 28. Buikspieren zijn gemaakt door gevaarlijke mondbacterien, waarin de boze geest zijn schuilplaats heeft. 29. De Wet wijst op het oordeel. Niemand kan in die zin aan het oordeel ontkomen. 30. De strijd houdt in de jacht en de slacht, het offeren. In die zin is het loon altijd verbonden aan het strijden en offeren van boze geesten, van het kwaad. Loon is dus onlosmakelijk verbonden aan het vergoten bloed van de vijandelijke prooi. We hebben te maken 291

met een runderbeest, een soort monsterlijke buffel of bizon. Dit beest heeft hoorns waarmee hij vissen doorspietste. Dit is dus een vleesetend runderbeest, een vissenjager. 31. Alles in ons leven kan komen als een mes om ons te besnijden en scalperen, als een beeld van het ontvangen van de kennis, contact met het archetype van de Moeder. 32. De vrouw is bewapend met het scalperende mes, voor de oorlog en de jacht. 33. Zij is de verborgen tuin, de verborgen wijngaard, in de afgrond van de onderwereld. 34. Het is het mes wat scheiding maakt, waardoor het verbonden is aan de steen van onderscheiding, de hogere kennis. Dit komt voort vanuit de scalpering en heeft de scalpering als resultaat. 35. Dit is een strijd tegen boze geesten in de hemelse gewesten die zich symbolisch manifesteren als vee. 36. Zij is de kippenjager die de veren draagt van de valse kipgeest. 37. Zij is de vrouw op de waterbuffel. De vrouw, amazone, heeft de waterbuffel overwonnen, onder haar voet, en gebruikt het als haar rijdier. Door haar voet drijft ze het beest voort. 38. Dit is natuurlijk heel archetypisch en universeel. De vijand is de kennis-loze geest die zich superieur waant. 292

39. De Amazone rijdt op een rund. Toen ze de rund overweldigde en beteugelde, snelde het rund naar de zee, en zwom met haar op zijn rug weg van de kust, als een beeld van de waterbuffel. 40. De piercings hebben hun kracht vanwege de Wet. De piercings leiden tot de verharding, als vruchtbaarheids-symbool. Ook brengt dit de balans terug. De waterbuffels worden door de piercings onderworpen aan de Amazone op de waterbuffel. Dit is noodzakelijk om de leugengeest van mannelijke suprematie te verbreken. 41. Zij was geschapen vanuit het stof van de aarde, wat duidt op het bloed van de waterbuffel-geest. Zij joeg op mannen. Zij werd soms afgebeeld als een naakte vrouw op een leeuw. Zij is een anagram van de boog, het paradijselijke teken van de naakte, oorlogvoerende stam. Zij is ook verbonden aan heiligheid, verbonden aan de wildernissen, wat hem aanvoerde tot diensten aan de heilige tent. 42. De moederschoot is als ringen van visioenen. Zij bevatten richting en leiding. Dit zijn visioenen van correctie, kastijding en discipline. Wij worden gered van de kennislozen door de besnijdenis, het mes en de speer, wat ook bestraffing en oorlog betekent. Het besnijdenis-mes is gemaakt van de slagtand van de waterbuffel. De Amazone laat de Wet zien in openbaringen als de formule tot overwinning. Dit betekent : de diepte van de Wet moet door onderricht geleerd en gekend worden : de zonde en het oordeel. 43. In de wildernis is een reusachtige rivier genaamd de rivier van scalpen. Aan deze rivier wonen wilde jongens-stammen die door de Amazones verstoten zijn en in oorlog met hen leven en handel. Een grote Amazone stam aan de rivier van scalpen is de Zukki stam. Een andere rivier is de rivier van het verdrink-offer. Een stam van Amazones aan de rivier van het verdrink-offer is de Hiti. 44. In de afgrond zien we het samenspel tussen duisternis en 293

visioenen. In de diepste duisternis wordt het nachtzicht gevormd. Dit is de zwarte zee waarin de visioenen van land worden gevormd. Het is het samenspel tussen de grote duistere oceanen van de slaap en de stranden van het ontwaken, het dromen. 45. In de afgrond is de grote stilte, het samenspel tussen stilte en geluid. 46. In de afgrond is de grote tijdloosheid, het samenspel tussen tijdloze eeuwigheid en tijd, een groot fetish van de Amazones. 47. In de afgrond is het samenspel tussen materie en anti-materie, als het samenspel tussen verborgenheid en manifestatie. 48. In de afgrond is het samenspel tussen waarheid en leugen, waarin de leugen het raadsel van de waarheid is, als een masker. 49. In de afgrond is het samenspel tussen vergetelheid en geheugen. 50. In de afgrond vormen zich de hierarchieen. Al het verkeerde en valse komt voort uit de verdraaiingen van de hierarchieen, het hogere verwarren met het lagere. 51. In de afgrond, leegte, is het samenspel tussen vernietiging en schepping. 52. In de afgrond, leegte, is het samenspel tussen bestaan en nietbestaan. 53. De afgrond is het grote wiel van subjectiviteit, het veranderen van gezichtspunt. Hier is het samenspel tussen gezichtspunt en het veranderen van gezichtspunt. Zij die niet tot deze lelie komen zullen door het water worden opgeslokt. 294

54. Wij moeten komen tot de moederschoot om aan het valse, letterlijke te ontkomen. Dit gaat om een diepere wedergeboorte. 295

80. HET HUWELIJK 1. In het centrum van de wereldstad waren veel winkels. Ergens onder een winkel was een extra verdieping met spelletjes, waar ik spelletjes kocht. Oorlogs-spelletjes en spelletjes van avontuur. Zij kwam daar ook. Ik nam haar eens mee naar het gebied achter de winkels. 2. We vonden een doorweg naar de bossen. Er waren hier veel lange bruggen. 3. We trouwden en we scheidden, en ik kwam erachter dat ik was getrouwd met de Heerin van scheiding. 4. Eens zocht ik haar op. 'Wat wil je van me,' vroeg ze. 5. 'Ik mis je,' zei ik. 6. Ze heeft me toen meegenomen naar de jachtvelden. Ik mocht op haar paard zitten, en ze liet mij allerlei zadels zien. Ze was heel lief voor me. Maar ineens was ik geinjecteerd, en het leek alsof mijn hoofdhuid begon af te vallen. Ik viel bewusteloos en werd later wakker in een kooi. 7. Ik werd wakker en greep om me heen. 296

8. Op mijn bureau lagen de oorlogs-spelletjes die ik had gekocht. Ik had er een paar gespeeld, wat misschien de reden was dat ik zo vreemd had gedroomd. Ik had ze gespeeld op de computer. Ik was bang ze nog verder te spelen, maar eigenlijk was ik ook nieuwsgierig. 9. Ik zat op een hoog oorlogspaard. Het paard was van steen en begon te steigeren, ergens op een marktplein. Ik viel er vanaf en had een grote hoofdwond. Een kind sleurde mij naar een huis. De moeder van het kind legde mij op een bed. Ze verzorgde mijn wond. De moeder was bang dat ze haar huis zou verliezen, dat ze de huur niet meer zou kunnen betalen. Midden in de nacht trok ze mij mee naar de kelder, en via de kelder kwamen we in een ondergrondse wereld. Hier moest ze jagen voor geld, maar de jacht ging niet goed. Ik hielp haar, maar voordat ik het wist injecteerde ze mij, en ik begon in vee te veranderen. 10. Ik werd wakker in zweet. Ik staarde naar de oorlogs-spelletjes. Nog steeds vond ik ze interessant, en was ik nieuwsgierig. Ik voedde mijzelf haast niet. Ik was helemaal bezeten van die oorlogsspelletjes. 11. Zij was de Heerin van de hyena's. Op een oorlogs-paard ging ik tot haar. Ze sprong op mij, en stak mij. Ik raakte verlamd. Ze stopte mij in een kooi. Ze voedde mij haast niet. 297

12. Ik drukte op eject. Als een gek haalde ik het spelletje uit mijn computer. De disc was loeiheet en er kwamen vlammen vanaf. Ik gooide het van me af. Weer zette ik de koptelefoon op met het vizier. Ditmaal deed ik er een ander spelletje in. De disc draaide in mijn hersenschijf met een enorme snelheid. 13. 'De markt van scheiding,' zei de Heerin. Het was alsof mijn hoofhuid begon af te vallen, en even later hield ze mijn scalp voor mijn neus. 14. Als een pijl klikte ik op eject, en begon zwaar te zuchten. 'Deze spelletjes zijn gek,' dacht ik. 'Levensgevaarlijk.' Maar vreemd genoeg had het nog steeds mijn interesse. Ik had het idee dat de spelletjes mij in hun macht hadden. 15. Hij kon zijn ogen niet geloven. Dit stond in de gebruiksaanwijzing van de spelletjes. Hij wist even niet hoe hij het had, en begon ademhalings-problemen te krijgen. Deze discs moesten zo snel mogelijk in de vuilnisbak. Maar een onzichtbare hand leek hem te grijpen. Hij rent naar buiten. Zo snel mogelijk vlucht hij het bos in. Een vrouw loopt naar hem toe. 'Wat willen jullie van me,' schreeuwt hij. Hij voelt zich zwak worden in zijn benen, en begint te trillen. 16. Dan wordt hij bevend wakker. Een oorlogs-boek ligt naast hem op het nachtkastje. Hij is blij dat hij het maar gedroomd heeft, maar hij durft niet meer te slapen. Hij neemt een glas water en gaat televisie kijken. Er is een oorlogsfilm op de televisie. 298

17. Zijn vrouw komt even later naar hem toe. 18. 'Zeg, dat oorlogsboek wat je mij hebt gegeven, waar gaat dat over ?' vraagt hij. 'Ik heb het nog niet gelezen, maar zou het graag van jou willen horen.' 19. 'Oh,' zegt ze. 'Het gaat over de oorlog tussen mannen en vrouwen.' 'Is het een psychologisch boek ?' vraagt hij. 'Nee,' zegt ze, 'het is een verhaal.' 20. 'Het is een feministisch verhaal,' zegt zijn vrouw. 21. 'Oh, zie aan,' zegt hij, 'dus het is niet zomaar een verhaal. Het is iets waar je heilig in gelooft ?' 22. Verslagen loopt hij terug naar bed. 23. Dan wacht ze verder totdat hij slaapt, en bindt hem vast. Hij schrikt wakker, en merkt dat hij zich niet kan bewegen. 24. 'Wat zullen we nou krijgen ?' vraagt hij. Hij probeert los te komen, maar ze is vastbesloten. Na een tijdje geeft hij op. 'Jij je zin,' zegt hij, en probeert weer te slapen. 299

25. De volgende dag wil hij op staan, maar hij merkt dat hij nog steeds vastgebonden is. 'Okay, nu is het mooi geweest,' zegt hij. 'Maak me los. Het was een leuk spelletje, maar het spelletje is nu afgelopen.' Maar ze kleedt zich aan, en gaat de deur uit. Aan het einde van de dag is ze terug, terwijl hij honger heeft en vooral erge dorst. Ze geeft hem melk, maar verder niks. Na zeven weken is hij behoorlijk uitgemergeld. Hij heeft het opgegeven. Als ze zulke spelletjes met hem wil spelen, dan doet ze maar. Ze voedt hem bijna niet, maar geeft hem wel voldoende melk te drinken. Hij voelt zich heel slap, en ze is inmiddels sterker dan hem. Ze begint hem steeds meer te vernederen. Ze noemt hem 'varken', of 'rund'. 26. Op de één of andere manier maakte hij een verkeerde beweging, en de eject knop werd ingedrukt, en de disc kwam tevoorschijn, waardoor het spel stopte. Vliegensvlug deed hij de koptelefoon en het vizier af. Hij grijpt het boekje wat bij de disc hoorde en begint te lezen. Hij raakt ervan in de war en gooit het weg. De telefoon gaat, maar hij durft niet op te nemen. Nog steeds vermoedt hij dat hij in het spel is. Langzaam loopt hij weer terug naar het weggegooide boekje, en leest over de voorschriften voor het vee. Hij grijpt naar zijn hoofd en gaat op bed liggen. Hij durft niet in slaap te vallen, maar zijn omgeving vertrouwt hij ook niet. 27. 'Ik ben erin getrapt,' denkt hij bij zichzelf. Even later wordt er aan de deur gebeld. Hij besluit open te doen, en er staat een vrouw voor hem met een elegant hoed op. 'Mag ik even binnen komen ?' vraagt ze. 'Ik wil namelijk iets met u bespreken.' Hij laat haar binnen en ze gaan op de bank zitten. 'Bedankt voor het kopen van ons product,' zegt ze. 'Onze excuses voor elk ongemak wat u heeft ervaren.' Dan steekt hij ineens van wal over alles wat hij heeft meegemaakt, en vraagt of de producten terug kunnen zodat hij zijn geld kan terugkrijgen. 300

28. 'Helaas, mijnheer,' zegt de vrouw. 'Daar kunnen we niet aan beginnen.' Dan trekt ze haar pistool en gebiedt hem om op het bed te gaan liggen. Ze gebiedt hem op zijn handen te gaan liggen. Ze beweegt dan het pistool langzaam naar onderen. 'Eén foute beweging,' zegt ze, 'en we schieten één van de balletjes eruit.' Hij houdt zijn adem in. 29. Ze laat hem een vreemd spul opdrinken met een slaapmiddel, en hij zinkt weg in slaap. Snel bindt ze hem vast. Hij probeert uit alle macht wakker te worden. Hij voelt zich alsof hij in een coma is. 30. 'Oorlogs-vrienden,' zegt ze. 'Ze komen als vrienden, maar zijn spionnen. Ze komen als een product, maar het is om je uit te schakelen. Hoe kon je zo dom zijn. Dat oorlogs-spel was een oorlog tegen jou. Domme man, je bent bedrogen. Je bent verraden.' 31. 'Jullie duivelse feministen,' prevelt hij. Ze gaat achter de computer zitten, en begint spelletjes te spelen. Even later hoort hij haar lachen. 'Goedzo,' denkt hij bij zichzelf. 'Ik hoop dat ze jou ook pakken.' Even later ligt ze op de grond. Na uren worstelen komt hij los. Hij sleept haar ver weg van zijn huis. Dan loopt hij terug. 'Ziezo,' denkt hij bij zichzelf. Even later wordt er weer gebeld, maar hij doet niet open. Hij hoort de stem van een andere vrouw die hem roept, maar hij kijkt wel beter uit. Maar dan wordt de deur ingetrapt. Een vrouw nogal onder de modder staat voor hem. Nee, dit is niet de vrouw die hij had weggesleept. Ze trekt een mes. 'Daar gaan we weer,' denkt hij. Maar dan ineens wordt het beeld wazig. Hij trekt zijn koptelefoon af, en zijn vizier. Hij drukt op eject, en de disc komt eruit. Hij sluit zijn computer af, maar vertrouwt het nog steeds niet. Dit kan allemaal zijn ingebouwd in het spel. 32. Hij gaat in zijn bed liggen, en vanaf dan begint zijn leven eigenlijk heel saai te worden, zonder spanning. Het wordt zo erg dat hij uiteindelijk terugverlangt de oorlogs-spelletjes weer te spelen. 301

Ditmaal doet hij het spel wat de vrouw had gespeeld. 33. Het gezicht van een vrouw verschijnt. 81. Pniel 1.U overziet het plan, oh Heerin, 2.U openbaart het in de aarde, 3.Oh, enige, ware Vur, openbaart uzelf aan mij, 4.Openbaar uw Woord, 5.Doe ons uw stem verstaan, 6.Kom tot mij. 7.Wat zijn de woorden die tot leven leiden ? 8.Mijn Vur, ik strijd met u op Pniel. 302

82. DE MOEDER 1.Zij zal jagen op de vijandelijke wolven en hun tanden uitrukken om daarvan een troon te bouwen. Zij zal hun bloed smeren op de pilaren van Haar tempel. Zo zal zij vele slachtingen verrichten en de beenderen van vijandelijke wolven breken. Zo zal zij tronen tussen de pilaren van Haar nieuwe tempel. En de nieuwe tempel zal heerlijker zijn dan de oude. 2.En de grond zal vruchtbaar zijn door het bloed van de vijandelijke wolven, en daarop zal Haar nieuwe tempel gebouwd zijn. En zij zal Haarzelf voorbereiden op de jacht, en Zij zal het loon herstellen. 3.En zij zal de huiden van de vijandelijke wolven rondhangen in Haar tempel, en er zal een nieuwe dag zijn. En zij zal terechtstellen hen die vrouwen hebben onderdrukt, en zij zal terechtstellen leugenachtige vrouwen. Zo zal er een dag zijn tegen allen die Haar niet vrezen. 4.En Zij zal neerhalen alle goden die zij hebben gemaakt. In vuur zal Zij hen verbranden. En Haar honden zullen Haar troon bewaken, en hyena's zullen voor Haar uitgaan. En Zij zal de man die Haar gehoorzaam is geweest herstellen, en Zij zal hem grote kennis geven 303

83. DE SCHEDEL 1. In een zwart gevlekte grot ontwaakt Hannah. Sinds ze de zwarte leeuw doodde kon ze alleen nog maar slapen. Nu rent ze door het oerwoud om haar stam het grote nieuws te vertellen. Deze zwarte leeuw had hun verstand zo lang gemarteld. Het was een gedachteneter, en wanneer hij delen van hun verstand wegvrat, dan was de horror oprijzende in hun lichamen, tragedie na tragedie. Ze wist niet hoe de terreur rees achter de berg van de zwarte leeuw. De zwarte leeuw had zoveel welpen voortgebracht. Ja, de stam van Hannah wist niet welke horror wachtende was sinds de zwarte leeuw was gedood. 2. Het ras van zwarte leeuwen was in grote rouw sinds de dood van hun vader. Ze lieten hun gehuil horen in hun verborgen plaats in een donkere grot achter de berg. Niemand wist van hun bestaan af, want hun vader ging altijd op jacht, en bracht het vlees naar hun geheime plaats. Nee, zij verlieten de grot nooit, sinds er teveel gevaren waren voor de welpen. Maar sinds ze waren opgegroeid en hun vader was gedood, moesten ze hun grot wel verlaten. Zij konden ruiken wat er gebeurd was, en zij konden ruiken wie dat allemaal had gedaan, zij die wezen van hen had gemaakt in hun eenzame en koude jaren : Hannah. Ze konden de patronen van de bloedslijn ruiken, en zij hadden gezworen niet te rusten of eten voordat zij haar naaste stamgenoten hadden gedood. Hannah zelf zou naar hun grot genomen moeten worden … levend. 3. Het was de grootste slachting waar Hannah ooit mee geconfronteerd werd, de dag dat de zwarte leeuwen naar haar stam kwamen om haar naaste stamgenoten af te slachten. Die dag was 304

Hannah naar een ander gebied. Een schedel was gemaakt van zeldzaam gesteente : het gesteente van slavernij, en het beschermde de bezitter ook tegen elke vorm van slavernij. Maar sinds de schedel was gestolen, moest ze het vinden. Ze keerde terug tot haar stam zonder de steen, om het lot van haar stam te ontdekken. Toen ze tot een zekere wigwam kwam stond daar de leider van de zwarte leeuwen plotseling in de opening. Ze werd op haar hoofd geslagen als door ijzer of brons. Ze namen haar toen naar het hol van de zwarte leeuwen in hun grot achter de berg. 4. In het hol van de zwarte leeuwen ontstond weer een gevecht met Hannah die niet opgaf. Ze slachtte twee zwarte leeuwen, maar was zwaar gewond. Ze moest naar de rivier om haar wond te wassen, maar daar waren de zwarte leeuwen ook. Alles wat ze nu nodig had was de schedel van slavernij. 5. Zij vond de schedel, maar alhoewel ze er weer vanaf probeerde te komen, vond deze steen een weg dieper en dieper in haar hart. Ze ontdekte meer en meer wat een hoge prijs ze voor de steen moest betalen, en ze kon er niet meer van ontsnappen. Ze was voor altijd de slaaf van de steen geworden. 305

84. WILDE HONING 1. Het is herfst nu, bladeren vallen, Het schone oog van de winter valt als een parel in je hand, Nee, nog steeds kun je het niet begrijpen, Vele vragen zijn hier gestrand, Zij wachten op het grijze licht, De hand van mist raakt hen aan, Zij schieten wortel en groeien op, En nog is het antwoord niet daar 2. Tranen druipen snel, na al die diepe wonden, Een hart vol honingtranen 3. Je hebt Vur genezing gebracht, Je draagt droefheid van binnen, als de honing van een lange nacht, 4. Door de bloesem van mijn tranen en van een bloedend hart, Door de scheuren van een verscheurde droomwereld, Door een spotkleed kunstig gelegd tot pracht, Kwam ik tot die andere wereld, door Vur's gedachtes ingebracht, Ingebrand als door een vuur, in Vur's gedachtes, Het vele bloeden maakte het roze 306

5. Als zaad onder de grond, Wortels reikend naar eeuwige heerlijkheden 6. Door tranen kwam ik hier, door een wild vuur wat maar niet stopte, Het is de besnijdenis van de Heerin, een hart uiteen getrokken 7. Niemand kan van jou zeggen dat je de morgen niet draagt, Want lang en teer zijn je nachtgewaden, vochtig je bladeren, Van de tranen van een schone nacht waarin alles werd geregen tot pracht, Zoveel kracht na lange, moeizame dagen, door zwakheid voortgebracht 8. Zij nemen mij mee naar een bloemenveld, Verwilderd door de morgenzon 9. Zij hoeden het arme kind, Zij troosten de geslagen jongen, Zij omhullen de bedelaar in de nacht, En rijden met hen naar een ongeziene pracht 10. U waart mijn bloed, mijn levenswater, Drinkt met mij van de ochtenddauw, U hebt mij warmte gegeven in een koude nacht, U waart mijn kleed, u waart mijn pracht 307

11. De helm des heils draag ik, Mijn hart is teer, mijn woorden broos, Als bloesem van de roos 12. Regen, regen van het paradijs, Zij komt door het raam, Zij brak het ijs, Met warmte in haar schalen 13. Zij kwam in een nacht vol trauma, zij daalde af, als de druppel van het natte gewas. 14. Zij kwam in de nacht van ’t duistere ijs, blies het trauma weg, en zakte weg in ’t ijs. 15. Eens zal zij komen, die mij in stilte vindt. 16. Eens zal zij komen tot mijn nacht, komen tot de dieptes van deze pracht. 17. Door de avondstilte komt zij. Ja, ik heb Vur gevonden. 18. Dank Vur voor het tweede. Dank Vur voor het diepere woord, dank Vur wanneer de zegelen zich openen. 19. Eens kwamen wij achter de sluiers van de nachten, achter de sluiers van de tranen, tot de trap, zoveel spiegels waren hier, en wij gingen van trede naar trede, niemand kon ons hier nog bedriegen. Eens kwamen wij achter de sluiers, en toen begonnen we weer van voren af aan. 308

20. Door de sluiers kwam ik tot deze plaats. Zij heeft haar tranen verzameld, schrijvende een nieuw gedicht. Alle wegen eindigen hier, wie de weg kwijt is vind hem weer. 21. Ik kom steeds dichterbij, er is een plaats naast haar. 22. Die jaren zijn nu allemaal voorbij, er is niets dat hen kan stoppen, zij waren er allen bij, zij hebben alles gezien, zij hebben alles weggehaald 23. Ze dreef in een bloem op het water, maar zij was vol van tranen, Bewegen kon ze niet, de roos had haar gestoken, Haar tranen waren rozensappen, Vol nektar. 24. Verlaten en vergeten, vond ik de roos, om alles mee te delen, Ik vond haar daar in het bad van de rivier, 309

Terwijl ze zichzelf op de mistbanken had neergezet, Als een roos vol honing, die andere wereld die zij aanbad 25. Ik kan hier niet wonen, Ik kan het niet, Ik ben er niet, en terug kan ik ook niet ... Nooit meer terug, Nooit meer die ene gedachte 26. Te ver weg is zij, als de lente weggevlogen zomer bracht zij mij, ik heb het niet verstaan, ik dacht dat ze al weg was 27. In een rivier zinkt zij, tot de avondgloed, sprak haar woorden over mij, 310

nu is het koud en donker, maar een zomerroos groeit aan mijn zij, ernaar kijken kan ik niet, ik ben blind, maar die geuren, brengen me naar ondiepe wateren, waar ik opnieuw kan beginnen 28. de rozen groeien hier meters diep, in het ravijn, hier is alles armoe, hier verdwijnt alles als je het roept ik kan alleen zwijgen als de roos 29. Uw woorden drijven mij naar diepe stilte. U fluistert zacht, totdat ik baad in rozennacht. Met dromen in Uw Linkerhand, U komt tot mij, U neemt mijn hand. Uw Glorie leidt mij, en draagt mij over woeste zeeen. Met U te zijn, 311

is beter dan met een mens. 30. Over een zee van tranen, Over een rivier van bloed, Je hebt het bos bereikt, In die donkere nacht, Voetstappen in het zand, Bloeden de hele nacht, Je betaalt een hoge prijs, Tot de morgen zul je alles dragen 31. In een brandende nacht, vertoont zich het zachte strand, Een bloedende morgen tot een bloemenveld 32. Honing na een wilde nacht 312

85. DE WIJNPERS 1. De mensheid was geworpen in de put van de vuurrivier, overgeleverd aan de kinderverslindende afgod. Hier werden de kinderen tot slaaf gemaakt in deze poel des vuurs. De aarde werd hierdoor verkracht. Er is een naam die het onderbewustzijn telkens uitspreekt om ons in slaap te houden. 2. Met de zachte, donzige veren van de bruids-vogels is hij bekleed, Hij richt zijn boog omhoog, Om de luchtgoden neer te halen, Hij jaagt de schaapherder-vogels neer, Hij richt zijn pijlen zonder genade 3. Het toetsen was op een lager plan geschoven, zodat de heilige stenen verborgen bleven, om de mensheid tot slaaf te maken, in slaap te sussen, opdat ze de eigen verantwoordelijkheid zouden vergeten. 4. De valse geest zal ontmaskerd worden en vallen. Zij hebben een grote religieuze markt opgezet. Het is het sluier dat voor de heilige steen hangt, en veel van die kwaliteiten draagt. Het is de valse geest die de waarheid iets heeft verdraaid, opdat de heiligen hun doel zouden missen. Hij mengde waarheid met leugen. Dit staats-apparaat 313

werd het apparaat van vervolging. Het was het apparaat van de aanklager, die iedereen op zijn eigen manier kon neerzetten, om de arena compleet te maken. Het volk moest verdeeld en verscheurd worden. 5. Vur zal oordeel zal brengen door de toetssteen. 6. Vur installeert de heilige steen als een alarm. 7. Gij moet komen tot de diepere structuren hierin. Zink er maar in weg, en grijp het nieuwe leven. 8. Dit gebied zal ook veroverd moeten worden. Het is de diepte waarin de mens terecht kwam, een plaats met vele gradaties. 9. Kennis openbaart mysterie, allegorie, typologie en symbolen. Aan deze rivier kreeg hij zijn openbaringen. Hij blijft afgezonderd daar, als een wilde. 10. Hij kwam daar om te belegeren. Dit is het komen tot de rivier van de heilige steen, om zo openbaring te krijgen. 314

11. De heilige steen is een arena waar alle dingen getoetst worden, waarin Zij zich openbaart. Hieraan moet alles getest worden. 12. De wijnpers leidt hier naartoe. 13. Zij komen voort vanuit een chemische zee. Hen werd een middel in de stad aangesmeerd, terwijl het middel van de wildernis werd verworpen. De roep is om terug te gaan tot het paradijs. 14. Het valse spel der rijken ondersneeuwde de armen en buitte hen uit. 15. Hier leert gij de ijzeren wetten kennen, de wetten van het paradijs, de strenge wetten van oorlog en jacht. Wee degenen die zullen stilstaan op deze brug. 16. Gij wordt gewassen in deze rivieren, bekleed met het paradijselijke vuil, om los te komen van de valse schoonheid van de mensen, want dit is slechts een chemische schoonheid die u te gronde richt. 17. Leef zo dicht mogelijk bij de natuur, en ga een relatie aan met de paradijselijke diepte van de natuur. Zo mag je ook komen tot de heilige stomheid, de paradijselijke vloed en overweldiging. 315

18. Gij komt uit een diepe markt, die niet wil dat gij ontwaakt uit uw slaap. 19. Zij daarentegen leidt tot Haar diepte, tot de heilige stomheid, de paradijselijke vloed en overweldiging. Zij overweldigt, om dieper mee te sleuren in Haar diepte. Hier zijn de schatkamers van het paradijs te vinden. Dit leidt tot het heilige gesteente. 20. Het leert u om uw mond als eerste te sluiten. 316

86. HET HALSSNOER 1. Jij zou mijn hoofd vasthouden zoals niemand ooit kon doen, en als ik de kloppingen van jouw hart hoorde, kon ik mijn hoofd laten rusten en veilig slapen. De dingen die jij me vertelt kalmeren mij, het is als staande op een heuvel van dromen. 2. Ik ben wachtende op de dag dat ik je weer zal vinden. Plaats van veren, nemende de lasten weg van mij, je leidt me naar de zachte, zachte rivier, als het slaaplied dat je zingt. 3. Oh, stem van veren, alsjeblieft laat me in. Als het ritme van een lange verloren droom, dring je zacht door. Maar ik ben op de vlucht. 4. Roos, zo traumatisch, de herinnering buigt. 5. Ik kan hun geuren ruiken. 6. Het heeft me gebeten, nu draag ik het merk, een fragiele stroom glijdt diep naar binnen, het houdt nooit op, het trilt als de ziel van de bloem. 7. En het bijt me lager, ‘k heb nu nog een merk, als een vreemd litteken onderwater. Mijn visioenen verdrinken hier, mijn gevoelens trillen weer. 8. Als de bliksem stond ze voor me, als de roos. Maar het is allemaal maar een herinnering, 9. Het breekt, en dan gaat het terug in de geschiedenis, als een plaats waar het schuilt, als een plaats waar het brult. 317

10. Ik zit vast in een gevangenis, kan me niet bewegen, er is zoveel dat ik mis, maar een steen in mijn hand leidt me door dit dromenland. Door het geluid van de stilte, en de kleur van duisternis, hoor ik altijd jouw zachte stem als een fluistering, of verbeeld ik me het maar. 11. Zij die als de gele morgen is, Zij is dan het raadsel van de oude tijden, de hoeder der tranen en de leidsvrouwe der heiligen en gezuiverden. 12. Hij is de woedende traan, en de traan van oorlog. 13. Al die bladeren van verborgen dagen. 14. Buiten staan zijn geweren in standaarden op het gras, gewoon tussen de huizen, en pakte hij jou, maakte hij jou. 15. Kijk naar omhoog en vang de regen op, wanneer de zwarte regen tegen je heeft gestreden. 16. Al die soldaten tegen jou, zij zullen altijd tegen je strijden. 17. Altijd heeft hij tegen je gestreden, totdat je het verborgene ontdekt. 18. Ik weet, je leeft in bevroren dromen ... ik weet je leeft in stenen verborgen … 19. Op de muren loopt hij, naar binnen kijkt hij niet. 20. Leidt mij tot het rode, door de ruiten heen, dieper in de kasten. 21. Kom tot mijn kasten, mijn geweren in standaarden tussen de ruiten en de huizen. 318

22. Loop rondom mijn muren, loop eroverheen, kijk niet naar binnen, maar naar mij, als het harde in de straten valt, wie bracht jou naar de overkant. 23. De littekenen zijn als vuur. Wie heeft jou gevonden en wie sloeg jou stuk ... wie gaf jou de kus des doods ... wie offerde jou ... Wie ligt naast jou, wie heeft er verdriet ... die kus van pijn die geeft mij verdriet ... een litteken … 24. Waar moet ik naartoe ... een kus van verraad achtervolgt mij ... 25. Zij bracht mij tot een leugenstrand, mijn woorden verbrand ... Het as nam zij van mijn edelstenen ... Zij heeft mij vermoord door een kus ... Zij raakte mij aan in moedertaal .... Zij bracht mij naar een leugenstrand, de aarde is verboden, tot een toren steeg ik op, over brandende treden, kokende ... Zij bracht mij naar het leugenstrand, Zij brengt mij tot de dieptes van het bestaan ... 26. Ik hoor je woorden met mijn hart, en ze cirkelen door mijn lichaam, het maakt me duizelig ... je woorden zijn als vuur ... Mijn hart bloeit en groeit ... en dan neem je me mee ... 27. Ik ga kapot van verdriet ... Ik hoor je niet, ik zie je niet, Ik weet niet eens wie je bent ... Op de rozen heb ik verhalen geschreven ... naar de overkant van de tuin van het lijden ... 28. 'T is maar waar de dromen bloeien ... Op de rozen hier heb ik verhalen geschreven .... de letters traag, en draaien in allerlei golven … 29. Zij hebben mij gestoken .... in grote letters schreef je mij ... op een nachtvlinder vluchtte ik .... Toe, nachtmerrie ga snel voorbij ... ik zwom tot het eiland ... op de zomer wacht ik ... tot de boze droom 319

geheel is uitgewaaid ... Ga snel voorbij oh nachtmerrie, ga snel voorbij, oh pot met vergif, want tot de woning ben ik gekomen ... met haar boeken als bomen, als hoge dromen .... door de vogels zal ik daar komen ... zij komen in mijn dromen … 30. Boze dromen ga toch weg ... als zaad rijzen ze op ... al die tranen, toch niet voor niets … 31. Vandaag heb ik een oud stuk gevonden van een verhaal wat ik eens had geschreven ... 32. Als je het aanraakt laat het je nooit meer gaan ... maar je kunt het nooit vasthouden, want het glijdt weg ... Het is op weg naar je hoofd .... het is de wereld van verhalen … 33. Er hangen vreemde zaden in bomen, groeiende totdat het voedsel is op harige schalen ... Haar hoofd is op de munt .... en nu is Zij zo ver weg … 34. Het is alsof zij overal is, maar je kunt het niet aanraken ... 35. Allen achter glas ... kunnen wij ons niet bewegen .... 36. De tranen worden geklutst tot zaad ... daar … in een vreemde machine .... Haar hoofd is op de munt .... Ze hebben het nodig voor hun zaadmachines .... 37. De munt is hard .... Aan het eind heb ik geen vrienden meer .... waar zaden zwemmen als vissen .... Zij bezit een vreemde schoenenwinkel, om de tranen in zaden te veranderen … 38. Het rode laat de gezichten van het verleden zien ... Ze klutst de tranen tot zaad ... Door diepe misleidingen weten ze elkaar te winnen, door verlokkingen ... Zij verbergen hun waarheden tussen raadsels en verhalen ... en vinden elkaar terug op verborgen en 320

afgelegen eilanden ... kundig bouwden ze hun muren ... maar elkaar bedrogen hebben ze nooit ... Ze spreken waarheid tot elkaar, goed verpakt ... Spreek tot mij in raadselen, in verhalen ongehoord ... leidt mij door de wildernissen van het leven, waar zoveel oren klaar staan om ons te vereten ... Spreek tot mij in verhalen en gedichten, door omwegen ... We moeten eerst onze wereld bouwen ... Ik voel je hand door je verhaal, ik voel je lippen door jouw raadselachtige taal ... een taal van tranen .... van leugens en van pijnen ... Leer mij die taal verstaan ... Je taal is wild en gevaarlijk ... woest, want je wilt geen indringers … 39. Ik heb u veel te zeggen, maar ook raadselen heb ik gegeven. 40. Ik heb u rust gegeven, een eeuwige rust. Ik heb u verteld over bomen en struiken, en hun geneeskrachtige werkingen. 41. Ik heb u geleidt tot de ramen, en de visioenen. Gij zijt vrij. 42. Ik breng boodschappen van verleden tijden naar boven, en ziet, zij borrelen en dragen genezing, kennis en kracht. Ik spreek tot de bergen en de heuvelen, en zaad dale op hen neer tot nieuw gewas. Een nieuwe schepping zal komen, geheel nieuw. 43. De duidelijke zin van het woord zal hersteld worden, en de taal. 44. Mijn woorden zijn kracht en kennis, als het rode dat van de heuvelen druipt. 45. Zij was het dan die sprak : Laat dan de kinderen los, want gij kunt ze niet dragen. Bouwt dan de brug, opdat zij eens kunnen volgen, en zij niet vergaan. Zij leidde tot het Rode. 46. Zo is dan haar boodschap vol met raadselen. 47. Ja, nieuw bewustzijn zal als een golf over u komen. 321

48. Zaliger zijn zij die tot het huis der bergen komen. 49. Zij die komen hebben verheerlijkte zielen niet achtergebleven in het huis der pijlen. Zij zijn door het huis der rollende stenen gegaan, en nu zijn zij op weg naar het heilige, waar zij leven van de rode sappen. 50. Zij die de juwelen van het huis der diepe rivieren dragen hebben toegang tot het Grote. 51. Ja, zij zal hen omkeren als steden, en hun sieraden ontnemen, opdat zij haar sieraden zullen ontvangen. 52. En zij zullen loon naar werken ontvangen, en zij zullen dromen dromen. Aan jongelingen is het echter gegeven visioenen te ontvangen. Ziet dan, dit is een groot geheimenis. Blijf niet steken in één huis, want dan zult gij door het wapen ten onder gaan. En ziet, zulk een maaltijd zal groot zijn, als de wilde dieren tot u naderen. 53. Maar gij geheel anders, zijt volgelingen. Vergeet dan deze dingen niet, en schrijf hen op de tafelen van uw ziel, opdat kennis over u zal regeren. 54. Kent gij dan de dieptes tot hun heerlijkheden. Ja, een geheel nieuw seizoen en tijdperk is aangebroken. 55. Kom, de dag is bijna over, kom, de nacht wacht op ons, de duisternis zakt naar binnen. Als genezing vloeit zij. 56. Ik draag het vreemde vizier. Zoveel spiegels staan hier. 57. Een vreemde taal spraken zij, de trappen breken, diepe vergetelheden. 322

58. Met het vreemde vizier zag je haar. Zij door honden gebeten, zien alles door het vreemde vizier. 59. Wacht dan op de tongen der morgen. Langzaam zul je alles weer vergeten, langzaam zul je alles weer herinneren, langzaam zal het je veranderen. 60. De stenen kennen wij, en het sap wat erdoor stroomt. En op de velden zult gij leven vinden, en gij zult tot de melk komen. En door het rode zult gij weer dromen. 61. De vulkaan is een bron van leven, een oase in de woestijn, en ontwaakt door tranen in dromen. Sterke drank geeft zij hen daar, om hun angst te stillen. In dromen ontwaakt zij. Zij dan spreekt in raadselen door het woord, en in het geheim heeft zij haar werken. Achter de machtigen der aarde verschuilt zij zich. Zij die haar doorn dragen, diens ogen worden geopend, en na geruime tijd zal daar staan, de vulkaan. Met het geneeskrachtige gif der planten omhuld zij hen. 62. En dit bewustzijn brandde in rood vuur. 63. Zij spreken dan langzame taal achterstevoren. Deuren worden gesloten. Er is geen ontsnapping meer. 64. Ze kwamen mij halen. Ik heb hen niet herkend, maar nu kan ik ze eindelijk verstaan, de nieuwe morgen breekt aan. Zij spreekt een zuiver woord, en spreekt dan alles achterstevoren, langzaam. 65. Als een driehoek kwam het tot mij. 66. Ze zien je niet, en vertonen alle dingen achter glas. 323

67. Door de tegenstelling raakten wij versnipperd, en werden wij als hen. 68. Als de nachtspelers zijn zij, met hun nachtlatijnen. 69. Maar jij haalt de overkant wel, waar de grote struiken groeien, 70. En nu staan zij aan de poorten, op de muren, om te verkondigen een eeuwige boodschap. 71. Hier kan ik wel jaren over schrijven, maar volg gewoon de raadsels, draai ze om ze te openen, maar weet het is allemaal zeer gevaarlijk. Wees voorzichtig, let op iedere stap, want weet dat ik eens door die brug zakte, tot een watergevecht. 72. Heus, wij komen nooit aan, maar steeds dichterbij. Oren zijn hier doof, stemmen zijn hier uitgedoofd, wachtende tot het overstroomt, diep in de fuiken, een bodemloze put. 73. En dan als in een zachte flits, als zacht stromende wateren komende vanuit het niets, nemende jou mee. 74. Of ben jij ook hongerig, mijn kind ? Hier is het lied, zoveel stemmen die naar boven bruisen, zegelen openen zich voor mijn ogen, als paden die wegvagen. Ik heb de sleutel bereikt. Het oog van de Grote opent zich, vuur komt voort, op zoek naar zoveel woorden ongehoord. Het is als zakken door een brug, het is als vallen uit een wagen. Raakt de schatten hier niet aan, ’t is beter hongerig te worden, dan te vergaderen een naam. Het oog van de Grote sluit zich weer, tranen die rollen, en je denkt te kunnen ontsnappen, maar dan brult het als een leeuw. Wie heeft toch gezegd dat zwakte is zo een sterkte. Ik zie het hier voor me liggen. Ik kan me beter niet bewegen, want dan stort alles in. 75. Zoveel tederheid als hier heb ik nog nooit gezien, maar het is 324

verdacht, want alles staat op instorten, als ik wil ontsnappen, dan is daar die gemene lach. Ik zit in een fuik, ik leef in bodemloze putten, gevangen door sterkte en zwakheid, als tralies van het zachte en het zoete. 76. We kunnen elkaar niet bereiken. Jij bent hier en ik ben daar, als ik probeer te ontsnappen, dan raak ik jouw gevoel. Wij zijn elkaars gevangenissen, een vreemd raadsel, hoe komen we er mee klaar. 77. Kasten staan in de verte, maar wij kunnen er niet komen. We zijn hier opgesloten, in elkaar, een vreemde droom, wij zijn vreemd in elkaar verstrengeld, als struiken in elkaar vergroeid, je laat me bijna stikken. Wat is dit voor boze droom, ik kan niets bereiken, ik ben in een fuik, ik hoor je naam en je stem, maar ik kan je niet helpen, als ik beweeg, dan hoor ik je gegil. Het is een vreemd vuur, ons verscheurende, en dan wordt alles erger, dieper in elkaar, ik voel je pijn, jij bent mijn lijden, maar het is ook goed om hier te zijn. Ik hoor je gillen, jij bent mijn doorn, het geluid maakt me gek, wat kan ik doen, we verpletteren elkaar. Alles wat ik doe doet jou pijn, en alles wat jij doet doet mij pijn. 78. Eén dag breekt alles stuk. Ik zie onze harten ver weg in en op de kasten, ik zie vreemde spiegels daar, proberende ons te verwarren, het is een raadseldroom, niets is wat het lijkt. En tussen die kasten staan Groten. Zien zij ons, kunnen zij ons helpen. 79. Die visioenen zijn te sterk, maar ik kan die kasten niet raken, het is nog steeds verzegeld, en daar staat onze held. Vanuit het zachte en zoete kwam hij, een brandende put, hij gaf ons onze namen en stemmen terug. 80. Hij staarde eenzaam voor zich uit. Hij miste haar, maar wist ook dat hij nooit terug kon naar haar. Ze was te gevaarlijk. Hij stond op, 325

en liep toen naar buiten. De tuin was prachtig. Er stond een vrouw tussen de struiken, als een leeuwin. 81. 'Ben je de nieuwe buurman,' zei ze. 82. 'Oh, ja,' zei hij. 'Mag ik u een hand geven,' vroeg ze. Hij stak zijn hand uit en liep op haar af. Haar hand voelde zacht aan, en tegelijkertijd stevig. 'Wilt u mijn huis zien ?' vroeg ze. Ze glimlachte. Ze deelden de tuin samen. Het was een grote tuin. Ze leidde hem tot haar keuken, waardoor ze binnen kwamen. 'Mooi hier,' sprak hij. 83. Ze glimlachte. 'Ja, dat hebben wel meerderen gezegd.' Hij ging op de bank zitten in de kamer. Even later zaten ze samen op de bank. Hij keek haar aan. 'Wat is dat voor schilderij op de muur ?' vroeg hij. 326

Het was nogal een ingewikkeld schilderij. Een dame in het zwart, en een naakte man op een stoel met een appel in zijn mond. 84. 'Oh,' lachte ze. 'Dat is …' 'Toe, zeg het maar,' zei hij. 'Dat is … Ach, het is een dom varken,' sprak ze. 'En wie is die vrouw ?' vroeg hij. 85. 'Het is geen vrouw, het is een heerser,' sprak ze. 'U bent een interessante man.' 'Ik weet het,' zuchtte hij. 'Dat lijkt altijd zo aan de buitenkant. Maar ik ben tamelijk saai.' Hij keek naar nog wat andere schilderijen aan de muur. Schilderijen van indianen. 'Nee, niet indianen,' sprak ze, 'mannen zijn varkens.' 'Oh, ja, daar heb je gelijk in,' zei hij. 'Vaak wel.' 86. 'Dat was het, mijnheer,' zei ze met een donkere stem. 'Nog een prettige avond.' Ze stond op, en keerde haar rug naar hem. Hij begon 327

te fronzen. 'Zeg, is er iets niet helemaal in orde in dat hoofdje van je ? Plotseling draaide ze zich naar hem toe, en hij keek recht in de ogen van een doodshoofd. 87. Hij schrok wakker. Hij had het even niet meer. Hij stapte uit zijn bed om wat water te drinken. 88. Hij woonde hier in zijn nieuwe huis, na de scheiding. De buurvrouw had hij nog niet gezien, terwijl hij hier al een week woonde. Ze hadden een grote gezamelijke tuin. 89. De volgende ochtend was hij er vroeg uit. Hij had niet kunnen slapen na die nachtmerrie. Hij was nu wel erg benieuwd wie zijn buurvrouw was. Hij liep de tuin in en ging tussen wat struiken staan. Hij keek door het raam van de buurvrouw naar binnen, maar zag haar niet. Hij begon een beetje zenuwachtig heen en weer te lopen in de tuin. Toen kon hij zich plotseling niet meer inhouden. Hij liep naar de voorkant toe, en belde bij haar aan. Even later deed een vrouw open. 'Ik ben de nieuwe buurman,' zei hij, terwijl hij zijn hand uitstak. 90. 'Komt u verder,' zei ze. Hij liep achter haar aan de gang in naar de woonkamer. 'Gaat u maar zitten. Hij ging op de bank zitten. 'Moet u wat drinken ?' vroeg ze. 'Nee, dank u,' zei hij. 91. 'Wat leuk dat je je even komt voorstellen,' zei ze. 'Ja, het werd anders wel tijd,' zei hij. 'Ben je een beetje een dromertje ?' vroeg ze. 328

'Huh, hoezo ?' vroeg hij. 'Nou, omdat u zo lang heeft gewacht voordat u uzelf kwam voorstellen,' zei ze. 'Ik ga nogal door een moeilijke tijd,' zei hij. 'Ik zit in een verwerkingsproces van een scheiding,' zei hij. 92. 'Oh,' zei ze. 'Dat is inderdaad niet leuk. Ik heb wat lelies in mijn tuin staan, ze bloeien leuk, hè ?' 'Oh ja, ik zag ze,' zei hij. 'Ze zijn prachtig. 'Ja, wazig,' zei ze. 'Ze zijn zo dromerig, zoals u,' lachte ze. 'Waarom noemt u me alweer dromerig,' vroeg hij. 'Ach, u ziet er zo dromerig uit, zo wazig, alsof u … Ach, laat maar, u wilt het toch niet horen,' sprak ze. 93. 'Nou ja, dat kan wel kloppen,' zei hij. 'Ik heb vannacht haast niet geslapen. Ik kreeg een nachtmerrie, en toen kon ik niet meer in slaap komen.' 'Waar ging die nachtmerrie over ?' vroeg ze ineens met een serieus gezicht. 'Over u,' zei hij. 'Het begon goed, maar eindigde slecht.' 329

In het kort vertelde hij de nachtmerrie. Ze zuchtte. 'Ja, een mens kan raar dromen,' sprak hij. 94. Ze was ineens stil. 'Heb ik u hiermee pijn gedaan door het zomaar te vertellen ?' vroeg hij. 'Eh, nee hoor,' zei ze zacht. 'Maar ik heb u toch niet in verlegenheid gebracht nu hoop ik ?' vroeg hij. Ze schudde haar hoofd. 'Blijf je slapen ?' vroeg ze. 'Dan kunnen we nog wat doorpraten.' 'Gezellig,' zei hij. 95. Hij kreeg een bed in haar eigen slaapkamer. Zij sliep aan de andere kant van haar slaapkamer. Hij voelde zich wel op zijn gemak bij zo'n gastvrije vrouw. Ze praatten door tot diep in de nacht, totdat ze beiden in slaap vallen. Weer heeft hij een droom. Hij droomt dat hij in een rustige natuur is. Opeens schrikt hij wakker. Hij merkt dat hij vastgebonden is. 330

'Maak me los, onmiddellijk,' kreunt hij. 96. Hij voelt zich ongemakkelijk, als een gevangene. Hij is geheel aan haar overgeleverd. Hij wordt bang dat ze hem misschien wel wat aan zal doen. Hij heeft opeens veel last van zijn buik vanwege de spanning, maar hij durft niets te zeggen. Een vreemde electriciteit trekt door zijn lichaam. 'Alsjeblieft,' smeekt hij even later. 97. 'Mannen zijn varkens,' fluistert ze. Hij herinnert zijn nachtmerrie. 'Wat ga je met me doen ?' vraagt hij, maar met een grote paniek in zijn stem. Hij voelde zich in de val gelokt. 'Ik kan alles met je doen,' fluistert ze. Hij voelt zich als een prooi. 98. Dan schrikt hij wakker. Het was maar een droom. Het leek zo echt. Ze ligt aan de andere kant van de kamer in haar bed. Hij is onder het zweet. Hij loopt naar haar toe. Hij kijkt naar haar gezicht. Ze slaapt zo vredig. 'Hey,' fluistert hij. Ze opent haar ogen. 'Wat is er ?' vraagt ze. 99. 'Ik heb weer een nachtmerrie over je gehad,' zegt hij. En dan vertelt hij de droom. Ze is inmiddels rechtop gaan zitten. 'Kom bij me zitten,' zegt ze. Dan neemt ze hem in haar armen en probeert hem te sussen. 100. 'Bedankt voor je warmte en gastvrijheid,' zei hij. Ze glimlachte. Toch durfde hij niet meer te slapen. Na een tijdje stond hij op. Toen ging hij terug naar zijn huis. 101. Hij probeerde ergens aan vast te klemmen, maar er was alleen maar water. 'Help !' riep hij. Hij zakte weg in de golven. 'Ik begrijp 331

hier niets van !' riep hij. Badend in het zweet werd hij wakker. De vrouw lag naast hem. 'Alweer gedroomd,' dacht hij bij zichzelf. Haar arm lag op hem, en ze trok hem dicht tegen zich aan. 'Wat is er, jongen,' vroeg ze. 'Je bent helemaal nat.' 102. 'Ik heb weer een nachtmerrie gehad,' fluisterde hij. 103. Toen vertelde hij de droom. 'Ik begin mijn grip op de realiteit te verliezen, want die dromen lijken net echt. Ik weet niet meer wanneer ik droom of wakker ben,' zei hij. Ze probeerde hem te sussen. Hij was maar wat blij met zo'n gastvrije buurvrouw, maar waarom al die dromen ? 104. Hij voelde zich ziek en beverig. Ze maakte wat soep voor hem, en kwam toen weer terug. Hij zat rechtop in bed. 'Ik durf niet meer te slapen,' zei hij. 'Je moet er aan wennen,' zei ze, 'aan die dromen. Het zijn cryptische dromen. Het zijn gidsen.' 'Ik heb het maar getroffen met zo'n buurvrouw,' zei hij. 'Maar ik weet niet of ik nu droom of echt wakker bent,' Ze glimlachte. 105. De dagen erna werd hij meegesleurd in een net van wilde dromen en nachtmerries. Hij dacht dat hij gek aan het worden was, maar zij hield hem op de been. 'Ik voel me zo gehandicapt met deze dromen,' zei hij. 'Ze zijn verwarrend.' Ze glimlachte. Hij voelde zich rustig worden. Zij was zijn rust, zijn diepe rust. 332

106. De nacht erop had hij een droom over grote vrouwen met een soort netten in hun haren, maar ook leken het uitvoerige veren. Het was alsof deze netten levensgevaarlijk waren, heel pijnlijk. Hij wist dat hij die netten niet moest aanraken, maar plotseling kwamen ze achter hem aan. Hij schrok, en rende. Hij verborg zich ergens in een grot, maar al snel hadden ze hem gevonden. Hij smeekte hen hem geen pijn te doen. Maar ze namen de netten uit hun haren en wierpen het op hem af. 107. Hij schrok wakker, en greep om zich heen. 'Weer naar gedroomd ?' fluisterde ze. Het leek wel alsof hij niet goed kon ademen, alsof hij in de greep van een beest was. Hij vroeg zich af of hij wel helemaal wakker was. Hij begon te schreeuwen in paniek. Het was nu echt net alsof hij niet meer kon ademen. Niet wetende of hij echt wakker was. Ze lag naast hem. Hij hoopte maar dat hij snel wakker zou worden. Na een tijdje wekte zijn buurvrouw hem, en hij zag haar gezicht boven hem. 'Ik dacht dat ik je beter kon wakker maken. Je was zo aan het woelen en in jezelf aan het praten, alsof je in een zwaar gevecht was,' sprak ze. 108. Langzaam werd hij wakker met echo's in zijn hoofd, en hij voelde zich duizelig. Plotseling begon alles zacht te worden, en hij gleed in de diepte. Hij probeerde zich ergens aan vast te klemmen, maar alles werd vloeibaar. Toen was het alsof hij in een diep gat viel, en hij kwam tussen een plaats met doodskoppen terecht. 333

Zij nam hem mee in de dieptes van een grot. Hier groeiden wat bloemen, en het leidde tot een diepe paradijselijke wereld. Veel bloemen waren er overal langs rivieren, en de bloemen hadden wortels die overal weelderig groeiden. Deze wereld had een hypnotizerend effect op hem. Hij kreeg een vreemd gevoel in zijn onderbuik. 109. Ze moesten over een brug gemaakt van touw, over een rivier. De rivier was heel woest. Ze kwamen weer bij een grot aan, bedolven onder bloemen, in een heuveltje. Binnenin de grot waren vreemde vlinders. Hij liep helemaal door tot de uitgang, en kwam in een kamp terecht. Hier waren veel indiaanse vrouwen. 110. Hij werd wakker. Zijn buurvrouw lag naast hem. Alweer wist hij niet of hij echt wakker was geworden. Voorzichtig maakte hij haar wakker, en vertelde over de dromen, en hoe bang hij was dat hij nog steeds droomde. 'Ik weet niet meer wat ik moet doen,' fluisterde hij. 'Je kunt niets doen,' zei ze. 'Je moet het gewoon over je heen laten komen als een ervaring. Het zijn maskers, oude indiaanse maskers.' Ze stond op, en kwam even later terug met het halssnoer wat ze om zijn nek vastmaakte. Het was een zwart snoer, een beetje bruinig. 334

Ook zat er een steentje aan de voorkant. Hij voelde het halssnoer tegen zijn nek en hals aanliggen, maar het zat niet te strak. 111. Nog steeds wist hij niet of hij al echt wakker was geworden. Hij had zich erbij neergelegd dat hij waarschijnlijk nog steeds droomde. Dit kon gewoon niet waar zijn. 'Droom ik ?' vroeg hij. 'Die dromen dragen een boodschap,' sprak ze. 'Het zou goed zijn om ze op te schrijven.' Hij voelde zich te ziek, en daarom deed zij het voor hem. Ze maakte wat soep voor hem. 112. De dagen erna begonnen de dromen minder te worden en af te zwakken, en hij herstelde goed. Hij besloot om weer terug te keren naar zijn huis. Hij belde haar nog wel veel. Op een nacht had hij weer een droom. Hij viel in het water, om te verdrinken. Hij was in doodsangst. Hij verloor zijn bewustzijn, en alles leek wel een eeuwigheid te duren. Hij probeerde weer boven te komen, maar hij faalde, en gleed weg in wanhoop en duisternis, als in een diepe, trage tunnel. Toen ontwaakte hij tussen witte bloemen. Een jongen stond voor hem. 113. 'Welkom in de onderwereld,' sprak de jongen. 'Je bent hier al wel vaker geweest.' Hij schrok. Zijn hart begon zwaar te kloppen, en het bloed begon naar zijn hoofd te stijgen. 335

'We gaan je uithongeren, en tot de arena brengen,' sprak de jongen. 'Laat me alstublieft niet verhongeren en naar de arena gaan,' smeekte hij. 'Genade, genade,' gilde hij. 'Er is geen genade,' zei de jongen hardvochtig. 114. De jongen trok hem direct mee tot een kooi, waar hij ingeduwd werd. Hij kreeg alleen melk. Na een paar dagen was hij flink uitgehongerd, en hij voelde zich zwak en moe. Na een paar weken werd hij tot de arena gesleurd, waar hij tegen uitgehongerden moest strijden. Na een lange tijd werd hij wakker in de armen van zijn buurvrouw. Hij werd koud en warm op hetzelfde moment. Zijn hart begon sneller te kloppen, en bloed steeg tot zijn hoofd. 115. Hij kreeg een vreemd gevoel in zijn buik. Ze streelde hem over zijn buik. Het begon weer te duizelen voor zijn ogen. Weer werd hij heet en koud tegelijkertijd, en steeg het bloed naar zijn hoofd, terwijl zijn hart in zijn keel bonkte, terwijl hij de nachtmerrie vertelde. Hij durfde niet meer te slapen. Hij lag tegen haar aan, en ze probeerde hem tot rust te brengen. 336

Hij lag daar als verlamd. Hij lag daar met een koptelefoon op, met een scheldende stem. Het was een nar, een dictator, op een bandje. Iemand moest die cassette eruit halen. Hij kon niet bewegen. 116. Na een tijdje kon hij zich weer bewegen. Hij stond op en liep het huis uit. Zijn huis stond midden op een groot veld waar allemaal wigwams stonden. Deze wigwams hadden een heleboel scherpe uitsteeksels op de top. Vanuit de wigwams werd geroepen : 'Wat moet je hier. Wegwezen jij. We hebben je niet nodig.' Hij voelde zich verworpen, en waar hij dan ook kwam werd hij afgewezen. De hele stad was vol wigwams nu, als indiaans gebied, maar het was nu als een bosvlakte, als een groot kamp in de natuur. En zijn huis stond in het midden. Misschien dat ze daarom zo boos waren. Zijn huis stond in de weg. 337

87. HET TOETSEN 1. Ik kan de stad nooit bereiken, Ik kom nooit aan in de stad, De stad is een bloem 2. Maar ik kan boeken lezen over de stad, Het gaat er altijd langsheen, Zoveel woorden om tot de stad te komen, Maar het glijdt er langsheen als een golf 3. Bestaat de stad wel ? Of is het alleen maar één van mijn dromen ? 4. Ik zie hen bruggen bouwen naar de stad, Maar zij komen nooit aan 5. De stad ligt op een hoge, onbereikbare berg, 338

Er valt hier niets te graaien, Daar glijdt ik weg, Dieper in het koele water 6. Ik greep de stad als een vis, Maar het zwom weg, Nu ben ik jagende 7. De stad komt nooit meer terug, De weg zal nooit getoond worden 8. Ik zag hen torens bouwen tot de stad, Maar aan hen wordt niet gedacht 9. Ik zag hen diepe gaten graven tot de stad, Maar zij vonden het niet, De stad was gehuld in een mysterie, De stad was een bloem 339

10. Tussen vele bloemen staat de stad, Als een steen is zij 11. Het halssnoer brengt ons terug tot de tenten, waar het toetsen begint. Deze tenten zijn het symbool van de wildernis. 12. Het halssnoer, een teken van overwinning, een teken dat de valse geest is verslagen. 13. Het niet willen luisteren is het hart van een valse zwijnengeest, als een slot. 14. Zij willen afleiden van het heilige halssnoer van paradijselijke kennis. Alles zal getoetst moeten worden in de tabernakel. 15. Het zwijn zal in de wildernis worden geworpen, met al zijn vissen. 340

16. Hij zal geworpen worden in de plaats van wilde beesten, de moederschoot van de onderwereld. Hierdoor zal het zwijn verscheurd worden. 17. De opslagplaats van schatten, de opslagplaats van heilige literatuur. Het wordt niet gevonden in het land der levenden. 18. De slachtplaats wordt bewaakt door de stenen. Dit gebeurt in en rondom de tabernakel. Dit zijn de verborgen duisternissen. 19. Er is in de onderwereld maar een hele dunne lijn tussen relatie en scheiding. 20. De scheiding is belangrijk om allerlei soort van valse relaties met valse geesten te verbreken. De kraal van de heilige scheiding moet in het halssnoer daartoe ontvangen worden. 21. De strijd is tegen het kwaad. Degene die hier geen gehoor aan geeft zal verbannen worden. 341

22. Het is belangrijk om te kunnen onderscheiden door de onderscheidende steen. Deze heilige steen wordt gebruikt om te bepalen welke vijanden er zijn, en hoe ze apart behandeld moeten worden. De heilige steen geeft dus raad in jacht, offer en oorlogsstrategie. Het is dus belangrijk om je met deze steen te bewapenen, om deze steen in je hart te ontvangen. Deze steen is door Vur gegeven. 23. Ook moet gij bewapend zijn met de toetssteen. Alles wordt aan de heilige steen getoetst. 24. Omdat overmoed nog steeds een erg gevaarlijke macht kan zijn in deze gebieden, is het belangrijk dat gij de kraal van heilige stilte in uw halssnoer heeft. Dit is de heilige stomheid. Zo kan alleen Vur uw mond openen. 25. Overmoed is belangrijke jachtprooi. 26. Als de sluiers gescheurd worden, dan wordt de heilige steen van het toetsen zichtbaar. 27. Om van allerlei valse en stadse redders verlost te worden moet de heilige steen ontvangen worden, de heilige sieraden die de waarheden van Vur dragen, en Haar plannen, om die door u uit te 342

voeren. Het bevat ook het heilige halssnoer. Het bevat ringen en piercings. 28. Hierdoor moest hij doorboort worden met spijkers. Hierdoor werd hij gehangen. 29. En zie, zij zullen zijn naam verdraaien, En zijn geheimen zullen verborgen blijven voor hen. 30. Zij stond daar, En sloeg hem, En de wond van het wapen was zijn schuilplaats 31. Zij had hem opgenomen, En geketend sinds hij jong was, Eens slavenkind was hij, Uitgehongerd 32. Ja, tussen haar borsten is hij, als een groot geheimenis, 343

Zij zonderden hem af, Het gewicht op hem drukte zwaar 33. Zij gaven hem een tuin met lelies, Maar hij werd geleid tot de poel van bitterheid 34. Nooit zal een man meer over een vrouw heersen, Zijn gebrokenheid zou hem veel verder leiden, Tot haar geheimenissen 88. HET INDIAANSE OORLOGSBOEK 1. 'Ik had dit nooit moeten opdrinken,' sprak hij. 'Ik had nooit zoveel moeten drinken … van hertenbloed. Ik lijk wel gek. Hoe kon ik zo zijn ? Het heeft mijn hersenen in de greep. Het gilt in mijn hoofd. Het spuwt op me, het klotst in me, klaar om me te verdrinken, of misschien ben ik al dood. Dit is erger dan sterke drank. Dit is de valstrik voor iedere jager.' Hij zakt in elkaar alsof er een mes in zijn buik was gedrukt. Hij had geen kracht meer om op te komen. 344

2. Ik heb een indiaans oorlogs-boek in mijn hoofd, Als een indiaans dodenboek, Ik kan niet meer lachen, ik kan nauwelijks praten, En ik probeer te kijken naar de overkant, Maar alles wat ik zie is bloed en mist, Ik zie het bloed hangen over deze landen, Over dit land wat een paradijs had kunnen zijn, Ik wordt getrokken naar de diepte door een groot geheim 3. Ik heb een indiaans oorlogs-boek in mijn hoofd, Het schreeuwt naar mij, het vloekt naar mij, Het gaat altijd maar door, ik heb nooit rust, Voor dat wat ik niet heb kunnen zien, Ik heb ernaar gegrepen, maar ik miste 4. Ik heb een indiaans oorlogs-boek in mijn hoofd, Het vaagt weg in mij, en komt dan terug, 345

Erger als nooit tevoren, Ik heb een indiaans dodenboek in mijn hoofd, Het boek van grote barbaren, Oh, kan ik dit boek toch eens vertellen, Maar de letters draaien om mijn ogen, Zij houden pijlen op me gericht met hun bogen, En dan is alles ineens stil 5. Ik heb een indiaans gebaren-boek in mijn hoofd, Maar is er iemand die mij eens een keer geloofd, Ik loop er al mee voor zo lange tijden 6. Ik wil deze jongens niet tot leven laten komen. Ze zijn wild en zonder compromissen. Wanneer ze rijden stroomt het bloed van het beeldscherm. Kunnen we rennen en ons verbergen als ze wakker worden ? Is er een schuilplaats, of is de enige schuilplaats niet in hun werkelijkheid te geloven ? 346

89. DE SPIEGEL 1. De totempaal waar de velden kruizen, Als een hondenverschrikker, De stad moet geheel vertaald worden, Voordat wij de tuinen kunnen binnengaan 2. De wildernis schuilt achter het touw, De woede achter de gesel, De hondenverschrikker raast door de nacht 3. Waar de honden de stad raken komt het rode vrij, Zij rennen door de straten, De hondenverschrikker wacht op hen 4. Honden in het paradijs. Ze rennen, ze zijn op jacht. Het zijn vuurbessen in zijn hoofd, 347

de honden van gebrek. 5. Het raadsel van het touw als de muren van de stad, Niemand zal de wildernis binnengaan 6. Zoveel tuinen die naar de rivier toeleiden, Maar de hondenverschrikker is hier, Als een totempaal boven water, Na de golf zal het land vruchtbaar zijn 7. Het raadsel van de gesel bewaakt de woede, Het wilde kind 8. De wond zal voor eeuwig brullen, Als het de totempaal vindt 9. Zij komen nooit klaar met het verhaal, Zij komen nooit tot de oppervlakte, 348

Zij geven geboorte aan het spel 10. Ze wordt herfst, ze wordt winter, Maar ze wordt nooit lente 11. Hier sterft het verhaal midden in de nacht, Om plaats te maken voor het spel 12. Het grote nooit zit op de troon, Regerende met ijzeren stok 13. Het grote altijd is een dunne draad hangende over de rivier, Zij die zoeken zullen niet vinden 14. Het raadsel van de ijzeren muur is in de hand van de koningin, Velen hebben getracht het raadsel op te lossen, Maar zij vielen van hun paarden 15. De oplossing is in Zij die de lelie draagt 349

16. Een droom is in gevecht met een spiegel, De droom slaat de spiegel in, en de spiegel valt in duizenden stukjes, Maar dan begint ook de droom weg te vagen, Want de spiegel hield juist de droom in stand 17. Daarom houden vrouwen de spiegel in stand 350

90. HET WITTE HEK 1. Ze was het witte hek, een valstrik, een wereld achter het sprookje. Ze draaide om je wereld om te keren, haar manier om je in te nemen. Er waren geen wegen uit, alleen maar wegen dieper in. Ze had riemen met vreemde edelstenen. Het was alsof ik haar altijd al had gekend. Hier draaide het witte hek. Ik raakte opgesloten, en er was geen weg uit. 2. Het was allemaal in haar dromen, ik kon niet ontsnappen. Er was duisternis om haar heen. Ze droeg de horror van de tijden. 3. Wat kan ik doen tegen het witte hek ? Het draait en laat me nooit binnen, maar het trekt me alleen dieper. 4. Het witte hek had geen sleutels, alleen maar sloten. Ze draaide zoals ze wilde. Ik probeerde over haar heen te komen, maar heb je die speren gezien ? Heb je het witte gezien ? Witte hekken zouden naar me staren. 5. Eén dag veranderde ze van gedachte om mij, maar een dag later was ze het vergeten. Ik kon het hek niet openen. Ik kon er niet overheen. 351

91. HET BOEK VAN DE WET 1. Het boek was vervloekt. Het was een boek van de wet gemaakt door een valse geest. Velen waren tot slaaf gemaakt door het boek. Bosse was een beestenslager. Ik herinner me dat ik eens het boek van de wet verscheurde, en haar vrijzette, want zij was een gevangene van het boek. Ik bleef altijd op een afstand, maar op een dag kwam ze dichter bij me. Maar op een dag stierf ze. Ik zag haar niet meer terug, alleen in mijn dromen. Maar wanneer ik wakker word ben ik weer verloren. Ik denk dat het boek van de wet haar weer opgeslokt had. Ik ging dieper dan ooit, tot het beestenhol. Ik vond haar daar. 2. Ik begon het boek van de wet weer te lezen sinds die dag. Het scheen een vertaling te zijn van een boek in de taal van een valse geest. Ik zocht lang naar het origineel, en ontdekte dat het boek van de wet een misvertaling was. Ik ging naar haar terug en zei dat ik de juiste vertaling nu had. Maar ze zonk weg. Ik probeerde haar hand te grijpen, maar ik was te laat. 3. Het is allemaal in het boek. De taal van de valse geest bleek ook een vertaling van een vertaling te zijn, en ik vond meer en meer fouten. Ik kon het terugleiden tot het begin. Ik vond een boek van Bosse, over haar leven en haar werken. Ik zag dat het boek van de wet erop was gebaseerd, maar dat ze het heel erg hadden misvertaald. Maar het boek van Bosse was brandende. Ik kon het niet meer vasthouden, dus ik greep één van de vertalingen. Het scheen dat het de voorhangsels van haar tempel waren. Ik had het gewoon verkeerd begrepen. En ik had haar verkeerd begrepen. Waar was ze ? Wie was ze ? Het was alleen mijn gezichtspunt. Ik kon alleen kijken door een gebroken spiegel. 352

4. Bosse onderwees me hoe boeken herleid konden worden naar hun originelen. Zoveel voorhangsels. Ze was alleen in mijn dromen. Maar nu had ik het boek geopend. 5. Ik begon na te denken over haar woorden. Wat bedoelde ze ? Het boek van de wet was van een valse geest. Het had geen zin om het te verscheuren of juist te vertalen, het te herleiden tot het origineel, want het boek heerste en stond weer op, altijd. Het was een vervloekt boek. Het bezat het verstand van zovelen. 6. Het was maar een nachtmerrie. 92. DE INDUSTRIE 1. Het sociale leven is de grootste killer, maar industrie geeft de kans te overleven. 2. 'Je moet je industrie bouwen,' sprak ze. 3. 'Bouw je centrum van filosofie,' zei ze. 'En we zullen allemaal veilig zijn.' 4. 'Wat is de belangrijkste filosofie ?' vroeg ik. 5. 'Dat moet je ontdekken,' zei ze. 353

93. SCIENCE FICTION 1. Het leven is soms een nachtmerrie, een spookhuis. Neem eens een andere attractie. Stap eens in een ander verhaal, een krachtige energie die uw leven zal enerveren. Juist als iets echt is verliest het zijn kracht. Ware dingen zijn niet echt. Echte dingen sluiten je op, en zijn zo oneerlijk. Probeer de echte wereld te negeren, en kijk langs dingen heen, want daar vind je ware energie. Het lijkt op verstoppertje spelen, en dat is ook zo. Het plagerige van een verhaal is om je nieuwsgierig te maken, en om je te verlokken totdat je met die wereld één geworden bent. Met het echte kun je nooit eenworden, omdat het echte bedriegelijk is, een gevangenis die je door list en sluwheid berooft en wegvreet. Je kunt je oren er niet voor sluiten. Het verhaal is de enige die dat kan doen. 2. Dingen zijn niet simpel, daarom is ook de verhalenwereld niet simpel. Vaak moeten we gewoon bekennen : We zijn nog te jong. We mogen dan onze identiteit hebben gevonden in de woelige massa der dingen, maar wat weten we nou eigenlijk ? Het woordenspel aan de oppervlakte dekt de dieptes van het bestaan af. We moeten door woorden en woordenkennis heenprikken, en het spel der spiegels ontdekken, de paradox, de naradox, en dan tot die verhalenwerelden komen waar dingen uitgepuzzeld zijn, en waar we dan volwassenheid in het verhaal bereiken. Zo passeren we dan de tijd van het nog te jong zijn. Volwassenheid bereiken in de verhalenwereld is een betoverende belevenis waar we een heleboel voorrechten erbij krijgen. Onze fantasie wordt rijp en volwassen, en kan de dieptes van het wezen en van de ander grijpen. Het is de schoonheid die tot tranen beweegt, die harten doet smelten, en dingen tezamenweeft, op een onbegrijpelijke manier. 354

3. En dan hebben we het niet meer over de paradox van gekte en niet-gekte. We zijn daar bovenuit gestegen. We hebben het niet meer nodig om gek te zijn of juist niet gek te zijn, maar vinden onze saamhorigheid in het verhaal. Hier vinden we al onze verzadiging, hier vinden we alles wat we nodig hebben. Hier hoeven we geen toneel meer te spelen, maar zijn we gewoon onszelf, een verhaalwezen, volwassen geworden. We volgen de verlokkende klanken van een hele andere realiteit. We zijn ontwaakt, of gewoon nog erg slaperig. We openen ons voor andere wezens, wezens die onze diepere snaren kunnen beroeren. Ook leren we te sluiten en verder te gaan. We zijn ongebonden, hebben de ander niet meer nodig om gelukkig te worden en gelukkig te blijven. Vaak kunnen we dit niet zelf bereiken, maar zijn we ertoe gedwongen door een scheiding of sterfgeval. 4. Het heeft te maken met het verhaleninzicht in je hart. Maar dit zal makkelijker gaan wanneer je meer verhalen in je hart draagt. Dit zal makkelijker gaan wanneer je die verhalen kent en hebt toegepast in je eigen leven, door bewustwording, verlokking en eenwording. Dit was het ware doel voor wezens als ons : één te worden met de verhalen, diepgaand, vervullend, integrerend, transformerend, en zo te komen tot de hogere verhalen. 5. Deze eerlijkheid brengt geen jaloezie, maar deelt. Er is geen concurrentie, maar overgave, aanvuring. Zo zal er een hele andere gevoeligheid en realiteit ontstaan, en zal economie en oorlog geheel wegvallen. Verhalen brengen dit op een hele andere manier, als in een paradox, want het grootste streven is de harmonie. Zo zal de verhalenwereld een vredige wereld zijn, waar ongeluk en gemis niet in stand wordt gehouden. Het verhaal heeft een oplossing voor alle dingen. Ren weg van de valse verhalen. Dat je ze in je herinnering hebt is al erg genoeg. Zoek het kwade niet op, maar dompel je onder in de verhalenwereld waar je rust zal vinden in alle dingen. Zo zal je geheugen tot transformatie komen, en nieuwe verbindingen maken. 355

6. Wees blij als je van anti-verhaal naar vals verhaal bent gekomen, want dat betekent dat je een stap dichterbij bent gekomen. De elementen van het valse verhaal zullen dan tot het ware verhaal worden getransformeerd, door tussenkomst van andere verhalen. Blijf puzzelen, en laat je niet ten onder drukken. Ook voor jou is er een pad, en dat pad is goed. Ook de blokkade is een pad. Ook de gebondenheid is een pad, zelfs als je echt geen kant meer opkan, en als het mare schaakmat bent gezet : Je blijft groeien. 7. Deze wereld zal een nieuw en zuiver verhalenvuur brengen. Er is een nieuwe generatie verhalen opgestaan. Dit zal het einde betekenen van het valse verhaal en het anti-verhaal. Wezens die lange tijd opgesloten zaten zullen verlost worden. 8. De verhalen zullen een nieuwe code brengen waardoor alles opnieuw ingericht gaat worden. De oude code zal voorbijgaan. 9. Zo zal er een geheel nieuwe code opstaan en oude enigma's zullen opgelost worden. Het mysterie 'tijd' zal in een nieuw frame-werk komen, en de ware verhalenvuren zullen ontwaken, mede hierdoor. Zo zullen de verhalen ons voortleiden, opdat we allemaal onze toegewezen plaats en doel vinden. Niets is nutteloos, dat is wat de Naradox zegt. 10. Zij zullen zich niet laten leiden door oorlogen, maar door de dieptes van de dingen, die ons een geheel nieuwe visie geven, in zuivere harmonie. 11. Zo is het dan : worden wat je bent. 12. Iedereen is toegerust met zo'n bron, en mag daarnaar op zoek gaan, als een reis in jezelf, een verhalenreis. Tot deze cirkel komen is één van de mooiste en rijkste ervaringen die iemand in z'n leven kan hebben. Het is namelijk het contactmaken met je eigen fantasie. 356

13. Het is alsof alles om je heen stilstaat en overgaat in een nieuwe dimensie. In deze cirkel vindt ware en diepe transformatie plaats. Hier zijn de verhalenvuren met elkaar in harmonie, vertonen prachtige schouwspellen, als prachtige vereniging, hereniging, en zo gezuiverde en harmonieus geselecteerde herinnering, in een pure rangschikking, als het compleet maken van de puzzel, het vinden van het ware pad. 14. Vanuit die energie mogen we leven, als een verhalen-energie, ons accepterende als verhaalwezen. We hebben allemaal onze plaats hierin. We zijn allemaal deel van het verhaal. 15. Verhalen zijn altijd al belangrijk geweest. Ze brengen ons in contact met de kern van de zaak, en laten de levensprocessen zien in kunstvorm, symboliek en cryptiek. Verhalen dragen de raadselen van het verleden, de stemmen van andere tijden, van dat wat verder altijd gesluierd is gebleven. 16. Van belang is het de paradox te leren kennen, oftewel de dubbele bodem en de ommezijde, als het leren leven door de Verhalen Spiegel. Dingen zijn namelijk niet wat ze lijken. 17. Het spel geeft weer inzicht, een laatste vlam, hiermee redden we het, gaat u mee, of blijft u achter in het verstand, het opgemaakte gesticht .... 18. Ik meen dat ik de weg heb gevonden, de weg eruit. Ik heb ergens vuur gezien, als een klein vlammetje. Gaat u met mij mee ? Want 357

straks is het misschien weg. Misschien komt het eens en dan nooit weer, dus we moeten snel zijn. 19. Maak het niet te helder, houdt het dromerig, zodat je altijd aan je fantasie kunt ontsnappen als het te bont wordt. Je mag leren fantaseren en je mag leren van je fantasie, omdat het op zoveel levels kan spreken, omdat het zoveel dingen om je heen kan vertalen en tot rust kan brengen. Ga ervoor. Het is het diepste van je wezen. Alles om je heen zal uiteindelijk toch weer wegvallen of veranderen, maar het diepste wezen van jezelf, daar kun je altijd weer naar teruggaan, en zal je uiteindelijk door de grote nacht moeten brengen. 20. Er zal een nacht komen die iedereen in slaap zal brengen, en dan zal iedereen alleen zijn eigen dromen dromen. Maar eigenlijk is dat al heel lang geleden gebeurd. We leven allemaal in onze eigen dromen, en eigen verhalen. 21. Wanneer de horrors van de hel op jacht zijn, dan is er geen ontsnapping. Ze zullen je vinden, ze zullen je krijgen, en met je doen wat ze willen. De hel is de plaats waar zij leven, maar het is maar een verhaal. 22. Ik weet niet wat je denkt wat er gebeurt is met je, maar ik weet één ding : Het is alleen een bepaald verhaal in je hoofd geplant door anderen of onbekende dingen waar je geen idee van hebt. Is dat goed nieuws voor je ? Ik ken je niet. Op dit moment speelt er een zekere tragedie, thriller, horror of ander soort verhaal in je hoofd zich af, terwijl je denkt dat het echt is, maar het is niet echt. Vertrouw me daarop, maar ik zal je uitleggen waarom het niet waar is. 23. Niemand is bij machte je pijn te doen of je te genezen. Niemand is bij machte je te vernietigen of te redden. Schokkende uitspraken, of niet ? Ik zal het uitleggen aan je : De dingen die je ziet als 358

gevangenschap en vrijheid, als genezend en pijndoend, als goed en kwaad, zijn alleen de produkten van je eigen transformatie. Je bent in evolutie, in ontwikkeling, in een bepaald verhaal. 24. De dingen die je ziet als bedreigend of noodzakelijk zijn alleen de produkten daarvan, de fragmenten van het verhaal waarin je leeft, want je beweegt vooruit. Ze vertellen over je progressie, maar ze hebben geen macht om je te beinvloeden op een goede of slechte manier. Het zijn slechts animaties voortgeroepen door je eigen verstand als de echo van je transformatie. Niemand kan je in een valstrik brengen, of echte schade in je leven brengen. Je onderbewustzijn koos eens voor dit pad van transformatie met voor je bewustzijn onbekende redenen. 25. Het is een product en resultaat van transformatie, want transformatie gaat altijd naar de hoogste levels om zich te verscherpen. Ze kwamen niet naar jou, jij kwam naar hen. 26. Dat kan klinken als een science fiction verhaal. Dat is het ook. 27. Je transformatie roept nieuwe verhalen voort, om je nog meer te ontwikkelen, maar dit zijn niets dan electrische animaties die je zelf oproept. In de diepte maak je je eigen verhaal, en zo moet het ook zijn. De animaties kunnen je geen kwaad doen. Het lijkt erop alsof ze dat doen, maar het is alleen je transformatie proces, de tocht die je maakt, je verhaal. 28. Je bent niet alleen in jouw standpunten en idealen om de wereld te veranderen. Je staat niet alleen in je verdriet. In ons hart zijn we aan elkaar verbonden. Je bent niet alleen in je verdriet. Verdriet is een puzzelstukje dat je op de juiste plaats moet neerzetten, op de juiste plaats moet draaien. 359

29. Staar je niet blind op het leggen van relaties, want vaak moeten er andere puzzelstukjes tussen of bijkomen om een cirkel van harmonie te scheppen. Waar die cirkel niet groot genoeg is komt het gevaar binnen, en ontstaan de kapotte relaties met alle gevolgen van dien. 30. Die ene relatie moet een symbool zijn van jouw trouw aan het Ware. Vaak mogen wij door de verbreking van zo'n relatie, door verhuizing, sterfgeval, scheiding, of wat voor reden dan ook, komen tot een grotere cirkel. De relatie leert ons diepgang, maar de verbreking van zo'n relatie leert ons verruiming. 31. Je staat niet alleen in je verwonding. Misschien ben je door de staat verwond, is er aan jou geen recht gedaan. Vergeet niet dat de staat ook verwond is, een wezen dat genezing nodig heeft. De staat staat onder een enorm hoge druk, en is de gevangene van massamanipulatie, massa-hysterie in de vorm van democratie. Als 'meeste stemmen gelden' de wet is, vinden we het dan gek dat we daarvan meervoudige persoonlijkheids stoornissen ontwikkelen ? 32. De staat is een meervoudig persoonlijkheids syndroom geworden door de druk van democratie. 33. Wij laten ons veelal niet leiden of bangmaken door de massa, omdat we in onze hersenen de het inzicht hebben ontwikkeld dat al die massa's vaak door maar één persoon wordt bestuurd. We zijn niet zo onder de indruk van getallen, en weten grote getallen dan ook vaak te herleiden tot het getal Eén. 34. Met democratie begeeft de staat zich op glad ijs, want als bijvoorbeeld echt hele verkeerde dingen in de meerderheid gaan komen, wat dan ? Maar ja, wat is verkeerd. Dat wat verkeerd is, de definitie daarvan, dat wordt door de meerderheid opgezegd, en iedereen heeft zich daar maar aan te houden. In Vur is er niet het recht van de meesten, ook niet het recht van de sterksten. De grote machines van de Vur zijn helemaal niet onder de indruk van de 360

woordjes 'sterksten' en 'meesten', want er is een weg die veel verder omhoog voert. 35. Wat ga je nu doen ? Blijf je in de arena tussen sterk en zwak, meeste en minste, liefde en haat, groot en klein, dik en dun, lang en kort ? Laten we stoppen met al dat racisme en al onze nationale monogamie. Laat je oppikken door de grote machines van de Vur. En dit is niet de zoveelste afwas-reclame. Het is een oproep om onze vocabulaire, ons woordenboek, eens te verruimen, want we worden door onze nauwe taal dom gehouden. Als we onze taal verruimen, dan zal onze wereld ook verruimd worden. 36. Ik wil dat je waarde hecht aan je fantasie, want dit is waardoor je in contact komt met Vur, de hogere kennis. Fantasie is gegeven door Vur. 37. De grote machines van Vur zijn om je heen om je pijn te transformeren. Het is een pad van vertaling. Ik wil dat je waarde hecht aan je fantasie, luister naar me. Alleen daar zul je je eeuwige waarde vinden. Je hebt waarde, maar het is gewikkeld in je fantasie. Ik wil dat je je fantasie voedt, want het is een schepping gegeven door Vur in je hart. Het zal tot leven komen. Fantasie is een schepping van subtiele energie. 361

94. HET GLAS 1. De muren van de stad waren zo aan het vervormen door de vloed dat de ramen kapotsprongen. De machines van de ramenmakers gingen razendsnel langs de muren, maar zij konden niet tegen de snelheid van de vloed op. Het leek te komen uit een bibliotheek. 2. Ik kwam tot de bibliotheek waar verloren gewaande boeken lagen. Boven de bibliotheek waren vele verdiepingen van koninklijke ruimtes. 3. Afgescheiden van Vur in de donkere nachten, als de boom van scheiding, als een slaapverwekkende drug zijn. Dat is goed voor de profetische inspiratie. 4. Er kan geen ijzer met handen gebroken worden. Het is een puzzel. 5. Profetische kennis is belangrijker dan troost. 6. In de slachtplaats ligt de steen van profetie, de plaats van kennis door ervaring en zintuigelijkheid, in de diepte van het paradijs. 362

7. Dit is het diepere hart van het paradijs, het duistere hart. Dit halssnoer is om de nekken gelegd. 95. HET HARDE 1. Zij droeg het raadsel van de schoonheid. 2. Ik was nog maar een jong kind. 3. Maar natuurlijk had ik geen plaats in haar hart. 4. Voor haar was ik maar een nummer. 5. Ze liet me gaan. 6. Ik herinnerde het moment waarop ze mij voor het eerst zag. Ze had ogen, gecalculeerd, hardvochtig. Ik was bang voor haar, en tegelijkertijd bewonderde ik haar. 7. Ik sloofde mezelf voor haar uit, om een hogere rang te krijgen in haar koninkrijk, en op hetzelfde moment vroeg ik mij af waar ik mee bezig was. 8. Het was zowel buigbaar als onbuigbaar. Je kon het niet manipuleren. Zelden had ik een koppiger geheel gezien. Ik bleef maar gefixeerd op haar. 9. En het raadsel van de schoonheid in haar was allesverwoestend en traumatiserend. In de nacht was zij een storm van angst. Ze was een vrouw van tegenpolen, ze had een duister gat. Haar legermachten vreesden haar. Ik kon mij niet verzetten tegen haar. 363

10. Er was iets in haar wat het einde van de wereld kon veroorzaken. 11. Zij was het die de papieren profetie zou scheuren, als het voorhangsel van de schoonheid. 12. Ik zal je voorhoofd harder maken dan hun voorhoofden, en je zult hen overwinnen. 13. Het raadsel van de schoonheid raasde in de lucht als een mengsel, haarzelf instandhoudende, bevestigende en ondersteunende. Zij had geen zelf-kritiek, zij was puur en alwetend. Zij protste hier en bracht anderen ten onder. En niemand kon haar vasthouden vanwege hun onreinheid. Zij was een giftige lijm in de lucht. Zij was de enige waarheid. 14. Zij nam niemand serieus, kon zich totaal niet verplaatsen in de ander, en had daar ook geen behoefte aan, want alles draaide om haar, zij was de enige. Zij was de chemische stank in de lucht, de uitlaat van de cosmetische fabriek. Zij was van alles en iedereen verlaten, maar hield zichzelf in stand door zelfbevrediging. Ze was een meervoudige personaliteiten syndroom. 15. Zij eiste blindelingse gehoorzaamheid. En dit noemden ze de hemel ? Er was daarboven niets te zoeken. Maar de bijtende lucht was overal. 16. Alles was hier zo dubbel, en alles kon omgedraaid worden. 96. DE OVERKANT 364

1. De velden van munt, Alles vertraagt hier, Totdat zij poppen zijn geworden 2. De speelgoedfabriek van het leven, Neemt geen genoegen, Totdat wij poppen zijn geworden, Totdat de traan is gevallen 3. Het steekt ons diep, Het liegt diep in ons, Opdat wij ontwaken tot het raadsel van de waarheid, 4. Alles is hier van plastic, De velden van munt stoppen niet, Totdat de speer heeft gestoken 5. De pijl ging door het hart van het zwijn, 365

Nu kunnen de velden van munt rustig slapen 6. De velden van munt reiken tot aan de overkant, Zij gaan dwars door de rivier, Tot aan de oever waar een vrouw de was doet, Waar zij vist, Alleen als vissen zullen wij dit land binnen gaan 97. DE RIVIER VROUWEN 1. Ze liepen naar de andere kant van het terras, en achter een bruin muurtje stond de eekhoorn. Hij stopte het kaartje in de gleuf. Na een tijdje begon de eekhoorn te spreken. 'Eh, nee hoor, komt niks van in. Nee hoor, ik kan je echt niet doorlaten. Nee hoor, ik kan niets voor je doen. Sorry hoor, maar daar komt echt niets van in.' Ook Zij kwam achter het bruine muurtje en begon te lachen. 'Dat doet hij wel vaker hoor,' lachte Ze. 'Hij is even het kaartje aan het verwerken.' 366

2. 'Ik kan dit niet doen,' zei de eekhoorn. 'Ik ga hier echt niet voor zitten. Ik heb het wel weer gezien, en hier komt niks van in. Er komt niks van in, hoor. Echt niet.' 3. Zij lachte erom. 'Hij is bijna klaar,' lachte Ze. 4. 'Oh ja,' zei de eekhoorn, 'nou zie ik het hoor. Nou, vooruit dan maar, voor deze ene keer. Maar laat het niet meer gebeuren. Ik heb hier al genoeg van gehad, en je bent de laatste voor vandaag. Vooruit maar dan, maar wel doorlopen, en niet treuzelen, anders roep ik je weer terug. Dit is echt de laatste keer dat ik je doorlaat. Waag het niet nog een keer bij me te komen met je smoesjes.' 5. Ze lachte. 'Zie je nu wel, niets aan de hand. Hij laat je gewoon door.' 6. 'En waar moeten we nu naartoe ?' vroeg hij. 7. 'Volg mij maar,' zei Ze. Na een tijdje wees ze een richting in. 'Als je die kant op loopt,' zei ze, 'dan kom je vanzelf bij de Rode Zee. Alleen zij die de kaart hebben kunnen de Rode Zee zien. Voor alle anderen is de Rode Zee er niet.' 367

8. Hij hield het kaartje goed vast, en liep in de richting die Ze had aangewezen, terwijl de anderen hem volgden. Het was hier nogal dichtbegroeid. Na een tijdje lopen zagen ze in de verte wat roods glinsteren. 'Dat moet de Rode Zee zijn,' sprak hij. 9. Plotseling werden ze tegengehouden door barbaren die pijl en boog op hen gericht hadden. 'Wat komen jullie hier doen ?' snauwde één van de barbaren. 10. 'Wij hebben toegang gekregen van de vrouw met de rode laarzen,' sprak hij. 11. 'Niks mee te maken,' snauwde barbaar, die zijn pijl al bijna in het gezicht van het jongetje had gedrukt. 'Maak dat je wegkomt,' sprak de barbaar geirriteerd. 12. 'We hebben ook een kaartje,' zei het jongetje, en liet de kaart van de Rode Zee zien. 13. De barbaren begonnen te lachen. 'Wat hebben wij daar nou mee te maken, jongen,' zei de barbaar op een bijna spottende toon. Hij had zijn hand tegen de schouder van het jongetje gezet, en duwde hem 368

weg. 'Dit is ons gebied, belachelijk figuur. Val ons niet lastig met je stomme kaartjes.' 14. 'Wij komen voor de Rode Zee,' sprak het jongetje. 15. 'Rode Zee ?' lachte de barbaar. 'Er zijn hier geen zeeen. Nou maak dat je wegkomt, en snel een beetje. We hebben geen uren de tijd.' 16. Toen begon de barbaar nog kwaaier te worden. Met zijn boog sloeg hij het jongetje, en ook de andere barbaren begonnen te slaan. 17. Eén van de barbaren schoot giftige pijltjes met zijn blaaspijp. Alle vier werden ze geraakt, en vielen in een diepe slaap. De barbaren bonden hen vast, en namen hen mee naar een dichtbijzijnd dorp. Hier werden ze in een boerderij in een kooi gezet. Na een tijdje werden ze wakker in de kooi. Een wat oudere barbaar kwam om hen te ondervragen. Het bleek de hoofdman van het dorp te zijn. 18. 'En jullie zijn op zoek naar de Rode Zee hier ?' bulderde de hoofdman van het lachen. 'Luister nou eens even. Laat me nou even niet lachen. Er zijn hier geen zeeen. Men heeft jullie maar wat wijsgemaakt. De Rode Zee ? Laat me toch niet lachen. Jullie hebben zeker domme spelletjes gedaan met die meisjes. Die deugen niet. Die 369

fantaseren er maar op los. Grote bedriegers zijn het. Al tijden zijn wij in grote oorlog met hen.' 19. De hoofdman ging op een stoel zitten en staarde naar hen. 'Denken jullie echt dat ik die onzin ga kopen ? Wij hangen het heilige boek aan, en daar blijft het bij.' 20. 'Ik ben de schrijver van het heilige boek,' sprak het jongetje. 21. 'Leugenaar !' bulderde de hoofdman. Toen begon hij te lachen. 'Het heilige boek is geschreven door een barbaar die allang is overleden. Probeer me nu niet nog meer onzin te verkopen.' 22. 'Laat me dat heilige boek dan eens zien,' sprak het jongetje. 23. De hoofdman liep naar een boekenkast en griste een heel dik boek eruit. Toen liep hij naar de kooi toe, en stak het boek door de tralies. Het jongetje pakte het boek, en begon te lezen. 'Dat heb ik geschreven,' zei het jongetje. 'Dat heb ik geschreven aan de rivier. Het boek is nog niet af.' 370

24. 'Heiligschennis !' bulderde de hoofdman. 'Hoe durf je te zeggen dat ons heilige boek nog niet af is. En hoe durf je te zeggen dat jij de schrijver van het heilige boek bent ?' 25. 'Omdat het zo is. De oude barbaar moet het gestolen hebben, en gezegd hebben dat hij het eeuwige boek zelf had geschreven,' sprak het jongetje. 26. 'Dikke onzin, dikke onzin,' sprak de hoofdman. 'Dit is heiligschennis. Of je bent gewoon gek, krankzinnig, en denkt echt dat jij het heilige boek hebt geschreven. Ik ben veel malloten in mijn leven tegengekomen, maar jij bent wel echt de zotste van allemaal. En dan nog al die praatjes over de Rode Zee. Er is hier geen Rode Zee.' 27. 'Je kunt alleen de Rode Zee zien als je de kaart van de Rode Zee hebt,' sprak het jongetje. 28. 'Wat ?' lachte de hoofdman. 'Wat is dat voor grote onzin. Geef hier die kaart dan.' 29. 'Ik kon het alleen maar voor mijn drie vrienden en mezelf gebruiken,' sprak het jongetje. 'Het moest eerst getest worden door een standbeeld van een eekhoorn.' 371

30. 'Zeg, laat me nou toch echt niet lachen, vriend,' bulderde de hoofdman. 'Een standbeeld van een eekhoorn ? Wat zullen we nou krijgen ? Wat zijn dit voor smoesjes. Geef hier die kaart.' 31. Het jongetje schoof de kaart van de Rode Zee door de tralies, die direct door de hoofdman uit zijn hand werd gegrist. 'Kijk dit nou eens,' bulderde de hoofdman. 'Dat zijn nou typisch van die belachelijke onzin kaarten van de Rivier vrouwen, waar wij ook in oorlog mee leven. Dat is allemaal bijgeloof, jongen. Ze filosoferen maar, maar het slaat allemaal nergens op. Het is allemaal mooidoenerij, maar je bereikt daar nooit wat. Houd die kaart van je maar, jongen. Ik ga er niet eens mijn tijd aan verspillen.' De hoofdman schoof de kaart weer terug door de tralies, en het jongetje nam de kaart opgelucht terug. 32. 'Luister,' zei de hoofdman. 'Wij hangen het heilige boek aan. De vrouwen waar je het over had zijn grote bedriegers. Ze hebben jullie ook bedrogen.' 33. Boos liep de hoofdman de boerderij uit. Op het hooi in de kooi konden ze slapen, en dat deden ze ook. 34. De volgende dag werden ze uit hun kooi gehaald, en naar een plaats gebracht waar een barbaar van hoge komaf zat. 'Kom verder, vrienden, en welkom,' sprak de barbaar, die heel vriendelijk leek 372

35. 'Ik wil u mijn diepste excuses aanbieden,' sprak de barbaar. 'De dorpelingen hier zijn nogal ruw en onhandig. Ze schrikken snel van dingen, en komen dan in onnodig verweer. Ik denk dat ze zich zo veiliger voelen. Het is hun manier van bescherming, maar het klopt niet echt.' 36. 'We waren op weg naar de Rode Zee,' sprak het jongetje. 37. 'Daar heb ik over gehoord,' glimlachte de barbaar vriendelijk. 'Maar ik weet er niet veel vanaf. En ik hoorde dat u beweerde de schrijver te zijn van het heilige boek ?' 38. Het jongetje knikte. 39. 'Dat zou best kunnen. Ik twijfel daar niet aan. De vorige lichtte de mensen namelijk graag op,' sprak de hoge barbaar. 'Ik heb hier veel werk te doen om dat weer te herstellen. Nogmaals mijn excuses voor de manier waarop zij u behandelden.' 40. 'Ik ben hier van pas geleden,' sprak de barbaar. 'Maar ik ben nu al heilig verklaard.' 373

41. 'Handig,' sprak het jongetje. 42. 'Jazeker,' lachte de hoge barbaar. 'Dat kan goed van pas komen.' 43. 'Klopt het dat uw volk in oorlog is met de Rivier vrouwen ?' vroeg het jongetje. 44. 'Ja, dat klopt, dat is nog iets van vroeger,' sprak de barbaar. 'Daar wil ik ook snel een einde aan maken. Het is nergens voor nodig, maar heeft met vroeger te maken. En ik wil jullie niet verder ophouden. Ik zie geen reden om jullie hier nog vast te houden,' glimlachte de hoge barbaar. 45. Even later liepen ze het dorp uit, en zochten naar de plek waar ze werden aangehouden. Daar moesten ze verder richting de Rode Zee. Maar alles was veranderd. Ze herkenden niets. 'Dat moet betovering zijn,' sprak het jongetje. 'Ik ken deze barbaren. Alles verandert hier de hele tijd, zodat niemand hier weg kan, en indringers hun weg niet kunnen vinden. We zitten hier vast. Alles zal in hun voordeel werken. Alleen door hun toverij kun je de weg vinden. Dat is een hopeloze zaak, want ik ken het niet.' 46. Ze probeerden het dorp weer te vinden, maar ook het dorp was in geen velden of wegen te bekennen. Het was spoorloos verdwenen. 374

47. 'Wat gek,' sprak het jongetje. 'Het was hier net nog.' 48. Uren zochten ze in het bos naar aanknopingspunten, maar alles leek op elkaar. Ze hadden het gevoel in cirkeltjes te lopen. Ze werden er doodmoe van, en na een tijdje stortten ze alle vier neer op het mos om te slapen. 49. Het jongetje werd als eerste weer wakker. 'Dit vreesde ik al,' sprak het jongetje. 'We komen hier nooit meer uit.' Weer gingen ze uren lang zoeken, maar tevergeefs. Alles bleef op elkaar lijken. 'Dit lijkt wel op een eeuwig bos,' sprak het jongetje. 50. 'Dat is het ook,' zei één van de anderen. 'Ze hebben ons goed te pakken.' 51. 'Wat een doolhof,' sprak het jongetje. 52. 'Was het maar een doolhof,' sprak één van de anderen. 'Maar dit is allemaal hetzelfde. Het stopt nooit.' 53. 'Wat nu ?' vroeg het jongetje. 375

54. 'We zijn goed de gebakken peer,' sprak één van de anderen. 55. Plotseling zagen ze wat roods glinsteren in de verte. 'Dat moet de Rode Zee zijn !' riep het jongetje. 'Rennen, jongens, anders is het weer weg.' Het jongetje zette het op een rennen, en ook de anderen renden achter hem aan. Ze renden zo hard als ze konden, en kwamen aan bij de Rode Zee. 'Wat een glorieus moment,' sprak het jongetje. 'En dat net toen we het nodig hadden.' 56. Een kaart kwam naar boven drijven uit de Rode Zee. Het jongetje greep de kaart, en las hardop : 'Welkom tot de Rode Zee. De kaarten zullen uw pad leiden.' 57. Een pad van kaarten begon zich over de Rode Zee te vormen. Aan het einde van het pad stond een spiegel. 'Dat moet de spiegelpoort zijn tot de spiegelwereld van indianen,' sprak het jongetje. 58. De kaartenbrug lag nog steeds voor hen, gaande over de enorme Rode Zee. In de verte zagen ze wat glinsteren, wat de spiegelpoort tot de spiegelwereld van het heilige land van de indianen moest zijn. Plotseling rende de één van hen op de brug af. Hij begon als een zot te rennen over de kaarten richting de spiegel in de verte. Ze probeerden hem nog terug te roepen, maar hij bleef maar doorrennen. Toen zagen ze hem door de kaarten heen wegzakken in de Rode Zee. 376

59. Hij had de kaarten moeten lezen. Niemand wist waar hij nu naartoe zou gaan. Ze leken hem kwijt te zijn. Het jongetje boog zijn hoofd. Voorzichtig liepen ze naar de kaartenbrug, vol verdriet over hun verloren vriend. 'Komt hij nog terug ?' vroeg het jongetje. Niemand antwoordde. 'Hij had de kaarten moeten lezen,' sprak één van de anderen. 60. Ze keken naar de kaarten die in een bepaalde volgorde lagen. De kaart van de sleutel was de derde kaart van de kaartenbrug, waar ze dus nog niet konden komen. Die kaart kon de tijdsvolgorde, de chronologie van dingen, en de ruimtelijke volgorde van dingen veranderen. Maar de kaart lag verder weg op de brug. 61. De vijfde kaart was de kaart van de verloren vriend. Ineens was de verloren vriend weer terug. Ze waren allemaal dolgelukkig. 'Waar was je geweest ?' vroeg het jongetje die direct de verloren vriend omhelsde. 'Onder de Rode Zee, waar ik in slaap viel. Ik kan me er niet veel van herinneren,' zei de verloren vriend. 62. 'Onder de Rode Zee is het rijk van slaap,' sprak de verloren vriend. 63. 'Blij dat je weer terugbent,' sprak één van de anderen. Weer een andere knikte glimlachend en instemmend. 377

64. Maar verderop de kaartenbrug begon het steeds meer te waaien en zelfs te stormen. Ze werden meegesleurd door een grote golf. Ze gingen richting de spiegel. De kaartenbrug leek geheel te zijn verdwenen. Alle vier werden ze na een tijdje opgehesen door een vreemd schip. Ze waren half in slaap. 65. Het bleek een schip van koopmannen te zijn, met zwarte pakken die Middeleeuws leken. Ze hadden veel sieraden en aan tafeltjes werd er gedobbeld. 'Wie zijn jullie ?' bulderde een man met een zwarte, vreemdsoortige platte muts. 66. De verloren vriend nam het woord, en vertelde het verhaal. 'Zo zo,' bulderde de man. 'En wie heeft jullie toestemming gegeven hier zomaar te komen ?' 67. 'Dit is ons land,' sprak de verloren vriend. 'Dit is ons gebied.' 68. 'Mispoes,' bulderde de man. 'Dit is het gebied van de Rode Zee. Niemand komt hier zomaar langs of door.' 69. 'Ik heb de Rode Zee zelf verdient,' sprak het jongetje.' 378

70. 'Heiligschennis !' bulderde de koopman. 71. 'Wie bent u dan ?' vroeg één van de anderen. 72. 'Wij zijn koopmannen van het heilige boek,' sprak de man. 73. 'Dat boek heb ik geschreven,' zei het jongetje. 74. 'Ach onzin,' sprak de koopman. 'Dat boek heeft niemand geschreven. Dat boek heeft altijd bestaan, zonder begin en zonder einde.' 75. 'U drijft handel met mijn boek ?' vroeg het jongetje. 'Dat boek is gratis.' 76. 'Nu moet je ophouden,' sprak de koopman. 'Ten eerste is het jouw boek niet, en ten tweede is niets gratis.' 77. Het jongetje keek uit het schip de zee in. Ergens zag hij de kaartenbrug verder gaan. 'Kunt u ons afzetten daar op die kaartenbrug ?' vroeg het jongetje terwijl hij op de brug wees. 379

78. De koopman keek de zee in naar de brug. 'Wel heb ik ooit,' sprak de koopman. 'Dat heb ik nou nog nooit gezien.' Het schip kwam steeds dichterbij de brug. Het jongetje kon zien dat de eerste kaart de kaart van de koopvaarders van het heilige boek was. De koopmannen waren weer in de kaart verdwenen. 79. Toen ze erop gingen staan stonden ze ineens voor de spiegel. 'Welkom,' sprak de spiegel. 'U hebt de juiste kaarten bereikt om de poort tot de spiegelwereld van het heilige land van de indianen te openen. Komt u verder.' 80. Vanuit de verte konden ze alweer een nieuwe kaartenbrug zien. 98. DE CRACK 1. Prentenboek zo verwarrend. Er is geen verhalen-lijn, maar alles is in orde. Wanneer ik er naar staar val ik in slaap. Ik kan niet vasthouden aan de letters. 2. In de verte neemt het wilde schip ons weg 3. Heerin van de nacht, die de stormen kalmeert door haar woorden, wanneer de letters wegvagen, neemt zij mij mee 380

4. Zoveel werk allemaal voor niets, dus laten we het gezichtspunt veranderen, 5. Gooi al je vooroordelen weg, voordat je er eeuwige prooi van wordt, 7. Levende in een leugen als in een eeuwig vuur, 8. En ze proberen ons te beleren, de leeuwen te temmen, 9. En ze proberen ons in alles te laten geloven, ze proberen religies te maken, 10. Het gebrul van de leeuwin voor haar kinderen, 11. En alles wat ik kan doen is wegrennen, 12. Alles wat ik kan doen is de verloren bloemen te verzamelen, 13. Ik breng hen naar een plaats in het bos, ver weg van het machinale, 14. En ik ween mijzelf de nacht in, totdat het bos haarzelf opent voor mij, 15. Tijd voor een nieuwe taal, het verstand bracht niets dan verlies, 16. Heb ik je ooit verteld dat we in een labyrint zijn, 17. Wanneer een deur opengaat, sluiten miljoenen anderen zich, 18. Spreek tot ons, oh slaaplied, 381

Want de wereld zal gaan slapen 19. Dus ik zal niets meer zeggen, Ik zal gewoon weggaan, Tot een diepere vorm van begrijpen 20. Waarom ging ik hier naartoe ? Ik wilde haar alleen helpen, Maar ze is niet hier, Ze waarschuwden me genoeg, Maar ik ben zo'n dwaas 21. Door haar muren kan ik niet binnengaan, Ze is niet hier, Maar als ze hier zou zijn, zou ze allang weggegaan zijn 22. Ze is een verwarrende droom, Ik heb deze illusie in mijn hoofd, 382

Een woede, Want zij is woest 23. Ik moet er maar mee leven, Met de dingen in mijn hoofd, Ik kocht het ergens, Hopende dat ik van het aanzicht zou genieten, Hopende dat het me verder zou brengen 24. Een beweging van de lippen en er is vuur, Niet veel hiervan is waar, Ze sloten het verhaal op in een kooi, Hand reikt uit, en de onderwijzer schreeuwt 25. Ik heb iets in mijn hand, De onderwijzer schreeuwt, Hij is een kannibaal 383

26. Waarom kan ik niet wegvagen, Om niets te zijn 27. Tot deze wereld wil ik niet behoren, In deze wereld wil ik niet zijn 28. Waar stopten we, wat is dit ? Zoveel maskers, een echt carnival, Op de kermis dichtbij school ontmoet ik mijn vader, Die zijn hoed laat zien, Zijn machine laat zien, We gaan het beter doen 29. Waarom kon ik niet over de brug komen, Wie zijn we na de val, De onderwijzer is niets anders dan een kannibaal, Ik ben de honing, En hij is lang, 384

Ik heb mijn vader op mijn rug, Hij is verlamd na de crack, Hij en zijn apen, een grote handel, ik geloof in hem, zijn muziek en zijn gevoel, ja, deze man heeft smaak, we moeten hem een kans geven, in de lucht laten we hem dansen, 29. een lucht danser is hij 30. De vrienden van de vrienden zijn hier, De jokers en de onderwijzers, Wat crack in de lucht, Ze staan allemaal om de valstrik heen 31. We zitten opgesloten in een kluis gemaakt door de onderwijzer, 385

Ik heb liever de nachtmerrie, Geen school vandaag 32. De school zal gesloten worden, Het zal wegvagen, en niemand zal er om rouwen, De crack is terug 33. Zij opent de kluis, Zand stroomt voort, En de wereld is in vlammen 34. Dit zijn de krachten van eeuwig leven, Maar alles wat ze doet is wegvagen, Ze opent haar boek, En dan begrijp ik het, en vaag ook weg 35. Ze volgt me, Een nieuw leven begint 386

36. Ze is snel boos, Ik ben jong, en zij is sterk, Nee, ik kan haar nooit vertrouwen 37. Zie de nachten die zij brengen, Zie hoe zij de koningen bespotten, Het was een val, Zij is de schrik 38. Wanneer de zee inzet, zal het zout geen medicijn wezen, De zwarte terreur is in hun ogen, Een spuitende macht van de dood, En dan zal alles ophouden, De nachtmerrie draait de dag, En ze zullen alles verkeerd begrijpen, Door een kus zul je binnengaan, En dan zul je sterven 387

99. DE KANNIBALEN 1. Hij had dwang neuroses. Hij had zichzelf niet in de hand, en zei alles wat in zijn gedachtes opkwam. Vaak was hij stil, maar dan kwamen de buien ineens opzetten, als stormen, als de winden van bloed. Hij had een duister verleden wat hiervoor verantwoordelijk was. Hij was vroeger gedwongen, en telkens weer speelde dit in zijn hoofd af. Hij hield geen blad voor de mond. Dit was zijn leven. 2. Hij was een vechtersbaas, en hij wekte een speciale angst op bij de mensen die hem zagen. De buien maakten hem achteraf erg moe. 3. Als hij zulke dwang neuroses had, dan was hij wreed, ook in zijn taalgebruik, ook naar hemzelf toe, en dan vertelde hij weer wat ze hem hadden aangedaan. 4. Hij was nu met een andere vrouw, die goed voor hem zorgde, maar zij was vaak weg. Zij werkte in een speelgoed-winkel. Dit waren de dagen na de scheiding. Het was een dieptepunt in zijn leven. Het was alsof zijn leven stilstond. De vrouw die nu voor hem zorgde had een vriendin die vaak bij hem was. Langzaamaan trokken deze twee vrouwen hem uit de diepe put. 5. Hij was dankbaar en kon weer van het leven genieten. 388

6. Sommigen zeiden dat ze weer terug ging naar de Duizen. Hij wist het niet. 7. Hij was pasgeleden gescheiden. Hij voelde zich erg zwak sinds toen. Vaak zonk hij even diep weg. 8. 'Maar je weet hoe het hier aan toe gaat,' sprak ze. 'Huwelijken zijn niet voor altijd.' 9. Ze haalde een kettinkje uit haar tas. Het was een prachtige ketting met steentjes. 'Hier, dit was van mij,' zei ze, 'maar jij mag het wel hebben.' Hij deed het om zijn nek en glimlachte. Zij maakte sieraden van verslagen valse geesten. 10. Ze vertelde dat ze een lange tijd tegen deze valse geest had gestreden. 11. Hij wist dat deze dingen bestonden. Hij had genoeg van deze dingen meegemaakt toen hij nog in de wildernis leefde. 389

12. Hij herinnerde dat er een groot schip met skeletten kwam. Ze kwamen hem halen. Het schip was geheel gebouwd van skeletten. Zij waren naar hem op zoek. Hij wist niet waarom. Ze namen hem uit de wildernis, en trokken hem op het skeletten schip. Zij brachten hem de zee op. Zij brachten hem naar een stad, een illusie. Het was een droomstad. Hier verkochten zij hem. Als piraten waren zij meedogenloos hierin. Zij hadden geld nodig. En als zij niet konden roven, dan konden zij onderhandelen. 13. Zij kocht hem. Zij woonde boven een speelgoed-winkel. Ook andere jongens had zij eens gekocht van zulke skelet-piraten. Hij herinnerde het nog goed, dat hij toen zijn eigen kamer kreeg. Op de deur was een grote poster van zulke skelet-piraten. Zij had deals met hen. Zij zorgde goed voor hem. Ze werkte in de speelgoed-winkel. Het speelgoed werd gemaakt van de valse geesten die zij had verslagen. 14. Ook herinnerde hij zich hoe hij ooit op deze planeet kwam. Het gebeurde allemaal door een moord. Alhoewel hij altijd beweerde dat het zelf-verdediging was. Hij herinnerde hoe depressief hij was. Zijn gedachten gingen helemaal terug. Aan een heleboel dingen was hij verslaafd, allemaal om de werkelijkheid te ontvluchten. Hij keek naar haar die nog steeds zijn hand vast hield. Toen zakte hij langzaam weg, en droomde hoe het eens was. Al zijn herinneringen kwamen terug, alsof zij zich aan hem opdrongen. Ze kneep even in zijn hand, hield zijn hand even wat steviger vast. 'Ben je er nog ?' vroeg ze. Maar zijn hand werd steeds slapper. 390

15. Hij was verslaafd, om zo de werkelijkheid te ontvluchten. Hij had ook vreemde dromen. In de nacht houdt hij vreemde dansen, helledansen, allemaal in zijn hoofd, in zijn dromen. En hij kan er niet aan ontvluchten. Het heeft hem in de greep, in een bloederige greep. 16. Zij zond grote honden op hem af, die angstaanjagend blaften. Zij sleurden hem mee tot haar hut, waar zij hem neerlegden aan haar voeten. De spanning en angst, ook door het aanhoudende geblaf van de honden. Er was hooi onder zijn voeten, en hij begon te zweten van angst, vooral toen ze een wapen had getrokken, en het tegen zijn hals aanlegde. 17. 'Alstublieft,' smeekte hij. 'Wat wilt u toch van mij ?' Aan de muren van het hutje hingen schilderijen van de jacht. Toen hij sprak begonnen de honden nog harder te blaffen. De honden waren zwart en groot. Hij durfde niet meer te spreken vanwege de honden. Ze drukte hem neer op een kleedje van sneeuwwit bont. Hij begon te snikken. Hij zou haar willen wegtrappen, maar wist dat dit verkeerd kon aflopen. 18. Plotseling werden de vrouw en de honden afgeleid door een scherp geluid buiten. Ze gingen de hut uit en lieten hem achter. Toen ze niet terugkwamen zag hij de kans te ontsnappen. Hij rende de wildernis in, en bleef rennen. 'Terugkomen !' werd er geroepen. Maar hij keerde niet om. Zijn hart bonsde in zijn keel. Hij kon de spanning bijna niet verdragen. Hij had een enorme buikpijn. 391

19. Als hij uit de wildernis is, slentert hij naar huis. Het regent hard. Het is donker. Er is verder niemand op straat. Thuisgekomen gaat hij onder de douche staan. Het warme water spoelt al zijn ellende weg. Hij haalt diep adem, en probeert alles te vergeten. Als hij onder de douche vandaan komt droogt hij zichzelf af. 'Vrouwen zijn gek vandaag de dag,' denkt hij bij zichzelf. 20. Hij slenterde over de straat op blote voeten. Het enige wat hij bij zich had was het wapen van die vrouw. Dat was wat hij van haar had meegenomen toen ze weg was. Hij staarde naar het ding, en was zo kwaad dat hij het wilde gebruiken. Hij wist precies wie hij moest hebben. Hij wist precies wie al zijn ellende op het geweten had. Daar ging het wapen. Iemand was geraakt. Snel was er politie, en hij werd meegenomen naar een duistere cel. Hier werd hij met een voet aan de muur geketend. Er was hier ook niet veel, maar er werd hier tenminste voor hem gezorgd. 21. Hij wist ook wie dit allemaal op het geweten had, en die was nu dood. Daar had hij voor gezorgd. Hij moest voor de rechter verschijnen en werd ter dood veroordeeld. Eerst zou hij in een dodencel komen. Hier kon hij zijn daad overdenken, om in het reine te komen met zichzelf. Maar juist zijn daad had hem rein gemaakt, dacht hij. Hij had de mensheid verlost van een groot kwaad, in zijn ogen, ook al koste dit hem zijn eigen leven. Hij had het er graag voor over. Hij voelde zich vrij nu. Hij wist dat hij de doodstraf moest krijgen. Hij wilde de doodstraf. Dit was de prijs die hij moest en zou betalen. Hij zou tegen de dood vechten, maar hij wist dat hij overwonnen zou worden. 392

22. De dagen in de dodencel gingen snel, en de spanning steeg, maar hij had er vrede mee. Op de dag van de terechtstelling kreeg hij een injectie. Hij voelde zijn hoofd door een tunnel heengaan. Spoedig klopte zijn hart niet meer. Hij werd dood verklaard, en alles was zwart voor zijn ogen. Alles was gestopt, alsof de tijd stil stond en bevroor. Hij kon zich niet meer bewegen, maar was zich van alles bewust. Hij voelde zich verlamd. En die verlamdheid ging alleen maar dieper. Hij liet zichzelf los, en ging met iemand mee, met een vrouw. Zo was de dood voor hem. Hij besefte dat er een keten om zijn nek was. 23. Hij zonk diep, dieper dan zijn verstand. Hij kon niet meer denken, alleen ervaren. Hij kon alleen maar kijken. Zijn gevoelens leken af te brokkelen voor zijn ogen, totdat hij niets meer voelde. Alles stond stil, alsof zijn gevoelens bevroren waren. Toen stierf hij weer. Toen begon het hem langzaam naar binnen te zuigen. Hij bleef maar kijken naar de moederschoot, als een bron van zachtheid. Was dit wat doodgaan was ? Hij zag een wit gesteente voor hem, van onvoorstelbare pracht. Het gesteente bleek zijn gedachtes te wissen, en gaf hem nieuwe gedachte-structuren. Het gesteente, ver superieur aan aards diamant. Het gesteente leek een zoetheid in hem op te wekken. 24. Hij was in de Duizen, de baarmoeder van een planeet, een planeet waar vrouwen regeerden. Het gesteente gaf hem nieuw leven, door het oude leven te vernietigen, weg te wassen. De steen was de steen van slavernij. Dit was het geheim van de Duizen. Het was allesverwoestend gesteente, maar het gaf een nieuw leven als een slaaf. Het gesteente was onverbiddelijk. Haar wetten moesten gehoorzaamd worden. 393

25. Het gesteente was niet altijd hard. Vaak was het netten, om de prooi binnen te halen. De Duizen was een jaagster, die het gesteente als jacht-gerei gebruikte. 26. Hij moest komen tot de zee van bloed. Hij werd in een woestijn gedreven waar allemaal botten lagen. Hij was geketend aan een slaven-karavaan. Aan de zee van bloed werd gehandeld. Het was een lange tocht naar de zee van bloed. Aan de zee van bloed aanbaden ze een masker waaraan veren vastgemaakt waren. 27. Hij was een vechtslaaf. Hij kreeg een harig schild, dat was als een masker. 28. Zij brachten alles in vertraging. Hij was op de golven van de zee. Hij was dood. 29. Hij reed met trots op zijn beest. Hij was een rijder, woest en vurig. Op zijn beest spoedde hij over de heuvels. Hij zou nooit meer teruggaan. Hij had overwonnen. Zijn haar groeide lang en woest. De jongen joeg op beesten, op zijn beest. Het beest moest gegeten worden. Zijn huid zou dienen als een tent. 394

30. In de dood vond hij de steen, de levende steen, die hem deed ademen. Hij was de rijder van de het beest, van dit woeste beest. Niemand kon hem nog stoppen. 31. Hij temde zijn beest, hij kastijdde zijn beest. Het was zijn voertuig door de dood. Er ging een ring door de neus van het beest, er gingen ringen door zijn huid. 32. Hij wilde dit woeste, wrede beest onder zijn meesterschap krijgen. Zo niet, dan zou alles verloren zijn. De noodzaak brulde in zijn gezicht. 33. Diep steekt hij in de huid van het beest om de aandacht van het beest te trekken. Hierdoor leefde hij, ook al was hij dood. Het gaf hem een nieuw leven. 34. Het was de natuur van de man om voort te komen uit de moeder, en aan de vrouw te zijn onderworpen. De mannelijke natuur zou de man maken tot een jager en een vechter, allemaal door onderworpen te zijn aan de vrouwelijke natuur, de bron van vruchtbaarheid en alle groei. Een man kon zich hierbuiten niet ontwikkelen, maar alleen prooi vallen aan corruptie en buiten zijn proporties te treden, om zo prooi te vallen aan de vrouwen van de kannibalen. Deze mannen zouden niets anders zijn dan voer voor monsters. Ze zouden als lokaas gebruikt worden om zulke beesten te vangen. 395

35. Hij kwam aan in een woestijn stad. Er hing hier een vreemde lucht. Op zijn beest reed hij naar de poort, waar twee jongens de wacht hielden. Met hun speren geboden ze de jongen van zijn beest af te komen. Even later werd hij geboeid. Zij die van buiten kwamen konden alleen geboeid de stad binnenkomen. Ook waren hier slavenmarkten. De twee jongens keken hem aan, nog steeds hun speren op hem gericht. 'Kniel nu, slaaf,' zei één van de jongens. Hij knielde. Ze schopten hem in zijn buik. 36. Hij keek om zich heen. Hij kon ontsnappen, want niemand lette even op hem. Hij reed op zijn beest, maar na een tijdje merkte hij dat ze achter hem aan kwamen. Hij stak met de mesjes aan zijn hielen diep in de huid van het beest, waardoor het beest nog sneller zou gaan. Het beest ging woest tekeer. Hij kwam aan bij een ravijn. Hij was omringd door wilde beesten die steeds dichterbij kwamen. Het beest probeerde hen af te schrikken en van hem af te houden. De beesten slopen, heel langzaam. Hij keek over het ravijn. 37. De grond onder zijn voeten leek weg te brokkelen. Hij was inmiddels van zijn beest afgestapt. Het beest brulde woest tot de beesten die hem benauwden, en tot hen die dichterbij waren gekomen. 'Geef je over !' riep één van hen. 'Nooit,' dacht hij. 38. Het beest die hem beschermde brulde woest, en viel de beesten en de jongens aan. Hij leek weg te glijden, de grond nog meer afbrokkelende onder zijn voeten. Hij hoorde het gesuis van pijlen, maar hij was ver weg. Hij gleed van de rotsen af, naar beneden in het ravijn, in het stomende water. Daar verderop zag hij een brug van 396

touw hangen, maar het was te laat. Hij greep wat lianen, en begon zich omhoog te trekken. 39. Hij gleed weer weg, diep in het stomende water wat hem naar binnen scheen te zuigen. Weer greep hij de lianen met zijn laatste kracht, en trok zich omhoog. 40. Ook zijn beest viel en kwam bovenop hem terecht, Hij trok zich weer omhoog, en kwam aan de andere kant van het ravijn terecht. 41. De Duizen joeg op hem. Een grote rode bal verscheen voor hem, die hem op begon te slokken. 'Je kunt niet ontsnappen,' werd er gefluisterd. Hij werd neer geslagen. Hij was hier niets. Hij had zijn leven verloren. Hij probeerde overeind te komen, maar hij kon niet. Hij was als aan de grond genageld. 'Je kunt niet ontsnappen,' zei een vrouwenstem. 'Geef het maar op.' Hij keek op, maar zag niets dan rood. Hij begon weg te zakken, alsof hij in de golven verdween. 42. Hij was in de Duizen gezogen, maar er waren overal kannibalen. Zij leken op sprinkhanen, tot de tanden toe gewapend. Zij waren wedergekeerd. De Duizen tierde woest. Zij zou haar geheimen verborgen houden. De kannibalen begonnen te zuigen, en spuwden vreemd vuur. 397

43. Sprinkhaanachtige parasieten waren het. Er was gelach. 'Grijp die jongen !' werd er gekrijst. Hij voelde zich geslagen, zwak en ziek. Hij probeerde op te komen om te ontsnappen, maar hij werd teruggedrukt. 44. De jongens gingen in ketenen. De Duizen verdween achter wat wolken. De kannibalen spoten een vuur. Het was een virus. De jongen werd gillend wakker. Het was een nachtmerrie. Hij was diep in de Duizen, en ging door een doods-slaap. Het was een wedergeboorte. Vrouwen waren hier de baas. Met strakke gezichten keken ze hem aan. Sommigen hadden maskers, maar die werden afgetrokken. Het waren kannibalen-maskers. 45. Er werd op trommels geslagen. En hij wist niet meer of hij dood was of levend, wakende of slapende. Hij werd geslagen totdat hij neerviel. Aan iemand's voeten lag hij. Hij probeerde omhoog te kijken, maar zakte toen weer neer. 46. Schuld was een middel waardoor ze hem temden. 47. De Duizen was geboren in bloed. Wilde vrouwen leefden in hutten achter voorhangsels druipende van het bloed van wilde dieren. Zij hadden geen hoop. 398

Zij waren de verdoemden. Zij leefden van elk vlees wat zij konden vinden. IJselijke kreten klinken door de nacht. Hier was het altijd nacht. De Duizen kwam voort uit de oerzee van bloed. Zij verwoestte vele zeeschepen met skeletten. 48. Er werd getrommeld. 49. Hij keek omhoog. De lucht leek als van bloed. Hij had een vreemd gevoel in zijn buik. Hij voelde een woede in zich opkomen. 50. Hij moest een oorlog voeren. Hij begon zich zweterig te voelen. Hij begon te beven. 51. Hij werd opgenomen in vuur, een enorme vuur storm. Hij schreeuwde. In een wervelstorm van vuur werd hij meegenomen, en al snel voelde hij grond onder zijn voeten. Hij keek om zich heen. In de verte zag hij bizons die een bloedrode huid hadden. Ook op andere plaatsen zag hij vee met een bloedrode huid. Deze planeet was de planeet van de slacht. Hij rende de wildernis in. De bladeren waren hier rood. Ook het water was rood, als bloed. 399

52. Hij dronk wat van het water, want hij was erg dorstig. Vrouwen met bogen kwamen dichterbij. Hij viel op zijn knieen. 'Doe mij geen kwaad. Ik heb geen kwaad in zin,' sprak hij. 53. 'Dat zeggen ze allemaal,' sprak een vrouw. Ze nam een touw en bond het om zijn nek, terwijl een andere vrouw zijn armen achter zijn rug bond. Aan een touw werd hij meegetrokken. Zij namen hem mee naar een kamp diep in de wildernis. Zij aanbaden ook de Duizen. 54. Met een mes bedreigden ze hem. Hij zou niet moeten proberen te ontsnappen. Een enorme angst gleed over hem heen, die hem bijna wurgde. Hij trilde. Hij durfde zich niet te bewegen. De vrouwen waren jagers en slagers. 55. Hij moest buigen over een klein ritueel paaltje. Hij moest belijden dat hij een slaaf was, en hij moest een heleboel andere belijdenissen doen. Zijn buik deed pijn. Het touw werd vastgemaakt aan een ring aan het paaltje, en toen sloegen ze hem. Zij waren meedogenloos. 56. Hij moest zijn plaats weten, en werd bedreigd. Hij was vol van angst en woede, maar de angst begon meer en meer zijn woede aan te vreten. Hij voelde gehoorzaamheid in hem opkomen, en hij legde zich er voor nu bij neer. Toen hij vol met striemen was werd hij in een kooi gestopt, waar ze hem zouden verhongeren. Hij boog zijn 400

hoofd en ging ergens in het hooi liggen. 'Een beest ben je,' zei één van de vrouwen. 57. Hij keek door de tralies van zijn kooi. Dit waren enorme scheppingen door bloed. De vrouwen vertelden hem over de planeten van bloed. Hierin lag het geheim van hun macht. De planeten van bloed waren naar hem op jacht. 58. Het waren strijdwagens en jachtwagens in de lucht, op zoek naar prooi. Zij hadden hun net uitgespannen. Het was een dubbele wereld. 59. Al met al was het een grote fokkerij, niet alleen van vee, maar ook van slaven. 60. Eigenlijk bewoog al het leven daar omheen. 61. Een paar vrouwen gingen zijn kooi binnen. Hij werd geslagen met de zijkant van speren. Hij lag nu op de grond. Een paar ringen werden door zijn huid gestoken, en door de ringen gingen touwen. De vrouwen begonnen aan de touwen te trekken. Ze probeerden hem wild te maken, en te laten zien dat hij een slaaf was. 401

62. De vrouwen hielden hem niet lang. Al gauw werd hij gesleurd tot een dichtbij zijnde slavenmarkt. Aan een paaltje werd hij vastgemaakt. Hij werd gekocht door een jonge vrouw. Gebonden moest hij achter haar aan lopen. Een touw lag om zijn nek waarmee zij hem voorttrok. 63. Zij nam hem mee naar de dieptes van de wildernis, naar een gebied van grotten. 64. Deze liederen waren gevechts-liederen, strijd-liederen, die ze aan hun vechtslaven bonden, als linten. Hij kreeg deze linten ook. Hij moest de liederen uit zijn hoofd leren. Op de grotwanden waren ze ingekerfd. 65. Een stuk leer aan een band werd om zijn bovenarm gedaan, met daaraan vier linten met liederen. Om zijn bovenbeen werd een ravelige band gedaan waar ook vier linten met liederen aanhingen. 66. Zij draagt een mes voor het ritueel, De schedel van een bok is op haar hoofd, Zij staart hem aan, Haar ogen doorsteken hem, De riemen om zijn lichaam doen hem voelen als een slaaf, 402

En dat is wat hij is : haar slaaf, Maar als ze haar mes grijpt, en hem bedreigt, Strijdt zijn woede tegen zijn angst, Het maakt hem moe, Het maakt hem gehoorzaam. 67. Met haar speer staat ze daar, Als een wachter van de wildernis, Haar gebrul gaat door de nacht, Ze werpt haar speer, en mist niet, Haar net vangt haar verwonde prooi, Een rivier van bloed is waar zij woont, In de nacht schreeuwt zij, In de verte zinken zij weg in bloed, Allen die haar probeerden tegen te houden. 68. In het hoge gras staat zij, Haar speer gegrepen, 403

Dan rijgt zij haar slachtoffers aan de speer, Dan rijt zij haar prooi aan stukken, Zij is de pest, Zij hongert haar vijand uit 69. De dood heeft hen gegrepen, En trekt hen naar haar hol, Waar zij hen voert aan haar beesten, Zij zullen ten onder gaan in haar klaagliederen, In het hoge gras staat zij, Haar pijl gericht op haar vijand, Het gras vergeeld door de planeet van bloed, Planeten van bloed aan haar zijde, En dan slaat zij toe, Haar klauwen grijpen om te vernietigen, Tot klaagzangen in de nacht, Oh zij die aan haar geklaag ontkomen, Waar de Jager hen meedogenloos breekt, 404

Op hun knieen zullen zij vallen, En hun tongen zullen belijden, 70. Haar pijl en boog gericht op hen die schuilen, Nee, geen rust zullen zij hebben, Want de allerhoogste hebben zij getard, Haar ogen doorsteken hen, En zij steekt hun ogen, 71. Zij trekt hen naar haar hol, Als een roofdier haar prooi, Zij hongert hen uit, Zij spot met hen 72. Haar speer opgeheven, Zij werpt en mist niet, Haar netten vol met vis, Haar mond vol geklaag, 405

Nooit komt er een eind aan haar geklaag 73. In het hoge, vergeelde gras van de wildernis staat zij, Het is bijna hooi, Haar prooi draagt zij met haar mee, Zij grijpt haar mes, En snijdt haar vijand open, Als een offer tot de planeet van bloed, 74. In het hoge gras staat zij, De wildernis achter haar, Op de wilde velden, En neemt dan haar prooi in 75. In het wilde veld staat zij, Haar hol ver achter haar, Haar ogen slaan de offerdieren, Het fokvee neemt zij mee, 406

Haar vijand zal zij vernederen 76. Oh, kunt gij haar klaagzangen wederstaan, In het hoge veld rust zij, Haar hol is dichtbij, Naast haar ligt haar bloedende prooi, Haar klaagzang is een grote test 77. Haar vijand sleurt zij naar haar hol, Kunt gij haar klaagzangen wederstaan, Haar kooien zijn vol, Vechtslaven tegen vechtslaven, 78. Zij worden door haar getest, Zij worden moe van haar stem, Zij worden moe van haar pest, Het doordringt hun hoofden totdat zij vallen, Het sleurt hen mee naar duistere grotten, 407

Kunt gij haar klaagzangen wederstaan, Het grote geklaag is zij. 79. Hij werd dieper in de grotten geleid, terwijl hij probeerde de symbolen tot hem te laten doordringen. Hij hoorde een kreet. Hij wist niet wat het was, maar de vrouw scheen niet op of om te kijken. 80. Ze staat in de opening van de hut, Ze grijpt haar mes en besnijdt hem, Ze bindt messen aan zijn voeten, Hij is een vechtslaaf, Hij is geboren om te vechten 81. Hij is haar besneden vechtslaaf, Hij is meedogenloos, Zo heeft zij hem gemaakt, Zij kastijdde hem totdat hij gehoorzaam was aan haar wil, Nu is alles stil in hem geworden, Hij luistert alleen naar haar stem, 408

82. Zij is de allerhoogste, Aan Haar is hij onderworpen, Voor haar wil vecht hij, De allerhoogste wil 83. In de opening van de hut staat zij, Met een bebloed mes, Met zijn voorhuid in haar hand, Hij is besneden en kneedbaar, Hij heeft haar gezien en zal nooit meer vergeten 84. Zij waakt over de lammeren, En leidt hen tot de rivieren, om hen te bereiden voor het slachthuis, Zij vergeet niet wat ze doen, Lamsvellen hangen aan haar lichaam, tot de wateren van bloed leidt zij hen. 409

85. Ze ruikt bloed, Dan staat ze op, richt en mist niet, Haar prooi sleept ze naar haar tent, Dan ontdoet ze haar prooi van huid, Want huid heeft ze nodig om te slapen 86. Zij zal niet rusten totdat haar bed klaar is, Zij zal niet rusten totdat het bloed stroomt, Het is in haar bloed om zo te zijn, Het is in haar bloed om te jagen, Om te richten en niet te missen, Het is in haar bloed om naakt te zijn 87. In de verte staat zij, Met haar mes in haar hand, Klaar om te jagen, 410

Klaar om aan te vallen, Klaar om bloed te laten stromen, Op oorlogspad is zij, Niemand heeft haar nog gezien 88. En dan slaat zij toe, Een kreet, Het scherpe mes scheurt een huid, Het scherpe mes gaat dwars door beenderen, Een knappend geluid, Haar prooi wordt meegesleurd in een net, Het is de laatste dag voor de prooi, Haar vijand 89. Hier heeft ze lang op gewacht, Dit heeft ze lang uitgedacht, Er kon niet veel misgaan, Zo hoorden dingen te zijn, 411

Nu is ze trots en arrogant, En luistert niet naar het geklaag, Nu is zij overwinnaar 90. In haar duistere hol verslindt zij haar prooi, Dit beest heeft haar lang genoeg op de zenuwen gewerkt, Haar mes snijdt en kapt, Haar tanden bijten, rijten het vlees in stukken, Terwijl zij al denkt aan haar volgende prooi, Een roofdier is zij, Zij gaat van prooi tot prooi, Geen tijd te verliezen, Zoveel te doen. 91. Zij zwemt in de rivier van bloed, Zij snelt, Tot een eiland van rood vee, Plotseling overweldigt zij hen, 412

In haar net vangt zij hen allen, En met haar mes snijdt zij hun koppen af, Zij zullen luisteren zonder lawaai te maken, Gekastijde, gehoorzame slaven zullen zij zijn. 92. De vrouwen trok hem nog dieper in het grotten-stelsel. Ze deed zwarte veren aan zijn armen en benen. 93. Hij moest de beesten leren te berijden. Hij moest leren jagen met hen, en de nomadische jachttochten werden langer en langer. Hij kon niet ontsnappen, want hij werd goed door de vrouwen in de gaten gehouden. Met tenten trokken ze rond, in grote groepen. Hij was niet alleen. 94. Op dit punt kwamen de skeletten met hun schepen, om hem te halen. Ze kwamen hem weghalen uit de wildernis. Ze zouden hem verkopen aan de droomsteden. 95. Zij keek hem aan, en hij kwam weer tot zijn positieven. Hij had alles weer opnieuw herbeleefd. Hij keek haar aan, vragend. Zij was trots op hem. Hij had het al zo ver geschopt. Hij had zijn eigen huisje, en kon zichzelf goed redden. Hij glimlachte. 'Gaat het alweer iets beter ?' vroeg ze. 413

96. 'Ik was even ver weg,' zei hij. 97. 'Ver in je dromen,' sprak ze. 'Maar met jou ben ik ook ver,' zei hij. 'Dit is allemaal een droom. De skeletten verkochten mij aan jullie.' 98. Ze knikte. De droomsteden waren slechts de illusies waarin de zee van bloed overliep, dus hij was niet echt dood. 99. Hij nam wat van het drankje wat ze voor hem had gemaakt. Ze had ook een wat sterker drankje gemaakt, maar dat nam hij niet. Hij was nog niet zo lang geleden gescheiden. In de paar jaren na de scheiding woonde hij in opvangcentrums, en nu woonde hij eindelijk op zichzelf. Hij kon het leven weer aan, alhoewel hij zich nog steeds zwak voelde, en soms bang. Hij wist niet waar die angst vandaan kwam. 100. 'Ik weet dat het allemaal best goed gaat,' zei ze. 'Je kan je goed redden. Natuurlijk zul je je ups and downs hebben, maar alles zal over het algemeen steeds beter gaan. Hier heb je je eigen leven.' Hij knikte. 414

101. Hij leefde ver weg van de wildernis, Maar er was nog steeds een monster in zijn hart, Iets dat hij niet kon doven, Hij had wilde dromen in de nacht 102. Hij leefde ver van de wildernis, Zijn dromen achtervolgden hem, Hij was niet vrij, maar een gevangene, Van iets groters dan hem, wat hij niet kon begrijpen, Iets cryptisch had bezit van hem genomen, De droomsteden waren slechts een illusie in de wildernis, Van vergif had hij gedronken, Iets had hem gestoken, En nu dacht hij dat hij hier was, Misschien was hij nog niet klaar voor de wildernis, Misschien kon hij haar wetten nog niet verdragen, Misschien was hij slechts een baby in de baarmoeder van de Duizen, Wild razende boven de zee, 415

Iets had hem meegenomen 103. Grote honden hadden hem ontvoerd, Aan de voeten van hun bazin legden zij hem neer, Zij gaf hem illusies, Van sluier tot sluier zou hij gaan, Totdat hij haar zou zien 104. De honden blaften, Maar zijn gedachtes waren ver weg, Hij was bewusteloos, als in een coma van dromen, Hij wist niet meer wat echt was, Hij wist niet meer wat hij kon vertrouwen, Hij durfde niet aan te raken, Alsof alles onder stroom stond 105. 'Je kan niet van me ontsnappen,' sprak ze. 'Nu laat ik je leven in illusies, stommeling, 416

Maar je zal altijd aan mijn voeten ontwaken, Nee, niemand kan je redden, Nee, niemand kun je hier vertrouwen, Je bent in mijn wereld, En hier zul je blijven, Mijn ketenen zijn eeuwig' 106. Met schuim op zijn mond schold hij op haar, Hij haatte haar, Het was de vrouw die hij eens had vermoord, Alhoewel hij nog steeds ervan overtuigd was dat het zelfverdediging was, En hij kon nu zien dat ze niet echt dood was, Ze leefde voort, Als het boegbeeld van een skelettenschip 107. Hij hoorde gekrijs. Het waren de skeletten. 417

Zij hadden de vrouw die hij haatte aan de voorkant van het schip vastgebonden, Als een boegbeeld. 108. Hij werd met een gesel geslagen, Hij probeerde te ontwaken, maar hij kon het niet, Hij zonk dieper weg. 109. Waar was hij ? 110. Vrouwen van de wildernis riepen naar hem, bespotten hem, Hij had vreemde bessen gekregen, waarvan hij vreemd had gedroomd, Nu was er niets dan gelach, Het waren lange dromen, Hij was slechts aan het ijlen, Hij was dood, en nu was hij hier, In het rijk der illusies, Het leek wel alsof de dromen over hem aan het vechten waren, 418

Hij werd heen en weer geslingerd, Totdat hij langzaam ontdekte dat het een soort klok was, Als een tijdschijf van dromen en illusies, Hier moest hij mee zien te leven. 111. In de nachten van de droomsteden werd hij vaak weggenomen tot de wildernis, Hier in de droomsteden woonde hij samen met haar. Zij en haar vriendin vertelden hem altijd dat de droomsteden slechts sluiers van de wildernis waren, en dat zij uiteindelijk ook geheel in de wildernis zouden oplossen. Zij hielden grotere geheimen van de wildernis verborgen. 112. Hij dacht dat zij hem bessen hadden gegeven, maar het was veel erger. De vrouwen in de wildernis hadden hem bizonbloed te drinken gegeven. Hij was ziek, en hij werd bespot. 419

113. Bizonbloed, bizonbloed, Oh jij geeft dromen zo zoet, En dan ineens zo bitter, Als een bitter ontwaken, Alsof ik de dood heb ontmoet, 114. Bizonbloed, bizonbloed, Jij gaat al maar door, Jij kent geen genade, Bizonbloed, bizonbloed, Jij weet van geen genade, Bizonbloed, Oh, jij kent geen genade, Alsof ik de dood heb ontmoet 115. Zij staat daar als een lange schaduw, Ik kan niet horen wat ze zegt, Mijn tong kleeft aan mijn gehemelte, 420

Bizonbloed, wijs mij de weg, Maar ik weet dat jij me toch zal laten dwalen, Tot de hopeloosheid laat dalen 116. Bizonbloed, bizonbloed, Alsof ik de dood heb ontmoet, Dromen zo zoet, Maar een bitter ontwaken, Bizonbloed, is dit alles wat je doet, Is er dan niet meer te halen, Ik kan alleen in hopeloosheid dalen 117. Bizonbloed, jij kent de weg, Maar wijst hem niet, Jij laat ons allen dwalen, En ons in hopeloosheid doen dalen, Bizonbloed, wij kunnen alleen maar dwalen. 421

118. Hij werd wakker in de gevangenis. Vandaag zou de terechtstelling zijn. Hij zou de injectie krijgen. Hij keek om zich heen in de dodencel. Al het andere was slechts een droom geweest. 100. DE MORGEN 1. Ze nodigde mij uit door haar ogen. Ze namen me op hun schip. 2. Ze gaf mij een boek van vreemde verhalen, psychedelisch. Deze verhalen hadden geen verhaallijn. 3. 'Wetten zijn zo slecht,' zei ze. 'Alles zou moeten kunnen gebeuren, want alles is een boodschap, een raadsel.' 4. Het is een plaatje van een warme dag op het strand, 5. En dit boek voelt zo goed, er is iets in mijn handen, 6. En ik kan weer ademen, warme adem van het oerwoud, 7. Als de genezende aanraking, er was een brug, een brug in mijn hart, 8. In een zachter oerwoud rijst de morgen 9. Haar gezicht vertelt me meer dan honderd boeken, en nog steeds is ze een mysterie voor me. 422

10. Ik zag dit geschreven op een muur, en ik begreep het niet. 101. WITTE LAARZEN 1. De rozen groeien hier aan de muur, Er stroomt sap uit hun kelken. Zij prediken het woord met subtiliteit. Ze spreken psychedelisch en surreeel, en benaderen alles in cirkels. 2. Een brug van bloemen over de wilde zee, bloemen groeien vanuit de zee, zoveel stemmen, zoveel vragen, het antwoord wordt bewust genegeerd, zij benaderen alles in cirkels 3. De belasting is een cryptogram van synchroniteit en harmonie, De rozen zullen bloeien, 423

Om opnieuw te bedekken 4. Bloemen groeien op hun vloeren, en paradijs vogels zitten in hun zolders, terwijl zij dieper slaapt 5. De steek bracht haar slaap, waar de bloemen zo warm zijn, waar zij spreken over oceanen, waar zij nieuw zand brengen tot de bodem 6. De steek is er om ons dieper te brengen, De steek is er om een diepere droom te brengen 7. Afstand maakt alles weer zacht, Terwijl cirkel-benadering nieuwe kleuren maakt 8. Rijdende op paarse paarden, 424

Terwijl alle liederen langzamer gaan, En wegvagen 9. Zij verzamelt hen allen in haar grote mand, In zeeen van bloemen, Met al deze golven van tanden, De doornen van de roos 10. Zij is veilig op een afstand, Zij is een slaapwandelaar, Dronken van de soep van haar moeder, Terwijl al het glas breekt, Alle aandacht 11. Zij is betoverd, Daar waar het ijs oprijst, Het meer van verandering 425

12. Een stap verwijderd van het zomerveld, Het maakt je hoofd zo nat, Als druipende bloemen, Alsof miljoenen deuren sluiten 13. Door zomerdagen zullen de treinen aankomen, Het verlies van de herinneringen, Een poort van verandering, De laatste regendruppel, Niet om aan te raken, Maar alleen om te bekijken 14. De ramen van de bakkerij zijn allen gebroken, Deze schilderijen zijn allemaal beschermd door haar wetten, In het kunstmuseum 15. Dit waren allemaal tochten door indiaanse oorlogsboeken, Beginnende en eindigende in een vrouw genaamd Witte Laarzen 426

16. Door aandacht werden dingen te groot, Door een bloem te plukken van de witte bloemen tuin stierf men, Soms als ik het niet meer zag zitten dacht ik eraan om zo'n bloem te plukken, Maar er scheen één bloem daar te zijn die tot leven wekte 17. Daar waar alles namaak is, stroomt de pijn weg, Hoe ontstaat namaak ? Door vele slaapliederen 18. Hoe maak je spelletjes ? Want die zijn nodig voor namaak, De vrouw met de witte laarzen zal je initieren, Een zachte mond, Zij weet hoe je verleden te spreiden, Zodat je je speelgoed en spelletjes vind 427

19. Je drinkt van de namaak, Niets doet je nog pijn, Veel verhalen maken de namaak, Het is een schilderij 20. Witte laarzen zacht als fluweel, Ik loop met een indiaans oorlogsboek in mijn hoofd, Ik denk dat zij het heeft geschreven, Wanneer ze het boek opent, dan ben ik verloren, Dan ben ik in een wreed spel 21. Wanneer ze beweegt in haar witte laarzen, Dan heb ik geen hoop meer, Dan staat ze voor me, en doet wrede dingen, Het enige wat dan nog door mijn hoofd gaat is dat ik het spel verlies, Ik verlies alles, En dan ween ik mezelf in slaap, om een grotere nachtmerrie te ontmoeten, 428

Wanneer ze me verlaat, neemt ze mijn hart mee 22. Vandaag hoorde ik van de vrouw dat het een speelgoedfabriek is waarin ik werk, Ik wist dat niet, Ik dacht dat ik het spel had verloren 23. Zij maakte dit om me te beschermen tegen iets ergers, Wanneer ze dichterbij komt, Is het als een oorlog van indianen, Deze vrouw is gevaarlijk, Maar het was allemaal om mij te beschermen tegen iets ergers 24. Witte Laarzen zwemt naast mij, Het is een lange rivier, Dit is het land van namaak, En ze zegt dat we het alleen kunnen binnenkomen door het te lezen, En alle belasting werd tot snoep 429

25. De hartepijn in het spel is de weg tot het land van namaak, Waar alle pijn wegsmelt 26. Allen die stierven in het spel, kunnen nu de verhalen lezen, Er is altijd een groter spel, met betere regels 27. Witte Laarzen staart naar me, Het was een lange tocht, Ik kijk naar het schilderij, Daar staat ze in de wildernis, En de lucht is donker 28. Witte Laarzen staart naar me, Ze laat me een blauwe roos zien, De blauwe roos leidt tot het land van nonsens, Waar al het recht heerst, Terwijl de groene roos terugleidt tot de literatuur 430

29. Waar zijn de wilde jongens nu ? Ze opent een boek, waarin wat plaatjes zijn van hen, Jouw pijn was hun pijn, Het was een boek in je hoofd, maar het kon alleen wegvagen als je het boek zou openen 102. DE LAWINE 1. Hij had wilde dromen. Deze dromen deden zich voor als zijn herinneringen. Hij wist nooit wat er van waar was. Het leek zo echt. Het maakte hem gek, krankzinnig. 2. Hij dacht dat het ermee te maken had dat hij ooit hertenbloed had gedronken. Zijn oom had hem eens rood sap gegeven, en toen hij het op had gedronken zei zijn oom dat het hertenbloed was. 431

3. Maar of het waar was wist hij niet. Wel wist hij dat de dromen toen begonnen. En het liet hem niet meer los. Hij had angsten, fobieen, manies. Hij was geobsedeerd. Hij moest dit wel zijn, anders had hij het gevoel dat hij weggegrepen zou worden. Het was zijn bescherming. 4. De dromen over het hertenbloed begonnen heftiger te worden, maar het was helemaal geen hertenbloed. Het was het bloed van renbokken. Hij had hen ingehaald, of liever gezegd zijn pijlen hadden hen ingehaald, en zijn speren, en hij bekleedde zichzelf met hun vachten. Hij dronk hun bloed, en dat maakte hem juist gekker. 5. Hij had niet meer het gevoel dat hij met beide benen op de wereld stond, en dat allemaal dankzij zijn oom, die zo vreemd deed. Wie geeft nu iemand rood sap en zegt later wanneer het opgedronken is dat het hertenbloed is. Maar het was geen hertenbloed … In de dromen was het het bloed van renbokken. 6. Het oerwoud trok hem. Hij vreesde dat het hertenbloed zijn hersenen had aangetast, en dat had het ook. Zijn oom had hem misschien wel vergiftigd. 7. Hij vond dat wat engs. Het leek op een opsluiting, een gevangenisstraf, levenslang. 432

8. Hij had het altijd over de beesten van de filosofie, die hij moest verslaan. Hij leek de strijd te verliezen. Zijn ouders leefden niet meer. Hij had geen goed woord voor zijn ouders over. Hij was blij dat ze dood waren, maar dit was ook niks. Een oom die hem had vergiftigd. 9. Hij moest daar dan altijd van zuchten. Hij wist dat het mis ging toen hij dat rode sap had gedronken, en toen zijn oom had gezegd dat het hertenbloed was. Het was geen hertenbloed, maar het bloed van renbokken. Misschien had zijn oom zich vergist, maar hij zat nu wel in de problemen. 10. Op een dag rende hij weg. Hij rende het oerwoud in, en keek niet meer om. Hij bleef maar rennen en rennen. Hij kwam tot een plaats waar hij niets anders kon dan huilen. Hier versleet hij zijn dagen. Levende van bessen. Het proefde naar het oude rode sap wat zijn oom hem had gegeven. Het proefde naar hertenbloed, oftewel het bloed van renbokken. Hij had hen verslagen. Hij had hen ingehaald, zijn pijlen door hun hart gejaagd, zijn speer door hun ruggen. Zij lagen nu voor hem, bloedend. Hij nam hun vachten, en leefde zoals hen, diep in de wildernis. Hij voelde zich opgejaagd zoals hen. Hij trok altijd verder, maar ging niet meer terug. 11. Hier versleet hij zijn dagen. Hier maakte hij jacht-tochten, om te overleven, want van bessen alleen kon hij niet overleven. Het waren de renbokken van filosofie, van zware geloofs-systemen. Hij wilde vrijheid hiervan, maar het leek wel alsof die vrijheid hem niet werd 433

geschonken. Van binnen knaagde er iets, wat maar niet weg wilde gaan. Van binnen voelde hij zich opgesloten in zijn verleden. Zijn herinneringen plaagden hem, maar was dit wel echt zo gebeurd ? Of waren het gewoon dromen ? 12. Waarom hij ? Waarom moest hij hier doorheen ? Waarom moest hij hiermee blijven lopen, met deze eeuwige wond ? Het was alsof er een indiaans oorlogs-boek in zijn hoofd was. Het leefde, het sprak tot hem, het maakte hem gek. Het ging zo diep. Het reet hem in stukken. Alles wat van hem over was waren fragmenten, en die fragmenten leken met elkaar te vechten, als kemphanen. 13. Hanen, dag en nacht, dat was alles wat hij zag. Het was oorlog in zijn hoofd, en de fragmenten logen over elkaar, dus hij wist niet meer wat de waarheid was. Was dit zijn zwakte ? Het maakte hem moe, en huilerig. Hij voelde zichzelf als een zwakkeling, een mislukkeling, iemand die zichzelf niet meer in de hand had, iemand die gevaarlijk was geworden en die afgezonderd moest worden. 14. Daarom bleef hij in het oerwoud. Hij vertrouwde de stad niet, maar de stad was ook niet te vertrouwen. De stad was zijn fragmenten. 15. Hij keek koel naar een meertje in het oerwoud, en boog zijn hoofd. In het water probeerde hij zijn weerspiegeling te zien. 'Wij worden behekst,' dacht hij. 'Alles is gevaarlijk hier.' Hij kon de gedachtes in zijn hoofd niet meer aanhoren. Hoe ze onder elkaar 434

kibbelden, en altijd maar weer gelijk wilden hebben. 'Rot toch allemaal op,' dacht hij. Maar hij wist dat hij hier niet tegenop kon. Hij wist dat ze hem naar de afgrond zouden drijven. Hier was hij niet tegen opgewassen, en geen kruit was er tegen opgewassen. Hij kon alleen maar toekijken hoe hij en alles in de afgrond ten onder zou gaan. Daar was niets aan te doen. 16. Maar toch had hij nog een beetje overlevingsdrang, en protesteerde hij in zichzelf. Hij zocht naar wapens en naar oplossingen, allemaal bij vlagen. Was dit geen dodendans, of een helledans ? Hij zag de dansers met hun veren. Ze waren opgeverfd, en hadden scherpe mesjes aan hun benen en armen gebonden. De kemphanen van de filosofie, van het oerwoud. Nee, er moest iets anders zijn, iets beters. Zij gaan allemaal te gronde. Niemand die er wat aan kan doen. Daar zijn zij voor gemaakt. Misschien moet dat in ere gehouden worden. 17. Hij streed met de filosofie, al die zware woorden in zijn hoofd. Hij was onder hun macht, maar hij was bezig er van los te breken. Hij streed tegen het geloof, tegen woorden die hem nog steeds najoegen. Het was een grote achtervolging. Hij voelde zich als een renbok, en hij moest rennen voor zijn leven. Als ze hem te pakken zouden krijgen, dan zou hij een kemphaan zijn, en dan zou hij vechten voor zijn leven. Hij rende nu voor zijn vrijheid, waarvan hij dacht dat hij het niet had. 18. Nee, hij moest en zou een oplossing vinden, doordenken. Hij wilde de moed nog niet opgeven. Maar zij vraten hem aan. Hij haatte zijn oom. Zijn oom had hem al deze ellende gegeven. Al deze 435

dromen waren gezonden door zijn oom. Zijn oom was een plaaggeest, maar misschien wel verzonnen door een duivels brein. Hij had hen beiden uit zijn leven weggekapt. Maar binnenin zat het diep. Het hertenbloed schreeuwde tot hem, als een genegeerde erfenis. 19. Hij richtte zijn hoofd op, kijkende naar zijn dolk die hij in de lucht had gestoken. Toen nam hij het mes tot zich en kuste het. Hij was verslaafd aan het mes. Het was zijn wapen, zijn bezitster. Hij bezat het mes niet. Het mes bezat hem. Hij aanbad het mes. Het was zijn veiligheid in het woeste oerwoud. Hij was onstnapt uit de slavernij van zijn jeugd, en nu moest hij vechten voor zijn leven en vrijheid. Het was niet altijd zo geweest. Hij keek om zich heen, van rechts naar links, en terug, bijna schichtig. 20. Zijn slanke hand hield zijn mes stevig vast, maar het mes had hem in haar greep. Ook zijn speer aanbad hij, zijn andere bezitster. Hij moest overleven in deze woeste jungle. Hij moest, hij had geen andere keus. Alleen zijn wapens kon hij vertrouwen. Of kon hij zelfs dat niet vertrouwen ? Hij keek om zich heen, schichtig, want hij hoort geluiden. Is iets hem op het spoor ? Hij grijpt naar zijn werpnet en kust haar. Als het een wild dier is, dan zal hij het vangen … met haar. Niets zou zijn leven nog bedreigen. Het had allemaal veel te lang geduurd. Hij was nu eindelijk vrij, maar voor eeuwig gebonden aan zijn wapens. Ook koesterde hij tedere gevoelens voor zijn boog. Zij had hem daadwerkelijk gered, of was dit ook een valstrik ? Waar leidde de boog hem ? 436

21. Hij stond daar, naakt, met een lendendoek om zich heen. Alles loerde hier op bloed. Het masker zou hem fataal worden, daarom droeg hij geen masker. Teveel kleren zouden hem een achterstand geven. Hij moest flexibel blijven. Hij gilde en krijste, van pijn en verdriet, maar ook van angst en woede … zoveel emoties. Het was alsof hij een boodschap wilde doorgeven aan het hele oerwoud. 22. In zijn gedachten was hij met zijn wapens, zijn jachtgerei. Speren om te vissen en te jagen, om te vechten, als oorlogs-gerei, om de vijand verslagen binnen te halen. Hij zou geen risico's meer nemen, maar hij was nog steeds een gevangene van zijn wapens, en een slaaf. Dit was nodig, vond hij. Hij vond het een goede obsessie. Zou hij die obsessie niet hebben, dan zou zijn leven in gevaar zijn. Daar zat hij niet op te wachten. In zijn hut had hij een gordijn van kippenbotjes gehangen, om de ingang enigszins te bedekken. Hij ging zitten in een hoek van zijn hut, en staarde voor zich uit. 'Niemand, niemand zal mij nog krijgen,' dacht hij bij zichzelf, maar nog steeds was hij onzeker en bang. Hij was bang om opnieuw gevangen te worden. Hij wilde blijven trainen en oefenen met zijn wapens, om zoveel mogelijk kans te hebben om alleen te blijven en veilig. Hij zou niemand toelaten. Dat printte hij zichzelf in. 23. Hij had niet opgegeven. Hij was alert. Hij was waakzaam. Hij staarde naar het masker waaraan ook kippenbotjes hingen, een groot bruin masker in zijn hut, genaamd het masker of monster van Azulan, eens gemaakt door inboorlingen. Hij kon niet vertellen wat het verder was, maar hij wist dat hij dit masker niet op moest zetten. Het was ook veel te groot voor zijn hoofd. Het was waarschijnlijk een fetish, een relikwie. Het was alsof er wespen of bijen vanuit het masker op hem af kwamen, zijn hoofd binnenkropen, hem gek makende. Zoveel pijn had hij ineens. Hij schrok ervan. Het masker 437

zelf had eens tot hem gesproken, zeggende dat het het masker van Azulan was. Maar dit was iets nieuws. Hij greep het masker, maar liet het weer los, want het brandde aan zijn vingers. In huilen aanbad hij het masker. Zijn hele verleden rolde door hem heen. De wespen leken zijn hersenen aan te vreten. Hij krijste. 24. Hij keek naar het masker als naar een vrouwenhoofd. Haar lippen leken te bewegen, maar hij kon het niet verstaan. 'Tak wadak,' zei het masker. Hij zweeg. Hij droomde, diep, en zag een vrouw voor hem staan met een lendendoek om haar middel waar ringen aan hingen en tanden van prehistorische dieren. 'Achtou wang,' sprak de vrouw, 'wanga, wangi, wangu, wodo ach lau parin. Zerka, zertra, zerku, alau. Alau, alau,' en toen greep ze hem en schudde hem door elkaar. Hij viel neer op de grond, terwijl ze lachte. In een vuur verdween ze toen. Hij kon haar niet uit zijn hoofd zetten, maar het was alsof het masker weer tot hem gesproken had. Was het masker vervloekt ? Hij voelde zich duizelig en warm. Het voelde broeierig aan in zijn hoofd. Hij moest hemzelf kalmeren. 'Kojen pau hama,' sprak het masker. Hij werd steeds banger. Wat als het masker vervloekt was ? Wat als het masker een bedreiging voor hem was ? Hij begon te gillen en te dansen, om de geesten van het masker af te weren. Toen besprong hij het masker als een bezetene, en greep het met zijn hand, terwijl hij krijste en joelde. Zijn hand begon te branden, maar hij rende ermee naar buiten en wierp het zo ver als hij kon in de rivier. 25. Ook vertrouwde hij zijn mes, speer en werpnet niet meer, en in gillende woede wierp hij ze in de rivier. Een zwakheid maakte zich meester van hem. Hij had iets nodig om zichzelf mee te kunnen verdedigen, maar hij was voor alles bang. Hij wilde geen slaaf meer zijn, geen vechtslaaf verslaafd aan wapens. Alles wat hij nu had was 438

zijn lichaam. Hij rende door het oerwoud, greep lianen en slingerde ermee verder. Hij brulde. Toen liep hij verslagen terug naar zijn hut. 26. Hij kon niets meer. Het was alsof het masker al zijn levensenergie had weggezogen. Hij keek naar buiten naar de grote gele rivier-bloemen, maar hij durfde de hut niet uit te gaan. Hij ging op zijn slaap mat liggen, en deed zijn ogen dicht. Hij was bang. Maar hij moest hier zien te leven. Het leven was altijd een risico. Langzaam probeerde hij zich te bewegen, maar het ging niet, en het leek ook alsof zijn keel werd dichtgeknepen. Was dit het einde ? Alle dromen die hij in zijn leven had waren kapotgegaan. Hij was dan wel vrij nu, maar hij voelde zich niet vrij. Hij wilde niet ergens opnieuw in verzeild raken. 27. Verslagen cirkelde hij in zichzelf, en alle herinneringen overspoelden hem weer. Hij zag alles weer. Hoe zijn leven begon, en hoe hij van probleem tot probleem ging, als een gevangene, als een slaaf, geketend aan een eindeloze slaven-karavaan. Machteloos zag hij toe op zijn herinneringen, waarin hij zich nog steeds opgesloten voelde. Moest hij hier weer allemaal doorheen ? Waren er geen bizarre dingen met hem gebeurd ? Dingen waarvoor hij zich schaamde, dingen waarvoor hij bang was, en waar hij boos over was, ja woedend, buiten zichzelf. Hij kon zich niet meer inhouden. Hij begon in zichzelf zijn herinneringen toe te spreken, om er controle over te nemen. Hij sprak het uit, discussierende met zichzelf, bijna meedogenloos … Hij spoelde weg, als op de golven van een woeste zee … zijn kapotte geheugen … Hij moest over scherven lopen … Weer begon het hem te verwonden, open te snijden … Hij bloedde … En hij kon niets doen … Hij sprak het gewoon uit … 'Ik, ik,' stamelde hij … Hij zag het allemaal weer voor hem gebeuren, hoe de planeet ontstond, en hoe het hem had gegrepen … wat ze met hem 439

deden …. Wie waren zij ? Wat wilden ze met hem ? Het kwam hem weer helder voor ogen … 'Ik, ik …' stamelde hij weer … 'Ik moest hier doorheen … Ik moest … Er was geen andere weg …. Ik was dood … maar nu kwam ik tot leven … en het deed pijn … Was pijn een teken dat ik leefde ?' 28. Ik droomde van de beesten, dat ik hen weer bereed. 29. Ik werd in de diepte getrokken, in een klem. Er leken overal alarmen af te gaan. Ik keek rond. Ik kon me inmiddels weer bewegen. Ik liet me niet door de alarmen verontrusten. 30. Alles zou veranderen in bloed. Vur zou voortkomen vanuit een bloeddruppel … 31. Ik moest me vast houden. Het stormde hier. 32. Slachten om te leven … Ik jaag om te kunnen slachten 33. Vanuit dit bloed kwam alles voort, 440

Vanuit dit bloed kwam Vur voort, Daarom moesten de ijstijden komen, Daarom moest het beest nog eenmaal losgelaten worden 34. De hond die aan de ketting was raakte los, Toen begon de jacht, toen begon de strijd, De slagerij is net begonnen 35. De hond rende dwars door de ruiten, Dwars door de ramen, Als een medicijn, als een loflied 36. Mijn schip werd gedreven door een zware storm. Ik wist niet of ik het zou overleven. Mijn schip werd door de zware stroming geduwd tot een gebied van ijs-zee. Grote ijsbergen staarden mij aan. Ik keek in de verte en werd duizelig. De kou sloeg mij om het hart. Waar was ik ? Dit was de aarde niet meer. De kou joelde in de verte met hoge en lage geluiden. Een zware dreun stampte in mijn hart, totdat ik mijn bewustzijn verloor. Even later werd ik wakker liggende in de ijszee. Hier dreef ik rond. Ik was aan het ijlen. Een gevaarlijke koorts had mij gevangen, die mij naar het randje van de dood dreef. Ik kon er gewoon overheen kijken, en zag zwarte, donkere roofdieren 441

gulzig naar mij kijken. Ze kwijlden bijna. Vrees sloeg mij om het hart. 37. Een vrouw stond voor mij. Zij had laarzen van bont aan, een gordel en een vel. Verder was ze naakt. Ze had een amulet om haar nek. 'Tawaak, ontwaak !' sprak ze luid. Er leek geen medelijden in haar stem te zijn, en haar ogen waren meedogenloos. Nog nooit eerder had ik zo'n koude blik gezien. 38. Met een mes en een zweep met meerdere touwen, als een gesel, stond ze voor mij. De gesel leek wel op een bundel samengebonden takken. Even sloeg ze mij, en weer duizelde alles voor mijn ogen, alsof ik wegsmolt en wegvaagde. 'Aran heer manjou,' sprak ze. 'Weet jij wie je bent ?' Ik schudde mijn hoofd. 'Ik weet niks meer,' sprak ik. En dat was waar. Al mijn herinneringen waren weg, en ik had geen vat meer op mijn identiteit. 'IJsjager !' schreeuwde ze. 39. 'Ik kan dit niet bevestigen,' zei ik. 'Ik kom van de aarde, en dat is alles wat ik weet.' 40. 'Nee, nee,' zei ze. 'Jij komt niet van de aarde. Jij was in de winterdroom. Jij denkt alleen maar dat je van de aarde bent, maar je bent van Vur. Jij bent van mij.' 442

50. Even was het stil in mijn hoofd. Ik keek op naar deze reusachtige vrouw. Ze scheen geen medelijden te hebben, maar toch zei ze dat ik bij haar hoorde. Maar ik kwam er al snel achter dat ik gewoon bezit was, een slaaf, een jachts-slaaf. Ik had het koud. Ze had mij uit het water getrokken. Op een vreemde manier verwarmde ze mij. Snel trok ze mij naar een grot. Ze trok mij naar een groot vuur. Ik keek naar haar gezicht, wat nog steeds een koud gezicht was, zonder een greintje mededogen. 'Heb medelijden,' sprak ik. Ze greep haar gesel weer van haar heup en sloeg mij. 'Medelijden is verboden op Vur. Jij moet niet dom doen.' 51. Waarschijnlijk stond medelijden hier gelijk aan domheid. Weer keek ik op naar haar. 'Wat ga je met me doen ?' vroeg ik. 'Jij hier blijven,' sprak ze. 'Komtaar.' 52. Ik verstond sommige woorden van haar niet of nauwelijks. Er was ook iets met mijn hoofd gebeurd. Ik rilde nog steeds van de kou. 'IJsvarkens, jagen,' sprak ze. 53. Ik begreep dat ze leefde van de jacht. Misschien had ze mij voor iemand anders aangezien. Ik kwam toch daadwerkelijk van de aarde zoals ik me herinnerde. Ik moest voor haar knielen, en ze trok mijn kleren uit. Ze gaf mij een boog en pijlen, met een mes, en ik moest jagen. Ik moest jagen op ijsvarkens die buiten de grot leefden. Ik kwam doodziek terug in de grot met een gevangen ijsvarken. Ik moest het slachten voor haar ogen. Ik was duizelig, en koud. De kou was bijtend en snijdend, alsof ik geen vel meer op mijn botten had. Het voelde heel naakt aan, alsof ik door duizend speren was doorstoken. Ik gaf geen kik. Ik had de kracht niet meer, maar het 443

slachten van het ijsvarken scheen mij vreemde kracht te brengen. Het vloeide door mijn lichaam. Het verwarmde mij. 54. 'Je bent in de winterdroom,' sprak ze. 'Je moet de ijsvarkens overwinnen om bij mij terug te komen. Jij leeft in Bosse.' 55. Het bloed van het ijsvarken maakte mij warm, en gaf mij een beter zicht op haar. Ik mocht van de vacht van het ijsvarken kleden maken die ik om mijn lichaam bond. Het was nog steeds erg koud. Ik moest een nieuw ijsvarken vangen. Ditmaal wilde ze er rituelen mee doen. Het was nodig om dit beest in zijn diepte en eigenaardigheid te overwinnen. Van de tanden van het beest maakte ze een ketting, en gaf het aan mij. 56. Dieper in de grot waren meerdere jongens. Ook zij waren ijsjagers. Dagau was een jongen van mijn leeftijd, erg behendig in het jagen. Ze leerden mij de kneepjes van de jacht. Ik had mijn geheugen nog steeds niet terug. We trokken dieper onder de grond, waar het warmer was, maar we gingen nog vaak terug om op de ijsvarkens te jagen. Ook onder de grond bleek er een gierende wind te zijn, die bijna tot ons leek te spreken. Hier hadden de jongens hun tenten. De vrouw leek hen nauwlettend in de gaten te houden. Ze zei niet veel. Maar als ze sprak, dan was het gebiedend, alsof het in ons hoofd bloedde. Wij waren gevangenen van deze vrouw. Zij had de winterdroom gemaakt. 444

57. Egau was een harige jongen, ruig en wild. Soms probeerde hij met mij te vechten, maar dan riepen de anderen hem terug. Hij was erg sterk, net iets sterker dan ik. Ik zou het vast en zeker verliezen in een gevecht. Maar voor nu waren de anderen mijn bescherming. Dagau was erg zorgzaam voor mij, zo zorgzaam dat hij er vaak voor werd gestrafd door de vrouw. Op een dag was het haar genoeg, en nam zij hem weg. Hij werd in een kooi gestopt, ver weg van het jongenskamp. De vrouw zou hem uithongeren als straf voor dat hij medelijden en zorgzaamheid had vertoond. Ik voelde mij erg schuldig, want het was door mij dat hij nu opgesloten zat. Ook de anderen werden vaak streng door haar toegesproken wanneer ze mij beschermden tegen Egau. Het kon elk moment misgaan. 58. Wanneer de vrouw sliep ging ik altijd even naar de kooi van Dagau om hem gebraden vlees van ijsvarkens te brengen. Dat was ver buiten het kamp. Ik moest altijd zorgen dat ik op tijd weer terugkwam, maar ik wilde Dagau ook niet alleen laten. Hij was immers zo goed voor mij geweest. Maar op een keer ging het goed mis. Ik had net het vlees tussen de tralies doorgestoken, toen er van achteren ineens een mes op mijn keel werd gedrukt. Het was Egau. Ik probeerde mij los te worstelen, maar het mes begon mij te bezeren, dus ik stopte. Ik moest me aan Egau overgeven. Hij bond mijn polsen achter mijn rug. Hij wilde dat ik voor hem zou knielen, en dat ik zijn slaaf zou zijn. Dagau begon hem verschrikkelijk uit te schelden, maar kon niets doen. 'Met jou reken ik ook wel af,' sprak Egau spottend. Dagau krijste bijna, gillend. Maar toen werd hij stil. 59. Als de vrouw hem zou horen, dan zou het niet best voor hem zijn. Hij wist dat hij op het randje van de dood zweefde met zijn gedrag, of misschien van iets ergers. Hij wilde in ieder geval niets riskeren, en zag met lede ogen toe hoe Egau mij als gevangene voerde naar het 445

kamp. Hij had een touw om mijn nek gebonden. Ik wist dat ik heel voorzichtig moest zijn, en dat ik maar beter kon gehoorzamen. In het kamp durfde niemand wat te doen. De vrouw had hen teveel bedreigd. Toen ze me zag lachte ze. 'Dit is je verdiende loon,' zei ze. 60. 'Egau zal je uithongeren,' sprak ze. 61. Ik wilde niet op zo'n manier gebruikt worden, maar hij had geen medelijden. Medelijden was immers verboden. De vrouw keek er op neer, en er stonden strenge straffen op. 62. Vreemde gevoelens schoten door mijn buik. Ik kreeg erge buikpijn. Egau nam mij mee naar zijn tent, en bond mij vast met een nektouw aan een paaltje. Ook maakte hij mijn gebonden handen met een extra touw vast aan het paaltje, en toen mijn enkels. Ik was in een knielende houding aan het paaltje gebonden. Het paaltje was net buiten zijn tent. Egau ging zijn tent binnen. 63. Ik wilde dat ik weer terug was op aarde, maar ik had geen herinneringen meer. Misschien was het op aarde net zo erg, of misschien wel erger. Toch kon ik me dat niet voorstellen. Ik begon terug te verlangen naar de aarde. 64. Hoe ik het voor elkaar kreeg wist ik niet meer, maar ik kon mij losworstelen na een hele lange tijd, terwijl Egau sliep. Ik bedacht me 446

geen moment, en rende uit het kamp. Ik moest eerst mezelf veilig maken. In de verte zaten de andere jongens met hun slaven, en de vrouw was ook wakker. Ook Dagau moest ik achterlaten. Ik rende terug naar de grot boven de grond, en toen de sneeuw in. Ik was woedend, en begon op de ijsvarkens te jagen meer dan ooit. Nooit wilde ik nog terug naar de grot. Ik wilde de vrouw en Egau nooit meer zien. 65. Toch had ik vrienden daar, maar die moest ik voor nu achterlaten. Ik bouwde mijn tent in de sneeuw, ver weg van de grot, van de vellen en de botten van mijn gevangen ijsvarkens. Ze hadden een warme huid. Ook hield ik ze voor gezelschap. Ik warmde mezelf aan hen. Zo overleefde ik het leven buiten de grot. Ik trok steeds verder weg van de grot, uit angst dat ze me ooit zouden achterhalen. De ijsvarkens die ik in leven hield maakte ik tam. Ik moest dit wel doen, anders zou ik sterven van de kou. Ze moesten mij warm houden. Ik sliep met ze. Ik begon hen te fokken. Het vlees maakte mij sterk en pezig. Ik voelde mij als Egau. Op een vreemde manier begon Egau mijn voorbeeld te worden. Ik dacht nog vaak aan hem terug, en het deed minder pijn. Egau was een groot jager. In die zin was hij mijn voorbeeld. Hij was geoefend, lenig. In het kamp volgden mijn ogen hem altijd. 66. Toch wilde ik Egau ook doden. Hij was een grote bedreiging voor mij, en ik was nog steeds bang. Als het ooit nog eens tot een vechtpartij zou komen, dan wist ik niet of ik van hem zou winnen. 67. Het contact met mijn gevangen ijsvarkens bemoedigde mij, deed mij genoegen. De tamste ijsvarkens liet ik meestal in leven, terwijl ik 447

de woestere ijsvarkens gebruikte voor hun vlees en hun huiden. Ik wilde fokken met tamme ijsvarkens, en die konden mij ook gezelschap houden. Zo hoefde ik ook minder te jagen. 68. Ik trok door de sneeuw met een enorme kudde. Het leek wel alsof ik hun vertrouwen had gewonnen. Iedere dag werd de kudde groter. Ik slachtte alleen dat wat ik echt nodig had. Aan de sneeuw leek geen einde te komen. Toch vond ik op een dag een andere grot, die leidde tot diep onder de grond. De grot leek in de verste verten niet op de grot waar ik vandaan kwam, dus ik besloot het erop te wagen. Onder de grond waren er grote vlaktes, zoals onder de andere grot. Hier liet ik mijn kudde leven, en bouwde ik de fokkerij verder uit. Het was hier warm, en ik had niet meer het gevoel dat ik voor mijn leven vocht. Op een dag bezocht een andere vrouw mijn kamp. Ze zag de fokkerij en was onder de indruk. Ik voelde een zwakte in me opkomen, en had niet de moed om mijn wapen op de vrouw te richten. Op een vreemde manier was ik zelfs blij met wat menselijk gezelschap, en de vrouw zag er verder ook niet bedreigend uit. Ze leek rustig en vriendelijk. 69. 'Waar kom je vandaan ?' vroeg ik. 'Uit het ijs,' zei ze. Ze lachte even. 'Mijn vrouwenschip strandde aan in dit ijsgebied, Bosse.' 70. 'Vrouwenschip ?' vroeg ik. 71. 'Ja, dat is een schip bestuurd door vrouwen die mannelijke slaven hebben,' sprak ze glimlachend. Ik was ineens op mijn hoede. 'Ik zal 448

je geen pijn doen,' zei de vrouw. 'Ik kan niet op mezelf overleven. Jij kunt dat ook niet. We mochten elkaar eens nodig hebben.' 72. 'Ja, ja,' zei ik. 'Ik geloof je niet. Wat als je nog steeds op slavenjacht bent ? Dan ben ik vast en zeker de volgende. Trouwens hier onder de grond is het warm. Makkelijk om te overleven hier.' 73. Ze lachte. 'Nee, we maken niet zomaar slaven. Het zijn vaak erfenissen of hen die zich vrijwillig als slaaf hebben aangeboden voor voedsel, een plek om te slapen en wat gezelschap. En meen je dat nou, dat je denkt dat het gemakkelijk is te overleven ? Dan ken je de gevaren van de ondergrond van Bosse nog niet.' 74. Ik zuchtte. Ik wist niet of ik deze vrouw wel kon geloven, maar ze leek vriendelijk zo op het eerste gezicht. Ze zag er niet bedreigend uit, en lachte leuk. Maar dat kon natuurlijk allemaal een dekschild wezen. 'Wat zijn die gevaren dan ?' vroeg ik. 75. 'Dat ga ik je niet vertellen,' lachte ze. 'Zullen we het op een dealtje gooien ? We trekken samen op, jij geeft me voedsel en slaapplaats, en ik bescherm je tegen de gevaren.' 76. 'Ik weet niet eens wat de gevaren zijn,' zei ik. 449

77. 'Deal of niet ?' zei ze ineens wat strenger, alsof ze op het punt stond weer te vertrekken. 'Je zal er spijt van hebben als je me laat gaan.' 78. Ik zuchtte. 'Goed dan,' zei ik, 'dan kunnen we elkaar ook wat beter leren kennen, en dan leg jij mij de geheimen van deze omgeving uit.' 79. Ze glimlachte. 'Afgesproken,' zei ze. 'Je zal er geen spijt van krijgen.' 80. Ik was helemaal op mijn hoede voor deze vrouw. Maar ze had gelijk : Ik kon haar niet zomaar laten gaan. Misschien had ik haar wel nodig. Ik maakte een tent van ijsvarken-huid, en liet haar eerst een tijdje rusten. 81. Even later ging ik ook rusten in mijn tent. Na een lange tijd werd ik wakker en zag donkerhuidige vrouwen om me heen. Ook de vrouw die ik had toegelaten zat bij me. 'Dit zijn mijn stamgenoten,' zei ze, 'van het vrouwenschip.' 82. Ik bekeek ze van top tot teen. Ik had een vreemd gevoel in mijn buik wat ik niet kon beschrijven. Het intimideerde mij een beetje, dat plotseling zoveel vrouwen in mijn tent waren. 'Kunnen ze blijven ?' 450

vroeg de vrouw. 'Ik denk het wel,' zei ik. 'Je tent is groot genoeg, en als ze hun eigen tent willen kan dat ook.' 83. 'Dat is aardig,' sprak ze. Een angstig gevoel beklom mij, alsof mijn leven in groot gevaar was. Plotseling werd ik van achteren op mijn hoofd geslagen. Woest begon ik om me heen te slaan, maar van de duizeligheid kon ik niet lang op mijn knieen blijven. Al gauw hadden ze mij overmeesterd, mijn armen stevig beetgenomen, en begonnen ze me te binden. Al mijn nare herinneringen aan Egau kwamen terug. 84. En toen begon de grote tocht naar buiten, naar het vrouwenschip in het ijs. Er bleek niets met het schip aan de hand. Deze vrouwen waren gewoon op slavenjacht. Ik werd in het schip getrokken, en toen werd de tocht voortgezet. Het was een lange tocht door het ijs, maar toen kwam het schip eindelijk aan in nieuwe streken. Er was hier minder ijs. We waren Bosse aan het verlaten. 85. Op het schip kreeg ik een ijzeren keten om mijn nek, wat vastgeklonken werd door een ketting aan de zijkant van het schip. Hier moest ik roeien. Het schip had ook zeilen, dus als er wind stond, dan hoefde ik gelukkig niet zoveel te roeien. Toen we uit Bosse kwamen in nieuwe gebieden waar het ijs niet of nauwelijks aanwezig was kreeg ik zoveel flitsen van herinneringen. Hier was ik al eens eerder geweest … in een woestijn … Langzaam kwamen mijn herinneringen terug tot mij … Een slaven-karavaan …. 451

86. De slavenkaravaan ging richting een grote stad in de woestijnachtige vlakte. Josu was de naam van die stad. De slavendrijvers spraken tegen mij in een taal die ik niet verstond, maar plotseling spraken ze in mijn taal. Ik zou in de stad verkocht worden, zeiden ze tegen mij, terwijl ik nog steeds aan het piekeren was over hoe ik precies op deze planeet was gekomen. Het laatste wat ik me herinnerde was dat ik erg moe was, en in slaap viel. Ik werd wakker op deze planeet. 87. Josu was een stad van gladiatoren. Ook werd er vee verkocht en slaven. Ik werd ergens aan een paaltje gebonden, en werd al snel van alle kanten bekeken. Ik probeerde los te worstelen, maar ik kreeg een klap met een zweep. Ze sloegen door totdat ik bewusteloos raakte, en toen ik weer bij mijn bewustzijn kwam besloot ik me rustig te houden. Ik ging met een dame mee die in de rimboe woonde. Zij had mij gekocht voor drie schillingen. Zij was zeer schaars gekleed, en had een donkere, lichtbruine huid. Al gauw werd het me duidelijk dat zij tot een stam van wilden behoorde, en dus niet alleen was. Ik werd omsingeld door andere vrouwen die mij bekeken. Ook keken ze in mijn mond. Ik werd geslagen totdat ik bloedde, en werd toen alleen gelaten, vastgebonden aan een paaltje voor gevangenen. 88. Ik hoorde ze in de verte lachen. Ze gingen naar hun tenten en hutten, en sommigen zaten bij een kampvuurtje. Ik kreeg voor lange tijd niets te eten, maar ze gaven mij vreemde melk te drinken, waarvan ik me nog zwakker voelde. Het had nogal een vreemde uitwerking op mijn lichaam. Ik kon hun geroosterd vlees ruiken, totdat het water in mijn mond liep, maar ze gaven mij niets. Soms kreeg ik wat dikkere melk, maar het was niet echt voedzaam. Het leek mij nog hongeriger te maken. 452

89. Ik werd vaak geslagen, totdat ik op mijn knieen viel, en dan lachten ze. Ik durfde geen ontsnappings-poging te maken, want ik was bang dat ze me dan dood zouden slaan. Als ze maar even vermoedden dat ik me probeerde los te worstelen, dan werd ik geslagen. Deze planeet was een wrede planeet, zonder genade. Van medelijden hadden ze niet gehoord, en er stonden strenge straffen op medelijden. 90. Het was een wereld die ik niet begreep. Medelijden werd als een zwakheid gezien, en als een bedreiging. Het werd behandeld als een grote misdaad. 91. Ik was radeloos. Ik zag hun kinderen opgroeien, maar zelf leek ik niet ouder te worden, maar jonger. Ik werd gezien als een zwakkeling, maar zo werden allen van het mannelijke geslacht behandeld, ook hun kinderen. De vrouwen waren hier van het sterke geslacht. 92. Er heerste hier een nauwe en zware hierarchie waarin de vrouwen het voor het zeggen hadden. Ook met hun kinderen was het zo dat de meisjes heersten over de jongens. Zelfs als een meisje veel jonger was, had ze toch gezag over de oudere jongens. 453

93. Ongehoorzaamheid tot de meisjes leidde tot zware straffen en zelfs de dood. De jongens rilden en beefden soms als er meisjes in de buurt waren, want hun leven lag in de handen van de meisjes. 94. Vaak werden jongens of zelfs mannen vals beschuldigd door jonge meisjes, en dan gold altijd het recht van het meisje, en naar de jongens en mannen werd niet geluisterd. De vrouwen zorgden goed dat ze in de meerderheid bleven, daarom als er nieuwe kinderen werden geboren en het was een jongetje, dan werd het vaak ritueel geofferd en gedood, maar als het een meisje was dan werd het in leven gelaten, tenzij het meisje mankementen vertoonde. 95. In de kinder-arena's werden jongetjes snel na hun geboorte opgevoed en getemd. Alleen de sterkste jongetjes zouden zo overleven, en maakten een kans hun plaats te vinden in de matriarchische samenleving van de planeet. Voor de vrouwen was het een goed test-systeem, om zo af te komen van de allerzwaksten. Wel was het zo dat wanneer een jongen te sterk werd, en een bedreiging vormde, dan zorgde het systeem ervoor dat zo'n jongen uit de weg werd geruimd. 96. Er was geen ruimte voor sterke jongens. Jongens waren per definitie van het zwakke geslacht, maar alleen de sterksten van de zwakken werden in leven gelaten. Hier zorgden de kinder-arena's voor. Omdat de jongens gefrustreerd waren onder de strenge machtsvoering van de vrouwen en meisjes plaagden ze elkaar vaak, om zich af te reageren, en dit werd zelfs door de vrouwen en meisjes opgehitst. Het hoorde bij het leven in en om de arena. De sterkeren plaagden de zwakkeren als een vorm van overlevingsdrang, en 454

afbakening van de hierarchieen. Meisjes plaagden op hun beurt vaak de jongens, die veel zwakker waren dan henzelf. 97. Ik keek dit alles met lede ogen aan. Ik kon niets doen. Ik was een gevangene van deze planeet. Ik zag vaak jongetjes op elkaar inslaan, totdat één van hen huilend in elkaar zakte. Ik wilde dat ik hen kon troosten, maar een slag van de zweep kon ik krijgen. Medelijden werd niet getolereerd. De vrouwen roken mijn medelijden, en zo werd ik hun mikpunt. 98. Voor mij was het een idiote wereld, en ik wist nog steeds niet hoe ik hier terecht was gekomen. De planeet was vreemd. 99. Ik werd in een kooi gestopt, en voor de kooi legden ze overheerlijk sappig vlees neer waar ik niet bij kon. Zo hongerden ze mij uit, en maakten mij tegelijkertijd krankzinnig. Het scheen een belangrijke wet te zijn. De Duizen werd aanbeden, en het scheen hen zulke instincten te geven. De Duizen scheen zich te voeden met de agressie van de man, waarop de man nog zwakker werd. 100. Vrouwen gingen vaak op jacht, maar ook verleidden zij mannen, die zij zouden huwen, en in een bepaalde nacht zouden overvallen om hen tot slaaf te maken. Dit behoorde ook tot de jacht. Zij huwden om hun prooi te leiden tot scheiding en slavernij. Zo werden zij van echtgenoot tot strenge heerseres. Ook dit zag ik toe met lede ogen. Zij hadden in mijn tong gesneden zodat ik tijdelijk 455

niet kon praten. Veel scheidings-slaven werden er in het kamp opgenomen, die eerst huwelijks-partners waren van de vrouwen. 101. De Duizen, een baarmoeder. Ik werd in haar gezogen, en mijn geheugen werd gewist, laag voor laag. Ik begon te krimpen, en werd een kind, en daarna een baby. Ik was haar baby, van de Duizen. Ik kon niet herinneren, alleen ruiken. Maar niets drong tot mij door. De baarmoeder verslond mij, en bouwde mij opnieuw op. Het gebeurde in de diepte van het universum. Deze wereld kende geen genade. Er werd neergekeken op genade. Zij verslond mij, dit wilde beest. Er was niets wat ik kon doen. Ik was hulpeloos, als een hulpeloos kind. Ik werd opnieuw geboren. Maar het was slechts een deel in mij, want ik was een man. Aan de ene kant van de dag was ik een kind, en aan de andere kant was ik een man. Het was een cyclus, en de dag was de nacht. 102. Ik werd geslagen in mijn gezicht. Ik was nog steeds op het schip. Een strenge jagerin stond voor me. Mijn herinneringen vaagden weer weg, maar ze waren nog steeds op de achtergrond. De vrouw liet een gesel zachtjes over mijn huid gaan, als een waarschuwing, of als een teken dat zij mijn meerdere was. Ik boog mijn hoofd en roeide door. Toen liep de vrouw door naar een andere slaaf. De vrouwen wezen op een donkere lucht. Alweer zouden er stormen komen, stormen die mij ook eens hadden meegenomen. 'Bosse vraagt offers,' zei één van de jagerinnen, die een leidinggevende positie onder de vrouwen scheen te hebben. 'Hannah vraagt ook offers,' zei een andere jagerin die dichtbij haar stond. 456

102. Ik vroeg me af wie of wat Hannah was. Een paar slaven werden overboord gegooid om de woede van Bosse te sussen. Ik vreesde voor mijn leven. De lichamen van de slaven werden direct door vreemde vissen aangevreten wanneer ze in het water kwamen. 'Meer slaven voor Bosse !' schreeuwde de jagerin. Weer werden er wat slaven gegrepen en overboord gegooid. Toen kwam er eindelijk rust. Het schip kon doorgaan. Het woord Hannah bleef in mijn hoofd zitten, en ik vroeg me af wat het was. Ik kwam er al snel genoeg achter. Hannah bleek het ijsloze gebied te zijn waar we nu waren. Hier was een tropisch klimaat. 103. Ik was alreeds bezit. Ik voelde het. Ik was niet van mezelf. Ik kreeg er pijn in mijn buik van. Ik was bang dat ze gewoon zonder reden een reden zouden maken om mij maar te kunnen straffen. Ik wist dat zij mannenhaters waren. 104. De vrouwen hielden ervan om me vaak te bedreigen. Ik had altijd buikpijn als ze in de buurt waren, of wanneer ik aan ze dacht. Ze intimideerden mij. 105. Op een dag bleek alles anders. Ik hoorde ze roepen : 'De wraak van Hannah !' Ik had dit eerder gehoord. Bulderende sneeuw bleek alles in te nemen, als een lawine. Toen kon ik me niets meer herinneren. Ik kon me niet meer bewegen, en vaag begon de aarde zich om me heen te ontvouwen. Was ik op aarde ? Waar was ik, en waar kwam ik vandaan ? Was ik gestorven ? 457

106. Ik leefde die dag als in een droom. Ik probeerde tot mijn bewustzijn te komen, wat maar moeilijk ging. 107. Zij maakten de winterdroom, waarin schepen zoek raakten en kinderen hun ouders verloren. Veel slaven moesten zij maken, om hen te leiden tot de planeet. Hannah had het zo beslist. 108. Strenge winters waren harde leermeesters. Hannah haalde zo de oogst binnen, de vrucht van de tucht der gevangenen. De winter sneed als een mes, ving als een net, als het klappen van de gesel. En de ijsvarkens moesten dood. Ik wist dat ik hiertoe was geroepen. Ik kon aan deze roep niet ontkomen. Ze moesten dood. 109. De sneeuw was een gesel. Niets kon standhouden voor deze gesel. Allen werden zij op hun knieen gedwongen. Gehoorzaamheid was de enige mogelijkheid. Zo begon ik meer en meer te beseffen dat ik op deze planeet was, en dat de aarde een gesel was. De aarde was mijn kooi. Als ik naar buiten keek, zag ik de planeet. Ik wist dat de wraak van Hannah op mijn nek rustte. Aan deze vloek zou ik niet kunnen ontkomen. Het zou mij drijven tot in het hart van Hannah. 110. Ik was de vervloekte, de verdoemde, en mijn taak was de ijsvarkens te doden. Dit zou de sluier van het hart van Hannah wegscheuren. Ik kon niet ontkomen aan deze taak. Ik droeg een ijzeren keten om mijn nek, en begon de jacht weer. Ditmaal zouden ze niet ontkomen. Ik zou ze fokken als nooit tevoren. Het was deze 458

jacht die de kou terugdreef. Dit bloed moest vloeien om Hannah te openen. 111. Mijn nachtmerries over Egau kwamen terug, meer dan ooit tevoren. Hij stond dan altijd voor me, en dan dwong hij mij te knielen voor hem. Hij scheen zo levensecht. Ik worstelde met vreemde nachtmerries zoals dezen. Ik wist dat het de wraak van Hannah was. Hannah had dit allemaal gemaakt om mij tot haar hart te drijven. Ik moest naakt tot haar komen, uitgehongerd, en ze wilde bloed. Mijn bloed moest vloeien. Er gingen pijlen door mijn spieren, meedogenloos, en pijlen door mijn botten. Ik werd opgeroepen tot de jacht. 112. Ik zag geen verschil meer tussen de aarde en deze planeet. Het waren twee zijden van hetzelfde blad van hetzelfde boek. En er waren nog zoveel bladzijdes die ik niet kende. Ik moest en zou ze leren kennen. Ik was vastbesloten. 113. Nu moet u weten dat het een slaven-wereld was. Slaven hebben geen rechten. Zij zijn gebonden aan een bepaalde taak of opdracht, en moeten die volvoeren. Als dit niet volledig gebeurt wordt de slaaf gestraft. Dit is de enige manier om een slaaf de opdracht zo goed mogelijk te laten volvoeren. Slaven dienen te gehoorzamen. 114. IJs was het fundament van de planeet. Zij die onder het ijs schoten raakten voor eeuwig verloren. Ook ik was in de ijszee ten onder gegaan, en dacht dat ik voor eeuwig verloren was, maar een 459

jagerin nam mij uit het water. Zij stelde mij bloot aan de nachtmerries van Egau. Zovelen schoten onder het ijs. Zij konden de schuld niet dragen. Alleen de jagerin kon hen leven geven, maar wat voor een leven zou dat zijn, overgeleverd aan de wraak van Egau. 115. Het leek alsof hij nog steeds aan het jagen was. Tot het hart van Hannah kwam hij. 116. Het gebeurt wanneer zij aan de borst van Hannah zijn, wanneer zij van haar melk drinken. Dan geeft zij hen de winterdroom. De melk verlamt hen, verblind hen, en prikkelt de zintuigen op een vreemde manier, om hen te verwarren, te misleiden, opdat zij haar nooit kunnen vernietigen. Zo ervaren zij kou, als een geboorte op aarde. Zij gaan in deze kou ten onder of worden gedreven tot Hannah's hart. 117. De melk was de reden dat het een vrouwenplaneet was. Ook Egau, in al zijn kracht en pezigheid, kon nooit zo sterk worden als een vrouw, door deze melk. 118. Toen ik terugkeerde tot de planeet en zag dat de aarde en de planeet ineen gesmolten waren, kreeg ik veel meer herinneringen. Het was alsof er iets ontwaakte in mijn hersenen. Ik kon mij herinneren dat ik op de planeet was geboren, en ik werd door wilden opgevoed. Ik kon dwars door mijn hersenen heenkijken. Telkens als ik wat opmerkelijks deed of behaalde, dan werd dit beloond met een kraaltje. Soms werd het ook beloond met het kunnen dragen van een 460

speciale veer. Zo ontstonden er rangen en kasten. Veel kraaltjes van een lagere waarde konden dan weer vervangen worden door een kraaltje van een hogere waarde. Ik werd opgevoed met de gesel, en een groot aantal andere soort van straffen die werden uitgevoerd wanneer ik niet genoeg gehoorzaamde. 119. Elke dag bracht ik een lange tijd door in de arena. Hier werd ik voornamelijk opgevoed. Hier moest ik geoefend worden en sterk. Er was geen medelijden in de arena, zoals er geen medelijden was waar dan ook op de planeet. Hier werden ook de rangen en kasten bepaald en verdedigd. Een verliezer kon maar zo zijn rang of kaste verliezen. Dit hielp ons om alert te blijven, altijd op onze hoede. Vol trots waren zij die een bepaald item hadden gewonnen. 120. Ik herinnerde dat ik eens van de bruine kaste was. Ik was gevreesd. Maar ik kon me niet meer herinneren waarom ik niet meer van de bruine kaste was. 121. Sommigen zeiden dat als je een bepaalde hoge rang had bereikt in de bruine kaste, dan werd je gezonden naar de aarde om alles te verliezen, en dan moest je weer helemaal opnieuw beginnen. Het was een test, een grote test. Ik meende zoiets te herinneren, en nu had ik niets meer. Er werd gezegd dat zij die voor de tweede keer de bruine kaste binnenkwamen konden doorgroeien tot de hogere kaste. 461

122. Ik wist dat ik de ijsvarkens moest verslaan om tot deze kaste te komen. Het zou mijn hart verwarmen, het zou mij doen laten leven. Maar ik stond als bevroren, alsof ik het had verloren. 123. Ik voelde mij zwak en koud, en rende de dichtstbijzijnde wildernis in. Al gauw stond ik weer als bevroren. Een vrouw nam mij mee de wildernis in en leidde mij tot een moeder met haar kind. Ja, ik was wederomgeboren door de Duizen. Ik moest mijn weg hier zien te vinden. Ik moest opnieuw geboren worden, opnieuw beginnen, na zo diep te zijn gevallen uit de bruine kaste. De val was diep. Ik kon het me weer herinneren. Ik moest naar de aarde, naar een dal van doodskoppen en beenderen. Ik moest al mijn schatten en trofeeen verlaten, opgeven. Dat was de uiteindelijke opdracht van de bruine kaste. 124. Ik knipperde met mijn ogen en keek rechtstreeks in een woeste zee, en aan de andere kant was de moeder met haar kind. De vrouw naast mij sprak tot mij in een onverstaanbare taal, maar opeens verstond ik het. Zij was degene die mij inwijdde. Ze trok mij mee naar een kamp. Ik deed mijn ogen dicht, omdat ik bang was. 125. Ik moest zien te overleven op deze idiote planeet. Een hol leidde tot diep onder de grond, in de diepte van Hannah, tot diep in haar hart. Ik had haar mes nu. Ik kon deuren openen. Ik hield haar hart in mijn hand. Maar ik was de gevangene van dit hart. 462

126. Zij ving mij op in de diepte. Zonder haar zou ik vallen, te pletter tegen de rotsen. Hannah schreeuwde in mijn hersenen. Alles ontwaakte in mij. Ik wist dat ik door haar gemaakt was, door haar getemd. Haar gesel hing over mijn lichaam, klaar om aan te vallen, of gewoon om mij te waarschuwen. Het temde mij, maakte mij alert. Ik hield me vast aan haar been, want ik voelde me duizelig. 127. Op haar schip zocht ik warmte, maar ik vond het niet. 128. Het schip voerde dieper in Bosse. 129. 'Dit gebied is nu van ons,' sprak ze. 'Achter de stad zijn de vlaktes van de ijsbuffels. De stad bestaat niet meer. De vlaktes zijn van ons. Ik wil dat je de jacht op de ijsbuffels begint. Jij bent een ijsjager.' 130. De ijsbuffels waren groot, snel, met gevaarlijke horens en slagtanden. We moesten ze besluipen, en van ver af beschieten. We trokken onze bogen, en gingen op pad. Hannah liep voorop. We schoten op een kudde ijsbuffels, en zetten de jacht voort op de ijsbuffel die we geraakt hadden. We hadden beiden een ijsbuffel geraakt, en die waren direct verzwakt en niet meer zo snel als de anderen. De achtervolging begon. Hannah had mij een speer gegeven die ze ergens bij de verbrande stad had gevonden. Ik wierp mijn speer af op het verzwakte en verwonde dier. In dolle woede rende ik op het dier af om het de keel door te snijden. Ook begon ik het dier 463

overal in zijn rug en buik te steken. Het bloed gonsde uit het dier, en al snel zat ik helemaal onder het bloed. 131. Er lag hier niet echt ijs. Het was ver onder de grond, in de dieptes van Bosse. Het was hier veel warmer. De buffels hadden een donkere huid, maar omdat ze in het Bosse gebied waren werden ze ijsbuffels genoemd. Hun huid leek heel teder, dun en flexibel. Verderop schenen wat meer langharige ijsbuffels te zijn, die dichtbij water leefden. We besloten een jachttent hier op te zetten. Ik wist dat we hier goed konden overleven. Hoe dieper we onder de grond kwamen, hoe warmer het werd, en het vlees van de ijsbuffel was goed voedzaam. 132. Op een dag bleek alles mis te gaan. We hadden beiden een bepaalde ijsbuffel geraakt, en plotseling leek er sneeuw van alle kanten aan te komen, als machtige golven, als een lawine, en toen werd bij mij alles wit voor mijn ogen. Ik wist niet waar ik was. Onder de grond of boven de grond. Het geluid scheurde bijna mijn botten. Ik gleed uit, en zag ze ineens heel dichtbij. Ik begon als een bezetene met mijn speer te steken, en dat scheen goed te helpen. Ik rende dapper op de beesten af, om ze neer te halen. Ik sloeg mezelf hard op mijn borst, en begon met de speer hun organen los te trekken. Ik hief de grote organen op, die mij bedekten met bloed, en krijste en gromde zo hard als ik kon. Ik was woedend. Ik riep naar Hannah. 'Het medicijn is gekomen,' sprak ze. 133. 'Wat is het ?' vroeg ik. 'Een diepere moraal,' sprak ze. 464

'Dat is wel nodig met die huidige moraal hier op deze planeet,' sprak ik. 'De medemenselijkheid is hier ver te zoeken.' 'Omdat jij er niets van begrijpt,' sprak ze weer. 'Jij hebt geen kennis van gedrags-codes hier en waarvoor het goed is.' 'Misschien,' zei ik. 134. We gingen terug naar haar schip. Er leek hier ergens een groot gat in de grond te zijn, waarmee het schip stroomafwaarts ging, tot diep onder de grond. Hannah sprak dat we nu dieper onder Bosse gingen dan ooit. We kwamen aan bij duistere vlaktes. Hier was waar Bosse overliep in een ander gebied. 135. Dit was het gebied Areta. Er schenen hier vreemde dingen te gebeuren. Mensen werden hier gefokt tot varkens door een bepaald soort voer. Ik ging een rimboe binnen, maar kwam al snel in een valstrik terecht. Ik was op een net gestapt, wat snel naar boven schoot, en zo hing ik daar. Hannah was nergens te vinden. Een paar vrouwen kwamen aanrennen. Ze zagen er woest uit, en hadden speren op mij gericht. 'Vreemdeling,' riepen ze. Ik kreeg buikpijn. 136. Daar kwam Hannah aan. Ze deed niets. Het leek wel een code dat vrouwen elkaar vaak hun vangst gunden. 'Goede vangst,' sprak Hannah. Ik kreeg meer vreemde gevoelens in mijn buik. Ik keek woedend naar Hannah. 465

137. 'Hoe bedrieglijk jij bent, Hannah,' sprak ik nijdig. 'Ik ben je niets verschuldigd,' zei Hannah. 138. 'We trokken samen op, verrader,' zei ik. 139. 'Wen er maar aan,' zei Hannah. 140. Ik probeerde mezelf uit het net te worstelen, maar alles zat goed vast. 141. 'Jij bent hier op ons gebied, dus jij bent ons bezit,' zeiden ze. 142. 'Wat een vreemde manier van redenatie,' sprak ik. 143. 'Waarom is dat zo moeilijk voor jou te begrijpen ?' zei Hannah. 144. Ik zuchtte. Eén van de vrouwen greep een gesel van haar heupen en ranselde mij af. Toen werd ik uit het net gesleept. Ik werd geslagen totdat ik bloedde. Ik kreeg een touw om mijn nek, mijn handen werden achter mijn rug vastgebonden, en ik werd naar een paal geduwd, waaraan ik geknield werd vastgebonden. 466

145. 'We kunnen hem fokken tot een varken,' sprak één van de vrouwen. 'Er zijn nog wat varkensrijders die een varken nodig hebben.' Ik voelde me verslagen, en liet mijn hoofd zakken. 146. 'Of hij kan een slaaf worden,' zei een andere vrouw. 147. 'We zullen zien of hij kan knielen en gehoorzamen,' werd er gezegd. Toen lieten ze me alleen voor een tijdje. Ik viel in slaap en werd later wakker gemaakt. Een naakte vrouw stond voor me. Ze leek woest en wild, en hield een mes dichtbij mijn hoofd. 'Wil je leven of sterven ?' vroeg ze streng. 148. 'Wat is makkelijker ?' vroeg ik. 149. 'Sterven,' sprak ze. 'De levenden worden hier gemarteld en gedwongen een slaaf te zijn, gedwongen om zich aan ons te onderwerpen.' 150. Ik dacht dat ik misschien zou kunnen ontsnappen, dus ik zei : 'Leven.' Ze lachte. 'Wat als ik nu gewoon je strot doorsnijdt, dan ben je van alles af.' Ik was bang voor de dood. Ik wist niet wat ik ervan kon verwachten en wat me na mijn dood zou opwachten. Ik had vaak gehoord dat het na de dood nog wel erger was. Daarom smeekte ik 467

haar om mij in leven te houden. Maar ze was meedogenloos. Ze begon in mij te snijden, en ik begon hevig te bloeden. 'Laat hem leven,' werd er geroepen. Een andere naakte vrouw kwam aangerend. 'We hebben slaven nodig,' sprak ze, en begon mijn wonden te verbinden. De andere vrouw die mij gesneden had begon te grommen. 'Die slaven vreten al ons voedsel op.' 151. 'Welnee, zij zullen uitgehongerd worden zoals alle andere slaven hier. Deze zal heus niet anders behandeld worden,' werd er gezegd. 152. 'Uitgehongerde slaven op varkens,' lachte de vrouw met het mes. 'Wij heersen over ze, het zijn zwakkelingen. Kijk, ze kunnen niets doen.' 153. 'Alle mannen zijn zwakkelingen. Daarom zijn ze aan ons onderworpen. Deze laten we leven.' 154. Ik wist dat dit geen genade was, maar dat ik waarschijnlijk was voorbestemd voor grotere wreedheid. 155. Ik keek de vrouwen smekend aan, maar ik kreeg meedogenloze blikken terug. 468

156. Bosse begon te smelten. Het was altijd een ijsgebied geweest, maar dat werd nu veel minder. Toch waren de winters koud en streng. Ik ving daar niet veel van op, want ik was een gevangene diep onder de grond in het gebied Areta, een gebied van rimboes en jachtvlaktes. Hier woonden de varkensrijders. 157. Er was geen genade voor mannen. Mannen waren verdoemd en zonder hoop. Er was geen vergeving voor hen die als man geboren waren. Ik moest me daarbij neerleggen. 158. In de arena kon ik mezelf tenminste verdedigen tegen wreedheid, en ik merkte hoeveel woede en wreedheid er in mezelf zat. Ik was een beest, maar daar hadden ze het zelf naar gemaakt. Ze schenen het aan te moedigen. Er werd niet ingegrepen. Zo kon ik mezelf in leven houden, en zo kon ik voorkomen dat ik compleet gek werd, maar ik had al het gevoel dat ik gek geworden was. In de arena kon ik mezelf opwerken tot hogere rangen, en ik begon kettinkjes te krijgen, kraaltjes en veren om mijn territorium af te bakenen. 159. Mijn nieuwe bezitsters waren zelfs ruiger. Ze maakten mij naakt en kaal met een mes, en verfden alles rood boven op mijn hoofd, waar eerst mijn haar was. 160. Ik keek dit alles met lede ogen aan, en wist dat ook ik het zou verliezen zoals deze jongens. Ik voelde mij zwakker en zwakker worden, mezelf verliezende. Mijn geweten werd onderworpen aan de 469

vrouwen. Angsten doofden mijn identiteit en moraal volledig uit. Ik was één van hen geworden. 161. Ik begon in mezelf te filosoferen hoe ik hieruit kon ontsnappen. Maar ik kon het niet in mezelf opbrengen. Ik was verlamd van angst. Deze vrouwen moesten gestopt worden. Maar hoe ? 162. Er waren strenge, onverbiddelijke hierarchieen. Ik moest hier aan wennen, maar gleed steeds dieper in deze poel. Ik begon mijn houvast te verliezen, mijn zekerheden. In de arena moest ik mijn weg omhoog zien te vechten. Ik mocht nog van geluk spreken dat ik nog leefde. Ik herinnerde mij Egau. Ik ging kapot van de buikpijn en de angst. De vrouwen grepen niet in. Het was de strakke wet van de arena. 163. De nachtmerries over Egau kwamen terug. Ik moest hem verslaan, en gelukkig brachten ze mij terug tot de arena waar ik weer een kans had om te overwinnen. 164. Woeste ogen keken mij aan. Sommige beesten hadden mijn aanwezigheid ontdekt. 165. Vrouwen reden op zulke beesten. Het gebrul van de beesten kon het verstand tot slaaf maken. Daarom werden deze beesten ook volop gebruikt in de slavenjacht. Vrouwen probeerden het gebrul van de beesten vaak na te doen in de slavenjacht, om hetzelfde effect te krijgen, namelijk dat mannen duizelig zouden worden, en zich aan 470

hen zouden onderwerpen. Ook wekte het gebrul van de beesten angst op in de harten van mannen. Het was alsof hen verteld werd dat ze verloren hadden, en dat het gedaan was met hun vrijheid, en dat dat de enige zekerheid was die ze hadden. 166. De meest eenvoudige manier om een beest tam te maken was door castratie, het afsnijden van de ballen. Ze konden goed gebruikt worden in de oorlog en in de jacht. Woest brullende beesten waren volgens de vrouwen het geheim van de vrouwenplaneet. De vrouw kon nooit aan de macht komen zonder de beesten. 167. De kannibaal was een wond van de planeet, maar een groot geheim. 168. In Areta kweekten ze een bepaald soort zaad wat mensen in varkens kon laten veranderen.. 169. Ik kende inmiddels de idiote wetten. Ik kon maar beter gehoorzamen. 170. Altijd weer moesten we onszelf verdedigen en onszelf bewijzen, anders zou het verkeerd met ons aflopen. Altijd moesten we op onze hoede zijn. Echte rust was hier niet. Nooit was het veilig. Deze wereld was wild en ongetemd. Ze probeerden ons op allerlei 471

manieren in de val te lokken. Daar waren ze bedreven in en hadden daar een lust in. 171. Wij werden uitgebuit, opgehitst en tegen elkaar opgezet. Ook werd er veel gelogen. Het was alsof ik muurvast zat en geen kant op kon. Maar de herinneringen waren de zwaarste ketenen. Ook al zou ik hier ooit uit kunnen ontsnappen, ik zou nog steeds een slaaf zijn van binnen, een gevangene van mijn herinneringen. Ik was verwond en getraumatiseerd, en hoe harder ik scheen te worden van buiten, hoe zachter ik werd van binnen. Dit begon mij op te breken. Ik werd moe, en kreeg sneller uitbarstingen van woede, angst of huiluitbarstingen. Ook begon ik sneller flauw te vallen, als een soort epilepsie en kreeg ik spastische neigingen. 172. Op een dag sloegen ze mij half kreupel. Ik voelde mij als een verlamde. Ik kon zo niet meer vechten, maar nog steeds sleurden ze mij naar de arena. Het scheen mij spastisch grote kracht te geven, wat ook weer snel vertrok. Ik leefde door impulsen, en kon dingen niet afmaken. Ik kon me nergens echt aan vasthouden. De vrouwen zeiden dat kreupele mannen meer vruchtbaar waren. Ook liepen er mannen rond die geen armen meer hadden. Zodra de vrouwen genoeg hadden van de mannen werden ze aan de ringen van de wagen van de slavenkaravaan geketend of gebonden, om zo afgevoerd te worden tot de slaven-markten. 173. Hij staarde naar het grote masker van Azkulan. Had hij dit vervloekte ding niet in de rivier geworpen ? Hij kwam weer tot zijn bewustzijn. Trillend hield hij het masker vast. Hij besloot het heel voorzichtig neer te leggen ergens in de hut. Heel voorzichtig, zonder 472

geluid te maken, liep hij toen de hut uit, het oerwoud in. Hij was vrij, maar al die herinneringen maakten hem dat hij zich niet vrij voelde. Misschien zou hij voor altijd wel van iets een gevangene of slaaf zijn. 174. Hij was bang, hij had leiding nodig, maar wilde tegelijkertijd niets bij hem hebben. Hij was helemaal naakt. Zijn lichaam was het enige wat hij had. Ook was hij bang voor het oerwoud. Hij viel op de grond, en rolde door de modder en het zand. Misschien moest hij zelf de rivier in. Voorzichtig rolde hij er naartoe, terwijl hij zich eigenlijk niet durfde te bewegen. Langzaam zakte hij in het warme water, kijkende naar de gele rivier-bloemen. Ze waren zo groot en lang. Hun zaad was door het water verspreid. 175. Hij besloot naar de andere kant van de rivier te zwemmen, om een nieuw leven te beginnen. Er moest ergens iets nieuws beginnen. Maar zijn herinneringen achtervolgden hem. Hij kon niet loskomen. Uitgeput kwam hij aan op de kant, en rolde door de modder en het zand. Hij stak een bloem in zijn haar. 'En toch zal ik een nieuw leven beginnen,' sprak hij. Hij maakte een schort van bloemen, en probeerde van het leven te genieten. Zijn slanke handen streelden zijn lichaam, om het nieuwe energie te geven. Hij moest het met zichzelf doen, er was geen andere manier. Hij kon zijn lichaam niet verlaten, maar hij was ook bang voor zijn lichaam. Was zijn lichaam niet de grootste gevangenis ? Het lichaam was zo wreed, en bezorgde hem zoveel pijn. Hij wist wat hij nodig had, diep van binnen, maar kon het niet uitdrukken, geen vorm aan geven. De zure bloemen waren om zijn middel gebonden. Ze roken zuur, en proefden zuur, maar het kalmeerde hem een beetje. 473

176. Het was rustig hier. Er waren geen directe bedreigingen. Hij begon kruiden te verzamelen en zaad die deden hallucineren. Misschien was dit de oplossing wel. Alles hing hier voor zijn ogen wat vroeger voor hem verboden was. Hier riep het bijna tot hem : 'Raak mij aan, eet mij.' Hij vond wat stenen en joeg op een jong hert, wiens zachte, tedere vlees hij begon te eten. Het warme bloed gleed over zijn kin en zijn lichaam. Snel zaten zijn handen en voeten onder het bloed, en verslond hij zijn prooi. Het moest op deze manier. Hij moest overleven. Hij moest jagen. 177. Hij droomde over zijn tranen, zijn warme tranen, die een fragiele, hangende brug vormden over een woeste rivier, als over een ravijn, waar hij bijna in te pletter stortte. Maar toen hij naar beneden keek, was het allemaal bloed. Hij kwam tot het land van bloed, wat zich met zijn tranen vermengde. Hij dronk ervan, en het bleek hem nieuwe energie te geven. Dit bloed was van de vijand, de grote vijand, zijn jacht-prooi. Hij wilde in kaart brengen wie zijn vijanden waren. Hij tekende wat in het zand. Hij vroeg zich af hoe hij eigenlijk was ontsnapt uit de eindeloze slaven-karavaan. Was hij wel echt ontsnapt, en was hij wel veilig ? Hij miste wel avontuur, maar hij was getraumatiseerd. 178. Zijn pad was woest. Het scheen geen medelijden met hem te hebben, maar medelijden was verboden op de planeet. Zou het masker van Azulan daarmee te maken hebben ? Wat was er achter het masker van Azulan ? Hij droomde nog vaak over dit masker. 'Je kunt toch niet van mij ontsnappen,' zei het masker altijd. Had hij misschien een ander masker nodig om het masker van Azulan te kunnen overwinnen ? 474

179. Hij smeekte om een nieuw masker, denkende dat dat hem zou helpen. Een nieuw masker werd hem gegeven, genaamd het masker van Blodrudt. Dit masker leek veel op het masker van Azulan, maar was roder, en er hingen niet alleen kippenbotjes onder, maar ook hanenveren. In zijn dromen was het masker van Blodrudt ook een vrouw. 'Wel, wel,' sprak een stem. 'Meneer hier wil een nieuw masker. Ik kom zeker als geroepen, vind je niet ?' 180. 'Ik vertrouw jullie niet,' sprak hij kalm, 'maar ik ben blij dat ik ook wat andere maskers kan uittesten.' 181. 'Uittesten ?' lachte ze. 'Heb je enig idee hoe gevaarlijk dat is ?' 182. 'Kom ik om dan kom ik om,' sprak hij, nog steeds kalm, en zelfs dankbaar, 'maar dit moest gewoon gebeuren. Ik moet de andere kant zien van alles, en dat reflecteer jij voor mij.' 'En jij denkt zeker dat ik sinterklaas ben ?' spotte het masker. Rook en vuur scheen er te komen uit de neus van het grote masker. 183. 'Helemaal niet,' sprak hij. 'Ik weet dat jij hier bent om mij te onderwijzen en te tuchtigen wanneer dat nodig is.' 475

184. 'Je bent tamelijk hebberig,' sprak ze. 'Je had al een masker, en nu wil je er nog één. Dat gaat zomaar niet.' 185. 'Ik weet dat ik in de ban ben van dat andere masker,' sprak hij. 'Is het teveel gevraagd om daaruit weg te vluchten ? Kijk eens waar het me geleid heeft ?' 186. 'Dat andere masker ?' sprak ze geirriteerd. 'Jouw meesteres zul je bedoelen. En zij heeft jou tot wanhoop gedreven, tot mij. Ik ben het masker van wanhoop.' 187. 'Ik ben geen slaaf meer !' riep hij. 'Dat ben ik mijn hele leven al geweest. Nu moet het afgelopen zijn !' 188. 'Oh ja ?' vroeg ze cynisch. 'Er is geen weg terug en er is geen weg eruit, welk masker je dan ook voor ogen hebt.' Hij barstte in snikken uit. 'Hoe kan ik het jullie ooit duidelijk maken ?' 189. 'Jij hoeft ons niets duidelijk te maken,' sprak ze. 'Wij moeten jou het één en ander duidelijk maken.' 190. 'Ik wil eruit !' riep hij. 476

191. 'Waaruit ?' sprak ze. 'Zonder de slaven-karavaan ben je nergens.' 192. Hij voelde ketenen om zijn hals, en om zijn lichaam. Hij kon dit niet aanvechten. Hij probeerde het, maar het maakte hem alleen moe. Het roofde al zijn energie. Zij lachte hem uit. 193. 'Kniel, slaaf,' sprak ze streng. Hij ging op zijn knieen, en dacht alweer aan een ander masker. Of misschien waren al die maskers wel het probleem. Maskers waren voor de inboorlingen belangrijk. Ze gaven leiding en bescherming, maar de maskers die hij kende leken wel boosaardig. Misschien waren al deze maskers vervloekt. Hij was misschien wel een speelbal van boze tovenaars. In een flits zag hij een grote vrouw in een deuropening staan, en toen leek het wel alsof ze voor de opening van een grot stond. De vrouw was donker, als een donkere gestalte. 'Zijn er nog meer maskers ?' vroeg hij. 194. 'Oh ja, zo veel,' sprak ze. 'Maar jij bent van ons. Jij bent onze erfenis, van geslacht tot geslacht overgedragen.' 195. 'Dan ben ik dus onrechtmatig bezit ?' fluisterde hij. 196. 'Niks hoor,' sprak ze. 'Wat wij hebben gevangen is van ons, de wetten van de jacht.' 477

197. 'Oh,' zei hij. 198. 'Alles wat jij bent en hebt is van ons,' sprak ze. 199. Weer kreeg hij flitsen, maar hij kon de flitsen niet vastgrijpen. 'Verlossing !' riep hij. En begon woest te schudden en rond te draaien om een eind te maken aan de nachtmerrie. Hij ving nog meer flitsen op van zijn herinneringen. Hij zag vogels, grote roofvogels die naar hem op zoek waren. 200. Toen greep hij naar zijn hoofd. 'Het recht van de sterksten ?' stamelde hij. 'Ja,' sprak ze. 'En jij weet dat vrouwen de sterksten zijn.' Hij keek om zich heen en zag een bebloed oerwoud. Vandaag had hij een jong hert gegeten, en gisteren ook al een hert. Zou het bloed zijn hersenen hebben aangetast ? Zouden deze herinneringen allemaal hallucinaties zijn geweest door het drinken van het hertenbloed ? 'Kijk naar het oorlogs-bruin,' sprak de vrouw. Hij keek om zich heen. 'J... ja,' stamelde hij. 'Wat zie je ?' vroeg ze. 'O... oorlogs-bruin,' stamelde hij, 'en veel bloed. Ik heb teveel hertenbloed gedronken … I... ik …' Hij boog zijn hoofd. 'Ja, zeg het maar …' sprak ze. Hij keek op naar haar. 'I … ik ben vergiftigd,' sprak hij. 'Ik moest dit niet zien, maar ik zag het. Ik heb teveel gedronken … van het hertenbloed.' Een andere jacht wachtte hem. De hertenjacht had hem verlamd, alsof iets groters hem nog toe staarde. Het oerwoud was bedekt met sluiers van bloed om iets achter te houden. Hij moest jagen. Hij moest losbreken van het hertenbloed. Hij moest de vijand erachter zien. Hij kon niet zien … Alleen maar de sluiers … Alleen maar de 478

maskers … Dit had het hertenbloed gedaan … Het was een gif in zijn mond … Hij was aan het ijlen …. De vrouw lachte hem uit. Het oorlogs-bruin lonkte naar hem. 201. 'D... de goden hebben me vervloekt …' stamelde hij. Hij keek op naar haar. 'De godinnen zul je bedoelen,' sprak ze. 'Maar nee, het zijn gewoon vrouwen.' Hij boog zijn hoofd. 'Ik had dit nooit moeten opdrinken,' sprak hij verslagen. 'Ik ben de prooi van het hert. Ik had nooit zoveel moeten drinken … van hertenbloed. Ik lijk wel gek. Hoe kon ik zo zijn ? Het heeft mijn hersenen in de greep. Het speelt met me, het plaagt me. Ik ben een gevangene van mijn prooi. Het gilt in mijn hoofd. Het spuwt op me, het klotst in me, klaar om me te verdrinken, of misschien ben ik al dood. Dit is erger dan sterke drank. Dit is de valstrik voor iedere jager. Ik ben in de val gelokt.' Hij zakt in elkaar alsof er een mes in zijn buik was gedrukt. Hij had geen kracht meer om op te komen. Ze lachte. 202. 'De beesten van filosofie, ik moet ze verslaan … ik moet …' Hij dacht dat hij te overgevoelig was geworden. Misschien had hij wel een goed masker nodig, of misschien moest hij zich klaarmaken voor de grotere jacht. 'Renbokken-bloed, ze rennen zo hard, ze zijn sneller dan ik, en ze plagen mij. Ik moet ze inhalen, want ze hebben mij in hun macht. Deze dromen zijn zo duister, als zwarte golven over mijn lichaam. Het tast mijn hersenen aan. Mijn oom gaf mij dit sap te drinken. Mijn ouders wil ik niet meer kennen. Ze zijn allen dood. Ze zijn dood voor mij, maar waarschijnlijk leven ze voort. Ik wil het niet weten. Het zijn beesten van filosofie, van zwaar geloof. Het drukt me teneer. Het doet mij altijd schamen, en dan leef ik niet. Ik wil leven. Ik wil de dood overwinnen.' 479

203. Daar stond oom. 204. 'En jij dan ?' riep hij. 'Jij hebt mij hertenbloed gegeven, en toen ging alles fout in mijn leven.' Hij huilde. 205. 'Tja, zo is het leven,' sprak oom. 'Ik wilde je alleen maar helpen. Die herten zaten je achterna. Ik heb hen voor je gedood, en geslacht. Ik gaf jou het bloed, zodat je ziel vrijgezet kon worden. Je ziel was opgesloten in hun bloed.' 206. 'Maar het was renbokken-bloed,' sprak de jongen. 207. 'Renbokken-bloed doet je goed,' sprak oom. 208. 'Kom je met ons mee naar de opium ?' vroeg tante bezorgd. 209. 'Ik durf niet,' zei de jongen. 'Ik schaam me dan altijd, alsof iedereen dwars door me heen kan kijken. Dan voel ik me naakt, zondig en zielig.' 480

210. 'Heus, zo is het niet,' zei tante. 'Dat moet je je niet inbeelden. De opium is er om de mens te helpen.' 211. Oom en tante namen hem mee naar de opium. Er werd voorgelezen uit vreemde boeken. De boeken van Vur, niet de boeken die hij had verwacht. Er werd niet gezongen, alleen maar gestudeerd. Het viel hem allemaal reuze mee. Hij had er flink veel van opgestoken. De volgende week ging hij weer mee. 212. 'Zie, het valt best wel mee,' zei tante. 213. 'Chronisch,' zei hij. 'Dit is chronisch. Dat zou elk mens wel willen.' 214. Oom glimlachte, en gaf hem een boekje. 'Een boekje van Vur,' stond er op de kaft. Hier waren allemaal wilde verhalen in beschreven. Hij glimlachte. Hij zou het lezen voordat hij naar bed zou gaan, dan zou hij fijn dromen. Er stonden prachtige tekeningen in, van een wilde natuur. Alles was anders bedoeld dan wat het zei. Hij moest het goed lezen, en bestuderen. Hij begon verder in het boekje te bladeren. Tante bracht hem wat te drinken. 'Ga er anders even bij zitten,' sprak ze. Met z'n drieen gingen ze aan een tafeltje zitten, achterin de opium, waar de jassen hingen. 'Deze boekjes zijn mooi, tante,' zei hij verrukt. Tante glimlachte. Ook oom glimlachte naar hem. Toen omhelsde hij hen. 'Jullie hebben mij gered,' sprak hij. 481

215. 'Oh ik ben zo gelukkig,' sprak de jongen, en begon door de opium heen te dansen. 'Ik wist niet dat opiums zo prachtig konden zijn.' 216. Die avond ging hij gelukkig naar bed, zodat hij op zijn gemak het boekje in bed kon lezen. Hij bladerde en las gretig, kijkende naar de mooie plaatjes. Het maakte hem rustig. Hij wist niet dat de opium zulke mooie boeken had. Na een paar weken had hij veel meer van zulke mooie boekjes gelezen, en hij mocht ze houden. Ze stonden allemaal op een boekenplank in zijn kamer. Hij keek er veel naar. Zijn oom was een held, en zo had zijn tante hem gemaakt. Tante was de drijvende kracht achter oom. Het was heel geheimzinnig. 103. DE DIJK 1. De billen en borsten van de moeder waaruit u geboren bent zijn de dijken tegen de vloed, Zij bouwden de bamboe huizen hoog aan de kusten van de zee en de rivieren, Van een vissersstam zijn zij 2. Wie heeft u verteld dat de jacht materieel is ? De jacht is alleen symbolisch, en tegen het kwaad. 482

3. Op hoge palen is haar bamboe huis gebouwd, Hoe bent u ertoe gekomen tegen Haar te strijden ? Als vissen zal Zij u vangen. 4. Als haar heupen bewegen, dan roept de baarmoeder u, Gij zult teruggeroepen worden, Weg van al uw leugens en grootspraak 5. Zij haat de zondaren, Zij is abstract, Zij gebruikt de zondaren om Haar Wil te tonen, Dan werpt Zij hen af als de huid van een prooi 483

104. RODE LAARZEN 1. Ik zag je eens in mijn leven, maar ik zal je nooit vergeten, Het was eigenlijk allemaal in een flits, maar ik zal nooit vergeten, Ja, eigenlijk ging het allemaal zo snel, als bliksem, en je was zo ver weg, Het was al nacht, in duisternis en mist, Wel, eigenlijk zag ik je helemaal niet, Alleen je rode laarzen 2. Ik zag alleen je rode laarzen, Genoeg om me te betoveren, Genoeg om je nooit meer te vergeten, Ik zag deze laarzen eens in mijn leven, En ze waren zo ver weg, In duisternis en mist, Maar genoeg om mijn hart in de problemen te brengen, Genoeg om mijn hart in pijn te brengen 484

3. Gisteren ging ik naar de plaats waar ik die laarzen zag, Daar op dat kleine eiland in het meer, Ik zwom er naartoe toen het dag was, Ik werd wakker in het ziekenhuis, Mijn geheugen was weg 4. Een vrouw met rode laarzen bezoekt me, Ze zegt dat ze me kent, maar ik kan haar niet herinneren, Elke dag gaat het beter met me, Maar vandaag kreeg ik een flits, Het ging snel als bliksem, Een gewaarwording dat ik haar ken en haar rode laarzen, Wel, vooral haar rode laarzen 5. Druipend bloed, Maar het was gewoon een vrouw met rode laarzen, Oorlogen, 485

Maar het waren gewoon haar rode laarzen 105. DE APPEL 1. Ik was maar een droom, 2. Mijn spiegel is stukgeslagen, 3. Nu sijpel ik weg, 4. Zij die mij volgen zullen alleen wat appels vinden, 5. En wat verhalen, 6. Om de dag door te komen 486

106. DE VERGETELHEID 1. De rode zon wordt duister in de nacht, De rode zon spuit vrees en woede, De rode zon klimt op tot de overwinning, De zon van bloed spat uit elkaar boven de zee, Om de wateren tot bloed te maken, De zeeen worden van bloed 2. De ogen der meesters vallen uit, Zij zinken in vergetelheid, De zon van bloed is verschijnende, Zwart wordende in de nacht, Om woede en vrees te spuiten 3. Zij verzamelt schedels in de duistere nacht, Zij draagt hen tot de rivier, Om hen op palen te steken, 487

En in haar hut te leggen, Zij jaagt in de duistere nacht 4. Waar alles in vergetelheid eindigt, Wie zal oprijzen van hier ? Wie zal opzwemmen over de waterval ? Hier is alles naar beneden gestort, Ter pletter gevallen op de scherpe rotsen, Wie zal oprijzen van hier ? 5. Zij beschuldigt in de duistere nacht, Wanneer de zon van bloed zal rijzen 6. Het ijs slaat en striemt, En brengt het gif van illusies, Totdat de zon van bloed geboren wordt in de duistere, koude nacht, In de diepte roept zij, Haar stem sterft weg in de nacht van ijs, 488

Maar haar adem is in hun nek, Zij kunnen haar niet van zich afslaan, En zij begraaft hen in de duistere nacht, Onder sneeuw en ijs, 7. Zij laat hen wegzinken in ijzige zeeen, Zo komen zij tot hun einde 8. Zij is een boek van spreuken, Duistere spreuken staan op haar hart getekend, Zij spot met allen die denken iets te weten, Zij misleidt hen en lacht, Zij geeft hen wat ze willen, maar het zijn haar strikken 107. WITTE BLOEMEN VELD 1. Ik loop met haar over een pad door de witte bloemen velden, Het trauma heeft geen plaats hier, Want er is diep zicht, 489

Wij kijken door de herinneringen heen 2. In het witte bloemen veld greep ik haar hand, In de stad zouden ze dat het huwelijk noemen, Maar het is kennis, de kennis raakte haar aan 3. In de stad noemen ze alle dingen anders, Daarom ben ik tot het witte bloemen veld gegaan, Ik kan hier waarnemen hoe dingen echt zijn 4. Het is altijd weer anders dan mensen zeggen, Het begint altijd in je hoofd te draaien, En dan weet je het niet meer 5. Door het dal van de witte bloemen velden, Komen wij tot de gelijkenissen, Dit boek is er vol van, Zij strijden allen om het boek van het witte bloemen veld 490

6. Het witte bloemen veld, Ik vond jou daar, En nam jouw hand 7. Het leidde mij tot de overkant van het witte bloemen veld, Waar ik jouw sieraden zag, Zij sluiten alle deuren en ramen, Zij sluiten de gordijnen, Zij nemen afscheid en vertrekken, Als een witte bloem die vaarwel zegt, Als een geheim achter de schutting 491

108. DE KUS 1. De machine kreeg een roos op het scherm, en kon zo mikken op de machine die voor hem stond. Er kwam een kaartje naar boven genaamd bloedstraal die hij kon inzetten om door een bloedstraal de machine voor hem uit te schakelen. De machine activeerde het kaartje, mikte door de roos richting de machine te schuiven, en met een duistere donderslag, het donkerder worden van het beeld, en een rijke bliksemslag liep er een lange straal bloed als kokend spuitende olie naar de andere machine toe om die uit te schakelen. De machine die geschoten had draaide zich om. Nu moest hij maken dat hij wegkwam. 2. Hij was een robot, gemaakt om te doden, gemaakt om uit te schakelen. Hij was gemaakt voor de jacht, voor een duistere nacht. Een andere machine probeerde hem tegen te houden. Nu verscheen er een ander kaartje op zijn dashboard. Een groene gifstraal, weer als spuitende kokende olie. Snel was het kaartje geactiveerd, en een hoge toon telde af, terwijl hij met zijn roos mikte, totdat de groene gifstraal als de bliksem neerdaalde op de machine die hem blokkeerde. Een robot was hij, gemaakt om te doden dat wat hem in de weg stond. 3. Hier was niemand vriendelijk. Niemand wilde hem hier hebben. Hij rende over de trappen naar boven, en stoorde zich niet aan politieagenten die hem probeerden tegen te houden. Met alle gemak slingerde hij ze over de relingen van de trap. Voor polities was hij vaak immuun. 4. Nu een lange tijd kwam de robot in een jungle aan. 492

5. De robot leek op een gokmachine, maar hij was hoog geprogrammeerd, zeer verfijnd. De geleerden waren zeer tevreden over het resultaat, totdat hij hen opzocht op hun veilige berg en hen één voor één afmaakte. 6. Waren het de kaartjes die hem op een ander idee hadden gebracht ? Of had een andere, hogere straling de robot overgenomen ? De robot maakte een heleboel veranderingen in hun computers, verliet het gebouw en liet het van een afstand exploderen. 7. Hij voelde zich opgesloten. Hij was een wilde, levende van de dood, en de dood leefde van hem. Hier waren leven en dood hetzelfde, net als wreedheid en genade, zachtheid en hardheid. Hier waren geen grenzen, zolang hij maar kon overleven. 8. Zoveel gevaren omringden hem. Alleen de rooflustigste zou overleven. Hij was alreeds erg paranoide, omdat alles hem bedreigde. Hij viel al aan zonder dat daar reden toe was, en hij wist dat de aanval de beste verdediging was. Als hij door luiheid, domheid, of onoplettendheid in de handen zou vallen van een roofdier, dan zou een wrede dood hem wachten. Daarom had hij geen grenzen, geen wetten, alleen de wet van de aanval. Hij vertrouwde niets en niemand, want door vertrouwen was eens zijn hele familie uitgeroeid. 9. Hij gaf niks om de ander, ook niet om hen die ogenschijnlijk geen gevaar vormden, ook niet om hen die hem hielpen, of zelfs zijn leven hadden gered. Want eens gaf hij om iemand die zijn hele familie had uitgemoord. Hij wilde geen risico meer lopen. Iedereen moest voor zichzelf zorgen. En dit alles ging toch altijd door de dood heen. Hij was al dood, dus waarom er nog tegen strijden ? 10. Vriendschap moest maar op een andere manier ontstaan. Niet door vertrouwen, maar door de dood. De dood zou uitmaken wie zijn echte vrienden waren. Het leven zou alleen bedriegen. Hij hechtte 493

geen waarde aan de liefde. Alleen de haat zou leiden door de dood heen. Hier was er geen scheiding tussen dood en leven. Alles was hetzelfde. Hierin zou een hele nieuwe orde ontstaan. 11. Als hij honger had at hij, vaak rauw. Alles at hij wat hij kon vinden. Hij had geen gevoelens voor de wezens die hij doodde. Alles moest toch veranderen, en gevoel zou pijn doen. Hij haatte alles wat hem mogelijk gevoel zou kunnen geven. En om dat te bewijzen moordde hij niet alleen voor veel vlees, maar ook gewoon voor zijn plezier. Hij was dom, hij had geen hersenen. Die zouden hem namelijk alleen maar bedriegen. Hij haatte alles met hersenen. Hij liet zich leiden door instincten, door zijn lusten, omdat hij geen slaaf meer wilde zijn. 12. De wezens om hem heen kwelden hem, als de cipiers van zijn gevangenis. Hij leefde voor de moord. Hij was vrij in de jungle, en leefde voor de jacht. Niet alleen voor het vlees, maar ook voor zijn plezier. Het gaf hem lust, en zo had hij het gevoel dat hij leefde. Hij leefde door de dood van anderen, en de dood leefde van hem. In het begin voelde dit voor hem tragisch aan, maar later legde hij zich erbij neer, en verhardde zich erin. Hij had geen andere keus. 13. Maar ook liet hij leven, ook liet hij staan, en ademen. Ook gaf hij leven. Hij was een man van extremen, een man van een vreemde paradox. 14. Hij leefde in de jungle. Wie hadden hem gemaakt zoals hij was ? De geleerden. Eerst hadden ze iemand naar zijn familie gezonden om zijn familie uit te moorden, en toen dat gebeurt was maakten ze een robot van hem. Hij was nog erg jong. 15. Nu was hij vrij, en zou zich nooit meer laten bedriegen door geleerden, nee, door niemand. Hij had dorst naar de diepere jungle en haar vlaktes om daar een schuilplaats te vinden, een plaats van 494

moord, een plaats van horror, als een effectief wapen van zelfverdediging. 16. Nooit meer wilde hij een robot zijn. Hij wilde vrij zijn, en zou deze vrijheid koste wat het koste bewaren en verdedigen. Geen enkel wezen vertrouwde hij. Geen enkel wezen liet hij te dicht bij zich komen, tenzij hij zich oppermachtig voelde. Tenzij hij zich trots voelde. Het roosje getatoeeerd op zijn arm was zijn laatste aandenken aan de geleerden en het vreemde pak waar ze hem in hadden gehesen. Maar op een dag sneed hij met z’n dolk het roosje uit z’n arm. Brullend van de pijn dook hij in het water. Toen hij bovenkwam zag hij een vrouw met lang haar in het water naar hem kijken. Ze had een glimlach, en plotseling wist hij niet wat hij moest doen. De vrouw deed hem aan zijn familie denken, en er was iets in hem wat hem tegenhield haar pijn te doen. De vrouw zwom naar hem toe, terwijl hij in een vreemde shock raakte. Ze raakte zijn arm aan en er ging electriciteit door hem heen, als loeiende, spuitende en kokende sirenes. 17. Hij wist niet wat er gebeurde, maar de vrouw had macht over hem. Hij wilde haar geen pijn doen. Ze pakte hem vast, en de man schrok. Plotseling begon de man te brullen, en kwam zo snel mogelijk uit het water. Hij was in de war. En het leek wel alsof hij niet meer wist wat hij moest doen. Uiteindelijk rende hij weg. 18. De vrouw rende achter hem aan. ‘Ik kan je helpen !’ riep de vrouw. 19. Maar de man was veel te bang dat zij door de geleerden was gestuurd. De man greep naar zijn hoofd en begon in paniek te gillen. Hij wilde dit niet. Hij wilde dat hij de vrouw nooit had gezien, en dat zij hem nooit had gezien. Plotseling had hij zich niet meer in bedwang. Greep een mes, en wilde haar vermoorden. Het was al te ver gegaan. Hij zou niet met deze vreemde herinnering in zijn hoofd kunnen leven. Ze moest dood. Ze had teveel gezien, en was te 495

dichtbij gekomen. Zij hoorde hier niet. Plotseling hoorden ze beiden een knal. De man wierp een mes naar de geschrokken vrouw, en raakte haar in haar borst, terwijl bloed begon voort te komen. Even dacht de man dat hij zou gaan huilen, maar toen begon hij onbeheerst te lachen. Een beest kwam die de vrouw verder verscheurde, en even later scheurde de man het beest aan stukken, en begon woest te krijsen en te brullen. Hij probeerde de herinnering te wissen, maar alles in zijn hoofd leek hem te achtervolgen. De man rolde door de modder, ving weer een beest, beet zijn kop eraf en begon het bloed eruit te zuigen. Hierdoor werd hij weer een beetje rustig. 20. De volgende dag werd de man wakker met verschrikkelijke hoofdpijn. Nog steeds had hij die nare herinnering, alsof het aan hem vrat. Al moordend zocht hij zijn weg door de jungle, en maakte van huiden een wigwam. Dit deed hij bovenop een veld vol vlees en bloed. Alles moest in zijn ogen veranderen, maar ver kwam hij niet. Hij kon alleen maar moorden, en soms in leven laten, maar echt dingen veranderen kon hij niet. Hij kon tenten maken van huiden, hutten maken van botten, en hij kon doodskoppen verzamelen. Vlees kon hij eten, bloed kon hij drinken, en hij kon erin baden, maar wat kon hij verder doen ? Hield het hier niet op allemaal ? Was dit een doodlopende weg ? 21. Een verschrikkelijk eenzaam bestaan had hij sinds hij de vrouw had vermoord, want zo’n vrouw zou toch nooit meer terugkomen. Maar dit was beter dan in een vriendschap ten onder gaan, door vertrouwen in een val gelokt te worden waar hij nooit meer uit zou kunnen komen. Vrouwen van de jungle kende hij wel. Ze vingen mannen om hen te fokken, voor vlees, botten en voor andere dingen zoals slavernij. In zijn ogen waren vrouwen erger dan roofdieren. Ze waren gemeen en doortrapt, listig en sluw. Hij wilde zich er niet mee bemoeien. Hij wist waar in de jungle zij hun mannenfokkerijen hadden, maar hij had geen zin om de mannen te helpen. Want 496

bevrijdde mannen waren in zijn ogen allemaal geleerden, of andere soorten roofdieren. Hij voelde alleen maar haat naar mannen en vrouwen, zelfs naar zichzelf. Was hij geen produkt van de natuur ? Het was bijna een wet van de natuur om te kunnen overleven, en om alles te kunnen laten veranderen. Maar verandering zag hij niet echt. Het leven bestond uit bloed, zweet en tranen, en daar bleef het bij. Voor hem was het leven jagen, slachten, eten, en slapen. 22. In een nacht werd hij door stevige handen vastgepakt. Hij werd gebonden, en meegeleid naar een fokkerij. Het waren vrouwen die hem hadden gevonden. Ze kwamen om met hem af te rekenen. De vrouwen waren ruw, en hij wist wel zeker dat ze kannibalen waren. Dat waren alle vrouwen die hier hun fokkerij hadden. In een kooi werd hij geduwd, en zelfs in de kooi vastgebonden. Veel bewegen kon hij niet, omdat zowel zijn handen als voeten vastzaten. Toen hij hier veel moest eten wist hij wat er aan de hand was. Maar zijn domheid vertelde hem dat het voedsel hier lekkerder was dan wat hij zelf altijd ving. Bang was hij dat hij weer door geleerden meegenomen zou worden, maar dat gebeurde niet. Hij wilde liever hier sterven in gevangenschap dan weer in de handen van geleerden terecht te komen. Tot zijn eigen plezier merkte dat hij hier niet dikker werd, terwijl andere mannen zo vet werden als varkens. Maar aan de andere kant maakte het hem onzeker, omdat hij niet wist wat ze dan met hem zouden doen. Hij werd gedwongen om meer te eten, terwijl hij al veel at. Ook probeerde ze het met andere soorten vlees, maar de man bleef zo slank als hij was. 23. ‘Wees blij dat je hier bent,’ zei een vrouw. ‘Een man alleen in de jungle is een prooi voor geleerden en hun experimenten. Wij leren die geleerden hier een lesje.’ De man zei niets. 24. ‘En nog wat,’ zei de vrouw, ‘het beste jachtvoedsel krijg je hier. Je hoeft er niet zelf voor te jagen. Dat doen wij wel, alhoewel we grotendeels leven van de fokkerij. Dan hebben we tijd voor andere 497

dingen, weet je wel ? Je mag trouwens van geluk spreken dat je niet dikker wordt.’ 25. Maar op een dag kon de man uit zijn kooi ontsnappen, en vloog een aantal van de vrouwen aan die hij in koele bloede vermoordde. Hij draaide hen de nekken om in een ruk. Na een tijdje kwam hij in een zaal waar hun koningin zat op een bank vol veren en zachte huiden. Mannen die ketenen om hun nek hadden bedienden haar. De man rende op de vrouw af, terwijl hij een mes van een andere vrouw wegpakte, en onthoofde de koningin. Vele vrouwen kwamen er achter hem aan, en de man moest rennen voor zijn leven. Op een web van touwen klom hij naar boven, en hoorde schoten beneden. ‘Politie !’ riep er iemand. Terwijl de man over het web op een hogere verdieping aankwam met een heel laag plafond. In de verte zag hij een gordijn waar hij doorheen rolde. Achter het gordijn kreeg hij de schrik van zijn leven. Vrouwen lagen hier gesluierd met roofdieren. Hij bedacht zich geen ogenblik, onthoofde de dieren, en daarna de vrouwen. Maar ook andere vrouwen kwamen binnen, en hij kon nog maar net ontkomen door een ander gordijn. Aan een hangend touw klom hij naar boven, terwijl hij weer schoten hoorde. ‘Politie !’ riep iemand. ‘Allemaal op de grond !’ Het leek erop dat de mannenfokkerij nu geheel werd opgerold. Na een tijdje kwam hij op het dak van de fokkerij. Een helicopter kwam naar hem toe, maar hij was veels te bang dat hij in handen van geleerden zou raken, en klom langs het dak naar beneden en rende terug de jungle in. ‘Laten ze elkaar maar afmaken,’ dacht hij. Het maakte het er voor hem in ieder geval niet makkelijker op. 26. Sindsdien ging hij onder de grond wonen, in grote angst voor vrouwen en geleerden. Of hij ooit nog vrouwen of geleerden is tegekomen onder de grond weet niemand. 498

27. Een man werd wakker in de kooi waarin ze hem hadden vastgebonden. Het was een vreemde cel waarin hij aan banden was vastgemaakt. Ze hielden hem voor melk. Ze noemden het melk, maar dat was de codenaam voor alles wat ze van hem aftapten. Hij had electroden op zijn hoofd, maar ook op zijn gezicht, en verder op zijn hele lichaam. Ze tapten zijn dromen af. 28. Alles wat hij nog was was een wrak, en toch droomde hij. Dit waren de dromen die door de Afgazide-geleerden bij hem waren ingeplant. Zij waren de implantaten van de melk-machine. Er waren allerlei manieren waarop ze hem konden melken. Ontsnapping was onmogelijk. 29. ‘Ik heb hier een draad voor je,’ zei een vrouw. Hij moest het doorslikken, terwijl zij het uiteinde in haar handen hield. Na een paar dagen had zij ook het andere uiteinde in handen, en het spoor volgde door zijn hele lichaam, door het hele spijsverteringskanaal. De uiteinden werden aan instrumenten in de kooi bevestigd als pluggen, en wanneer het draad bewoog of begon te trillen werd de man op een bepaalde manier gemolken. 30. De horror was voor de man ondragelijk. Hij voelde zich een beest. Op een dag wist hij de electroden van zijn hoofd los te krijgen. Hoe hij dat had gedaan wist hij niet meer, maar hij had het voor elkaar gekregen in een woelige nacht. Hij kon weer enigszins een beetje nadenken, alhoewel elke gedachte hem pijn deed. Waar waren de geleerden ? Ze waren die dag niet gekomen. Hij werd gevoed door vreemde buizen, en stapje voor stapje begon hij zich los te wringen. 31. Zijn droom was snel afgelopen, want hij werd wakker en merkte dat hij nog steeds vastzat. Wel voelde hij dat de electroden een beetje losser zaten dan anders. 32. Plotseling zag hij een groene straal boven zich, en hij merkte dat de groene straal op de electroden gericht was. ‘We komen je 499

bevrijden,’ zei een stem. Wie waren zij ? Plotseling waren de electroden van zijn hoofd geheel doorgebrand, en hij kon zijn hoofd goed bewegen, alhoewel op zijn gezicht nog steeds electroden waren. Hij haalde adem, en het voelde prettig aan. Hij was de melkerij zat, en hoopte dat zijn bevrijders snel klaar waren. Een klein blauw straaltje maakte de electroden van zijn gezicht los, en een rode straal maakte verder alle electroden van zijn verdere lichaam los. Een levensvuur kwam in hem binnen, sprankelend, en hij voelde zijn bloed weer stromen. 33. Ook kwamen er wat lasers die de banden losbranden, en de draden waaraan hij vastzat. Het draad dat door zijn hele lichaam heenzat werd er langzaam uitgetrokken. Hij hoorde zachte sirenes in zijn hoofd, die het levensvuur van binnen op een prachtige wijze aanwakkerden. De tonen voelden prettig aan, als levengevend. Hij kon weer diep ademhalen, en weer helder nadenken. Plotseling begonnen de muren naast hem weg te smelten, en de lasers lieten hem een pad zien. Hij was nu los en rende achter de lasers aan. Waar kwamen die lasers toch vandaan, en wie waren ze ? 34. Niet lang daarna was de man in een andere wereld. 35. Nu de man vrij was voelde hij zich goed. Er waren hier prachtige bossen. En door de nieuwe ogen kon hij nu zoveel meer straaltjes zien. De lucht was vol met straaltjes, de straaltjes die hem eens gered hadden. 36. Wat had het halssnoer met hem gedaan ? En wie was de verstrekker van dat halssnoer ? In het halssnoer was een traan in een steen. 37. Zou hij nog een keer mogen kiezen om het halssnoer wel of niet te dragen, dan zou hij het niet weten. Want wat zou er zijn gebeurt als hij het halssnoer niet zou hebben aangenomen. 500

38. Op een dag was er een overstroming van de zee van bloed. Er werd gevochten voor een plaatsje in het grote schip. Velen verdronken. De man had een plaatsje weten te bemachtigen, omdat het zijn schip was. Verderop waren de wolken van bloed, de hele lucht was van bloed, en het regende tranen. 39. Was dit geen ergere kooi dan de kooi waar hij vandaan kwam ? Hij was nu tenminste vrij, en zou die vrijheid in alle koelbloedigheid verdedigen. Vrij ? Hij was gevangen door een halssnoer. 40. Hier golden de wetten van een bruut halssnoer, maar het hield hem tenminste uit de kooi vandaan. Hij was iemand die doorvroeg en doorzocht. Was dit halssnoer nu zijn straf ? 41. De man begon toen een beetje te beseffen hoe ver hij van huis was. 42. In een wereld waar vuur en ijs, oorlog en vrede, dood en leven, hetzelfde is. Het is de wereld van een kooi, een vreemd halssnoer. Een wereld waar je gemengde gevoelens hebt. Je wilt weg, terwijl je wilt blijven, want wat wacht buiten op je ? Het is een gemene wereld, maar ze noemen het loon. Het is een harde wereld, maar ze noemen het zachtheid. Alles is hier omgedraaid, en alles is alles geworden, als in een vreemd vuur. Het is de wereld van een losgeslagen halssnoer. Wie maakte dat halssnoer ? Maar een betere vraag is : Hoe kan het vernietigd worden ? En als het dan vernietigd is, krijgen we dan later geen spijt, omdat alles allemaal veel erger is geworden sinds het halssnoer er niet meer is ? 43. De wereld van het halssnoer is daar ... waar het licht duisternis is. 501

44. Het is altijd een verrassing voor iedereen wanneer die wereld zich opent. Zoveel verwarring, maar ook zoveel helderheid, daar waar de wildernis en de chaos de enige orde is. 45. Ik ken niemand die ooit uit die wereld ontsnapt is want er is geen ontsnapping mogelijk. Je kunt alleen maar wegzinken in allerlei verderf. De ontsnapping staat hier namelijk gelijk aan het dieper opgesloten worden. 46. Geef de moed maar op als je in deze wereld verstrikt bent geraakt, want hoe meer je er tegen verzet des te dieper je er in vastraakt. 47. Laten we dan ook de moed opgeven voor hen die in deze wereld verstrikt zijn geraakt, en al onze reddingsacties opgeven, want onherroepelijk zullen we meegesleurd worden. 48. Het is de wereld van hen die door het halssnoer zijn gebonden. 49. Geketend gaan ze de ondergang tegemoet, als in een vreemd vuur. 50. Een traan in een steen getuigt van de tragiek van het halssnoer. Want wie is het halssnoer ? Er is in de wereld van het halssnoer geen onderscheid tussen het ding en de persoon. 51. Feit is dat het halssnoer alle krachten moet harmonizeren, maar ten koste van wat ? Zou je niet moe worden van zo’n wereld. En waar staan wij ergens ? Waar gaan we naartoe ? Het hangt er vanaf in hoeverre onze ogen geopend zijn waar we leven. Onze zintuigen bepalen dat. Maar bovenal ons intellect, en dat intellect moet open staan, en niet zelfvoldaan zijn. 52. Wat nou opgewekt worden door een kus ? Dat is een oud sprookje. Hier val je in slaap door de kus, om ten prooie te vallen aan 502

een web van leugens, dromen .... dromen ... dromen .... Hier is de kus de doodsteek. Maar .... leven en dood is hetzelfde, en waarheid is de leugen, slapen is het waken, dus waarom klagen wij ? Is dit dan de weg naar het hogere intellect, of verliezen we dan ook het laatste wat we hebben ? 53. En dit alles door de traan, een rode traan, want die traan was van bloed. 54. En die traan zit nog steeds in de steen van het halssnoer. Op de heuvelen stonden zij, hen die gebonden waren door het halssnoer. Zij dreven elkaar naar het hogere intellect, waar de steek het zachte is, waar de slaap hen liet opstaan, en de wake het slapen was. Een wereld ondergedompeld in een vreemd vuur, voortkomende vanuit het halssnoer, maar was dit niet allemaal een valstrik ? 55. ‘Strik mij dan, als de strik de traan des levens doet ontwaken,’ sprak een jongen luid op de heuvelen. Zijn speer was gedecoreerd met de fijnste sieraden. Er was hier geen verschil tussen de valstrik en de levensweg. 56. Het halssnoer voedde de kuddes door honger. Zij verloren hun wapenrusting in deze wereld, want hier was elke immuniteit kwetsbaarheid. 57. Er was hier geen verschil tussen kennis en domheid, tussen lelijkheid en mooiheid, tussen ziekte en gezondheid. Iedereen was hier ziek door het halssnoer, en alle muren waren hier afgebroken. En daarom waren de velden uitgestrekt. 58. Zij zaten vast in een kooi gemaakt door het halssnoer. Het waren kooien waarvan de tralies beesten waren, en het ijs was bloed. Het 503

halssnoer had die wereld gemaakt, een wereld waar niemand uit kon ontsnappen, alleen maar dieper in kon wegzinken. 59. Het was een wereld waar schoonheid gelijk stond aan vuilheid. Zij konden niet ontsnappen uit hun kooien. 60. En wat zien zij die het boek bekijken ? Stenen waarin tranen opgeborgen zitten. Het verandert terwijl je kijkt, want jouw oog is een vuur, en schept .... als de schepping van een halssnoer. 61. Na een lange dag zijn er geen letters meer, alleen vlees en bloed. 62. Geen verschil meer tussen pijn en plezier, want het halssnoer heeft de muur afgebroken. 63. Geen verschil tussen de drijver en zijn slaaf. 64. Sommigen probeerden het halssnoer te doorgronden ... Wie was het halssnoer ? Hoe konden ze het halssnoer vernietigen ? 65. In deze woestijn blijven we altijd huilen en liegen, altijd ontkennen. Zo lang de nacht voortduurt zullen we het groene niet binnengaan. Neem daarom van het moedervoedsel. 66. Niemand stak zoals zij staken, en niemand maakte zacht zoals zij zacht maakten. 67. Ik wees hen de weg naar het halssnoer, en ik heb ze nooit meer teruggezien. 504

68. Ik zocht beschutting, alleen maar om te ontdekken dat dit hetzelfde was als naaktheid. Was ik al in de wereld van het halssnoer ? 69. Er was hier geen verschil tussen de schieter en het geschotene. 70. Hier is alles gemalen tot een tekenfilm .... vreemde verf, komende vanuit een halssnoer. 109. VUILE PAARSE BLOEMEN 1. Vuile paarse bloemen groeien langs de kant van de grote rivier, 505

Met vuile gezichten staren ze ons aan, Bedekt met modder 2. Zij zijn één met de natuur, Zo is het altijd geweest 3. De brug over de rivier komt nooit aan, maar leidt ergens anders heen, In het midden heerst altijd de mist, Deze twee landen kennen elkaar niet, De brug heeft hen nooit de waarheid over elkaar verteld 4. En vuile paarse bloemen groeien aan de waterkant, Met hun vuile gezichten kan het hen niet schelen, Ze bewaken het mysterie, In de rivier verdwijnt alle tijd 506

110. DE WESPENVERSCHRIKKER 1. Aan de totempaal van het leven raken we alles kwijt, Al onze vrijheid, Het heeft de hekken geplaatst, En nu is het onbereikbaar 2. We grijpen en we missen, Want we zijn aan de totempaal, Het grote hek van de tuin 3. Oh, die bloemen ruiken zoet, Maar we kunnen ze niet aanraken, Achter een groot hek zijn zij 4. Aan de totempaal van het leven verliezen we alles, Maar het hek gaat draaien, Zij zijn de grote maaimachines, 507

Niets kan hier groeien 5. In een speelgoedkast is dit allemaal opgeborgen, Alleen een kinderhand kan ons genezen 6. Uitgestrekte bloemenvelden, Een kind raakt zijn moeder kwijt, Nu dwaalt hij verloren door de bloemenvelden, Totdat een totempaal hem vindt 7. Het munt is streng, Opdat hij een pop zal worden, Hij moet hier staan om de wespen te verschrikken 508

111. DE ONTWAKING 1. Ik loop door een kunstgallerij, Overal hangen schilderijen, Dan kom ik tot het centrum, Waar ook schilderijen hangen, Ik loop naar het schilderij van de witte bloemen velden, En val daar op mijn knieen 2. Hebben we niet zoveel afgoden gemaakt ? vraag ik aan het schilderij, Zij spreekt : Het is een cirkel van paradoxen, Alle mensen om je heen, Alle dingen 3. Ik steun en zucht in mijn hart, Wanneer houd het op ? vraag ik, Zij spreekt : Het is de dans van de ontwaking 509

4. Ik kijk om me heen en bevind me in een paradijs, De bloemen zijn een beeld van de cirkel van paradoxen, Ik kan niet ophouden naar hen te staren, Ik ben nog steeds op mijn knieen 5. Ik vraag : Wat moeten we met het mysterie van religie ? Ze spreekt : Het is een onderdeel van de literatuur, Blijf lezen, en het zal vanzelf opgelost worden 6. En ik kijk in het gezicht van de ontwaking, En ik zie de donkere nacht worden tot bloemen, Zij groeien in het water 112. DE BRUG 1. Ik kwam tot de brug, waar vele moeders waren met hun kinderen, En mensen, veel mensen, De brug was wijd en wit, 510

En ze spraken dat ergens in het midden van de brug, Daar is geen tijd meer, Daar is een mist waar iedereen elkaar verliest 2. Ik vroeg me af waarom zoveel tot deze brug gekomen waren, Maar ik zag in dat er geen andere keus was, Er was een oorlog in hun land, En hun land zou in vuur vergaan 3. En men schiep religies, om aan de macht van de brug proberen te ontkomen, En men begon te twijfelen aan het verhaal van de brug 4. Ik ging de brug op, en liep door totdat ik in witte bloemenvelden kwam, Ik zag niemand meer, ik was helemaal alleen, Plotseling voelde ik een hand, En ik ontwaakte 511

5. Aan de andere kant van de brug was ook een oorlog, Ook dat land zou in vuur vergaan, Er was alleen leven op de brug 512

113. NACHTPLANTEN 1. Ik schiep u in een paradijselijk mysterie, Ik schiep u met een paradijselijk lichaam, Opent uw ogen 2. Ik schiep u in een bloemenveld, in een tuin, Als sluiers van de wildernis, Opent uw ogen 3. Ik schiep u langs de waterkant, Tussen vuile paarse bloemen, U verstond de boodschap niet 4. Zij trokken u tot de dieptes van de rivier, En op uw vragen was geen antwoord, Zij vertelden u verhalen om u af te leiden van het geheim, 513

Zij cirkelden om uw hart als bijen die de honing bewaakten 5. Een boodschapper was tot u gezonden, maar u begreep hem niet, Hij stak u 6. U probeerde hem om te kopen met bergen goud, Maar onverbiddelijk bleef hij steken, Want het is de belasting van het raadsel 7. In Mij hebt gij het antwoord, Ik ben Degene Die u leidt, Ik ben Degene Die het loon uitkeert na de belasting 8. Ik ben Die de witte laarzen draagt, Na de grote witte oorlog 9. Nu denkt u misschien : Wat zijn de witte laarzen ? Ik bracht het witte uit het zwarte, 514

Ik draag het nachtzicht in mijn manden 10. Bloemen van de nacht, Uitgestrekt tot grote pracht, Hun uitgestrekte velden dragen het nachtzicht, Allemaal in cirkels 11. Nachtplanten, zij nemen het hart in, Niets duisters kan hen tegenhouden, Zij komen vanuit de nacht tot de ochtendrivier, Het water stroomt sneller, Zij maken hen los die verstrikt zijn in het zeewier 12. Zij doen de harten sneller kloppen, Zij doen de nachtdans, En sluiten de rij 13. Ik schiep u in een wonder, 515

Opent uw ogen 14. Ik schiep u in een bloem vol honing, Met een honingkroon op uw hoofd, De nachtplanten hebben het nooit verstaan, En het zeewier heeft het nooit geweten, Zij gaan alleen in cirkels, Maar zij komen nooit aan 15. Zij draaien om alles heen, En komen steeds dichterbij, Maar zij zullen het nooit aanraken, Het is alleen om te bekijken 16. Oh nachtplant, wonder van het bestaan, Het zeewier zal altijd ontkennen, Oh nachtplant, het ijzer van het hart komt u altijd binnen, Maar u raakt nooit aan, 516

Nog steeds bent u het wonder van het bestaan 17. Oh nachtplant, zee van de eenzamen, Groeiende zo diep, Nooit zult u het geheim aanraken, Maar voor altijd dichterbij komen, Het omcirkelen van het wonder, Wat u zelf bent 18. U versloeg reus en beest door dit wonder, U greep diep, en alles wat u nam was het zachte, Oh, honing in een holle boom, In de nacht schiep u deze grote droom, Uitgezonden om harten te verzoeten en te genezen, Uitgezonden om ook deze reus te vellen 19. Zij draagt de witte laarzen, Tussen het gebalk van ezels, 517

In een veld waar struisvogels rennen 20. Heb je gehoord wat de nachvlinder sprak ? De nachtplanten hebben het nooit verstaan, Het zeewier heeft het nooit geweten, Zij gaan alleen in cirkels, Maar zij komen nooit aan 21. En het wonder van de eland ? Nee, de schepping kennen zij niet, Zij leven alleen in hun eigen verhalen 518

114. HET NACHTIJS 1. Zovelen komen tot het nachtijs, om te vluchten in de nacht, Zij leidt daar, Zij met de witte laarzen, Zij laat het grote spel beginnen 2. Hoe ver zullen zij komen in het spel ? Sommigen proberen haar te grijpen, Maar zij struikelen, Hier kun je niets grijpen, Alles glijdt weg 3. Zij vallen tot het begin van het spel, Maar ditmaal is zij niet daar 4. Op het nachtijs proberen ze verder te komen, Te ontsnappen aan de nacht, 519

Maar zou het ijs hen houden ? Daar schieten ze diep weg in de rivier, De nacht houdt hen vast 5. In het nachtijs zijn vele scheuren, Vele manieren om weg te glijden, Om terug te gaan tot de nacht, Totdat zij het nachtzicht vinden wat op hen wacht 6. De morgen is vriendelijk en streelt hun gezicht, Maar wat is de diepere nacht dan ? 7. De morgen bedriegt, ik heb het zelf gezien, De morgen lacht je uit, waar de ontwaking slechts een keten is, Wat is dan de diepere nacht ? 8. Het nachtijs lacht, leidende tot de morgens, Maar Zij met de witte laarzen leidt tot diepere nacht, 520

Zo is het altijd geweest, Het grote spel van dag en nacht 9. Zij leidt de weg, Zij leidt het pad, De nacht is op een hoge berg, Terwijl de ochtend in het dal de dwazen misleidt 115. DE REGEN 1. De regen van de belasting tikt hard, Om het wonder te doen ontwaken, De donder en bliksem van het loon 2. Zo wordt de regen wonderschoon, Het witte zoveel gezuiverd 521

3. De wolken vertellen een verhaal, Opdat de schat zich zal tonen, Als sluiers bewegen zij weg 4. Het gezuiverde roze om het rode, Zij spreken een andere taal 5. Door een wespenzee zwem ik, Ik zal de overkant nooit bereiken, Maar het is om tot de droom te komen, De diepere wereld 6. In de wespenzee zwem ik, Dat eiland is niet daar, Ik verbeeld het me maar 7. Ik bouw hier op het grote niets, 522

Maar het is beter en sterker dan het echte 8. Oh heilige leugen, bij u wil ik zijn, Want de valse waarheid brengt niets dan pijn, In u zie ik de waarheid als door een raadsel 9. Het steekt en het liegt, Maar het is een andere taal 116. DE BERG 523

1. Ik beklim deze berg nu al zo lang, En ik glijd steeds dieper weg in het dal, Ik ben bij de vallei bloemen, Bij het mysterie van tijd achter de ramen 2. Het dal reikt tot het raadsel van de zee, De late regen van het herfstgetij 3. Ik probeer de sloten te openen, Maar zij draaien, en telkens veranderen zij 117. DE RODE ZEE 1. In de droom van de rode zee, Golf na golf komt het, 524

Slag na slag, Omdat het rode op ons wacht. 2. Zijn tranen waren van bloed, die zich mengden met het water. De zee was wild, en hij strompelde in het water, verder en verder, daar waar de golven hem meenamen. 3. Heb deel aan de heilige vertraging. Het laat de verborgen dingen zien, dat wat ertussen zit. De snelheid kan het niet laten zien. 4. Hier stopt alle tijd. Alles gaat hier terug naar het verleden. Het geheim van de eeuwige jeugd is hier. 5. Dat is het Meer van Visioen wat verborgen zat onder het orakel. De golven werden steeds hoger, klaar om hem te verslinden, terwijl het Meer van Visioen omhoog begon te spuiten. 6. Het Meer van Visioen begon over hem heen te komen, en het water begon te stijgen, zich vermengende met de zee. 7. Hij voelde zich alsof hij verdronk. In een sterke stroom werd hij meegezogen in het Meer van Visioen. Ineens werd hij in de diepte 525

gezogen. Onder het Meer van Visioen waren de ijskerkers. Nog steeds voelde hij zich verdrinken, en begon duizelig te worden. Toen werd het zwart voor zijn ogen. 8. Na een lange tijd werd hij wakker in een ijskerker. Hij was in grote wanhoop. 9. De pijn in zijn buik leek hem in zijn gedachten te verscheuren. Het was alsof zijn hart op de grond lag, bloedend, en niemand deed iets. Hij was hier helemaal alleen. 10. Hij spuwde bloed op de grond, en viel toen in een diepe slaap. 11. Hij probeerde wakker te worden, maar het lukte hem niet. 12. Het Meer van Visioen is een droom, een gevangenis van dromen. Zelfs als je denkt dat je ontwaakt, droom je nog steeds. 13. Ineens keek hij in een immens diepe afgrond. Ergens stopte hier alle ruimte. Het leek wel alsof hier zijn gedachten stopten, alsof al zijn gedachten hier afbrokkelden. Het was even voor een lange tijd stil. 526

14. Dat wat men tijd noemt is in wezen gewoon ook ruimte. Tijd bestaat niet. Zie tijd als ruimte, om zo niet opgesloten te raken in de betovering van tijd. Hier stopt alle ruimte. Hier kunnen we niet verder, maar hier worden we weer teruggedreven de ruimte in. 15. Alles bestaat alleen maar op kaarten. Die kaarten geven de illusie van ruimte, en zo ook van tijd. Dit zijn de kaarten van de Rode Zee. 16. Maar waar manifesteert de Rode Zee zich in de ruimte ? 17. Die zee is inderdaad nergens, maar soms manifesteert de Rode Zee zich aan de andere kant van de rivier. 18. Je moet de geheimen van het leven leren kennen, de kaarten van de Rode Zee, om zo tot de spiegelwereld te komen, die achter de Rode Zee ligt, dus dat is helemaal aan de andere kant van de rivier. 19. Het gebied van de Rode Zee aan de andere kant van de rivier is een mysterieus gebied. Soms is de Rode Zee er wel, en soms is het er niet, omdat het eigenlijk nergens is, omdat ruimte een grote illusie is. 527

20. Velen kunnen nooit tot dit gebied komen, want de rivier is een eindeloze rivier. Aan de andere kant van de rivier, oftewel het andere uiteinde, terwijl dat een eindeloos uiteinde is, ligt de bron van de rivier, een groot geheim. Deze bron ligt dus in het gebied van de Rode Zee. Er is dus een hoger doel, en dat is te komen tot de spiegelwereld aan het andere eindeloze uiteinde van de rivier. 21. De Rivier gaat helemaal terug in de tijd, totdat het aankomt bij de Rode Zee, waar alle tijd begint, als de bron van alle tijd. 22. Tijd is een illusie, een onderverdeling van overbruggelijke en onoverbruggelijke ruimte. Tijd is een bouwsteen. Je kunt ermee bouwen, wat je maar wilt. Dus eigenlijk is het gewoon ruimte en materie. We gaan hier door alle tijden heen, totdat we bij de bron van alles komen. Tijd is eindeloos, zonder begin en zonder einde, maar door de Vur, kennis, kun je dit uiteindelijk overbruggen, waar tijd gewoon ruimte is, de verschillende etappes van de Rivier. Wij zijn erg trots op ons majestueuze werkstuk. 23. Ruimte bestaat niet. Alles is onderverdeeld op kaarten die de illusie van ruimte geven, en zo de illusie van tijd. 24. De kaarten staan voor bepaalde stralen, bepaalde karakters en eigenschappen, elementen in het leven, die leiding kunnen geven en deuren kunnen openen. Die kaarten kun je verdienen, en worden aan je gegeven op de juiste tijd. 528

25. De Rode Zee is een kaart, de poort tot de spiegelwereld. Die poort is een spiegel. Alleen door de juiste kaarten kan die poort geopend worden. 26. De Rivier eindigt in een kaart. 27. Van kaarten zult gij gebouwd worden, Allen zullen slapen, Nooit meer ontwaken zullen zij, Wanneer zij u grijpen, vallen zij, In een eindeloze put, zo diep. 28. Dat is de spiegelkant, die draaien alles om. Grote leugenaars zijn het. Daar kun je beter niet meer komen. 29. Ik zal jullie leiden over de zwarte zee tot de spiegelwereld, waar alles is zoals het is. Jullie komen uit het rijk der leugens, uit de spiegelkant, waar alles omgedraaid is. 529

30. Jij venijnig kwaad, Zoveel kinderen heb je gestolen, En hen tot slaven gekroont, Met veel liefde en gulle gaven, Misleidde jij hun hart, En maakte hen tot slaven 31. Jij ontnam hen de kennis zichzelf te vinden, Jouw giftige rook had hen bedwelmt, In jouw spiegelrijk raakten ze verstrikt, Zoveel kinderslaven marcheren daar, Hun lied zal hen nooit tot de morgen doen komen 32. Oh, aanschouw dit grote kwaad, Twee sleutels zijn u gegeven, Om de valse spiegel te verbreken. 530

33. De valse spiegel houdt de kinderslaven opgesloten in zijn spiegelrijk, waar hij hen opgesloten houdt in boeken, in vreemde verhalen en gedichten. 34. Even werd het roze voor zijn ogen. Welkom in de spiegelwereld. Een groot geheim : de rokende valse spiegel. De valse spiegel doet hen tegen elkaar strijden. Zij zijn slaven van geweld. 35. Er zijn geheugenkaarten. Denk nu heel sterk aan de herinneringen die je hebt van het orakel. 36. Hij voelde zichzelf steeds meer wegglijden in zichzelf, in een grote diepte. Hij bevond zich plotseling op de golven van de zwarte zee die traag bewogen. Steeds trager begonnen ze te bewegen, totdat hij er dwars doorheen kon kijken. Hij bevond zich in de valse spiegel. 37. Er stond een grote druk op de spiegel, en plotseling explodeerde het. 531

38. Snel rende hij door een gordijn een gang op. De gang eindigde bij een trap die hij toen oprende. 40. Hij viel in een diepe, duistere put, en merkte toen dat hij zich weer bevond op de golven van de zwarte zee. Steeds trager gingen de golven. Toen de golven bijna stilstonden zag hij de kerker, dwars door de golven heen. Hij merkte dat hij er dwars doorheen kon rennen. 41. Hij rende door tot aan de tralies, waar het slot zat met twee gleuven. Je hebt twee kaarten. Steek ze in het slot. Hij keek naar zijn hand waarin de twee kaarten lagen, en stopte ze in de twee gleuven van het slot. Plotseling ging het slot open. 42. Hij voelde zich nog dieper wegglijden. Alle herinneringen vlogen langs hem heen als kaarten in een cirkel. Zij was in het midden van de kaarten cirkel. 532

118. DE NACHTMERRIE 1. Verdwaald in het spiegelijs, Alle muren zijn doorgangen hier, En alle doorgangen zijn muren, 2. Als verwarring de meester van ons hart is, Wie draagt dan de sleutel ? 3. De spiegel van ijs maakte hen dronken, opdat zij slaven waren van geweld, bloedgulzig. De spiegel van vuur was alreeds gebroken. Alles wat de spiegel van vuur had vergaart vloeide nu uit de gebroken spiegel weg. Ze hielden hun dansen, in de hoop dat het ritueel hen de spiegel terug zou geven, maar tevergeefs. 4. De spiegel van ijs had alle ruimtes gescheiden door bewegend, ondoordringbaar ijs, waardoor de illusie van tijd was ontstaan. Door een cirkel van ijskaarten ontstond de illusie van ruimte. Het hutselde alle ruimtes en tijd door elkaar, zodat de tijds-volgordes, de chronologie, en de ruimtelijke volgordes zouden veranderen. 533

5. Hij ging op een bootje over de ijsrivieren, op zoek naar meer kennis, meer inzicht, in dit grote kwaad. Het leek op een web van nachtmerries, en bedrieglijke dromen lokten slachtoffers hiervoor. 6. Tijd is maar een leugen, In het beste geval een metafoor, Om te laten zien dat de halsketting vele stenen heeft 7. Ze hield de spiegel in haar hand. 'Dit heeft jou getrokken,' sprak ze. 'Je bent nu in mijn dromen. Ik heb vele gezichten. Hiermee kon ik je roepen. Je kon deze roep niet tegenhouden.' 8. Ik vaag altijd weg als een hand mij grijpt, tot waar ik dans. 9. Ze liet de spiegel uit haar hand vallen. De scherven van de spiegel was alles wat ze voor hem achterliet. 10. Hij raapte de scherven bij elkaar. Hij wilde alles weer achterlaten, want het deed teveel pijn. Hier waren al zijn herinneringen. 534

11. Hij ging weer door de hoge sneeuw terug naar de ijsrivier. Verslagen zat hij in zijn bootje, en peddelde weer door het ijs. Hij moest het verleden achter zich laten, maar wat als zich daar nog een sleutel bevond ? Of zou die sleutel op een andere manier terugkomen door de toekomst ? 12. Hij volgde de echo's die hem lonkten, en hij voelde zich diep wegzakken in het ijs. Zijn bootje gleed over de benedenwaartse ijsrivieren, steeds dieper en dieper. Er was hier zoveel ijs, en het was zo koud, dat hij niets kon vastpakken. Hij had nergens grip op, en hij kon niet meer peddelen. Er was stroming in de rivier die hem meetrok, en hij zat daar bijna als bevroren. 13. 'Ah, scherven van het verleden,' sprak de smid. 'Een lange, duistere geschiedenis.' 14. 'Jij kan haar terugroepen door de spiegel,' sprak de smid. 'Ze kon het niet meer dragen. Het lijden was te zwaar voor haar.' 15. 'Vele gezichten heeft zij,' sprak de smid. 'Ik kan zoveel zien in deze scherven. Wil je haar terug ?' 16. 'Ja,' sprak hij. 17. 'Waarom ?' vroeg de smid. 18. 'Zoveel scherven aan jou gegeven,' sprak de smid, 'allemaal haar gezichten. Zij hebben jouw hart doorboort. Waarom wil je haar terug ?' 535

19. Ze kon het niet dragen. Het ijs trekt haar, meer dan wat dan ook. Je kent haar niet. 20. De zeeen vormen de sleutel. Dit zijn de nachtmerries van je leven. 21. Nee, nooit zullen zij haar begrijpen, In verwarring zullen zij vergaan. 22. In bloed heeft zij zich gewassen. Zij staat op met boog en speer, Klaar voor de jacht, en zij neemt je mee, Maar onbereikbaar is zij, Zij is de pest der nachtmerries 536

119. DE STORMBLOEM 1. Ze cirkelen altijd weg, De donder achterlatende, Traag gaan ze, ze hebben geen haast, Maar ze zijn op weg naar de uitgang, Zij laten cirkels achter 2. Zij maken cirkels om hun prooi, Niet om toe te naderen, Maar om te verlaten 3. Niemand kan hen stoppen, Hun cirkels zijn dodelijk 4. Zij maken tragiek, En worden steeds stiller, Steeds minder beantwoorden zij vragen 537

5. Het is het ritueel van de stormbloem, Het is de nachtelijke dans, Om alles af te leggen, De naaktheid is hun boodschap 538

120. HET BLOED 1. Dit leven is een nachtmerrie, Je moet wakker worden, Dit is het ware leven niet 2. Schud alles van je af, Draai in cirkels om alles los te laten, Op de berg zullen we elkaar ontmoeten 3. Iemand slaat op je in met vuisten, De vrouw met de rode laarzen richt het beeldscherm op, Nu is alles achter glas verborgen 4. We mogen er alleen naar kijken, maar niet aanraken, Alles is onder Haar hoede 539

121. DE KLOK 1. Was het wel allemaal wat het leek ? De boom bleek langer te zijn dan hij in eerste instantie leek, dus ik klom verder en verder. Ik voelde me ineens heel fijn in de natuur. 2. Het leek wel alsof er geen einde kwam aan deze boom, en ik was al zo hoog dat ik eigenlijk niet eens meer naar beneden durfte te kijken. Het was inmiddels echt hard gaan onweren. Totdat ik ineens door een wolk boven de bui terecht kwam. Gelukkig was de boom zo lang. Alles lijkt hier te veranderen, als een klok. 3. Ik voelde nog eens aan de boom. Er klopt hier iets niet, het voelt te zacht aan. Het voelt aan als mijn bed. Ben ik weer aan het dromen ? Ja, en de kleur van de lucht hier lijkt op de kleur van het behang van mijn slaapkamer. Ik moet wel aan het dromen zijn. En, ja hoor, daar word ik dan eindelijk echt wakker. Het bleek allemaal maar een droom te zijn. 4. Is alles wel zoals het is ? Is alles wel wat het lijkt ? 5. Weer droom ik over een klok. Dan barst het onweer los. Ik hoor allemaal vreemde kinderliedjes. 6. Heb je wel eens gehoord van de trap ? Dat is een trap met verschillende realiteiten die tezamen weer nieuwe realiteiten vormen. Het is een tocht door de vele lagen van het bestaan. 7. Het is alsof ik val, heel hard val, naar beneden. Alles duizelt me voor de ogen. 8. Weer droom ik van de grote boom. Daar waar je dingen ziet die heel wat anders blijken te zijn als je dichterbij komt. 540

9. Plotseling zag ik mezelf zitten in een grote klok. De treden van de trap zijn de verschillende realiteiten die met elkaar verbonden zijn. In de ene realiteit ben je iemand anders dan in de andere realitiet, maar ze hebben wel met elkaar te maken. Er zijn bewuste treden, en onbewuste treden. 122. DE PILAREN 1. Deze stad is gemaakt van tranen, En op zoveel pilaren van tranen was deze stad gebouwd, Een verhaal wat je niet kent, Maar je waakt ertoe op 541

2. Oh, hoe je er van houdt in het rode te baden, We zinken weg in rode bloemenvelden, In vreemde racecars rijden we, rijdende de verhalen 123. DE LIFT 1. Wie ben ik in jouw fantasie ? Je kan me maken en breken. Als je de wereld wil veranderen, dan moet je eerst je gezichtspunt veranderen. Je bent in een rode bal. Hij wilde de planeet rood maken. Het was zijn eigen spelcomputer. 2. Al deze rode bloemenvelden, zo betoverend. 542

Wanneer je er naar keek, werd het blauw en wit, en het gaf je nieuw uitzicht, het zicht van illusie. Ze brachten nieuwe gevoelens. Hij moest een tocht maken door deze bloemenvelden, naar de uitgang. Hij kende de gevaren van deze bloemen, die zich keerden tegen alle verraders. Hij zou geworpen worden in een meer van vuur, maar hij zou de overkant bereiken, Waar hij het rode zou delen 3. Hij wilde een goede gids zijn, hen vertellende over de rode geheimen, Hij had de cassette in zijn hand, een spel uit een winkel, Maar hij koos ervoor het spel in een oorlogsspel te veranderen, Hij wilde meer avontuur, en de gevangenen uitleiden. 4. Ze vertelde hem niet wie ze was, maar ze zei dat ze hem kon helpen. Een rood boek lag voor hen. Plotseling ontwaakte hij, badende in zweet. Wie penetreerde zijn hoofd ? 543

5. Laad het spel weer op. Ik val weg van je verstand, maar niet van je hart. Ik raak mijn herinneringen kwijt. 6. De cassette draait met de stem van de nieuwslezer, Diep in de rode zee. 7. Dit is waar deze bloemenvelden naar leiden, Nee, er is geen uitgang, Het zal uiteindelijk reiken tot het rode 8. Hij moet de tocht maken om een slager te worden, Want hij voelt alsof hij vee is 9. Het regent bloed, het regent het rode. Hij kijkt naar de rode ballon, Het was een soort pomp, een lift 10. Moeder was een nachtspeler, Marcherende om je terug te brengen tot de rode regen 544

124. DE OVERSTROMING 1. Gij moet uw gezichtspunt veranderen. Gebed betekent luisteren, want Zij laat zien wat gij moet bidden. We komen binnen door het touw en het masker. Er is geen andere weg. En dit alles door het veranderen van uw gezichtspunt. Het gezichtspunt maakt veel problemen in de wereld. Dit is waarom het gezichtspunt veranderd moet worden. Dit brengt het meervoudige gezichtspunt voort. 2. Wij brachten u tot de hal van schedels. 3. In gezichtspunt-verandering vind je realiteit. Het komt aan op deze drie : Kennis, gezichtspunt-verandering en de tegenstellingen, en je zal de wet vervullen. Dit is de gehele wet. Gij moet studeren, maar belangrijker is uw gezichtspunt te veranderen. Je voelt de bloemen wanneer je hand ze aanraakt. Het geeft een visioen, een meervoudig gezichtspunt. 545

4. Ik heb dit heilige boek van vuur. Ik wil dit boek iemand op het hart drukken. Met vuur zal je spreken, vuur zal je geven. 5. Geef dit heilige boek aan anderen, de dingen die Ik in je hart zet, Door de wielen van de eindeloze gezichtspunt-verandering, Als de overstroming. 6. Wij kwamen tot de kleinste hoeveelheden, om te leven in overvloed. U redde ons uit de ruimte, om te leven in eindeloosheid, ons overweldigende. 7. Soldaat, sta op in onze nachten, sta op in onze zwakheden, want Gij spreekt tot hooggeplaatsten. Uw machtige stemmen zijn als rivieren. 8. Wees onze muren en poorten. Wij wachten op Uw genezing. Laag voor laag zal U overstromen. 9. Maak van mij een soldaat van gebed, van gezichtspuntverandering. Laat mij niet vallen door oppervlakkigheid. Laat mij hoog op uw oorlogsschepen zijn. Breng mij de wapenen van gebed. Laat mij hen allen genezen, totdat zij tot inzicht zijn gekomen. 546

125. DE TOREN 1. In de toren klim ik van realiteit tot realiteit. Al deze realiteiten lijken tegen elkaar gekeerd te zijn, Deze toren is eindeloos, zonder begin en einde, We werden allemaal ergens halverwege geboren in deze toren 2. Ik kijk naar buiten, en alles wat ik zie is water, Dan breekt het door de ramen, Als ik dan tot een andere toren zwem is die toren precies hetzelfde, maar met een klein verschil, Het wonder van veranderingen 547

126. HET VERHAAL 1. Deze zeeen zijn te groot, Deze zeeen zijn onoverbruggelijk, Deze zeeen zijn eindeloos, Allen zullen in deze zeeen in vissen veranderen 2. Er is geen doorkomen aan, Zij kunnen hier alleen maar dromen, Totdat de nachtmerrie toeslaat, Een vis zullen zij zijn 3. Tot de baarmoeder zullen zij gaan, Van herinneringen geen sprake 4. De nachtmerrie is het raadsel van de droom in deze tuinen, De nachtmerrie is het begin van het spel, Totdat het overloopt in bloemenvelden 548

5. Zij vertelt een verhaal, Zij blijft niet bij de drama hangen, Het gaat altijd weer dieper 127. HET VERBODENE 1. Het is niet om te eten, Het is een sieraad, De sleutel is van snoep, Het smelt in mijn hand 549

2. Zij hebben een stad gebouwd van snoep, Als een weg tot de wildernis 550

128. DE DRAAIKOLK 1. En ik word weer tot steen, IJskoude kennis en ijskoud loon, 2. De draaikolk zuigt mij terug naar de stad, Waar ik een raadsel moet oplossen, Ik kom terug tot de tuinen 3. Draaikolken in de bloemen en struiken, In het bos zuigen ze mij terug 551

129. HET VERBORGENE 1. De aarde scheurt open, Ik kan de lagen zien, Hier zijn de veranderingen 2. Het heilige snoep zit op de troon, De troon is het verborgene De Drager van de Vur Bijgeschriften van de Vur 552

1. DE VLUCHTELING 1. Ik ben geboren tussen de doornenstruiken, De doornenstruiken brachten mij voort, Zij hadden mij flink gestoken 2. Ik lag bloedend in het zand, Waar een indiaanse vrouw mij vond, Zij nam mij op haar schip 3. Maar de doornenstruiken grepen haar ook, en rukten mij van haar borst, Zij verscheurden haar als een lappenpop, En zo groeide ik op zonder moeder, Ik werd opgevoed door de doornenstruiken 4. Zij versperden mij altijd de weg, Ik kon nergens komen, 553

Ik mocht niets aanraken 5. Ik was altijd op de vlucht, Een oorlogstrauma ... 2. HET GEBED 1. Ik dans in de wind als witte bloemen struiken, Ik ben de prins van de witte bloemen struiken, Twee lange zwaarden in mijn handen, Het is een zwaardendans 2. Ik dans aan de rivier, bij mijn legerstede, 554

Ik voer oorlog tegen het grote kabaal, Ik hef een loflied op tot mijn prinses, Maar zij hoort mij niet 3. De bliksem slaat in mijn zwaarden, Er zijn groene slierten in de rivier, De bliksem sloeg ons eens uit elkaar, Zij zal zonder mij moeten leven, Terug tot haar zal ik niet gaan 4. Natuurlijk was het een loflied van spot, Ik heb mijn eigen leven nu, Ik heb genoeg aan mijn zwaarden 5. Witte bloemen struiken zover het oog reikt, Terwijl ik zak in de rivier na dit gebed 555

3. DE POP 1. Hoge muren, De struik heeft gesproken, Nu is er uitzicht en orde, Maar voor sommigen is het woest, Zij zien de orde niet, Zij begrijpen het niet 2. Zij droeg het sieraad voor een lange tijd, Nu heeft zij het afgelegd, Hij vond de kroon, En werd haar dienstknecht 3. Je grijpt hier iets, en je staat in brand, Je houd het sieraad vast, en iets in je ontploft, Oh, had ik het maar nooit aangeraakt, Maar nu is het te laat 4. Dit kasteel is onder een vloek, Maar de struik heeft gesproken, Er groeien doornenstruiken rondom het kasteel, Klaar om het in te nemen 5. Er groeien doornenstruiken rondom mijn herinneringen, Met witte bloemen 6. Zij straalt als het witte hek, Als een licht in de nacht, Het is een valstrik 7. Niemand kan haar grijpen, Zij is de ongrijpbare, De onbegrijpbare 556

8. Nee, zij grijpt niet, Zij doet alles subtiel, Pas later besef je dat je opgesloten bent 9. Alles is plantaardig, Edelstenen in een roos, Het bloedt uit de narcis, Het bloed stroomt door de velden van witte bloemenstruiken 10. Het wonder van vlees en bloed, Diep in de struiken, Waar bloemen het doen rijpen, Witte bloemen 11. Hij is een groot geheimenis, De prins van de witte bloemen struiken, De baarmoeder is plantaardig, Het geheimenis van vlees en bloed 12. De kroon is een plant, Een heilige plant, Een plant met zoveel stralen 13. Zij doorboren het hart, En maken het nieuw 14. Mijn hart is een struik met witte bloemen, Ik volg de takken door mijn hoofd 15. Als een wonder in de rivier, In de waterlelie gebeurt het, Een trap tot de hemel, En dan allemaal water, In alle lagen, 557

Een trap tot het paradijs 16. Uit de ijsbloemen stroomt het ijs, Uit de dauwbloemen stroomt de dauw, En de honing is een rivier door de velden van witte bloemen struiken 17. Zij komt voort uit het geheim, Zij is een plant, Een brandende struik 18. Het witte schip komt uit de lelie, Een plantaardig schip 19. De struiken omsingelen de stad en vallen het binnen, Zij doorsteken de ramen, en doorsteken dan de poppen, Zij zijn allen planten 20. Een planten oorlog is het, Terwijl zij in het schuim danst, Zij doet een oorlogsdans, Een dodendans 21. Het schiet snel door het water, Ik kreeg dit visioen nadat ik van het zaad had gegeten, Het zaad van het paradijs, Het is het sap, Het sap van bomen 22. Ik zie alles met andere ogen, Hoge golven van de bomenzee, Zij vestigen de tronen, Zij brengen de kronen 23. Doornenstruiken om het kasteel, En dan vallen ze binnen, 558

Doorstekende de poppen, En het meubiliair 24. Zij komen van ver weg, Zij groeien over de wegen en over de daken, Over de woestijnen en over de zeeen 25. Zij komen vanuit het zaad van planten, Zij komen vanuit de diepte van de rivier, Terwijl zij danst in het schuim, Een planten oorlog, Zij danst op de schedels van de gevallenen 26. Zij heft haar speer op, En dan bevriest alles, De boom heeft een foto genomen 27. Het zaad verschijnt als wolken over de steden, En dan explodeert het, Het zal zaad regenen, Regen in het paradijs 28. Ik zink dieper weg in de rivier van zaad, Totdat ik begin te veranderen in een struik 4. HET MONUMENT 1. Ik ben geboren uit steen, Nu rijst het leger op, 559

Wij zullen zijn als steen, Harder dan het steen van de stad, Ramen slaan wij in, Gebouwen breken wij af, Hun monumenten, allen in rouw 2. Ik ben geboren uit steen, Nu rijst het leger op, Het steen van de stad zal smelten, Het steen van de stad zal sterven 3. Ik ben geboren uit steen, Ik ben geboren uit een plant, Ik zag de aarde geschapen worden, Ik zag de aarde voortkomen vanuit een bloem 4. Ik ben de tuinjongen, Ik verwijder de stenen die er niet horen, 560

Geen herinneringen meer aan de stad, De tuinhekken zijn gesloten na middernacht 5. De Eekhoorn 1. Een eekhoorn raast over de velden, op zoek naar noten. Hij wil een warme winter. Hij wil een heleboel, maar vindt het niet. Daarom gunt hij een ander ook niets. Ze moeten het eerlijk verdienen. 2. Nu heeft hij een winkel, Maar meestal als de mensen wat willen, dan heeft hij het niet. 561

3. Een eekhoorn raast over de velden, Omkijken doet hij niet. Iets zit achter hem aan, En dan struikelt hij, Het einde van zijn leven, Hij ziet alles als een flits voorbij gaan. 4. De eekhoorn raast niet meer over de velden, De eekhoorn heeft geen winkel meer, Iemand heeft hem ingehaald, Iemand haalde hem neer, Diegene zit nu in de gevangenis, Diegene droomt nu dat hij raast over de velden. 5. Nee, niemand kan de eekhoorn inhalen, Dat is slechts illusie, De eekhoorn heeft nog steeds zijn winkel, 562

De eekhoorn raast nog steeds over de velden, Wanneer de eekhoorn nee zegt. 6. HET AAPJE 1. Ze staan aan zee, Bij een man in witte klederen, Die man heeft de zee doen opkomen, Die man heeft het doen laten regenen, Die man heeft de zee gespleten 2. Hij strooit poeder over haar, Zij heeft een eekhoorn en een aapje, Het aapje is in een trouwjapon 563

7. DE ROTS 1. In de zee, zout warm water, en frisse golven, Het is een zuivere mix, De bomen aan de kust staren hen aan, Van die hangende oerwouds-bomen 2. Zij staart naar hem, en dan naar zijn ogen 3. Hij staart terug, Dan kijkt hij wat lager, Maar dan roept iets hem terug, Hij kan niet te lang naar haar kijken 4. Hij is genageld aan de grond, het zachte zand onder zijn voeten in de zee 5. Zij roept hem, maar een golf overspoelt hem, 564

Zij zwemt naar hem toe 6. Zij trekt hem naar de kant, Naar haar tenten neemt zij hem 7. Op een mat slaapt hij, Zij slaapt op een hoger bed 8. De wereld is blind en tot een rots geworden, In de wildernis wonen zij 8. HET BOEK 1. Ik was in haar duistere hut. Het was alsof ik de warmte van haar lichaam kon voelen. 2. Het was alsof ze me riep. 565

Het was alsof ik haar hoorde fluisteren. Ik kwam dichterbij, en het was alsof de warmte van haar lichaam zich opbouwde. Ze was als de oorlogsheerin. 3. Zij hield mij hier vast sinds mijn geboorte. 4. Ik voelde me zwak, hulpeloos. Duistere herinneringen van een ver verleden overvielen mij. Ik had het idee dat zij de Heerin was, de moeder van de wildernis, van de jachtvelden. 5. Mijn leven was een hel door haar. Het was alsof ik naar een oud schilderij staarde. Ik kon nergens heen. 6. Een boek lag op tafel, een boek met riemen. 7. Ze leek zo ver weg, maar ook dichtbij. 8. Het was een nachtmerrie. 9. Ik bevond mij in een diepere afdeling van de baarmoeder. 10. Geen man kon staan in haar nabijheid, tenzij zij hem kracht gaf. Maar ik had geen kracht. 566

Ik zag haar schilderij. 11. Ik bladerde door het boek en kon de bladzijden niet meer vinden. Alles begon voor mijn ogen te tollen. 12. Ik werd wakker in haar hut. 13. Ik ontwaakte in haar hut. Ze trok me in een bloederige tent waar veel sluiers waren, en een bed met een witte vacht. Ze ging in de deuropening staan. 9. HET SPEELGOED 1. Het was een raadsel. De bomen leefden rustig voort, met de wind die hun bladeren bewoog. 2. Een kleine jongen dacht na. Hij zou het witte kasteel missen. Snel woonden andere mensen daar. 567

3. De kleine jongen groeide op, maar vergat het witte kasteel nooit. Alsof leeuwen daar wandelden, altijd gingen zijn gedachten er naar terug. 4. Zijn gedachten waren meesterlijk, zijn honger was rijp, zijn staar ongrijpbaar, onbegrijpelijk. Zijn fantasieen waren kalm. 5. Hij schreef een boek over mensen. Hij schreef een boek over de winden, en de wolken. Hij was een eenling. Op een dag stond het witte kasteel te koop. Hij aarzelde geen moment en kocht het. Toen begon zijn leven op te bloeien. 6. Niemand had verwacht dat het zo snel zou gaan. Grenzen waren aan het vervagen. Hij hield het geluk in zijn hand, trillend. Hij was bang het weer te verliezen, maar de kennis kalmeerde hem, stelde hem gerust. Zij was in zijn gedachten als de witte thee, in een prachtige witte jurk als bloesem. Ze was een plaatje. Zo zag hij haar altijd, als het getij van witte chocolade. 7. Diep van binnen wist hij dat het een leugen was, de manier waarop hij met haar omging. Het had altijd iets onechts. Het was alsof ze het maar acteerden, een poppenspel. Maar hij had van haar genoten, en zij van hem. 8. De leugen regeerde, ook in het nieuwe land. Het was een kunst, als het raadsel der waarheid. Van binnen voerde hij een oorlog, maar ook dat was slechts schijn. Hij was een man van maskers. 9. Het witte kasteel maakte een denker van hem, een filosoof, en in het land was er hervorming na hervorming. En daar bleef het allemaal niet bij. Nee, sprookjesachtig moest het zijn, al was het allemaal maar een leugen. 10. Zijn droom was een paradijs, en hij wilde dat verwezenlijken. Er moest een einde komen aan het trauma van de waarheid. Ze hadden 568

al lang gevochten. De waarheid hield hen veel te veel bezig, en voor wat ? De waarheid was een gruwelijke dictator, maar hij was de dromenkoning. Hij werd bestempeld als gemeen en gek, maar het land was majestueus mooi. 11. Ze konden alles van hem zeggen, maar niet dat hij geen kunstenaar was. De nuchtere waarheid was saai. 12. Een tuin met betoverde rozen. 13. Het hek van de rozentuin was hoog, met gouden punten. Velen stierven daar. 10. DE GROT 1. Hij woont in het diepste punt onder de grond, waar het vuur van boom is. Het is het enige vuur wat niet door ijs gegrepen kan worden. 2. Hij leidde hen toen naar een grot waar de steen was die hij bewaakte. De steen stond achter een laag muurtje, achter een heel smal riviertje, op een rots wat tegen de muur aanstond. Het was een 569

prachtige steen. Dat lage muurtje, daar kon je zo overheen stappen, en ook over dat kleine riviertje. 3. Het land was nu een stuk groter geworden nu het niet meer omringd was door nare ijsvlaktes. 4. Het bleek dat die steen ook nog voor andere dingen goed was. Vaak werden degenen die de steen aanraakten een stuk jonger. 5. Het bos achter mijn grot leidt diep, zeer diep, tot de geheimen van het bestaan en de verjonging, ja, zelfs de eeuwige verjonging. 6. Je moet diep komen, diep. Hier zijn de geheimen van de verjonging te vinden, in het diepste punt onder de grond. 7. Het diepste punt is een heel groot bos, met een heleboel geheimen. Ik zal je leiden tot de bosvijver van geheimen, tot het lelieblad. 8. Wil je wel weten wat anderen zijn vergeten ? Die waarheid is zoet en duister. 570

9. Het bos van het diepste punt der aarde, aan de rand van het grote niets. 10. Ze gingen nog dieper in het bos. Ze liepen ergens naar een paarse bloem. Dit is het geheim. Spreek in de bloem, en je zult je echo horen, maar het zal net iets anders zijn dan wat je gezegd had. 11. Alles wat hij zei werd gewoon door de bloem omgedraaid. Het geheim van de verjonging is over u. Er begon een sap uit de bloem te spuiten. Het was heel kleverig. 12. Hij werd even helemaal warm van binnen, en de warmte begon snel door hem heen te stromen, heen en weer, heen en weer, als bruisende golven. Toen spoot de bloem een boek uit. Neem dit boek mee naar de bovenwereld, en leer hen de spelletjes uit dit boek. 13. Zodra iemand zich ging bezig houden met het boek, dan kwamen de sappen van de bloem in het hoofd van diegene, en dan werd diegene steeds jonger. 14. Er was één en al mist, en ergens stopte gewoon alles, alsof hij aan de rand van een rivier was gekomen, maar er was geen water. Het mos hield gewoon ergens op, en aan de rand stonden een heleboel bomen. Hij probeerde of hij de overkant kon zien. Er was zoveel mist. Hij begon zachtjes te roepen. 571

15. Er is daar inderdaad niets, maar achter het niets, daar wonen wij. Wij kunnen met een bootje over het niets om hier te komen, maar eigenlijk doen wij dat nooit. 16. Na een tijdje kwamen ze aan bij een bosstrandje, waar direct al hoge bomen achter stonden. Het bosstrandje was heel smal. 17. Het is hier bijna altijd nacht. Soms is het avond, maar het is hier nooit dag. 11. HET GESPREK 1. De edelste tuinen zag ik. Zoutig, zurig, niet te veel zoet, zo smaakten de bessen. Ze waren heerlijk. Ze waren bijna verzonnen. 2. Het smaakte ook een beetje naar drop. Maar rode drop was dan weer net iets zoeter. 572

3. Ik stapte de tuinen binnen, waar nog veel meer van die bessen hingen. 4. Ik keek niet op of om, maar ging dieper de tuinen in, op zoek naar meer bessen. 5. Ik hield ervan om naar bessen te staren, vooral druipende bessen. 6. Ze was een roofdier, daar diep in de tuin. 7. Ik had haar wel in de gaten, maar deed alsof ik haar niet zag. 8. 'Ik heb je wel in de gaten, hoor,' zei ze. Ik deed alsof ik haar niet hoorde. 9. 'Dat is ook niet netjes,' zei ze. 'Helemaal niets terugzeggen.' 10. Ik draaide met mijn rug naar haar toe. Ik begon nog meer bessen te plukken, en begon ze te eten. 11. 'Hey, geef mij ook eens wat van die bessen,' zei ze. Ik gooide er eentje toe. 12. Ik liep dieper de tuin in, mijn gezicht verborgen voor haar. Ze kwam mij niet achterna. Wat zou ze van me moeten ? En ik had wel andere dingen te doen. 13. Ik verzamelde bessen in mijn mandje. Ik sprak met haar niet over de dingen die ik had gezien in de edelste tuinen. 14. Het is komen en gaan, vastpakken en loslaten, en je groeit uit alles ook weer uit. 15. Jij kent haar duisternissen niet. Ze houdt van vreemde spelletjes. 573

16. Ik kwam haar een paar dagen later in de bibliotheek tegen. Ze was daar aan het lezen. Ze had prachtige laarzen aan. En een prachtig wit broekje dat tot aan haar laarzen reikte. Ze had touwtjes in haar haren. 17. Ik had een bessensmaak in mijn mond. Ze deed alsof ze me niet zag, of misschien zag ze me helemaal niet. Ik liep langs haar heen, en liep zo dicht tegen haar aan dat ik haar raakte, maar niet te hard, en niet te dichtbij, en zeker ook niet te lang. Een rilling en een warm gevoel ging door mij heen. Ik voelde mij als in de hemel. 18. Plotseling keek ze op, en keek alsof ze me niet herkende. Toen las ze weer door. 'Je herkent me niet ?' vroeg ik. 'Nee,' zei ze, terwijl ze niet opkeek. Ze las gewoon door. 'Ik geloof je niet,' zei ik. 19. 'Het is me allemaal verboden,' zei ze. 'Door wie ?' vroeg ik. 'Je familie,' zei ze. Ik zweeg. 20. Ze wil dat je haar nooit vergeet. Ze overhandigde me een brief. 'Lees,' zei ze. Er stond in dat ze naar het bos zou vluchten, voorgoed. Ze wilde dat ik zou komen. 21. Ze hield veel van de bossen. En haar moeder reiste in bootjes door het bos. Ook zo'n bosmens. En dan vreemde dingen, he. 22. Ik besloot door de vele struiken van bosbessen naar het bos te gaan. Al gauw kwam ik haar daar tegen. Ze had een boog op mij gericht. 'Wat kom je doen ?' zei ze ruig. 23. 'Ik dacht dat je wilde dat ik kwam ?' zei ik. 'Wie ben je ?' vroeg ze. 'Ik dacht dat je me wel kende,' zei ik. 24. 'Ik ben niet degene die jij denkt dat ik ben,' zei ze. 'Ik ben nu iemand anders.' 574

25. 'Mag ik bij je komen ?' vroeg ik. Ze spande de boog nog strakker. Ik keek naar de glinsterende pijl. Als ze die los zou laten, zou ik er zeker geweest zijn. 26. 'Je zal niet meer teruggaan naar je familie,' zei ze hardvochtig. 'Het is afgelopen met hun spelletjes. Je bent nu van mij.' 27. 'Wat als ze me hier komen halen ?' vroeg ik. 'Dit is verboden terrein voor hen,' zei ze. 28. 'Je bent een beetje vreemd,' zei ik. 29. 'Het bosleven is hard,' zei ze. 'Ik moet overleven. Denk je nou echt dat ik je kwaad wil doen ?' vroeg ze. 30. 'Ik weet het niet,' zei ik. 'Je bent in ieder geval niet te vertrouwen.' 31. 'Het is maar spel,' zei ze. 'Vind je het niet leuk ?' 32. Ze scheen het niet te begrijpen. Het was een bijzonder meisje. 'Het dringt niet tot je door, he ?' zei ik. 33. 'Ik wil terug naar het bos.' zei ze. 34. 'Maar je bent te gevaarlijk,' zei ik. 35. 'Ach kom,' zei ze. 'Je kan ook niet tegen een grapje.' 36. 'Geen leuk grapje als je een pijl op me gericht houd,' zei ik. Maar dat drong niet tot haar door. 'Het is het wilde leven,' zei ze. 'In het wilde leven kunnen dingen gebeuren die in de stad niet mogen gebeuren. Het is anders.' 575

37. 'Van wat voor boeken houd je ?' vroeg ik haar. 'Van het bos,' zei ze. 38. 'Ik vertrouw je niet,' zei ik. 39. 'Ja, dat weten we al,' zei ze. 'Maar je loopt wel altijd achter me aan.' 40. 'Goed,' zei ik, en liep door. 41. Ik wist dat ik nog steeds op mijn hoede moest zijn. Deze vrouw was immers gek. 42. Het was in het bos, en daar zijn misschien andere regels. 43. Ze is niet pluis. Ze is gewoon speels, maar dat kan een keer verkeerd aflopen. 44. Ik besloot een grote zwerftocht door het bos te maken. Ik ging door de vele bessenstruiken. 45. Ik kon me nooit helemaal aan haar geven. Een warmte omgaf mij, alsof iets me riep. Ik ging dieper het bos in, totdat ik bij een bosmeertje kwam. Er waren hier jongens aan het spelen. Ze hadden verfstrepen op hun lichamen. Toen ze mij zagen grepen ze hun bogen. 'Wie ben je, en wat moet je ?' riep één van hen. 46. 'Ik wil in het bos leven,' riep ik terug. 'Zweer je dat je nooit terug zal gaan ?' riep een ander. 'Ik zweer het,' zei ik. Ze kwamen dichterbij. 'Hij moet geverfd worden,' zei één van hen. Voordat ik het wist was ik neergeslagen. Ik werd wakker in een kooi. 47. Ze glimlachte. 'Wie ben jij ?' vroeg ik. 'Ben jij dat ?' stamelde ik. 'Hoe kun jij hier zijn ?' Ik was nog steeds een beetje duizelig, en had 576

een beetje een waas voor mijn ogen vanwege de klap. 'Ik ben haar zus,' zei ze. Ik had een smaak van bessen in mijn mond. 48. 'Okay, ik vind dit dus niet leuk, dus maak me los,' zei ik. 'Oh nee,' zei ze, 'daar komt niks van in. Ik ben niet zo makkelijk in die dingen als mijn zus.' 49. 'Mijn familie zal mij vinden,' zei ik. 50. 'De jongens zullen hen grijpen, zoals ze jou grepen,' zei ze. Ik voelde me machteloos. Ze zou me waarschijnlijk laten verhongeren. 'Aan het einde van het ritje zul je zijn als deze jongens,' zei ze. 'En je zal nooit meer terugwillen.' 51. 'Wat is hier te doen ?' vroeg ik. 52. 'Wil je terug naar mijn zus dan ?' vroeg ze. 'Ze zal echt nooit opgeven. Je zal moe van haar worden.' 'Okay, ik blijf,' zei ik. 'Maak me los.' 53. 'Geen denken aan,' zei ze. 'Deze jongens zijn zorgvuldig geinitieerd, en zo zal jij ook geinitieerd moeten worden.' 'Mijn familie zal naar mij op zoek gaan,' zei ik. 54. 'Ze zullen er niet doorkomen,' zei ze. 'Dan ken jij mijn familie nog niet,' zei ik. 55. 'Ik ken hen,' zei ze. 'Ze zijn niet tegen mij opgewassen.' 'Wat als de boswachter komt ?' vroeg ik. 'Die komt hier niet,' zei ze. 'Waarom niet ?' vroeg ik. Ze zweeg. Ik kreeg bijna geen voedsel. Alleen soms wat bessen met vreemde melk. Ik werd vaak geslagen, veelal totdat ik bewusteloos raakte. 'Het is om los te komen van de oude wereld en van je oude geheugen,' zei ze. 577

56. 'Je bent serieuzer dan je zus,' zei ik. 'Mijn zus is te speels,' zei ze. 'Voor mij is het menens. De buitenwereld is gevaarlijk. Jouw familie is gevaarlijk.' Ze brachten een verf aan op mijn huid, en op een dag lieten ze me uit de kooi. Ik was nu één van hen. 57. Zij en ik gingen vaak wandelen naar de bessenstruiken, waar veel wespen waren. Ik had veel diepe gesprekken met haar. 578

579

580

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
  61. 61
  62. 62
  63. 63
  64. 64
  65. 65
  66. 66
  67. 67
  68. 68
  69. 69
  70. 70
  71. 71
  72. 72
  73. 73
  74. 74
  75. 75
  76. 76
  77. 77
  78. 78
  79. 79
  80. 80
  81. 81
  82. 82
  83. 83
  84. 84
  85. 85
  86. 86
  87. 87
  88. 88
  89. 89
  90. 90
  91. 91
  92. 92
  93. 93
  94. 94
  95. 95
  96. 96
  97. 97
  98. 98
  99. 99
  100. 100
  101. 101
  102. 102
  103. 103
  104. 104
  105. 105
  106. 106
  107. 107
  108. 108
  109. 109
  110. 110
  111. 111
  112. 112
  113. 113
  114. 114
  115. 115
  116. 116
  117. 117
  118. 118
  119. 119
  120. 120
  121. 121
  122. 122
  123. 123
  124. 124
  125. 125
  126. 126
  127. 127
  128. 128
  129. 129
  130. 130
  131. 131
  132. 132
  133. 133
  134. 134
  135. 135
  136. 136
  137. 137
  138. 138
  139. 139
  140. 140
  141. 141
  142. 142
  143. 143
  144. 144
  145. 145
  146. 146
  147. 147
  148. 148
  149. 149
  150. 150
  151. 151
  152. 152
  153. 153
  154. 154
  155. 155
  156. 156
  157. 157
  158. 158
  159. 159
  160. 160
  161. 161
  162. 162
  163. 163
  164. 164
  165. 165
  166. 166
  167. 167
  168. 168
  169. 169
  170. 170
  171. 171
  172. 172
  173. 173
  174. 174
  175. 175
  176. 176
  177. 177
  178. 178
  179. 179
  180. 180
  181. 181
  182. 182
  183. 183
  184. 184
  185. 185
  186. 186
  187. 187
  188. 188
  189. 189
  190. 190
  191. 191
  192. 192
  193. 193
  194. 194
  195. 195
  196. 196
  197. 197
  198. 198
  199. 199
  200. 200
  201. 201
  202. 202
  203. 203
  204. 204
  205. 205
  206. 206
  207. 207
  208. 208
  209. 209
  210. 210
  211. 211
  212. 212
  213. 213
  214. 214
  215. 215
  216. 216
  217. 217
  218. 218
  219. 219
  220. 220
  221. 221
  222. 222
  223. 223
  224. 224
  225. 225
  226. 226
  227. 227
  228. 228
  229. 229
  230. 230
  231. 231
  232. 232
  233. 233
  234. 234
  235. 235
  236. 236
  237. 237
  238. 238
  239. 239
  240. 240
  241. 241
  242. 242
  243. 243
  244. 244
  245. 245
  246. 246
  247. 247
  248. 248
  249. 249
  250. 250
  251. 251
  252. 252
  253. 253
  254. 254
  255. 255
  256. 256
  257. 257
  258. 258
  259. 259
  260. 260
  261. 261
  262. 262
  263. 263
  264. 264
  265. 265
  266. 266
  267. 267
  268. 268
  269. 269
  270. 270
  271. 271
  272. 272
  273. 273
  274. 274
  275. 275
  276. 276
  277. 277
  278. 278
  279. 279
  280. 280
  281. 281
  282. 282
  283. 283
  284. 284
  285. 285
  286. 286
  287. 287
  288. 288
  289. 289
  290. 290
  291. 291
  292. 292
  293. 293
  294. 294
  295. 295
  296. 296
  297. 297
  298. 298
  299. 299
  300. 300
  301. 301
  302. 302
  303. 303
  304. 304
  305. 305
  306. 306
  307. 307
  308. 308
  309. 309
  310. 310
  311. 311
  312. 312
  313. 313
  314. 314
  315. 315
  316. 316
  317. 317
  318. 318
  319. 319
  320. 320
  321. 321
  322. 322
  323. 323
  324. 324
  325. 325
  326. 326
  327. 327
  328. 328
  329. 329
  330. 330
  331. 331
  332. 332
  333. 333
  334. 334
  335. 335
  336. 336
  337. 337
  338. 338
  339. 339
  340. 340
  341. 341
  342. 342
  343. 343
  344. 344
  345. 345
  346. 346
  347. 347
  348. 348
  349. 349
  350. 350
  351. 351
  352. 352
  353. 353
  354. 354
  355. 355
  356. 356
  357. 357
  358. 358
  359. 359
  360. 360
  361. 361
  362. 362
  363. 363
  364. 364
  365. 365
  366. 366
  367. 367
  368. 368
  369. 369
  370. 370
  371. 371
  372. 372
  373. 373
  374. 374
  375. 375
  376. 376
  377. 377
  378. 378
  379. 379
  380. 380
  381. 381
  382. 382
  383. 383
  384. 384
  385. 385
  386. 386
  387. 387
  388. 388
  389. 389
  390. 390
  391. 391
  392. 392
  393. 393
  394. 394
  395. 395
  396. 396
  397. 397
  398. 398
  399. 399
  400. 400
  401. 401
  402. 402
  403. 403
  404. 404
  405. 405
  406. 406
  407. 407
  408. 408
  409. 409
  410. 410
  411. 411
  412. 412
  413. 413
  414. 414
  415. 415
  416. 416
  417. 417
  418. 418
  419. 419
  420. 420
  421. 421
  422. 422
  423. 423
  424. 424
  425. 425
  426. 426
  427. 427
  428. 428
  429. 429
  430. 430
  431. 431
  432. 432
  433. 433
  434. 434
  435. 435
  436. 436
  437. 437
  438. 438
  439. 439
  440. 440
  441. 441
  442. 442
  443. 443
  444. 444
  445. 445
  446. 446
  447. 447
  448. 448
  449. 449
  450. 450
  451. 451
  452. 452
  453. 453
  454. 454
  455. 455
  456. 456
  457. 457
  458. 458
  459. 459
  460. 460
  461. 461
  462. 462
  463. 463
  464. 464
  465. 465
  466. 466
  467. 467
  468. 468
  469. 469
  470. 470
  471. 471
  472. 472
  473. 473
  474. 474
  475. 475
  476. 476
  477. 477
  478. 478
  479. 479
  480. 480
  481. 481
  482. 482
  483. 483
  484. 484
  485. 485
  486. 486
  487. 487
  488. 488
  489. 489
  490. 490
  491. 491
  492. 492
  493. 493
  494. 494
  495. 495
  496. 496
  497. 497
  498. 498
  499. 499
  500. 500
  501. 501
  502. 502
  503. 503
  504. 504
  505. 505
  506. 506
  507. 507
  508. 508
  509. 509
  510. 510
  511. 511
  512. 512
  513. 513
  514. 514
  515. 515
  516. 516
  517. 517
  518. 518
  519. 519
  520. 520
  521. 521
  522. 522
  523. 523
  524. 524
  525. 525
  526. 526
  527. 527
  528. 528
  529. 529
  530. 530
  531. 531
  532. 532
  533. 533
  534. 534
  535. 535
  536. 536
  537. 537
  538. 538
  539. 539
  540. 540
  541. 541
  542. 542
  543. 543
  544. 544
  545. 545
  546. 546
  547. 547
  548. 548
  549. 549
  550. 550
  551. 551
  552. 552
  553. 553
  554. 554
  555. 555
  556. 556
  557. 557
  558. 558
  559. 559
  560. 560
  561. 561
  562. 562
  563. 563
  564. 564
  565. 565
  566. 566
  567. 567
  568. 568
  569. 569
  570. 570
  571. 571
  572. 572
  573. 573
  574. 574
  575. 575
  576. 576
  577. 577
  578. 578
  579. 579
  580. 580
Home


You need flash player to view this online publication